Plan: | Hengevelde, herziening Weth. Goselinkstraat ong. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.HexWethGosong-VS10 |
Aan de Wethouder Goselinkstraat te Hengevelde bevinden zich twee onbebouwde percelen. Het betreft een braakliggend terrein dat momenteel een groenbestemming heeft.
Voor beide percelen is een initiatief ontstaan. Het voornemen betreft om op het noordelijke perceel een bedrijf (maximaal milieucategorie 1) met een bedrijfswoning te realiseren. Het betreft de verplaatsing van een bestaand bedrijf naar een geschiktere locatie.
Op het zuidelijk perceel bestaat het voornemen om een maatschappelijke voorziening met een bedrijfswoning te realiseren. Het betreft een praktijk voor geestelijke gezondheidszorg. Dit betekent dat hier naast de maatschappelijke functie, tevens wonen ten behoeve van verzorging en verpleging mogelijk wordt gemaakt.
Voorliggend initiatief is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Hengevelde", aangezien de gronden bestemd zijn tot "Groen - Groene ruimte". Op deze gronden ontbreken de bouw- en gebruiksregels voor de beoogde ontwikkelingen. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Er zal worden aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied bevindt zich aan de Wethouder Goselinkstraat, binnen de bebouwde kom van de kern Hengevelde. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Delden, sectie K nummers 1022 en 1023. In afbeelding 1.1 is de globale ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Hengevelde en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in en ten opzichte van de kern Hengevelde (Bron: provincie Overijssel) |
Het bestemmingsplan "Hengevelde, herziening Weth. Goselinkstraat ong." bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Hengevelde". Dit bestemmingsplan is op 12 juli 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Hof van Twente. In dit geldende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd tot 'Groen - Groene ruimte'. Tevens is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven op afbeelding 1.2.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede geldende bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Het plangebied is bestemd als 'Groen - Groene ruimte'. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor semi-agrarische doeleinden in de vorm van weide en grasland, water in de vorm van watergangen en sloten, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden en openbare nutsvoorzieningen.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is opgenomen ter bescherming en behoud van de daar verwachte archeologische waarden.
De realisatie van een maatschappelijke functie en een bedrijfsfunctie is in strijd met de geldende bestemming, aangezien voor beide bestemming de bouw- en gebruiksregels ontbreken. Gelet op vorenstaande is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven. In Hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 bevat de planbeschrijving. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project. Hoofdstuk 8 gaat in op de inspraak en vooroverleg (Maatschappelijke uitvoerbaarheid).
In dit hoofdstuk wordt de geschiedenis van Hengevelde en de huidige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven.
Hengevelde was oorspronkelijk alleen een buurschap en marke in het kerspel (kerkelijke gemeente) Delden. In de 17e eeuw werd er een rooms-katholieke schuurkerk gebouwd bij de erve Slot. De eerste bewoners van Hengevelde vestigden zich rond de huidige erve Bolscher, waar enkele boerderijen stonden langs de Bolscher beek.
Rond dezelfde tijd werd langs het kruispunt van de wegen Delden - Neede en Goor - Haaksbergen de herberg Wegdam gebouwd. Rond deze herberg ontstond een klein dorpje dat eveneens met de naam Wegdam werd aangeduid. Later werd de kerk van de erve Slot naar Wegdam verplaatst.
De oude bebouwing langs de Goorsestraat bestond rond 1900 nog uit enkele boerderijen met in het midden de kerk en hier tegenover de oude begraafplaats. Langzaam maar zeker zijn de wegen langs de zwerm boerderijen uitgegroeid tot linten en nam het dorp in grootte toe. Het katholieke karakter van de nederzetting bleef bewaard, maar de naam Wegdam raakte in onbruik en werd vervangen door Hengeveld(e).
Vanaf de oorlog zijn ten zuid(west)en van de Goorsestraat gedurende vele decennia langzaam enkele woonbuurten gebouwd. Aan de noordzijde van het dorp (buiten het plangebied) is eind 20e eeuw bedrijventerrein ‘t Wegdam ontwikkeld.
Vroeger liep de karakteristieke Tochtsloot door het dorp. De sloot zorgde voor samenhang tussen groen en water en was in Hengevelde een belangrijk aspect. Enkel de groene elementen in de vorm van een park en een bosje zijn overgebleven (ten noorden van de Pellehof).
Het plangebied ligt aan de Wethouder Goselinkstraat in de kern Hengevelde. De omliggende omgeving wordt gekenmerkt door een menging van functies. Zo is aan de noordzijde het bedrijventerrein Wegdam gelegen. De woonwijken en de verschillende maatschappelijke en centrumfuncties van het dorp Hengevelde liggen ten zuiden en westen van het plangebied. Tot slot liggen aan de oostzijde op enige afstand agrarische gronden van het buitengebied.
Het plangebied zelf wordt concreet begrensd door een bosperceel aan de noordzijde, waarachter het bedrijventerrein ligt, de Wethouder Goselinkstraat aan de oostzijde, woningen aan de zuidzijde en een bedrijfsperceel aan de westzijde. Het plangebied is onbebouwd en heeft in de huidige staat een enigszins verwilderde uitstraling met hoogopgaand struikgewas en gras.
De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven op afbeelding 2.1. Het plangebied is hierbij indicatief aangegeven met de rode arcering.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Op voorliggende ontwikkeling is onder andere de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017;ECLI:NL:RVS:2017:1724 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2 er in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling en er getoetst moet worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.
Het bedrijfsperceel heeft een oppervlakte van circa 950 m2. Hiermee is de ontwikkeling in beginsel aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt ingegaan op de behoefte aan de ontwikkeling.
Behoefte
Het gaat in dit geval om een lokaal geworteld bedrijf. Het verplaatsen van het bedrijf naar de beoogde locatie is noodzakelijk om voor het bedrijf te voorzien in een toekomstbestendige bedrijfsvoering. Op de huidige locatie is er namelijk geen sprake van doorgroeimogelijkheden. Tevens is er te weinig ruimte voor opslag. Het gaat bovendien om een zeer kleinschalig bestaand bedrijf, waardoor niet kan worden verwacht dat de realisatie van deze bedrijfskavel negatieve effecten met zich meebrengt ten aanzien van bestaande bedrijvigheid. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een actuele behoefte.
Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied
Het plangebied ligt op de grens van het stedelijk gebied en het buitengebied. Het is echter altijd de bedoelding geweest om het plangebied in ontwikkeling te brengen voor de in dit plan geregelde functies. Qua ligging sluit het plangebied namelijk uitstekend aan bij het aangrenzende bedrijventerrein en het nabije dorpscentrum. Met deze ontwikkeling wordt de potentie van het plangebied goed benut. Er is daarmee sprake van zorgvuldig ruimtgebruik, waarmee het plan in overeenstemming is met de ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor de maatschappelijke bestemming is de uitspraak ABRvS 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1075 van toepassing. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag (bijvoorbeeld bij functiewijziging), dan is de Afdelingslijn dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Gelet op het feit dat:
kan gesteld worden dat de maatschappelijke functie geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft en daarom verdere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt opgemerkt dat sprake is van een binnenstedelijke ontwikkeling. Het gaat om de vestiging van een kleinschalig bedrijf en een maatschappelijke bestemming op een momenteel onbebouwd perceel. Hierdoor is met name artikel 2.1.3 van belang.
Artikel 2.1.3 lid 1: Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
De kavels zijn samen met omliggende kavels eigenlijk een vreemd stuk van Hengevelde, aangezien het in het centrum van Hengevelde ligt en daarmee veel potentie heeft. Op dit moment wordt de potentie niet benut. Het betreft namelijk een stuk onontgonnen grond van zeer lage kwaliteit. Met de ontwikkeling wordt er dan ook een impuls gegeven aan het centrum. Er is dan ook sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is het project in overeenstemming met artikel 2.1.3. uit de Omgevingsverordening Overijssel.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.
In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen, waarin het plangebied indicatief is weergegeven met de rode contour.
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
"Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken"
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'
Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. In voorliggend geval worden er twee nieuwe stedelijke functies gerealiseerd. De functies zorgen voor een passende invulling van een potentievolle locatie nabij het centrum van Hengevelde. Ook qua ruimtelijke kwaliteit is er sprake van een forse impuls, gezien het nu onontgonnen percelen met een zeer lage waarde betreft. Het initiatief is in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Vanwege het ontbreken van bijzondere eigenschapen binnen de 'laag van de beleving', wordt deze laag buiten beschouwing gelaten.
1. De "Natuurlijke laag"
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.
Het plangebied is op basis van de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met zowel het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen' als het gebiedstype 'Stuwwallen'. In de onderstaande afbeelding is het plangebied met de rode contour weergegeven. Omdat er niet gebouwd zal worden binnen het gebiedstype 'Stuwwallen' zal er niet nader worden ingezoomd op deze laag.
![]() |
Afbeelding 4.3: Uitsnede Natuurlijke laag Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
‘Dekzandvlakte en ruggen’
De dekzandgronden worden gekenmerkt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De dekzandgebieden zijn voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient uitgangspunt te zijn. Hiermee dient bij de planuitwerking rekening te worden gehouden
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
Het realiseren van de twee stedelijke functies wordt als passend beschouwd in de omgeving, daar waar de hoofdfunctie voornamelijk stedelijke functies, waaronder wonen en bedrijvigheid, betreft. De percelen worden groen ingepast waarmee de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de ‘Natuurlijke laag’.
2. De "Laag van het agrarische cultuurlandschap"
Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als ‘consumptielandschap’ voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’ aangeduid met het gebiedstype ‘jong heide- en broekontginningslandschap'. In onderstaande afbeelding wordt dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.4: Uitsnede Laag van het agrarische cultuurlandschap Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
"Jong heide- en broekontginningslandschap
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
In dit geval komen de oorspronkelijke kenmerken van het jong heide- en broekontginningslandschap niet of nauwelijks voor. Het betreft een braakliggend perceel, aansluitend op stedelijk gebied. Het realiseren van de stedelijke functies doet da ook geen afbreuk aan het landschapstype. De beoogde functies sluiten aan bij de omliggende functies. Het voornemen is in overeenstemming met het gebiedskenmerk behorend bij de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’.
3. De "Stedelijke laag"
In de stedelijke laag ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het plangebied is gelegen in het gebiedstype 'Woonwijken 1955 – nu', dit is in afbeelding 4.5 weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.5: Uitsnede Stedelijke laag Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
"Woonwijken 1955-nu"
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.
Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'
Het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling is zowel vanuit functioneel als stedenbouwkundig oogpunt passend in de omgeving. Met de ontwikkeling wordt namelijk een potentievolle locatie tot stedelijke ontwikkeling gebracht. Voorliggende ontwikkeling sluit goed aan bij deze bestaande bebouwingsstructuur en met het ontwerp van de gebouwen is rekening gehouden met de omliggende omgeving. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit op de kenmerken en uitgangspunten van de 'Stedelijke laag'.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder behandeld.
Doel van de toekomstvisie is het schetsen van de grote lijnen: wat kenmerkt de gemeente Hof van Twente nu en straks. De visie geeft daarnaast ook een mogelijk toekomstperspectief specifiek voor de gemeente, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. Een perspectief dat beoogt te boeien, te inspireren en richtinggevend te zijn bij het maken van keuzes.
Alle kernen en buurtschappen hebben hun eigen sterke en zwakke punten. In 2030 wordt het onderscheid tussen de verschillende delen gerespecteerd en krijgt het de ruimte. In die verscheidenheid schuilt de kracht van Hof van Twente. Vanzelfsprekend houden kernen uiteenlopende functies, maar door bewust accenten te leggen kan iedere kern werken aan een herkenbaar profiel van de eigen sterke punten en zich hiermee profileren. Hierna wordt ten eerste op enkele voor dit project relevante ontwikkelingen ingegaan. Vervolgens wordt ingegaan op enkele voor dit project relevante streefbeelden, welke zijn opgenomen in de strategische visie.
In de gemeente Hof van Twente is er, net als in veel andere landelijke gemeenten in het oosten, sprake van krimp. Deze trend leidt ertoe dat Hof van Twente als één van de eerste gemeenten ook op beleidsmatig niveau een realistische weg heeft ingeslagen, namelijk, minder inwoners. De gemeente promoot het mooie wonen in Hof van Twente om jonge mensen te trekken. In kernen zoals Bentelo en Hengevelde is de vergrijzing bijvoorbeeld al minder zichtbaar met een relatief jonge bevolking. De demografische ontwikkelingen hebben ook economische effecten. Hof van Twente zal in de toekomst minder en minder aantal beroepskrachten huisvesten. Globalisering en technologische ontwikkelingen zorgen ervoor dat bedrijven wegtrekken uit Hof van Twente, terwijl de vraag naar andere soort bedrijvigheid, zoals zorg sterk zal toenemen. Om een aantrekkelijke gemeente te blijven voor jongeren zou Hof van Twente moeten inspelen op deze kansen. Het inzetten op zorg (huisartsen, fysiotherapie, en andere (mentale) zorginstellingen) kan ervoor zorgen dat jongeren vanwege werk terugtrekken naar de landelijke gebieden.
Ondanks de krimp in de bevolking, zal het aantal huishoudens de komende jaren eerst toenemen. De gezinssamenstellingen worden kleiner, waardoor minder mensen in een groter aantal woningen zal wonen. Het realiseren van geschikte starterswoningen en huisvesting voor ouderen (in combinatie met zorg) is dan ook een actieve pijler van de gemeente om ervoor te zorgen dat Hof van Twente een aantrekkelijke gemeente in de Provincie Overijssel blijft. De gemeente zet hierbij actief in op nieuwbouw, maar ook herontwikkeling van bestaande woningvoorraad.
Van oudsher zijn landbouw, industrie en bouwnijverheid de economische dragers van Hof van Twente. Echter zullen juist deze economische dragers steeds meer naar de Randstad trekken, waardoor de economische draagkracht sterk dreigt te krimpen. De gemeente ziet echter kansen in het verschuiven van deze industriële en agrarische dragers naar de zorg als economische drager. Dagopvang, woonzorgboerderijen en begeleid wonen zijn een aantal concrete voorbeelden die kans bieden in het bieden van werkgelegenheid.
De gemeente heeft net zoals op landelijk niveau, veel aandacht voor duurzaamheid. Klimaatverandering en de eindigheid van fossiele brandstoffen staan stevig op de agenda. Duurzame ontwikkelingen worden gedefinieerd als “het voorzien in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien”. Duurzaamheid zal een vaste plaats krijgen in de wet- en regelgeving, beleid en uitvoering. Dit uit zich in de bouw van energieneutrale woningen, reductie in energiegebruik en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Over de Circulaire Economie wordt echter nog niet gesproken door de gemeente Hof van Twente. Een kans die de gemeente wel heel sterk ziet. Duurzaamheid gaat niet alleen om de energietransitie, maar om de transitie van ons gehele (economisch) systeem. De Circulaire Economie is voor de gemeente de volgende stap in duurzaamheid, waarbij het hele systeem zo is ingericht dat afval niet bestaat. Het is een economisch systeem, waarin het gebruik en verbruik van materialen wordt geminimaliseerd en waardebehoud wordt gemaximaliseerd. Door de functionele levensduur van gebouwen te optimaliseren en te borgen dat gebouwen, producten en materialen in verschillende hoog- en laagwaardige cycli kunnen en zullen worden hergebruikt, wordt waardevernietiging voorkomen. Circulariteit gaat verder dan het recyclen van materialen. Het liefst ontwerpt men een gebouw zodanig dat het hoogwaardig kan worden hergebruikt.
De gemeente ziet het als kans om bij dit project om op deze kavels als één van de eerste kavels binnen de gemeente Hof van Twente te experimenteren met duurzaamheid. Op deze manier kan het een voorbeeld zijn voor de rest van de gemeente op het gebied van duurzaamheid.
Gemeente Hof van Twente ziet dat de moderne mens steeds meer op zichzelf gericht raakt. De samenleving zal meer en meer gaan bestaan uit een samenraapsel van individualistische personen. Sociale verbanden worden losser en structurele inzet van vrijwilligers als bestuurslid of in de zorg wordt steeds minder. Enerzijds is dit een treurige sociale ontwikkeling, anderzijds biedt het volgens ons ook kansen op het gebied van werkgelegenheid. De vraag naar zorg, sport en kunst zal altijd blijven, sterker nog, deze zal stijgen door een vergrijzende bevolking. Met een dalend aanbod aan vrijwilligers in de zorg en recreatie, betekent dat een toekomstig gat tussen het vraag en aanbod.
Hof van Twente kan in dit gat kunnen springen door bedrijfsactiviteiten binnen de zorgsector en recreatie te stimuleren.
Hof van Twente heeft een toekomstperspectief uiteengezet in de vorm van 20 streefbeelden. Zonder te impliceren dat de andere streefbeelden minder belangrijk zijn, zijn hierna de voor dit project belangrijkste streefbeelden uiteengezet. Bij de omschrijving van de streefbeelden is meteen de koppeling gemaakt met onderhavig initiatief, waarbij per streefbeeld wordt toegelicht waarom er in dit geval aan wordt voldaan.
Streefbeeld 2: Kleine kernen vernieuwen hun vitaliteit
In het toekomstperspectief wordt expliciet ingegaan op de unieke karakters van de kernen binnen Hof van Twente. Hengevelde/Bentelo wordt hierbij expliciet aangewezen als hechte samenleving. Binnen deze hechte samenlevingen moeten inwoners inhoud geven aan de identiteit. Het worden echte woondorpen met goede voorzieningen. Hierin wordt ook expliciet aangegeven dat kleinschalige zorgcomplexen zullen toenemen.
Ook op kleinere schaal kan hier aan worden bijgedragen, zoals binnen het plangebied, waarbij de wensen van de aanvragers elkaar naar een hoger niveau zouden kunnen tillen. Denk hierbij aan een samenwerking tussen recreatie/sportstimulering en geestelijke gezondheidszorg.
Streefbeeld 9: Vermeenschappelijking van de zorg: naar een balans tussen zelfredzaamheid, lokale solidariteit en professionele zorg
Het streefbeeld is om langer zelfstandig te kunnen wonen in 2030. Om langer zelfstandig te kunnen wonen, betekent dat de dagelijkse zorg dichterbij moet zijn. Enerzijds door burgerlijke solidariteit te stimuleren, maar anderzijds door de professionele zorg toegankelijker te maken. Burgers moeten niet naar de steden hoeven rijden om te worden voorzien in hun zorgbehoefte. Een lokale kleinschalige (mentale)zorgpraktijk is daarin volgens de gemeente onmisbaar en sluit volledig aan op de visie van de gemeente.
Streefbeeld 13: Cradle to Cradle: duurzame waterafvoer, afvalinzameling en bodembeheer
De Cradle to cradle filosofie heeft aan de basis gestaan van wat wij hedendaags kennen als de Circulaire Economie. William McDonough en Michael Braungart, de grondleggers van Cradle2Cradle, schreven in 2013 het boek “De Upcycle”. Hierin gaan zij in op de principes van de circulaire economie. Het feit dat gemeente Hof van Twente expliciet refereert naar Cradle to Cradle is voor de gemeente de bevestiging dat hun duurzaamheidsvisie in lijn ligt met die van de gemeente. Sterker nog, daar waar Hof van Twente expliciet ingaat op Cradle to Cradle omgaan met water en afval, wil de gemeente bij dit project een stap verder gaan door ook de materialen zoveel mogelijk volgens de circulaire principes toe te passen.
Streefbeeld 14: Kwaliteit woningenbestand is hoog en divers, aansluitend op de markt/behoefte van inwoners maar toch betaalbaar gebleven
Beide kavels bevinden zich in een soort Bermudadriehoek van het leefbare dorp. Het wordt omringd door mooie en karakteristieken woningen met een centrum op loopafstand, maar kenmerkt zichzelf als een onontgonnen stuk grond dat de kwaliteit van omliggende kavels ook omlaag haalt. In 2030 wil de gemeente een woningvoorraad die past bij de behoefte en betaalbaar is. In de visie bieden deze kavels de perfecte oplossing voor deze wens. Door een woningfunctie te combineren met een zorgpraktijk en een bestaande onderneming, wordt ervoor gezorgd dat de woningen niet alleen betaalbaar blijven, maar wordt er bovendien voor gezorgd dat de werkende jongeren een unieke woon/werklocatie geboden wordt.
Streefbeeld 16: Economische impuls door innovatieve duurzame ontwikkeling
In 2030 zijn energieconsumenten volgens Hof van Twente steeds vaker energieproducten geworden. De productie van energie vindt zo dicht mogelijk bij de afnemer plaats en duurzaamheid is daarmee een economische impuls. Deze duurzame innovaties zijn precies waarde gemeente naar op zoek is voor beide kavels. De gemeente gelooft dat er geen toekomst bestaat zonder hernieuwbare energie en onderschrijft dit streefbeeld dan ook van harte. Daarnaast denkt de gemeente dat de toepassing van circulaire principes voor een extra economische impuls voor Hof van Twente kan zorgen. De bouwnijverheid is nu nog één van de grootste economische dragers, maar is krimpende. Door de ontwikkelingen binnen het projectgebied ontstaat de mogelijkheid om lokale bouwnijverheid uit te dagen zicht te richten op circulaire bouwprincipes. Hierdoor kunnen zij experimenteren op kleine schaal, waarna zij het verder kunnen uitbreiden. De bouwnijverheid van Hof van Twente zal, in ieder geval voor de lokale bouwsector, weer interessant worden, waarmee de economische drager een nieuwe impuls krijgt.
Samenvattend wordt gesteld dat er met dit initiatief wordt ingespeeld op de toenemende vraag naar zorg en de behoefte om in deze sector werkgelegenheid te realiseren. De twee kavels vormen nieuwe economische dragers die de leefbaarheid in Hengevelde versterken. Daarnaast wordt dit project door de gemeente gezien als een kans om nieuwe duurzame technieken in zowel de bouw- als gebruiksfase toe te passen. Tot slot wordt gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met de voorgenoemde vijf streefbeelden. Eén en ander is per omschrijving van het streefbeeld gemotiveerd. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de strategische visie.
Daar waar de Strategische Visie van Hof van Twente zich op een hoger abstractieniveau bevindt, is de structuurvisie veel concreter. De structuurvisie zou je kunnen beschouwen als het uitvoeringsplan van de strategische visie. Binnen de structuurvisie heeft de gemeente in meer concrete maatregelen vastgesteld hoe invulling gegeven zal worden aan de strategische visie. Ondanks dat het geen rechtstreekse doorwerking kent, is het wel een zelfbindend instrument voor de gemeente wanneer bestemmingsplannen gewijzigd worden. Voor initiatieven die niet direct passen binnen het vastgestelde bestemmingsplan, kan de structuurvisie als toetsingskader dienen voor een nadere afweging van wijziging van dat bestemmingsplan. De beoogde plannen passen volgens de gemeente binnen de structuurvisie Landelijk gebied.
Voor de analyse is gekeken naar de ‘Structuurvisie Landelijk gebied Hof van Twente', omdat de kavels zich bevinden in een gebied in Hengevelde dat door de gemeente aangewezen is als landelijk gebied. Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste bevindingen en conclusies uit de Structuurvisie in relatie tot het voorgenomen initiatief.
Binnen de structuurvisie is een hoofdstuk opgenomen over de ruimtelijke visie. Hierin gaat de gemeente in op de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar. Binnen de ruimtelijke visie worden een aantal kernkwaliteiten van het landelijk gebied benoemd die versterkt zouden moeten worden. Als één van de kernkwaliteiten wordt de ‘verwevenheid aan functies op gebiedsniveau’ benoemd. Hiermee wordt bedoeld dat het landelijk gebied een grote diversiteit aan functies kent en dat juist dit in combinatie met landelijke elementen voor het unieke karakter zorgt. “Voor het wonen is de variatie aan functies waardevol doordat hierdoor allerhande voorzieningen en werkgelegenheid in het landelijk gebied wordt geboden. De afwisseling draagt bij aan een prettige woon- en werkomgeving” (Structuurvisie landelijk gebied, p.4). De gemeente spreekt expliciet uit dat de nabijheid van voorzieningen in het woongebied voor het aantrekkelijke karakter van de gemeente zorgt. Het toevoegen van een kleinschalige (mentale) zorgpraktijk en het uitbreiden van een bestaande onderneming met optie tot woonfunctie in de dorpse omgeving van Hengevelde is naar mening van de gemeente precies deze combinatie waar men naar op zoek is. Het toevoegen van een kleinschalige zorgvoorziening en het uitbreiden van een bestaande onderneming zorgt ervoor dat Hengevelde (en omliggende dorpen) een aantrekkelijkere woon- en werkomgeving wordt. Daarnaast sluit het ook nog eens aan op een andere kernkwaliteit van Hof van Twente, namelijk de grote mate ondernemerschap (Structuurvisie landelijk gebied, p.4). Met andere woorden, naar mening van de gemeente is de realisatie van een kleinschalige zorgvoorziening en het uitbreiden van een bestaande onderneming met eventuele woning een directe versterking van de kernkwaliteiten van Hof van Twente.
Zoals in de strategische visie ook al is opgenomen, is de verwachting dat de bevolking van de gemeente sterk vergrijst in de komende tientallen jaren. De vergrijzing van de bevolking zorgt daarmee direct voor een stijgende zorgbehoefte. Deze constatering in combinatie met het streefbeeld van Hof van Twente om een aantrekkelijke woonomgeving te zijn zorgt voor de conclusie dat er in de toekomst meer zorgvoorzieningen dienen te worden gerealiseerd in Hof van Twente. Dezelfde conclusie heeft Hof van Twente ook getrokken door te stellen dat “mede door deze vergrijzing de behoefte aan bijvoorbeeld zorgvoorzieningen en op deze doelgroep toegespitste vervoersvoorzieningen stijgt” (Structuurvisie landelijk gebied, p.47). Met het plan voor de ontwikkeling van – een kleinschalige praktijk voor geestelijke gezondheidszorg en woning wordt ingespeeld op de toenemende vergrijzing en stijgende zorgbehoefte. Dit zorgt voor een positieve invloed op het woonklimaat..
Daarnaast zullen er op den duur stageplaatsen geboden worden aan studenten. Studenten hoeven op deze manier niet uit het landelijk gebied te vertrekken. Dit zal een positieve invloed hebben op de krimp die aan het ontstaan is.
Door de krimpscenario’s waar de gemeente Hof van Twente de komende tientallen jaren mee te maken zal krijgen, zal het aantal ouderen toenemen en het aantal jongeren afnemen. Om de gezondheid en zelfredzaamheid van ouderen te bevorderen, is regelmatige lichamelijke inspanning van groot belang. Door de afname van zaken als spierkracht en uithoudingsvermogen functioneren ouderen minder goed. Dit heeft vervolgens grote gevolgen voor de zelfredzaamheid en deelname aan de maatschappij.
Onderzoek heeft daarnaast aangetoond dat regelmatige lichamelijke activiteit hieraan kan bijdragen en zo wellicht een positieve invloed kan hebben op de zorgzwaarte van ouderen (Hidebrandt, e.a., 2010). Door het uitbreiden van de bestaande onderneming kan er doorgegroeid worden op het gebied van ouderensport. Daarnaast zullen de doorgroeimogelijkheden kansen bieden voor jongeren door eventuele stage- en werkplekken aan te bieden. Jongeren hoeven op deze manier niet uit het landelijk gebied te vertrekken. De uitbreiding van het bedrijf om vrijwilligersorganisaties te ondersteunen zal daarbij helpen door het ondersteunen van de ouderensport, in samenwerking met bonden, regionale en gemeentelijke partners en de plaatselijke sportverenigingen bij het inrichten van sportactiviteiten voor de 55+ doelgroep.
De gemeente is voorstander van kleinschalige vormen van duurzame energie zoals de toepassing van zonnepanelen op daken van bijvoorbeeld bedrijfsgebouwen en de toepassing van kleinschalige windturbines. Een zorgvuldig ontwerp dient te waarborgen dat een goede beeldkwaliteit van deze gebouwen gehandhaafd blijft” (Structuurvisie landelijk gebied, p. 28). Zoals eerder benoemd is de gemeente voornemens om duurzaamheid integraal op te nemen in het plan.
Hof van Twente is, net zoals alle overheden, genoodzaakt zich te houden aan de circulaire ambities van Het Rijk. Het Rijk heeft namelijk drie strategische doelstellingen gesteld waar alle overheden zich in 2050 aan moeten committeren, deze zijn als volgt:
Ondanks de ambitieuze doelstellingen, lijkt Hof van Twente vooralsnog minder actief op het gebied van de circulaire economie. De gemeente wil zich niet uitsluitend focussen op energie, maar ook kijken naar de mogelijkheden wat betreft de toepassing van circulair ontwerp- en materiaalprincipes. Onderhavig initiatief zou kunnen zorgen dat een circulair voorbeeld gesteld wordt voor toekomstige ontwikkelingen.
Op dit moment zijn de kavels (1022+1023) en een aantal omliggende kavels niet van de gewenste landschappelijke kwaliteit zoals die beschreven wordt in de structuurvisie. Het is een onontgonnen stuk grond, waarvan de grote potentie op geen enkele wijze benut wordt. Niet vanuit een ruimtelijk oogpunt, niet vanuit een functioneel oogpunt, niet vanuit een duurzaam oogpunt en niet vanuit een landschappelijk oogpunt. “Behoud door ontwikkeling” Structuurvisie landelijk gebied, p.29) is de kerngedachte om ervoor te zorgen dat de gewenste landschappelijke kwaliteit behaald wordt. Precies deze gedachte wil de gemeente graag op deze kavel invulling geven. Door een ontwikkeling op de kavel, ontstaat de kans om de landschappelijk kwaliteit te versterken door het realiseren van landschappelijk groen, het plaatsen van houtwallen en erfbeplanting. Op die manier ontstaat er niet alleen een functioneel kwalitatieve kavel, maar wordt ook de gewenste landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit behaald.
Daarnaast wordt daarbij direct invulling gegeven aan de wens van de gemeente om als tegenprestatie van de bouw van nieuwe woningen ook een andere tegenprestatie, zoals realisatie van landschappelijk groen te koppelen (Structuurvisie landelijk gebied, p.47). Op die manier wordt een bijdrage geleverd aan de realisatie van maatschappelijke doelstellingen.
In voorgaande subparagrafen is reeds aangetoond dat het plan in overeenstemming is met de structuurvisie Landelijk gebied. Samenvattend wordt gesteld dat het plan:
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij is zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het gaat dan om regels voor bijvoorbeeld monumenten, landgoederen en serrestallen. Onderhavig plangebied is gelegen in het welstandsgebied 'buurten'.
Kenmerken
De bebouwing in de kernen bestaat voor het grootste gedeelte uit woonbuurtjes met laagbouw. De woningen liggen veelal verscholen achter en tussen de linten. In de straten valt te zien dat de dorpen stukje bij beetje zijn gegroeid. In de kleinere kernen als Markelo en Diepenheim is de groei zo geleidelijk gegaan dat er in sommige straten bouwstijlen uit verschillende tijdsperioden naast elkaar te vinden zijn. Grofweg zijn de periodes vooroorlogse bouw, jaren 50-60, jaren 70-80 en de recente bouw te onderscheiden.
Beleid
Door de verschillen per tijdsperiode ontstaat in de kernen een ruim aanbod aan huurwoningen en koopwoningen. Inzet van het beleid is om de rustige uitstraling die de verschillende woonbuurtjes hebben te koesteren.
Criteria
Voor het welstandsgebied 'buurten' gelden de volgende criteria:
Plaatsing
Hoofdvorm
Gevel
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en dakkapellen
Detaillering
Erfafscheidingen
Voor het initiatief is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan zal door de welstandscommissie worden beoordeeld.
De gemeente Hof van Twente heeft voor de kern Hengevelde in 2009 een structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt een toetsingskader voor ruimtelijke initiatieven. De visie is voorzien van een visiekaart. Hieronder is een uitsnede hiervan opgenomen.
![]() |
Afbeelding 4.6: Uitsnede visiekaart structuurvisie Hengevelde (Bron: Gemeente Hof van Twente) |
In de structuurvisie is aangegeven dat het gebied ten zuiden van bedrijventerrein Wegdam, bestaat uit een onbebouwd terrein waar een initiatief bestaat voor de ontwikkeling van lichte bedrijvigheid in een representatieve setting in combinatie met ondernemerswoningen (zie afbeelding 4.6). Met onderhavig initiatief wordt hieraan invulling gegeven. Het initiatief is dan ook in overeenstemming met de structuurvisie Hengevelde.
Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten). Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.
De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geeft het plangebied (rood omlijnd) een middelhoge verwachting heeft. Hiervoor geldt dat bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 5.000 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Deze oppervlakate wordt met dit plan niet overschreden, waardoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Ter bescherming van de waarden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 conform het geldende plan overgenomen.
De ambitie van de gemeente is om de bodemverontreiniging te voorkomen en de goede kwaliteit van de bodem te behouden. De gemeente wil bodemaspecten tijdig meenemen in de planvorming. Bij het beoordelen van bestemmingsplannen wordt beoordeeld of de kwaliteit van de bodem voldoende geschikt is voor het nieuwe beoogde gebruik. De gemeente heeft haar beleid voor de toetsing van ruimtelijke plannen en bouwaanvragen vastgelegd in de Beleidsnota bodemonderzoek bij bouwvergunningen en ruimtelijke plannen
De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingsgevallen die risico’s opleveren voor mens en milieu. De gemeente gaat bij de uitvoering van bodemonderzoek uit van de landelijk geldende onderzoeknormen. De gemeente besteedt in het bijzonder aandacht aan de aanwezigheid van asbest in bodem. Voor afvoer en aanvoer van grond geldt het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Dit is in de gemeente vastgelegd in de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart.
De gemeente heeft in december 2007 een mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan biedt een overzicht van maatregelen op verkeersgebied die erop gericht zijn om de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de veiligheid van de woningen en de bedrijven te verbeteren.
Dit plan biedt tevens een kader waaraan ruimtelijke plannen met betrekking tot deze aspecten kunnen worden getoetst. In het bijbehorende maatregelenpakket wordt het beleid naar de praktijk vertaald.
Relevante doelstellingen zijn de volgende:
Met deze doelstellingen wordt bij het beheer, de inrichting en de eventuele ontwikkelingen in het plangebied rekening gehouden. Verder gelden voor het vrachtwagenverkeer van en naar bedrijventerreinen de volgende specifieke doelstellingen:
De bereikbaarheid van bedrijventerreinen moet gewaarborgd blijven en, waar mogelijk en noodzakelijk, worden verbeterd. Het gaat daarbij om een goede directe ontsluiting van verkeer en vrachtverkeer naar het hoofdwegennet, zodat dit (vracht)verkeer niet (meer) door de woonwijken rijdt als het daar niet thuis hoort. Vanwege de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de verkeersveiligheid moet het parkeren en laden en lossen op eigen terrein plaatsvinden en niet op de openbare weg. Ten slotte streeft de gemeente ernaar om op het gemeentelijke grondgebied geen reguliere routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vast te stellen.
Met deze ontwikeling wordt voorzien in een veilige ontsluiting op de openbare weg. Parkeren en laden en lossen wordt op eigen terrein opgelost. Dit is tevens geborgd door de bepalingen in Artikel 9 van de regels. Er is tot slot geen sprake van negatieve effecten op de bereikbaarheid en de veiligheid. Het plan is dan ook in overeenstemming met het gemeentelijk mobiliteitsplan.
Het gemeentelijke groenstructuurplan bevat een lange termijn visie op de inrichting en het beheer van het groen in de openbare ruimte. Groene elementen in de openbare ruimte hebben veelal een onderlinge samenhang en vormen zo een groenstructuur. Deze structuur hangt nauw samen met de stedenbouwkundige en ruimtelijke opbouw van een stad of dorp. Vaak is de aanwezigheid van groen gekoppeld aan rode functies (gebouwen) doordat het deze aankleedt of accent geeft. De relatie tussen groen en rood is dan ook een belangrijk aspect binnen een Groenstructuurplan.
Binnen de groenstructuur speelt de bomenstructuur een overheersende rol. Bomen zijn door hun ruimtelijke werking de meest beeldbepalende groenelementen en daarom sterk sfeerbepalend. Om die reden heeft de gemeente ook een aparte Bomenverordening waarin voorgeschreven wordt hoe moet worden omgegaan met het 'Bewaren van houtopstanden'.
Verder zijn ook vakbeplantingen, gazons en waterelementen van betekenis binnen de groenstructuur. Een belangrijke opgave van het Groenstructuurplan is om alle groene en blauwe onderdelen te integreren tot een samenhangend geheel dat op basis van één visie wordt beheerd en ontwikkeld.
De in dit plan besloten ontwikkeling wordt op een adequate wijze landschappelijk ingepast. Er is geen sprake van de kap of verwijdering van beeldbepalende groenelementen. Het perceel heeft op dit moment een enigszins verwaarloosde uitstraling. Met de ontwikkeling wordt de groenstructuur juist versterkt en verbeterd. Het plan is dan ook in overeenstemming met het gemeentelijk Groenstructuurplan.
Gezien vorenstaande subparagrafen wordt geconcludeerd dat onderhavig initiatief in overeenstemming is met het relevante gemeentelijk beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
De beoogde bedrijfswoningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelig objecten. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh.
In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Bedrijventerrein Wegdam vormt namelijk geen gezoneerd bedrijventerrein. Het aspect industrielawaai is dan ook niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.5 (milieuzonering).
In voorliggend geval is het aspect railverkeerslawaai niet van belang, aangezien er geen spoorweg in de directe omgeving aanwezig is.
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.
Aantal rijstroken | Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied |
1 of 2 rijstroken | 200 m | 250 m |
3 of 4 rijstroken | 350 m | 400 m |
5 of meer rijstroken | 350 m | 600 m |
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
Door BJZ is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, deze is opgenomen in Bijlage 1. De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Wethouder Goselinkstraat, Het Wegdam en de Goorsestraat bedraagt hoogstens 46 dB. Voor de nieuwe functies is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft Kruse Groep B.V. uit Geesteren een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2 bij deze toelichting. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses wordt het volgende geconcludeerd:
De zeer lichte verontreinigingen in het grondwater overschrijden de tussenwaarde voor nader onderzoek niet. Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard van voorliggende ontwikkeling (het realiseren van een lichte bedrijfsfunctie en een maatschappelijke functie) is het aan te merken als een project welke "niet in betekende mate bijdraagt" aan luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de beoogde functies niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met de rode cirkel aangeduid.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking op externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied ligt globaal gezien tussen een bedrijventerrein en een woongebied in. Tevens zijn er enkele centrumvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen in de nabije omgeving aanwezig. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
In onderstaande tabel zijn de bijbehorende richtafstanden weergegeven.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordering. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden/omliggende functies in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
In voorliggend geval gaat het om de realisatie van een kleinschalig bedrijf in maximaal milieucategorie 1 en een maatschappelijke bestemming. Voor de maatschappelijke functie geldt een maximale richtafstand van 10 meter ten aanzien van geluid. Voor het bedrijf geldt geen richtafstand.
Voor de maatschappelijke functie is de richafstand maximaal 10 meter. In dit geval gaat het bij beide functies om kleinschalige activiteiten, die inpandig in de bedrijfswoningen uitgeoefend zullen worden. De werkzaamheden bestaan in beide gevallen uit het ontvangen van klanten en het voeren van gesprekken/geven van training. In de buitenruimte van beide functies zullen er nagenoeg geen bedrijfsgerelateerde activiteiten worden uitgeoefend. Redelijkerwijs kan niet worden verwacht dat de maatschappelijke functie een belemmering vormt voor naastgelegen bedrijfswoning binnen de bedrijfsfunctie. Andersom zal er gezien de kleinschaligheid ook geen sprake zijn van een belemmering.
Ten zuiden van de maatschappelijke functie ligt een woonperceel (Wethouder Goselinkstraat 1). De afstand tussen het bouwvlak van de woning en het bouwvlak van de maatschappelijke bestemming bedraagt meer dan 10 meter. Ter plaatse van het woonperceel is er dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De functie vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval dienen de bedrijfswoningen aangemerkt te worden als milieugevoelig objecten ten opzichte van omliggende functies. Zoals al eerder geconcludeerd vormen de functies geen belemmering voor elkaar. Dit wordt hier dan ook verder buiten beschouwing gelaten. Hierna wordt op de van belang zijnde functies ingegaan.
Bedrijf (Het Wegdam 31)
Direct ten westen van het plangebied ligt een bedrijfsperceel. Op basis van het bestemmingsplan is hier een bedrijf tot maximaal milieucategorie 1 toegestaan, waarvoor op basis van de ligging in gemengd gebied geen richtafstanden gelden. Het bedrijf vormt dan ook geen belemmering en wordt zelf niet in haar bedrijfsvoering belemmerd.
Maatschappelijke functie (Wethouder Goselinkstraat 2b)
Ten oosten van het plangebied ligt een maatschappelijke bestemming. Het betreft een huisartsenpraktijk. Voor de maatschappelijke bestemming geldt op basis van de ligging in gemengd gebied een richtafstand van maximaal 2 meter (milieucategorie 2). Het bouwvlak van de maatschappelijke bestemming ligt op circa 30 meter. De functie vormt dan ook geen belemmering en wordt zelf niet in haar bedrijfsvoering belemmerd.
Bedrijventerrein Wegdam
In het noorden van het plangebied ligt het bedrijventerrein 'Wegdam'. Op basis van het bestemmingsplan zijn er op dit bedrijventerrein nabij het plangebied bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter op basis van ligging in het gemengd gebied. De afstand tussen het bouwvlak van het dichtstbijzijnde bedrijf en het plangebied bedraagt in alle gevallen minimaal 35 meter, waardoor er geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat en belemmering van de mogelijkheden van de bedrijven. Verderop het bedrijventerrein (circa 90 meter ten noorden van het plangebied) zijn bedrijven in milieucategorie 3.2 mogelijk. Hiervoor geldt op basis van de ligging in gemengd gebied een afstand van 50 meter. Deze afstand wordt ook ruimschoots gehaald (90 meter). Ook in dit geval is er geen sprake van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat en is er geen sprake van een belemmering van de bedrijven.
Intensieve veehouderij (Kerkstraat 1)
Tot slot ligt er ten oosten van het plangebied een agrarisch bedrijf (intensieve veehouderij). Het bouwvlak van de veehouderij ligt op circa 190 meter afstand van het plangebied. Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. In deze paragraaf zullen de richtafstanden bij veehouderijen voor wat betreft het aspect geur daarom buiten beschouwing blijven, maar worden de overige milieuaspecten wel behandeld. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op het aspect geur.
Voor de veehouderij geldt een grootste richtafstand van 30 meter geldt voor het aspect geluid (met uitzondering van het aspect geur). De afstand tussen het agrarische bouwvlak en het dichtstbijzijnde bouwvlak waarbinnen de woning mag worden gerealiseerd bedraagt circa 190 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden (zonder toetsing aan het aspect geur). Het agrarisch bedrijf wordt daarom niet in haar bedrijfsvoering belemmerd.
Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat ter dat ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt verwacht.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.
De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
In dit geval ligt de veehouderij op een afstand van 190 meter afstand van het plangebied. Hierbij wordt gerekend tussen de grens van het agrarische bouwvlak tot de grens van de bouwvlakken binnen het plangebied. Gelet op de onderlinge afstand wordt gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.Verder wordt het agrarisch bedrijf niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering, want andere geurgevoelige objecten zijn op kortere afstand gelegen. Deze zijn bepalend voor de milieuruimte
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden 'Borkeld' en 'Buurserzand & Haaksbergerveen' liggen beide op circa 10 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de grote afstand en de kleinschaligheid van de ontwikkeling (2 bedrijfswoningen met kleinschalige bedrijfs/maatschappelijke activiteiten) wordt redelijkerwijs verwacht dat er geen sprake is van significante negatieve effecten ten aanzien van de Natura-2000 gebieden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op minimaal 1.500 meter afstand. Gezien de onderlinge afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
In afbeelding 5.2 is de afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebieden en NNN weergegeven. Het plangebied is met de rode ster aangeduid.
![]() |
Afbeelding 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000 en NNN |
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden
In dit geval is er door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 3. Hierna wordt op de belangrijkste conclusies ingegaan.
Mits er geen bezette vogelnesten beschadigd of vernield worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en de ligging op enige afstand van een beschermd (natuur)gebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op beschermd (natuur)gebied. Het bos in het plangebied wordt beschermd door de Wet natuurbescherming. De gevelde oppervlakte bos dient herplant te worden.
Er worden geen negatieve effecten op het NNN en de Natura 2000-gebieden verwacht. Daarnaast zijn er geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het projectgebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geeft het plangebied (rood omlijnd) een middelhoge verwachting heeft. Hiervoor geldt dat bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 5.000 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In afbeelding 5.3 is dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 5.3: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: Gemeente Hof van Twente) |
De bodemingrepen als gevolg van dit plan zijn vele malen kleiner dan de grenswaarden voor een archeologisch onderzoek. In het geldende bestemmingsplan is hiervoor ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Deze zal in dit plan worden overgenomen.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het ‘Waterbeheerplan 2016-2021’ vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema’s waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Regge en Dinkel en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geresulteerd in de procedure 'normale procedure'. Het plan betreft realisatie van nieuwe bedrijfswoningen met kleinschalige bedrijvigheid en heeft invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook (P.M) geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
De standaard waterparagraaf behorende bij de procedure 'korte procedure' is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.
Het afvalwater afkomstig van de toekomstige functie zal worden afgevoerd via het bestaande openbare riool. Er is sprake van een toename van het afvalwater waardoor er sprake kan zijn van een (negatief) effect op het rioolsysteem en zuiveringstechnische werken. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd. Tot slot wordt opgemerkt dat er in de huidige situatie geen sprake van structurele wateroverlast.
In Hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. Dit hoofdstuk gaat in op de voorgenomen ontwikkeling.
Binnen het plangebied zijn er twee initiatieven, betreffende het toevoegen van een bedrijfsfunctie en een maatschappelijke functie. In de volgende subparagrafen wordt separaat op beide initiatieven ingegaan. Vervolgens is er een visualisatie van de ontwikkeling gegeven.
Het voornemen betreft om op de noordelijke kavel (1022) een bedrijfsbestemming te realiseren. Het gaat om de verplaatsing van een bestaand bedrijf naar een locatie die voor het bedrijf een beter perspectief biedt. Het betreft een bedrijf in maximaal 1. Het gaat concreet om een onderneming in de adviesbranche. Het bedrijf houdt zich bezig met het ondersteunen van organisatie op bestuurlijk en organisatorisch niveau. Het ondersteunen en aanjagen van projecten op het gebied van sport voor ouderen is de grootste doelstelling van het bedrijf.
De huidige locatie van het bedrijf biedt te weinig mogelijkheden om door te groeien. Momenteel wordt er veel vanuit huis gewerkt en is er een te beperkte opslag van de benodigde sportmaterialen. Dit is op de beoogde locatie wel mogelijk. Het is wenselijk de werkzaamheden vanuit een kantoorruimte in de nieuw te bouwen bedrijfswoning plaats te laten vinden. Tevens is het wenselijk om een klein pand voor opslag te realiseren. Op de nieuwe locatie bestaan hiervoor de mogelijkheden.
Naast vorenstaande bestaat het plan om in de bedrijfswoning een kleinschalig atelier te realiseren op de nieuwe locatie. Het gaat om een atelier voor kunstgerelateerde werkzaamheden, betreffende het vergulden van antieke lijsten, beelden en kerken.
Het voornemen betreft om op de zuidelijke kavel (1023) een maatschappelijke bestemming te realiseren. Het gaat concreet om een praktijk voor geestelijke gezondheidszorg voor zowel kinderen, jongeren, volwassenen als ouderen. De ondersteuning is gericht op het oplossen van problemen en het beperken daarvan voor het dagelijkse leven. De locatie ligt tegenover een huisartsenpraktijk en is daarmee uitermate geschikt voor de beoogde functie. De werkzaamheden zullen plaatsvinden vanuit en aparte ruimte binnen een bedrijfswoning. Door de woon- en werkfunctie te combineren kunnen de afspraken met cliënten flexibeler gepland worden in zowel kantoor als avonduren. Zo wordt het mogelijk om de cliënten optimaal te kunnen bedienen.
Voor beide ontwikkelingen is door EVE architecten een stedenbouwkundig plan opgesteld. Hierna zijn hiervan een plattegrond en een impressie opgenomen.
![]() |
Afbeelding 3.1: Overzichtsplattegrond (Bron: EVE architecten) |
![]() |
Afbeelding 3.2: Impressie gewenste ontwikkeling (zuidelijk gericht) (Bron: EVE Architecten) |
Beide locaties worden ontsloten op de Wethouder Goselinkstraat middels een eigen inrit. Beide inritten grenzen aan elkaar en worden door een heg gescheiden. De bedrijfswoningen krijgen eenzelfde uitstraling en staan op eenzelfde afstand tot de weg. Beide woningen worden afgedekt met een kap. De nokhoogte van beide woningen bedraagt 7 meter. Ter plaatse van de bedrijfslocatie wordt op het achtererf een bijbehorend bouwwerk gerealiseerd. Voor het overige worden beide percelen groen ingericht door de aanplant van enkele solitaire bomen. Daarnaast worden langs de erfgrenzen aan de voorzijde en tussen beide erven hagen aangelegd.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hierna wordt separaat ingegaan op de verkeersgeneratie en de parkeernormering.
Voor wat betreft de parkeernormering wordt aangesloten bij de gemeentelijke parkeernota. Voor wat betreft de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de CROW publicatie toekomstbestendig parkeren (publicatie 381), aangezien de gemeentelijke parkeernota hierover geen cijfers noemt. De CROW gaat uit van een minimale en maximale verkeersgeneratie. Dit is de bandbreedte. In dit geval is uitgegaan van het gemiddelde.
De gemeente Hof van Twente heeft eigen parkeernormen vastgesteld. De parkeernormen maken onderscheid in functie, verstedelijkingsgraad en stedelijke zone. Voor wat betreft verstedelijkingsgraad en stedelijke zone wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Voor beide functies zijn op basis van de gemeentelijke parkeernormen geen concrete parkeernormen aangegeven. Wanneer wordt gekeken naar de aard en omvang van de functies wordt gesteld dat het wat betreft het bedrijf gaat om een zeer kleinschalig bedrijf, waarbij de werkzaamheden grotendeels in de bedrijfswoning in een aparte kantoorruimte zullen plaatsvinden door de bewoners. Wel zullen er afspraken gepland worden waarbij klanten naar het bedrijf komen danwel de eigenaren naar klanten zullen gaan. Dit levert een beperkt aantal verkeersbewegingen op. De functie kan het best worden vergeleken met de functie 'kantoor (zonder baliefunctie).
De maatschappelijke functie betreft een praktijkondersteuning voor hulpbehoevenden. De werkzaamheden vinden plaats vanuit een praktijkruimte in de bedrijfswoning. Gezien de aard van deze functie kan het best worden aangesloten bij de functie 'gezondheidscentrum'.
Beide functies beschikken over een bedrijfswoning. Deze woning kan het best worden vergeleken met de functie 'koop, huis vrijstaand'
De functie 'kantoor zonder baliefunctie' zorgt op basis van de CROW voor een verkeersgeneratie van 8,7 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo. Het kantoor heeft een oppervlakte van circa 15 m2 bvo. Tevens is er nog sprake van een opslagruimte. Er wordt vanuit gegaan dat deze geen verkeersgeneratie met zich meebrengt, gezien de opslag puur benodigd is voor de bedrijfswerkzaamheden ter plaatse. Op basis van een kantoor van 15 m2 geldt een verkeersgeneratie van 0,15*8 ,7 = 1,3 verkeersbewegingen per weekdagetmaal ten behoeve van het bedrijf. De verkeersgeneratie van de bedrijfswoning bedraagt 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Dit zorgt voor een totale verkeersgeneratie van 9,5 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Verwacht wordt dat de verkeersgeneratie eenvoudig via de Wethouder Goselinkstraat is af te wikkelen.
de functie 'gezondheidscentrum' zorgt op basis van de CROW voor een verkeersgeneratie van 20 verkeersbewegingen per weekdagetmaal per behandelkamer. In dit geval is er één behandelkamer. De bedrijfswoning zorgt op basis van de CROW voor een verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen. In totaal maakt dit een verkeersgeneratie van 28,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Ook ten aanzien van deze functie geldt dat deze verkeersgeneratie eenvoudig via de Wethouder Goselinkstraat is af te wikkelen.
Voor de bedrijfswoning geldt op basis van de gemeentelijke parkeernota een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen per woning. Voor de bedrijfsfunctie geldt een parkeerbehoefte van 2,55 parkeerplaatsen per 100 m2. Dit maakt op basis van een kantoor met een oppervlakte van 15m2 0,15*2,55 = 0,38 parkeerplaatsen. In totaal maakt dit 0,38+2,1 = 3 parkeerplaatsen. Hier is, zoals ook is weergegeven in afbeelding 3.2, op eigen terrein voldoende ruimte voor.
Voor de bedrijfswoning geldt op basis van de gemeentelijke parkeernota een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen per woning. Voor de functie 'gezondheidscentrum' geldt een parkeerbehoefte van 2,45 parkeerplaatsen per behandelkamer. Gezien er sprake is van één behandelkamer, bedraagt de totale parkeerbehoefte 2,1+2,45 = afgerond 5 parkeerplaatsen. Hier is, zoals ook is weergegeven in afbeelding 3.2, op eigen terrein voldoende ruimte voor.
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt de digitale verbeelding.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a:
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
'Bedrijf' (Artikel 3)
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven en instellingen zoals opgenomen in de in de bijlage bij de regels opgenomen staat van bedrijfsactiviteiten. Hierbij zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 1 toegestaan. Tevens is één bedrijfswoning toegestaan. Tot slot zijn groenvoorzieningen, water, openbare nutsvoorzieningen en verkeer- en verblijfsdoeleinden toegestaan. Binnen het bestemmingsvlak zijn twee bouwvlakken opgenomen. Eén bouwvlak is bedoeld voor de bedrijfswoning, de andere voor het bedrijfsgebouw achterop het perceel. Binnen deze bouwvlakken is een maatvoering voor de goot- en bouwhoogte opgenomen, overeenkomend met het beoogde bouwplan. Het bouwvlak is ten aanzien van de bedrijfswoning op de voorgevel gelegd, teneinde de gewenste voorgevelrooilijn vast te leggen. Aan alle overige zijden is het bouwvlak 1 meter rondom de beoogde bedrijfswoning gelegd, om zo wat speling te houden. Ten aanzien van het bedrijfsgebouw is er een groter bouwvlak opgenomen, teneinde uitbreiding van bebouwing mogelijk te houden. Tot slot zijn bouwhoogten opgenomen voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Er zijn er in de bestemming nadere eisen opgenomen welke het bevoegd gezag de mogelijkheid geven om eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van gebouwen. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Tot slot is het middels een omgevingsvergunning mogelijk om op ondergeschikte punten af te wijken van de bouw- en gebruiksregels.
'Maatschappelijk' (Artikel 4)
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, bedrijfswoningen, verkeers- en verblijfsdoeleinden, groenvoorzieningen en water, openbare nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen. In de bouwregels is bepaald dat maximaal één bedrijfswoning is toegestaan, ter plaatse van de daarvoor opgenomen aanduiding. Tevens is ter plaatse van de bedrijfswoning een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de goot- en bouwhoogte zijn vastgelegd.
Daarnaast is een regeling voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken opgenomen, welke is gekoppeld aan aanduidingen op de verbeelding. Deze regeling is conform de standaard voor Hengevelde overgenomen. Dit betekent dat het bebouwingspercentage van het achterterrein (2,5 m achter de voorgevel) 20% mag bedragen en de bijbehorende bouwwerken een goot- en bouwhoogte mogen hebben van respectievelijk 3 en 6 meter.
Tot slot zijn bouwhoogten opgenomen voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Er zijn er in de bestemming nadere eisen opgenomen welke het bevoegd gezag de mogelijkheid geven om eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van gebouwen.. Tot slot is het middels een omgevingsvergunning mogelijk om op ondergeschikte punten af te wijken van de bouwregels.
'Waarde - Archeologie 3'
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter bescherming van deze gronden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente. In de anterieure overeenkomst wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
De provincie Overijssel beschikt over een lijst waarop plannen staan die, gezien de kleinschaligheid, uitgezonderd worden van vooroverleg. Hierop is onder andere vermeld dat bestemmingsplan in bestaand stedelijk gebied die minder dan zeven woningen toestaan niet in aanmerking komen voor het vooroverleg. Tevens is vooroverleg voor onder andere plannen voor lokale educatieve, sociale en/of medische en maatschappelijke voorzieningen niet nodig.
Voorgaand plan is aan te merken als een dergelijk plan en is van een dermate kleine schaal dat vooroverleg niet nodig wordt geacht.
Door middel van de digitale watertoets is het waterschap geïnformeerd. Uit de digitale watertoets bleek dat sprake is van de 'korte procedure''. De bijbehorende standaard waterparagraaf is opgenomen in de bijlage bij de toelichting. Nader overleg met het waterschap is niet noodzakelijk.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan wordt afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 19 maart tot 30 april voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het wettelijk vooroverleg is hiermee positief afgerond.