direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hengevelde, herziening Goorsestraat ong 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Goorsestraat ong. in Hengevelde is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen op een braakliggend perceel in Hengevelde twee bedrijfsgebouwen ontwikkelen waar meerdere bedrijven zich kunnen vestigen. Eén bedrijfsgebouw zal worden ontwikkeld als verzamelbedrijfsgebouw voor drie bedrijven. De betreffende bedrijven hebben aangegeven dat de huidige gehuurde locaties niet (meer) voldoen en dat een eigen locatie nu nodig is voor doorontwikkeling. Een toenemende opdrachtenportefeuille, ongeschikte ruimtes, ruimtegebrek en om logistieke redenen (vestiging bedrijf op 2 locaties) willen de initiatiefnemers graag verhuizen naar een eigen centrale plek.De overige locaties (bestemd voor bedrijfsdoeleinden) in Hengevelde zijn nagenoeg ingevuld. De te koop staande bedrijfslocatie in Hengevelde voldoet niet, omdat er een woon-werkcombinatie te koop wordt aangeboden en/of er geen buiten(opslag)ruimte is.

De ontwikkeling van een bedrijventerrein met twee bedrijfsgebouwen met overkappingen past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit een perceel aan de Goorsestraat ong. in Hengevelde. Het betreft een onbebouwd terrein, gesitueerd tegenover het bedrijfsperceel Goorsestraat 39 te Hengevelde. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Hengevelde, nabij het bedrijventerrein 't Wegdam. Het plangebied is gelegen aan de doorgaande weg, de N347 tussen Goor en Haaksbergen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Goor, sectie K, perceelsnummer 992. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (rode cirkel) (bron: atlasvanoverijssel.nl)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een kadastrale kaart weergegeven waarop de planlocatie en de begrenzing te zien is. De begrenzing komt overeen met het kadastrale perceel eerder genoemd. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Goorsestraat ongenummerd in Hengevelde geldt het bestemmingsplan 'Hengevelde' en gedeeltelijk het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein 't Wegdam e.o. (Hengevelde). Het bestemmingplan 'Hengevelde' is door de gemeenteraad van Hof van Twente op 12-07-2012 onherroepelijk in werking getreden en het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein 't Wegdam e.o. (Hengevelde) onherroepelijk in werking getreden op 09-08-2012. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Hengevelde' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Groen' en 'Groen - Groen ruimte' toegekend en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor semi-agrarische doeleinden in de vorm van weide en grasland, water in de vorm van watergangen en sloten, bestaande dierenverblijven, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, groenstroken, bermen met beplanting, fiets-/voetpad en openbare nutsvoorzieningen.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om bedrijfsgebouwen te ontwikkelen. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Hengevelde, herziening Goorsestraat ong 2018' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (identificatie NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het perceel naast de Goorsestraat 36 te Hengevelde en nabijgelegen groenstroken van het naastgelegen bedrijventerrein 't Wegdam. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom en aan de rand van de kern Hengevelde. De belangrijkste ruimtelijke structuurdragers in de omgeving van het plangebied zijn de Goorsestraat (N347) en de stedelijke structuur van de bebouwde kom van Hengevelde en het nabijgelegen bedrijventerrein. De functionele structuur bestaat uit verspreid liggende woonbestemmingen, bedrijven, groenstroken en maatschappelijke functies.

In de huidige situatie is er aan de Goorsestraat ong. in Hengevelde sprake van een braakliggend terrein dat momenteel als weiland gebruikt wordt. Het naastgelegen perceel aan de zuidzijde betreft een woonperceel, het perceel aan de noordzijde een groenstrook behorende bij het bedrijventerrein 't Wegdam. Het perceel wordt ontsloten via de Goorsestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0004.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie planlocatie bovenaanzicht (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0005.png"

Figuur 2.2: Huidige situatie planlocatie zijaanzicht (bron: google maps)

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemers zijn voornemens ter plaatse van de Goorsestraat ong. een perceel te ontwikkelen ten behoeve van de vestiging van drie lokaal gebonden bedrijven. Ter plaatse zullen twee bedrijfsgebouwen gerealiseerd worden, één verzamelgebouw ten behoeve van de vestiging van de twee categorie 1 bedrijven en één bedrijfsgebouw met overkappingen voor het categorie 2 bedrijf. Ten noordwesten van het bedrijventerrein zal een wadi ontwikkeld worden voor het opvangen van regenwater daar het bedrijventerrein vrijwel in zijn geheel verhard wordt. Zie figuur 2.3 voor de voorlopige ontwerp plattegrond van het bedrijfsperceel en de groen-blauwe inpassing van het bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0006.png"

Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: gemeente Hof van Twente)

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0007.png"

Figuur 2.4: Toekomstige situatie vooraanzicht gebouw (bron: gemeente Hof van Twente)

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0008.png"

Figuur 2.5: Toekomstige situatie bedrijfsgebouwen (bron: gemeente Hof van Twente)

Aan de kant van de Goorsestraat zullen meerdere parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor de werknemers en bezoekers van de gevestigde bedrijven. In figuur 2.4 is het vooraanzicht van het bedrijf verbeeld en in figuur 2.5 is een overzicht van het terrein weergegeven. Op het achtererf is op eigen terrein ruimte voor het laden en lossen van materialen. Om het achterterrein van het bedrijfsperceel te kunnen gebruiken bestaat het voornemen een nieuwe ontsluitingsweg te realiseren die aansluit op het bedrijventerrein 't Wegdam.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, leden 2 t/m 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijven voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

De toevoeging van een bedrijventerrein (meer dan 500 m2 Bvo) wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Aan de gronden in het plangebied is in het bestemmingplan Hengevelde de bestemming "Groen - Groen ruimte" toegekend. De gronden zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden. Gelet op de ligging aangrenzend aan de woonbebouwing, wordt gesteld dat het hier gaat om stedelijk groen behorend bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. Derhalve is het plangebied bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, en artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro en hoeft geen nader onderzoek verricht te worden naar locaties binnen bestaand stedelijk gebied.

Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling en daarmee moet er aangetoond worden dat er behoefte is voor de toevoeging van dit bedrijventerrein aan de ruimte. De behoefte kan worden aangetoond, want er is meer vraag dan aanbod in Hengevelde.

De ontwikkeling voorziet in een directe/concrete behoefte van lokaal gewortelde bedrijven die al jaren functioneren en groeiende zijn in de kern. In Hengevelde is 22 ha bedrijventerrein aanwezig dat volledig is ingevuld door bedrijvigheid.

De bedrijven hebben aangegeven dat de huidige gehuurde locaties niet (meer) voldoen en dat een eigen locatie nu nodig is voor doorontwikkeling. Het ligt voor de hand dat de te verlaten bedrijfslocatie in gebruik wordt genomen door de eigenaar/hoofdgebruiker. De overige locaties (bestemd voor bedrijfsdoeleinden) in Hengevelde zijn nagenoeg ingevuld. De te koop staande bedrijfslocatie in Hengevelde (aan het Assink 8) voldoet niet, omdat er een woon-werkcombinatie te koop wordt aangeboden en/of er geen buiten(opslag)ruimte is.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0009.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

In de Omgevingsverordening is opgenomen dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Daar is hier sprake van zoals gemotiveerd in 3.2.1. Omdat het gaat om bestaand bebouwd gebied kan worden voldaan aan de Omgevingsverordening.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor met name de stedelijke omgeving van belang ter plaatse van het bedrijventerrein en de groene omgeving ter plaatse van de realisatie van de wadi. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0010.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is rood omlijnd (bron: provincie Overijssel)

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Een deel van het plangebied valt binnen de ontwikkelperspectieven van de groene omgeving. In dit gedeelte zal ten behoeve van het watersysteem nabij het bedrijventerrein een wadi ontwikkeld worden.

De plannen van de initiatiefnemer dragen bij aan het ontwikkelperspectief van de stedelijke omgeving door het toevoegen van een werklocatie en levert geen extra belemmering op voor de aanwezige functies in de omgeving. Daarnaast levert de ontwikkeling geen belemmeringen op voor wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap. Bovendien wordt geïnvesteerd in een duurzaam bedrijventerrein waarbij gestreefd wordt naar energieneutraliteit. Zo wordt er onder andere geïnvesteerd in een warmtepomp systeem (aardwarmte + warmtepomp), zonnepanelen, innovatieve isolatie, geen gasaansluiting en verlichting uitgevoerd in LED.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0011.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

In het plangebied zijn de kenmerken van de natuurlijke laag nauwelijks meer zichtbaar. De ontwikkeling in het plangebied sluit goed aan bij de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving. Geconcludeerd wordt dan ook dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0012.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemestte plaggen dienden als structuur verbeteraar en bemesting voor de akker gronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Vanaf 1750 zijn vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost.

De locatie ligt binnen de bebouwde kom betreft een braakliggend terrein welke voorheen gebruikt is als weiland. De kenmerken van het jong heide- en broekontginningslandschap zijn niet als zodanig herkenbaar dat deze bij ontwikkeling van het perceel verloren gaan. De ontwikkeling ten behoeve de ontwikkeling van bedrijfspanden doet daarmee geen afbreuk aan de kenmerken van het jonge heide- en broekontginningslandschap.

Stedelijke laag

De stedelijke laag kent het kenmerk 'woonwijken 1955 - nu' en gedeeltelijk het kenmertk 'bedrijventerrein' (paars). De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Op naastgelegen gronden zijn bedrijventerereinen aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0013.png"

Figuur 3.5: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De bebouwing nabij het plangebied zijn met name op de Goorsestraat georiënteerd. Het bedrijfspand aan de Goorsestraat is ook op deze weg georiënteerd. Het bedrijfspand sluit daarnaast ook aan op de naast- en tegenovergelegen stedelijke functie als bedrijventerrein (paars). Verder leidt het plan niet tot een volledige onderbreking van het huidige doorzicht en blijft er sprake van een groen karakter rondom de rotonde.

De 'Laag van de beleving' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.2.4 Afsprakendocument werklocaties

De beoogde ontwikkeling is (ambtelijk) besproken in het Bestuurlijk Regionaal Overleg Werklocaties. 13 van de 14 deelnemende gemeenten hebben getekend voor het afsprakendocument werklocaties. In dit document is beschreven waar ruimte is voor bedrijvigheid en waar bedrijventerrein wordt afgeboekt. Verder is het concept ontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan omliggende gemeenten, daar zijn geen bezwaren kenbaar gemaakt.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bedrijventerreinvisie Hof van Twente 2017-2026

In de visie (op 17 oktober 2017 vastgesteld) wordt beschreven dat Hengevelde beschikt over een relatief grote voorraad bedrijventerrein. Aan de rand van het dorp zijn enkele grote en vele kleine bedrijven gevestigd. Dit ondernemende dorp vestigt dan ook veel lokaal gewortelde bedrijven. Lokale ondernemers investeren in eigen vastgoed en openbare ruimte wat de kwaliteit ten goede komt. Enkele bedrijven zijn in de afgelopen jaren flink gegroeid en hebben een uitbreidingswens: de beoogde uitbreiding van Wegdam (Wegdam II) voorziet grotendeels in deze behoefte van een aantal grotere bedrijven.

Daarnaast blijft er in Hengevelde nog wel vraag naar bedrijventerrein vanuit de lokale ondernemers die willen groeien. De vraag van deze lokaal gewortelde bedrijven zal gefaciliteerd moeten worden op eventuele (vrijkomende) inbreidingslocaties of rondom het Wegdam als dat noodzakelijk blijkt. Deze ontwikkeling past in die lijn zoals beschreven in de Bedrijventerreinvisie.

3.3.2 Sociaal Economische Visie (SEV)

In de SEV (vastgesteld op 15 september 2015) wordt Hengevelde beschreven als een ondernemend dorp waar het belangrijk is om ruimte te geven om te ondernemen en te groeien. De planlocatie betreft een inbreidingdlocatie nabij het reeds ontwikkelde bedrijventerrein Het Wegdam en sluit ruimtelijk hierbij aan. Tevens loopt de ontsluiting via dit bedrijventerrein. In de visie worden procesafspraken beschreven. Een onderdeel van de procesafspraak is de behoeftegerichte aanpak en dat de gemeente faciliterend en stimulerend is. Dit initiatief van lokaal gewortelde bedrijven uit Hengevelde voldoet aan hetgeen hiervoor is beschreven in de SEV.

3.3.3 Structuurvisie Hengevelde

De onderhavige locatie wordt genoemd in de Structuurvisie Hengevelde (vastgesteld op 10 maart 2009). Gebrek aan ruimte voor bedrijvigheid vormt de belangrijkste reden voor het opstellen van de voorliggende structuurvisie. Op grond van diverse criteria is onderzocht welke locaties de voorkeur verdienen voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsruimte. Er wordt aangegeven dat de locatie in aanmerking komt voor inbreiding van lichte bedrijvigheid. Ruimtelijk en milieutechnisch is een dergelijke invulling aanvaardbaar als overgang tussen het bedrijventerrein Het Wegdam en het centrum- en woongedeelte van het dorp.

De nieuwvestiging van BJVH en ter Doest beveiliging komen daarvoor in aanmerking. EKH is een categorie 2 bedrijf. Categorie 1 is benoemd in de structuurvisie vanwege de bescherming van het woon- en leefklimaat, omdat het gaat om kleinschalige bedrijvigheid met zeer beperkte milieuhinder. De bedrijfsactiviteiten van EKH vinden voornamelijk bij de klant plaats. De bedrijfslocatie wordt voornamelijk gebruikt voor opslag van materialen. Op voorhand kan gesteld worden dat het kleinschalige bedrijfsactiviteiten zijn.

Tevens wordt benoemd dat de groene entree van het dorp een kwaliteit is. De groene entree blijft intact, gelet op de aanwezige groene buffer tussen het plangebied en de rotonde. De ontwikkeling wordt ingepast zodat er geen afbreuk plaatsvindt van het groene karakter. Ten behoeve van wateropvang wordt een verlaagd gras plantsoen ontwikkeld. Zo ontstaat er een functionele groen-blauwe wisselwerking met kansen voor biodiversiteit in bestaand stedelijk gebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Er wordt middels dit bestemmingsplan de bouw van bedrijfspanden mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is groen.

De bouw van bedrijfspanden wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Uit voorgaande volgt dat de toe te voegen bedrijfsvloeroppervlakte in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0014.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

De bedrijven die zich vestigen in de bedrijfspanden behoren tot milieucategorie 1 (reclamebureau, fotostudio, beveiligingsbedrijf) en één bedrijf behoort tot milieucategorie 2 (Hekwerk en deurtechniek bedrijf). De grootste richtafstand voor de categorie 1 berijven betreft 10 meter voor het aspect geluid. De grootste richtafstand voor het categorie 2 bedrijf betreft 30 meter voor eveneens het aspect geluid. Deze afstanden mogen verlaagd worden naar respectievelijk 0 meter en 10 meter, omdat er sprake is van een gemengd gebied. De planlocatie ligt direct aan de hoofdinfrastructuur van het dorp en daarnaast zijn er meerdere functies in nabijheid aanweig, zoals woonfuncties, bedrijvigheid en maatschappelijke functies.

De bedrijfsactiviteiten van het hekwerk en deurtechniek bedrijf vinden voornamelijk bij de klant plaats. De bedrijfslocatie wordt voornamelijk gebruikt voor opslag van materialen. Op voorhand kan gesteld worden dat het kleinschalige bedrijfsactiviteiten zijn. De bedrijfsbestemming grenst direct aan de woonbestemming waardoor niet wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Echter het bedrijfgebouw van categorie 2 grenst niet direct aan het woonvlak en betreft kleinschalige bedrijfsactiviteiten. Uit een akoestisch onderzoek zal moeten blijken dat dat de bedrijfsactiviteiten van het betreffende bedrijf geen overschrijding van de geluidsnormen op gevels van omliggende woningen tot gevolg hebben.

4.3 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege het nieuwe bedrijventerrein wordt ondervonden. Uit het akoestisch onderzoek zal moeten blijken dat de bedrijfsactiviteiten van de betreffende bedrijven geen overschrijding van de geluidsnormen op gevels van omliggende woningen tot gevolg hebben. Het akoestisch onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 1.

De geluidbelasting LAr,LT t.g.v. de planologische geluidruimte is in de maatgevende avond/nachtperiode het maatgevende rekenpunt 1 bij een oppervlaktebron voor milieucategorie 2 gelijk aan de ambitiewaarde van 45 dB. Het bedrijf voldoet daarmee ook ruim aan de hogere normen van het Activiteitenbesluit. De bedrijfspercelen liggen op voldoende afstand uit de woningen zodat aan de grenswaarden van het gemeentelijk geluidbeleid kan worden voldaan en voor de woningen sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De berekende waarden liggen onder de maximale grenswaarden zodat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij is uitgegaan dat tussen 19 en 07 uur geen vrachtwagens op het terrein rijden. De voorschriften van het Activiteitenbesluit, waaronder bedrijven vallen, waarborgen dat in de avond/nacht geen hoge piekgeluiden mogen optreden.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek [Kruse Milieu BV, projectnummer 17064810, d.d. 8 november 2017] om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen, zie Bijlage 2.

Resultaten veldwerk

Bij het verkennende bodemonderzoek is de onderzoekslocatie beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 15 boringen verricht, waarvan één is doorgezet in de ondergrond en afgewerkt als peilbuis. De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaat vanaf het maaiveld tot 1.1 m-mv uit zeer fijn tot matig fijn, zwak siltig zand, dat in de bovengrond tevens zwak tot matig humeus is. Hieronder is tot einde boordiepte (2.9 m-mv) zeer fijn, zwak siltig zand opgeboord. In de grond zijn plaatselijk sporen oer aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het grondwater is in de peilbuis aangetroffen op een diepte van 1.32 m-mv.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond BG I is niet verontreinigd;
  • de bovengrond BG II is niet verontreinigd;
  • de ondergrond OG is niet verontreinigd;
  • het grondwater is zeer licht verontreinigd met barium en kwik.

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien er enkele zeer lichte overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In het grondwater zijn enkele zeer lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling van het bedrijventerrein, aangezien de vastgestelde zeer lichte verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (bedrijventerrein).

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De ontwikkeling van een bedrijventerrein met een bedrijfsverzamelgebouw (categorie 1 bedrijven) en een bedrijfsgebouw met een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf (categorie 2) neemt extra verkeersbewegingen met zich mee. Voor het verzamelgebouw wordt uitgegaan van 720 m2 bvo en voor het bedrijfsgebouw 620 m2 bvo. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario in weinig stedelijk gebied kan het aantal verkeersbewegingen op 87 per dag gesteld worden. Er zal sprake zijn van vrachtverkeer voor de toevoer en vervoer van materiaal ten behoeve van het categorie 2 bedrijf, waardoor het percentage vrachtverkeer op 10% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 95 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0015.png" Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0016.png"

Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 4 kilometer van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 18-04-2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage . Op grond van artikel 12 uit het besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Vechtstromen kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Daarbij toetst het waterschap het plan aan het voorkeursbeleid dat is geformuleerd. Voor het verdere proces is het van belang om de RO adviseur van het waterschap te betrekken bij het plan. Wij verzoeken u ons te informeren over de wijze waarop het plan verder zal worden voorbereid. Daarvoor kunt u contact opnemen met de, voor desbetreffende gemeente, aangewezen RO adviseur.

Er is contact opgenomen met het Waterschap Vechtstromen voor advies. Deze ontwikkeling is besproken, in het kader van een waterhuishoudkundig plan dat in 2018 is opgesteld voor het bedrijventerrein 't Wegdam, met het Waterschap Vechtstromen en akkoord bevonden. De watertoets is bijgevoegd in Bijlage 3.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden voor de Goorsestraat (ongenummerd) te Hengevelde [projectnummer 1464, versie 1.0, d.d. 20-04-2018], zie ook Bijlage 4. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland. Gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren liggen op minimaal 1 kilometer afstand van het plangebied. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied weergegeven. Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (en Natura2000). Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op gronden buiten het plangebied, zoals Natura2000-gebied.

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, [naamgeving gebied], ligt [afstand en richting] van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

De voorgenomen activiteiten worden gezien als ruimtelijke ontwikkeling. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden en om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, vleermuis-, amfibieen- en beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingslocatie.

Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieensoorten die in het plangebied voorkomen, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties'. De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied voorkomende vogel-, grondgebonden zoogdier- en amfibieensoorten is niet beschermd. De functie en betekenis van het plangebied als foerageergebied van vleermuizen wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast. Om te voorkomen dat amfibieen verwond of gedood worden tijdens het bouwrijp maken van het plangebied, wordt geadviseerd om de vegetatie kort te houden of het plangebied bouwrijp te maken tijdens de winterrustperiode van amfibieen.

Conclusie

De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader soort- of gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de werkzaamheden uit te mogen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en –gebieden. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om de vegetatie in het plangebied kort te houden of het plangebied bouwrijp te maken buiten de winterrustperiode van amfibieën.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Hof van Twente geeft aan dat de locatie een middelhoge archeologische verwachting heeft. Dit betekent dat bij ingrepen dieper dan 40 centimeter en met een oppervlakte groter dan 5000 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.HExGoorsestr2018-VS10_0018.png"

Figuur 4.4: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart, locatie is rood omlijnd (bron: gemeente Hof van Twente)

Toets

De ontwikkeling betreft geen ontwikkeling welke meer dan 5.000 m2 betreft. Het perceel dat wordt ontwikkeld heeft een oppervlakte van 2700 m2. Het bebouwd oppervlak zal een deel van het perceelsoppervlak betreffen. De ontwikkeling blijft daarmee onder de 5.000 m2. Derhalve word geconcludeerd dat voor voorliggend plan geen noodzaak voor archeologisch onderzoek is.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten aanwezig zijn. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / parkeren

Het plangebied zal worden ontsloten via Het Wegdam welke middels een rotonde die aansluit op de Goorsestraat. Deze weg is de toegangsweg tot het bedrijventerrein 't Wegdam ten noorden van de planlocatie. Een toename van verkeersbewegingen gekoppeld aan het initatief kan eenvoudig via deze weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien voor zowel werknemers en bezoekers. In Bijlage 2 van de regels zijn de parkeernormen van de gemeente Hof van Twente opgenomen. Het aantal parkeerplaatsen voldoet aan degemeentelijke normen. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • nadere eisen

In dit onderdeel is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen nadere eisen kan stellen.

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

In dit onderdeel wordt aangegeven waarvoor een omgevingsvergunning verplicht wordt gesteld met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en evenementen.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • Bedrijf

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven met categorieën 1 en 2 van de als bijlage bij de regels toegevoegde “Staat van Bedrijven”. Ter bescherming van het woon- en leefklimaat zijn kleinschalige bedrijven toegestaan met een zeer beperkte milieuhinder.

  • Groen

De voor 'Groen 'aangewezen gronden zijn bestemd voor onder andere groenvoorzieningen en waterpartijen. Op deze gronden zal een wadi ontwikkeld worden om het regenwater van het vrijwel volledig verharde bedrijventerrrein op te vangen.

  • Waarde - Archeologie 3

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

vooroverleg

Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie enkele opmerkingen geplaatst ten aanzien van de gemaakte afwegingen en de ruimtelijke kwaliteit van deze ontwikkeling. Deze opmerkingen zijn meegenomen in de planvorming. Met inachtneming van de opmerkingen is de provincie akkoord met de inhoud van dit bestemmingsplan.

Waterschap Vechtstromen
Op 18-04-2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De uitkomst van die digitale toets is de normale procedure. Deze ontwikkeling is besproken, in het kader van een waterhuishoudkundig plan dat in 2018 is opgesteld voor het bedrijventerrein 't Wegdam, met het Waterschap Vechtstromen en akkoord bevonden. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 10 mei 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.