Plan: | Goor, herziening Op Stoom Gruttostraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.GOxOpStoomGrutto-VS10 |
In 1838 richtte Thomas Ainsworth in Goor de Twentse Stoomblekerij op, afgekort tot TSB. Dit vorm het begin van de textielindustrie in Goor en Twente. In de hoogtijdagen werkten hier wel 700 mensen dagelijks in de textielproductie. In 1902 kwam er nieuw elan in het bedrijf toen ir. D.J. Bunschoten als directeur werd aangesteld. Naar hem is ook de straat genoemd waaraan het terrein ligt. De heer Bunschoten startte met het bedrukken van textiel en richtte in 1933 de Twentsche Katoendrukkerij op. Later werd het bedrijf overgenomen door Nijverdal ten Cate. In de jaren negentig van de vorige eeuw ging het bedrijf ter ziele. Hoewel de Twentse Stoomblekerij niet meer bestaat, is de bedrijvigheid nooit helemaal verdwenen. De oude fabriekspanden werden na het teloor gaan van de TSB hier en daar door verschillende bedrijven in gebruik genomen.
In 2020 besloot de gemeente Hof van Twente om het terrein aan te kopen en zo de herontwikkeling van het gebied in eigen hand nemen: het begin van een nieuw hoofdstuk. De gebiedsontwikkeling is onder gebracht in het project Op Stoom.
Dit bestemmingsplan ziet toe op een deel van het woningbouwplan van het project Op Stoom. Het gaat om het deel Sportrand dat ligt langs de Gruttostraat. De locatie ligt braak en is klaar om ontwikkeld te worden ten behoeve van woningbouw. Het voornemen bestaat om ter plaatse 9 rijwoningen, 24 appartementen en 5 standplaatsen voor woonwagens te realiseren. Alle woningen betreffen sociale huurwoningen.
De voorgenomen ontwikkeling met woningbouw past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Goor Noord". Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt in aan de Gruttostraat. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Goor, sectie C, perceelnummer 5401 (gedeeltelijk).
In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in de kern Goor (rode ster) en de ligging ten opzichte van de directe omgeving (rode omlijning) indicatief weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in Goor en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: plattekaart.nl) |
Het bestemmingsplan "Goor, herziening Op Stoom Gruttostraat" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Goor Noord". Dit bestemmingsplan is op 31 mei 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Hof van Twente.
Op basis van het bestemmingsplan "Goor Noord" is het plangebied grotendeels voorzien van de bestemming 'Groen - Groene ruimte'. Daarnaast is een deel van de gronden voorzien van de bestemming 'Sport'. Tot slot is het oostelijke deel van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Bebouwingsvrij'.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van de geldende planologische situatie weergegeven. Hierop is het plangebied indicatief aangegeven met de rode omlijning. Hierna wordt nader op de geldende bestemmingen ingegaan.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplannen "Goor Noord" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Enkelbestemming 'Groen - Groene ruimte'
De voor 'Groen - Groene ruimte' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor semi-agrarische doeleinden in de vorm van weide en grasland, dagrecreatief medegebruik, groenvoorzieningen, toegangspaden en inritten naar omliggende bestemmingen, voet- en fietspaden, verblijfsdoeleinden, speelvoorzieningen, water enf openbare nutsvoorzieningen.
In de bouwregels is onder meer bepaald dat op deze gronden uitsluitend gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud van groen en water mogen worden gebouwd. Tevens zijn overige bouwwerken met een maximale hoogte van 3 meter toegestaan.
Enkelbestemming 'Sport'
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor terreinen voor sport- en spel, maatschappelijke voorzieningen (ondergeschikt aan de sport- en speldoeleinden), speelvoorzieningen en groenvoorzieningen.
In de bouwregels is onder meer bepaald dat de gebouwen en overkappingen, niet zijnde dug-outs, uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan. Zover binnen het plangebied sprake is van de bestemming 'Sport' is geen bouwvlak opgenomen. Daarom zijn ter plaatse van het plangebied binnen de bestemming 'Sport' geen gebouwen en overkappingen toegestaan. Wel zijn dug-outs toegestaan, evenals overige bouwwerken.
Dubbelbestemming 'Waterstaat - Bebouwingsvrij'
De voor 'Waterstaat - Bebouwingsvrij' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van waterschapsbelangen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Gebiedsaanduiding 'milieuzone - intrekgebied'
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - intrekgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de bodem- en de (grond)waterkwaliteit ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan, aangezien binnen de ter plaatse geldende bestemmingen de bouw- en gebruiksregels voor het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling (woningbouw met tuin en bijhorende infrastructuur) ontbreken. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient de planologische situatie te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridische planologisch kader om de voorgenomen herontwikkeling te kunnen realiseren.
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven. In Hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg, inspraak en zienswijzen.
Met het oprichten van de eerste weefschool legde Thomas Ainsworth anno 1833 in Goor de basis voor de Twentse textielindustrie. In 1838 startte hij in Goor ook de Twentsche Stoomblekerij (TSB). Een Zaanse industrieel nam het bedrijf over drie jaar na de\ opening over, die het op zijn beurt in 1857 weer overdeed aan twintig Twentse Textielhandelaren. In de hoogtijdagen werkten hier wel 700 mensen dagelijks in de textielproductie. In 1902 kwam er een nieuw elan in het bedrijf toen ir. D.J. Bunschoten als directeur werd aangesteld. Naar hem is ook de straat genoemd waaraan het bedrijf ligt. De heer Bunschoten startte met het bedrukken van textiel en richtte in 1933 de Twentsche Katoendrukkerij op. Later werd het bedrijf overgenomen door Nijverdal ten Cate. In het einde in de jaren negentig van de vorige eeuw ging het bedrijf ter ziele.
Het TSB-terrein heeft een belangrijke historische waarde voor Goor en haar inwoners. Sinds de oprichting in 1838 heeft de textielfabriek voor veel werkgelegenheid en economische bloei gezorgd. De TSB roept nog steeds bij veel Gorenaren herinneringen op aan die oude tijd. Nu, meer dan 180 jaar later, is deze unieke historie nog terug te zien. Echter, tot voor kort zaten de nog aanwezige cultuurhistorische panden achter een groot hek. De panden konden slechts bewonderd worden door een enkeling.
In 1998 kocht ontwikkelaar Oude Wolbers Droste de grond op, met het oog op nieuwbouw. Dit werd voor een deel gerealiseerd. In 2020 sloot de gemeente Hof van Twente een overeenkomst met Oude Wolbers Droste om het terrein aan te kopen en zo de herontwikkeling van het gebied te kunnen realiseren ten behoeve van wonen, werken en recreëren.
Hoewel de Twentse Stoomblekerij niet meer bestaat, is de bedrijvigheid nooit helemaal verdwenen. De oude fabriekspanden werden na het einde van de TSB hier en daar door verschillende bedrijven in gebruik genomen. Ook in de nieuwe plannen is er ruimte voor ondernemerschap. Enkele karakteristieke fabrieksgebouwen blijven staan en krijgen een nieuwe bestemming. Zo blijft een stukje waardevolle geschiedenis op deze unieke plek bestaan.
![]() |
Afbeelding 2.1: Impressie Twentsche Stoomblekerij in 1963 (Bron: Stichting Historisch Goor) |
Het plangebied betreft een locatie aan de westelijke rand van het TSB-terrein. De gronden waar de nieuwe woningen ontwikkeld worden zijn onbebouwd en in de huidige situatie in gebruik als braakliggend grasland.
Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Gruttostraat. Aan de overzijde van de Gruttostraat is sprake van een bedrijventerrein. Ten noorden van het plangebied zijn sportvelden aanwezig. Ten oosten van het plangebied loopt een watergang.
In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven, waarin het plangebied indicatief is aangegeven met de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 2.2: Luchtfoto van het plangebied (Bron: PDOK) |
In hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op de voorgenomen ontwikkeling.
Door een onbebouwde locatie te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw wordt ter plaatse een bijdrage geleverd aan de woningvraag binnen de kern Goor en de gemeente Hof van Twente.
Concreet voorziet het voornemen in het realiseren van 9 rijwoningen, een appartementengebouw met ruimte voor maximaal 24 appartementen en 5 woonwagen plaatsen.
Gezien de locatie van het plangebied binnen de bebouwde kom van Goor, aansluitend op het bestaande woongebied, is dit een passende functie. Hierna wordt nader ingegaan op de gewenste situering en ruimtelijke (beeld)kwaliteit van de woningen.
In afbeelding 3.1 is de beoogde situatie ter plaatse van het plangebied weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.1: Beoogde situatie plangebied (Bron: gemeente Hof van Twente) |
Het plangebied wordt ontsloten door een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg aan de Gruttostraat. Langs de ontsluitingsweg wordt het parkeren ten behoeve van de woningen geclusterd. De rijwoningen en het appartementengebouw worden georiënteerd op het park. De beoogde woonwagens worden geclusterd achter de rijwoningen, waarbij 2 standplaatsen op de Gruttostraat georienteerd zijn en 3 standplaatsen op de nieuwe ontsluitingsweg.
Het appartementengebouw bestaat uit drie bouwlagen. De rijwoningen bestaan uit minimaal twee bouwlagen. De woonwagens bestaan uit maximaal anderhalf bouwlaag. Hierdoor zullen de woningen zich goed verhouden tot de bestaande en toekomstige woningen in de omgeving.
Om de toekomstige bouwplannen in dit bestemmingsplan op de gewenste beeldkwaliteit te kunnen toetsen is er een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het volledige beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. In de CROW wordt er uitgegaan van minimale en maximale normen, dit is de bandbreedte. Bij de berekening van de parkeernormen zal er een gemiddelde worden genomen. De gemeente Hof van Twente heeft in 2016 een geactualiseerd 'Gemeentelijk Mobiliteitsplan' vastgesteld. De gemeente Hof van Twente heeft de parkeernormen gebaseerd op de hiervoor genoemde CROW publicatie.
De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
Op basis van bovengenoemde uitgangspunten geldt de volgende parkeerbehoefte en verkeersgeneratie per woning:
Huur, huis, sociale huur | Huur, appartement, midden/ goedkoop | |||||
Parkeerbehoefte per woning | 1,6 | 1,4 | ||||
Verkeersgeneratie per woning | 5,6 | 4,1 |
In onderstaande tabel wordt de totale parkeerbehoefte op basis van de uitgangspunten uit paragraaf 3.2.1 berekend.
Parkeerbehoefte | ||||||
Functie | Aantal | Gemiddeld aantal parkeerplaatsen per woning | Berekening | |||
Huur, huis, sociale huur | 14 | 1,6 | 14 * 1,6 = 22,4 | |||
Huur, appartement midden/goedkoop | 24 | 1,4 | 24 * 1,4 = 33,6 | |||
Totaal (afgerond): | 56 |
Er is sprake van een totale parkeerbehoefte van afgerond 56 parkeerplaatsen. Het parkeren ten behoeve van de woningen vindt plaats binnen het plangebied. Hierbij is rekening gehouden met ten minste 55 parkeerplaatsen langs de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. Tevens zijn er 9 parkeerplaatsen gepland langs de Gruttostraat. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de gewenste ontwikkeling.
In onderstaande tabel wordt de totale verkeersgeneratie op basis van de uitgangspunten uit paragraaf 3.2.1 berekend.
Parkeerbehoefte | ||||||
Functie | Aantal | Gemiddeld aantal verkeersbewegingen per woning per weekdagetmaal | Berekening | |||
Huur, huis, sociale huur | 14 | 5,6 | 14 * 5,6 = 78,4 | |||
Huur, appartement midden/goedkoop | 24 | 4,1 | 24 * 4,1 = 98,4 | |||
Totaal (afgerond): | 177 |
Er is sprake van een totale verkeersgeneratie van afgerond 177 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Het omliggende wegennetwerk heeft voldoende capaciteit om het verkeer afkomstig van het plangebied op een vlotte en veilige manier af te wikkelen. De beoogde ontsluiting van het plangebied op de hiervoor genoemde weg is verkeersveilig.
De omliggende infrastructuur is in voldoende mate ingericht om de verkeersbewegingen eenvoudig en veilig af te wikkelen.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de aspecten parkeren en verkeer geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.
In de voorloper van de NOVI, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Om de ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro).
Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Voor het realiseren van woningen is de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. In voorliggend geval is sprake van de toevoeging van 38 nieuwe woningen. Er is dus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:
Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Voordat de behoefte in beeld kan worden gebracht, moet ten eerste duidelijk zijn wat het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de ontwikkeling betreft. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en de omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Voorliggend plan voorziet in het realiseren van 38 woningen. De nieuwbouwplannen in de gemeente Hof van Twente worden onder andere op regionaal niveau met elkaar afgestemd binnen de regio Twente. Deze afstemming bestaat onder meer uit het verdelen van de door de provincie toegestane woningaantallen, waarbij op basis van de woningbehoefteraming de plannen verdeeld worden over de tot de regio behorende gemeenten, en hun onderliggende kernen. De kwalitatieve vertaalslag naar type woningen, prijsklassen, doelgroepen etc. wordt op lokaal niveau gemaakt en ook de realisatie is een gemeentelijke activiteit.
Feitelijk is er dus sprake van een lokaal woningbouwprogramma waarvan regionaal is afgestemd dat de totale productie binnen de door de provincie gestelde bandbreedte blijft. Het ruimtelijk verzorgingsgebied kan gelet op het feit dat in voorliggend geval vooral voor de lokale behoefte wordt gebouwd worden beperkt tot de gemeente Hof van Twente en de direct omliggende gemeenten/kernen.
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
Algemeen
De provincie Overijssel, de Overijsselse gemeenten, WoON Twente en hun partners werken al jaren samen aan een kwantitatieve en kwalitatieve balans op de woningmarkt. De partijen maken periodiek meerjarige afspraken over opgaven en ambities. Op basis van deze samenwerking zijn ook met betrekking tot de woningbouwontwikkeling in Twente regionaal afspraken gemaakt. Voor de periode 2021-2025 hebben deze afspraken vorm gekregen middels de op 17 maart 2021 vastgestelde 'Regionale Woonagenda Twente'.
In deze woonagenda wordt geschetst wat de komende jaren de prioriteiten zijn op Twentse woningmarkt en hoe de Twentse gemeenten hieraan gaan werken. De woonagenda is het kompas van gemeenten en provincie in relatie tot de woningmarkt.
De opgaven waar de partijen voor staan zijn groot. De druk op de woningmarkt en de woningtekorten zijn hoog. Steeds meer huishoudens hebben moeite de gewenste woning te kopen of huren in Twente. Alle partijen voelen de urgentie daar wat aan te doen. Er zullen de komende jaren veel nieuwe woningen bijgebouwd moeten worden, maar er moeten ook manieren worden gevonden om de dynamiek en slaagkansen te vergroten. De druk op de woningmarkt is echter niet de enige uitdaging, ook de investeringsopgave in bestaande wijken en transformatielocaties, de verduurzaming van de woningvoorraad en de huisvesting van bijzondere doelgroepen vragen aandacht. Tot slot, maar niet in de laatste plaats, kan wonen niet los gezien worden van regionale opgaven zoals verstedelijking, de vitaliteit van de dorpen en steden en de transitie van het platteland. Wonen vormt in deze grote opgaven immers een belangrijke sleutelfunctie.
Kwantitatieve behoefte
Algemeen
Voor de provincie Overijssel geldt dat sprake is van een forse woningbouwambitie. In de periode tot 2030 moeten 60.000 woningen worden bijgebouwd. Hierdoor is er sprake van een flinke versnellingsopgave. De ambitie om 60.000 woningen toe te voegen is provincie breed en gericht op het snel oplossen van de woningnood in grote delen van de provincie en in verschillende segmenten. De ambitie is opgebouwd uit drie elementen:
Op basis van deze drie elementen vult de regio Twente circa 1/3 deel van de ambitie om 60.000 woningen in Overijssel toe te voegen, de regio West Overijssel circa 2/3 deel. De druk op West-Overijssel is immers groter door een toenemende trek vanuit de Randstad en andere landsdelen en voornamelijk de aantrekkingskracht van de regio Zwolle (en in mindere mate ook Deventer).
Concreet betekent het dat de regio Twente ambieert om tot 2030 in totaal circa 20.000 tot 22.000 woningen toe te voegen.
Op basis van de prognoses van de huishoudensgroei tussen 2020 en 2030 en de benodigde ruimere programmering is een behoefte van ruim 15.000 woningen te verwachten tot 2030. Dit aantal wordt gedefinieerd als de lokale behoefte.
Daarnaast heeft Twente een extra woningbouwambitie/-opgave op basis van onder andere de (gedeeltelijke) inloop van het huidige woningtekort (circa 3%), de krapte op de woningmarkt, de verstedelijkingsopgaven en de toenemende migratiestromen vanuit de Randstad en andere landsdelen. Deze extra woningbouwambitie-opgave bedraagt voor Twente circa 5.000 tot 7.000 woningen tot 2030.
De noodzakelijk acties bestaan hiermee uit:
De onderstaande tabel geeft per gemeente de netto harde en zachte plancapaciteit weer per 1-1-2020. Daarnaast is de woningbouwopgave tot 2030 weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1 Woningbouwopgave regio Twente (Bron: Regionale Woonagenda Twente) |
Het bovenstaande aantal van 14.130 vormt een voorstelling van het mogelijke aanbod op basis van de harde en zachte plannen per 1-1-2020. De uiteindelijke vraag en behoefte van 15.782 dient echter ingevuld te worden op basis van de wens om te sturen op kwaliteit. Het aantal van 5.000-7.000 betreft de extra ambitie/opgave, waarbij ook hier het samen sturen op kwaliteit leidend is. De juiste woning op de juiste plek, inspelend op de kwalitatieve woningbehoefte en een goede bijdrage leverend aan de leefbaarheid en kwaliteit van wijken/buurten in de steden, de dorpen en het platteland.
Opgave 2021-2025
Tot 2025 ligt de focus op het realiseren van de bestaande harde plancapaciteit. Dit zijn de woningbouwprojecten waarmee de gewenste versnelling ingevuld kan worden. Belangrijke kanttekening daarbij is wel dat de harde plancapaciteit getoetst wordt op basis van het kwalitatief afwegingskader. Uitgangspunt is een woning voor iedereen: ruim baan voor de lokale behoefte, inbreiding, herstructurering en transformatie. Dit wil onder andere zeggen dat bij inbreidingsplannen waarbij binnen vijf jaar kan worden gestart met de realisatie geen kwantitatieve kaders gelden.
Daarnaast moet de opgave voor de periode vanaf 2025 voorbereid worden. In deze periode moeten zachte plannen hard worden gemaakt en moet ook al een deel van deze nieuwe toegevoegde harde plancapaciteit worden gerealiseerd om de totale woningbouwopgave tot 2030 te halen. Daarvoor is de realisatie van 2.000 woningen per jaar noodzakelijk. Daarnaast moet worden gezocht naar extra bouwlocaties zodat ook in de periode tot 2030 de gewenste snelheid in woningbouwproductie gehaald kan worden.
Opgave tot 2030
Zoals blijkt uit de tabel in afbeelding 4.1 is de bestaande harde plancapaciteit circa 8.300 woningen. Voor het realiseren van de woningbouwambitie van circa 20.000 - 22.000 woningen tot 2030 is een uitbreiding van de harde plancapaciteit met minimaal 11.700 woningen nodig. Deze uitbreiding is voor een deel in te vullen door de bestaande zachte plancapaciteit (circa 5.800 woningen) om te zetten in harde plancapaciteit (mits passend binnen de kwalitatieve kaders). Aanvullend daarop moet 'ruimte' gemaakt worden voor nog eens zo'n 6.000 woningen.
Toetsing van het initiatief
In voorliggend geval is sprake van een woningbouwontwikkeling waarbij in totaal 38 woningen worden gerealiseerd. Het gaat om een toevoeging van 9 rijwoningen, 24 appartementen en 5 woonwagens. Gezien de woningbouwopgave tussen 2021 en 2025, en tot 2030, wordt gesteld dat hiermee sprake is van een ontwikkeling die past binnen de aantoonbare kwantitatieve woningbouwbehoefte binnen de regio Twente.
Kwalitatieve behoefte
Algemeen
Twente is en blijft een regio van de menselijke maat. Het is belangrijk dat er voor iedere woningzoekende een passende, betaalbare en niet in de laatste plaats kwalitatief goede woning is. Vertrekpunt van de regionale Woonagenda is het lokaal én regionaal blijven bieden van de woningen waar huidige en toekomstige inwoners behoefte aan hebben.
Dat betekent dat gemeenten door nieuwbouw, transformatie en herstructurering woningen toevoegen die goed aansluiten op de bestaande en toekomstige vraag. Dat vraagt om een toekomstgericht kwalitatief programma op lokaal en regionaal niveau, alsmede om het inlopen van woningtekorten en de realisatie van voldoende woningen voor de groeiende behoefte. Maar ook vraagt het om maatregelen en strategieën om de bestaande woningvoorraad toegankelijker te maken, onder andere door de doorstroming binnen de woningvoorraad te bevorderen.
De Regionale Woonagenda Twente bevat met name ten aanzien van de kwantitatieve behoefte informatie waar gemeenten bij de uit te voeren laddertoets gebruik van kunnen maken. Ten aanzien van de kwalitatieve behoefte wordt in 2021 een kwalitatieve monitor opgezet aan de hand waarvan de gemeenten in de relevante woningmarktregio invulling kunnen geven aan het kwalitatieve aspect van de verantwoordingsplicht.
Wel onderscheidt de woonagenda drie verschillende ruimtelijke strategieën. Deze geven richting aan de ontwikkeling en geven aan waar in een gebied het accent op ligt, maar dienen niet als dwingend kader. De strategieën kenmerken vooral de verschillen tussen de steden, dorpen en het buitengebied. Er kunnen zich meerdere ruimtelijke woonstrategieën binnen een stad, dorp of gemeente bevinden.
Gemeente Hof van Twente
Voor de gemeente Hof van Twente geldt de woonstrategie 'wonen langs de radialen'. Hier is het uitgangspunt het wonen langs de radialen in de grote kernen met een goed voorzieningenniveau en die goed bereikbaar zijn. Het gaat dan om kernen met een goede ontsluiting op de A-, N- en spoorwegen en die een breed aanbod en mix van dorps, groenstedelijke en suburbane woonmilieus kunnen bieden. Voor de radialen wordt aangesloten op de Omgevingsvisie/Omgevingsagenda Oost. De unieke kwaliteit van deze kernen is dat je er relatief rustig en ruim kunt wonen, met goede basisvoorzieningen binnen handbereik. De behoefte aan dergelijke woonmilieus is groot. Er worden kansen gezien om in deze kernen woningen en milieus toe te voegen, om daarmee ook de vitaliteit en economie van de kernen kracht bij te zetten. Het TSB-terrein (waarop voorliggend bestemmingsplan betrekking heeft) wordt aangemerkt als een 'thematisch sleutelgebied' voor het versnellen van woningbouw onder de strategie 'buiten wonen'.
Toetsing van het initiatief
Voorliggende ontwikkeling gaat uit van de realisatie van 38 woningen met een gedifferentieerd aanbod binnen het bestaand bebouwd gebied in de kern Goor. Door een mix van rijwoningen, appartementen en woonwagens wordt voorzien in een aanbod dat past binnen de kwalitatieve woningbouwbehoefte. De woningen zijn immers geschikt voor een verscheidenheid aan doelgroepen, waaronder senioren (levensloopbestendige woningen), en dragen hiermee tevens bij aan de doorstroming op de woningmarkt. Voor het overige wordt verwezen naar paragraaf 4.3 waar wordt getoetst aan het gemeentelijke woonbeleid. Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan aantoonbaar past binnen de (regionale) kwalitatieve woningbouwbehoefte.
Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening. Onderstaand wordt het provinciale beleid nader uitgewerkt.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
![]() |
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn met name artikel 2.1.3 en artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op deze artikelen wordt hierna ingegaan.
Artikel 2.1.3 lid 1: Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader
gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor
stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van
voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover
schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als
bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het plangebied ligt binnen de kern Goor in de gemeente Hof van Twente. De braakliggende gronden maakten tot nu toe deel uit van de groene buffer (milieuzone) rondom het (voormalige) TSB-terrein. De gronden worden verder omgeven door stedelijke functies. Het gebied kan daarmee worden beschouwd als stedelijk groen, wat een stedelijke functie is en daarmee behoord tot het bestaand bebouwd gebied (de bebouwde kom van Goor). Daarmee is het plan een binnenstedelijke inbreidingslocatie en wordt voldaan aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Tevens wordt opgemerkt wordt dat op basis van het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag' uit de Omgevingsvisie Overijssel het plangebied wordt aangemerkt als bestaand bebouwd gebied. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen
De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.2.2 zijn hierna opgenomen:
In artikel 2.2.3 lid 1 van de Omgevingsverordening wordt onder actueel onderzoek woningbouw verstaan: onderzoek wat eens in de 2 jaar wordt geactualiseerd.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
In paragraaf 4.1.2 is al ingegaan op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van woningbouw in de regio Twente, de gemeente Hof van Twente en de stad Goor In paragraaf 4.3.2 vindt een verdere toetsing plaats aan de gemeentelijke Visie op wonen. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling bijdraagt aan de actuele kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.
In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
Het plangebied behoort tot de ontwikkelingsperspectieven 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' (gedeeltelijk), 'Binnensteden en (historische) dorpskernen buiten de stedelijke netwerken' (gedeeltelijk) en 'Zone Ondernemen met Natuur en Water' (gedeeltelijk). In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen, waarin het plangebied indicatief met rode contour is omlijnd.
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
"Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken"
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
"Zone ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN)"
Er zijn gebieden binnen de Zone ONW die buiten het natuurnetwerk liggen. In deze gebieden is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. Initiatieven van bewoners en ondernemers zijn hier leidend: zij zijn eigenaar en vormgever van de omgevingskwaliteit. De na te streven kwaliteitsdoelen voor natuur en water zijn daarbij het uitgangspunt.
Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. In voorliggend geval wordt ter plaatse van dit ontwikkelingsperspectief een braakliggende locatie herontwikkeld ten behoeve van woningbouw. Door de ontwikkeling wordt binnen het bestaand stedelijk gebied voorzien in een deel van de lokale woningbehoefte. Het voornemen sluit goed aan op de ambities binnen het perspectief en sluit qua ontwerp goed aan op de stedenbouwkundige en functionele structuur van de omgeving.
Een gedeelte van het oosten van het plangebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Zone ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN)'. Dit ontwikkelingsperspectief is in een zone van een aantal meter aan weerszijden van de Reggeloop toegekend. De gewenste woningbouwontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de kenmerken en waarden van de Reggeloop. De woningen bevinden zich op voldoende afstand van de Reggeloop. Tevens wordt bij de inpassing van de woningen rekening gehouden met dat de woningen aansluiten bij de natuurlijke omgeving. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het bergen en vasthouden van hemelwater en het aanbrengen van nestgelegenheden. Tot slot wordt als onderdeel van project TSB ten noordoosten van het plangebied een stadspark gerealiseerd waarbinnen de Boven Regge en toekomstige Stads Regge de ruimte krijgen. Geconcludeerd wordt het initiatief in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Gelet op liggen van het plangebied in het stedelijk gebied gelden er ten aanzien van de natuurlijke laag het gebiedskenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' en ten aanzien van de laag van het agrarisch-cultuurlandschap geldt het gebiedskenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap''. Gezien de ligging in de bebouwde kom is er geen sprake van invloed op de gebiedskenmerken 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Jong heide- en broekontginningslandschap''. De natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap en de laag van beleving kunnen voor wat betreft de toetsing dan ook buiten beschouwing blijven. Hieronder wordt de stedelijke laag nader uitgewerkt.
De 'Stedelijke laag'
Het plangebied is op basis van de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijk laag' aangeduid met zowel het gebiedstype 'Woonwijken 1955-nu' als het gebiedstype 'Informele trage netwerk' en 'Bedrijventerreinen'. In afbeelding 4.3 is het plangebied indicatief met rode contour omlijnd.
![]() |
Afbeelding 4.3: Uitsnede Stedelijke laag Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Woonwijken 1955 - nu'
De woonwijken van 1955 tot nu zijn uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. Wonen, werken en voorzieningencentra zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Er is een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Nieuwbouwwijkjes bij kleinere plaatsen zijn niet altijd afgeronde eenheden, omdat de bouwopgave daarvoor te klein was.
Vaak is er een buurtje aangeplakt aan de oudere bebouwingsstructuur, zonder relatie met de oorspronkelijke structuur van het dorp of het voormalige agrarische cultuurlandschap.
Het plangebied wordt herontwikkeld, waarbij nieuwe woningen worden gerealiseerd op onbebouwde gronden nabij het voormalige TSB bedrijventerrein. Het ontwerp van de nieuwe woningen past bij de kenmerken van de omliggende woningen en de woonwijken van 1955 tot nu. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de gebiedskenmerken van de stedelijke laag.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder behandeld.
De structuurvisie Goor 2025, vastgesteld in 2013, bevat de gemeentelijke visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode tot en met 2025 voor de kern Goor, met uitzondering van het centrum van Goor waarvoor een masterplan is opgesteld. De ambities ten aanzien van meerdere sectorale onderwerpen (zoals wonen, economie, verkeer en infrastructuur en cultuurhistorie) zijn hierin samengebracht, voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van Goor. Daarnaast bevat de structuurvisie een visie op de ruimtelijke kwaliteit. De visie biedt hiermee één actueel ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen. Nieuwe initiatieven worden in eerste instantie getoetst aan de structuurvisie, maar de gemeente staat ook open voor nieuwe initiatieven die niet direct in de visie staan omschreven.
Belangrijke ambities zijn het realiseren van een duurzame woon- en werkomgeving voor iedereen en het realiseren van een robuust groen-blauw raamwerk. Bij beide componenten speelt ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol. Ruimtelijke kwaliteit, met name ten aanzien van de versterking van de elementen 'groen en water' en verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte staan dan ook hoog in het vaandel.
Op de visiekaart staan de ambities afgebeeld, onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied op deze kaart en de bijhorende ambitie-onderdelen. De ambities worden in de structuurvisie categorisch toegelicht. In de volgende subparagraaf wordt het plan getoetst aan de ambities die gelden voor het plangebied overeenkomstig de visiekaart. In afbeelding 4.4 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met de gele omlijning. In dit geval is hoofdzakelijk het thema 'wonen' van belang.
![]() |
Afbeelding 4.4: Uitsnede visiekaart (Bron: gemeente Hof van Twente) |
Demografische ontwikkelingen als ontgroening en vergrijzing zorgen voor een druk op de woningmarkt in Goor. Door aanhoudende gezinsverdunning blijft er behoefte aan nieuwe woningen. In Goor is, net als in de rest van de gemeente Hof van Twente, een tekort aan seniorenwoningen. Het grootste aandeel senioren en zorgbehoevenden wil zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen en voldoende zorgmogelijkheden bij of nabij de woning hebben. De woningen moeten drempelloos zijn en naar behoefte aangepast kunnen worden gedurende de levensloop (levensloopbestendige woningen).
Ook de vraag naar goedkope eengezinskoopwoningen is groter dan het aanbod. Hier manifesteert zich de vraag van starters. Starters hebben vooral behoefte aan eengezinswoningen met enkele slaapkamers en een tuin.
De gemeente zet primair in op inbreidingslocaties. Het TSB terrein (waaronder de voormalige zwembadlocatie) is concreet aangewezen als een inbreidingslocatie voor woningbouw. Het TSB terrein wordt herontwikkeld naar een gemengd gebied met een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Om te voorkomen dat buiten het centrum, met name bij eventuele toekomstige concentratie van voorzieningen, te veel monotone woonwijken ontstaan is het wenselijk om (op kleine schaal) meer levendige wijken, met incidenteel niet-woonfuncties, te creëren. Hierdoor wordt de sociale samenhang versterkt en ontstaat meer contact tussen werkenden, ouderen en jongeren.
Deze meer levendige wijken zijn met name geschikt als overgang tussen centrum en de hedendaagse woonwijken. Particuliere initiatieven, zoals een door de buurt geïnitieerde en beheerde wijk- of speeltuin moeten een sleutelrol spelen in het verlevendigen en differentiëren van wijken.
Het TSB terrein wordt herontwikkeld naar een gemengd gebied met een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Voorliggend bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van de 'Structuurvisie Goor 2025' en geeft in feite invulling aan een deel van de te herontwikkelen gebied. Er is sprake van de invulling van een inbreidingslocatie in Goor, namelijk een braakliggende locatie aan de westelijke zijde van het (voormalige) TSB terrein. Het plangebied is ruimtelijk ingepast waarbij ingezet wordt op ruimtelijke kwaliteit en het creëren van samenhang. Bovendien worden meerdere typen woningen gerealiseerd, waaronder goedkope woningen. Hierdoor wordt gebouwd voor verschillende doelgroepen. De voorgenomen ontwikkeling is hierdoor in lijn met het beleid, zoals opgenomen in de 'Structuurvisie Goor 2025'.
In de gemeente Hof van Twente is het goed wonen, werken, recreëren en vertoeven. Een groene, landelijke gemeente met levendige kernen. De ambitie is: voor iedere inwoner een passende woning. Dit betekent niet alleen dat de huidige woningvoorraad optimaal benut moet worden, maar ook dat er gericht woningen bijgebouwd moeten worden. Dit vraagt om flexibiliteit en maatwerk, waarbij ten allen tijden de landelijke kwaliteit van de gemeente wordt gewaarborgd.
Deze woonvisie behandelt de belangrijkste ambities, speerpunten en acties van de gemeente om dit doel te bereiken. De belangrijkste ambities zijn:
Er is sprake van toenemende krapte op de woningmarkt in Hof van Twente. De afgelopen tien jaar zijn er weinig woningen gerealiseerd in de gemeente. De woningvraag is groot en de woningmarkt in de Hof is krap. Zowel starters als gezinnen en ouderen ervaren moeite bij het vinden van een geschikte woningen. ‘Bouwen, bouwen, bouwen…. er is een tekort aan woningen, in alle kernen’ is een stelling die in alle georganiseerde woontafels door alle betrokkenen onderschreven werd. Er wordt een piek verwacht in de woningbehoefte in de jaren tot 2030, waarna de behoefteontwikkeling stabiliseert en licht afvlakt.
In de koopsector is er momenteel door gebrek aan aanbod nauwelijks keuze. Hof van Twente heeft vanouds een grote voorraad grondgebonden koopwoningen. Door grote vraag van binnen en buiten de gemeente is de beschikbaarheid gering en stijgen de gemiddelde koopprijzen fors. De vrije huursector is nog erg klein in de gemeente. Een deel van de behoefte aan geschikte ouderenwoningen zit in de vrije huursector.
Tot en met 2030 is er in de gemeente Hof van Twente een woningbehoefte van ongeveer 675 tot 730 woningen. Deze aantallen zijn niet in beton gegoten en vormen een leidraad voor de woningbouwplannen. De woningbehoefte in Hof van Twente is gebaseerd op de huishoudensprognose Primos2020 en houdt daarnaast rekening met een aanvullende woningvraag. Specifiek in de kern Goor is sprake van een programmaruimte van 240-245 nieuwe woningen in de periode van 2020-2030.
Momenteel bestaan de kernen en het buitengebied van Hof van Twente voornamelijk uit landelijke en dorpse woonmilieus. Deze wil de gemeente vitaal en sterk houden, maar ook nieuwe kwaliteiten toevoegen zoals bijvoorbeeld met Op Stoom in Goor. Dit is in lijn met de regionale ambities om meer verstedelijking en stedelijke vernieuwing in Twente te realiseren. Per locatie bepaalt de gemeente welk woonmilieu het meest passend is. Ruimtelijk wordt eerst ingezet op transformatie, inbreiding en verdichting en als laatste op uitbreiding. Zo wordt niet alleen het waardevolle groen behouden, maar wordt ook gezorgd voor verdichting.
De gemeente wil passende huisvesting kunnen bieden voor alle doelgroepen in verschillende levens- fasen en met diverse woonwensen. Met een wachttijd van minder dan 12 maanden lijkt er in Hof van Twente geen sprake van een grote druk op de sociale huurmarkt. Wel staat betaalbaarheid in het koopsegment en de geliberaliseerde huur onder druk. Uit woontafels met jongeren blijkt dat zij moeite hebben om een betaalbare, geschikte starterwoning te vinden. De prijzen zijn hoog en het beschikbare aanbod is beperkt door gebrek aan doorstroming en weinig nieuwe (betaalbare) toevoegingen. Een andere uitdaging is de demografische verandering in de gemeente. In de komende tien jaar komen er circa 1.500 75-plussers bij. Daarmee zal de zorgvraag groter worden evenals de wens van veel oudere huishoudens om zo lang mogelijk zelfstandig thuis te wonen. Er wordt daarom ingezet op het bouwen van betaalbare starters- en gezinswoningen, maar ook levensloopbestendige grondgebonden woningen voor senioren.
In afbeelding 4.4 is een uitsnede van het woonprogramma voor de gemeente Hof van Twente voor de periode 2020-2030 weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.4 Woonprogramma Hof van Twente 2020-2030 (Bron: gemeente Hof van Twente) |
In voorliggend geval worden 38 nieuwe woningen gerealiseerd aan de Gruttostraat als onderdeel van het plan 'Op Stoom' in Goor. Dit is een plan dat specifiek in de Woonvisie van de gemeente Hof van Twente wordt benoemd om nieuwe kwaliteiten toe te voegen en in te spelen op de regionale ambitie om meer verstedelijking en stedelijke vernieuwing in Twente te realiseren. Bovendien draagt de realisatie van de nieuwe woningen bij aan het invullen van de grote woningbehoefte in de gemeente Hof van Twente. De realisatie van 38 woningen is passend binnen de kwantitatieve behoefte van 675 tot 730 woningen in de gemeente en 240 tot 245 woningen in de kern Goor. Bovendien wordt een gevarieerd woningaanbod gecreëerd door een mix van 9 rijwoningen, 24 appartementen en 5 woonwagens te realiseren. De woningen zijn geschikt voor doelgroepen waarbij sprake is van een groot woningtekort zoals starters en senioren. Dit zorgt voor meer doorstroming op de woningmarkt. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Woonvisie gemeente Hof van Twente 2021-2025.
Het Masterplan Op Stoom is het ambitiedocument voor de ontwikkeling van het gebied van de oude Twente Stoomblekerij. Het Masterplan laat zien wat de mogelijkheden zijn om te wonen aan het stadspark en te wonen en werken in de zogenoemde Fabriek. Het Masterplan is op 8 februari 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Hof van Twente.
De belangrijkste ambities, zoals beschreven in het Masterplan, zijn:
De huidige staat van het terrein is een cluster van industriele gebouwen in een groene omgeving. En daar is heel veel waardering voor. De gebouwen verleiden tot ronddwalen en steeds nieuwe dingen ontdekken waarover je je kan verwonderen. Dit is een waarde die we willen vasthouden in de transformatie om het gebied ideaal te maken voor nieuwe functies.
1.Omringd door groen ligt De Fabriek op het terrein. Een levendige plek waar de bijzondere historische gebouwen getransformeerd en gevuld zijn met reuring en levendigheid. Om kwaliteit te realiseren zullen gebouwen van mindere kwaliteit plaats moeten maken. Om veel van de gebouwen van De Fabriek te kunnen behouden, zijn er gebruikers nodig die levendigheid toevoegen aan het gebied. Dat kunnen bedrijven zijn, voorzieningen, zorginstellingen, horeca of woningen.
2. Het groene gebied wordt een Stadspark voor iedereen. Dat betekent dat we ons er sterk voor willen maken bestaande groenstructuren zoals de bomen en cultuurhistorische elementen zoals waterbekkens en pomphuisjes te behouden, en waar nodig herbestemmen en ontwikkelen. We willen het gebied open en toegankelijk maken door een netwerk van paden dat aansluit op het stratenpatroon van de directe omgeving. Daaraan kunnen naar wens allerlei functies toegevoegd worden.
3. Een belangrijk onderdeel van het plan is het Wonen in de Parkrand, dat als een lijst om het schilderij fungeert. Enerzijds maakt dit het park af. Anderzijds bieden we hiermee een hooggewaardeerd woonmilieu waarin verschillende type woningen een plek vinden en waar mogelijkheden ontstaan voor verschillende doelgroepen.
De ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan betreft het realiseren van woningen op een braakliggende locatie aan de westelijke zijde van het TSB terrein. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de gewenste woningbouwontwikkeling op deze locatie mogelijk gemaakt. Het plangebied wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast. Ook wordt door middel van een beeldkwaliteitsplan (Bijlage 1) de ruimtelijke kwaliteit en inrichting van de kavels gewaarborgd. Aangezien er binnen het plangebied geen sprake is van bestaande bebouwing, is er geen sprake van de aantasting van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. De plannen voor de herontwikkeling zijn vormgegeven in samenwerking met omwonenden en andere belanghebbenden. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de ambities uit het Masterplan Op Stoom.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
De beoogde woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh.
Het plangebied ligt nabij en gedeeltelijk binnen het bedrijventerrein 'TSB-terrein'. Dit betreft geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aangezien in het bestemmingsplan geen geluidzone voor het bedrijventerrein is opgenomen. Het aspect industrielawaai is daarom niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven (van onder andere het bedrijventerrein 'TSB-terrein') op de woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).
De dichtstbijzijnde spoorlijn bevindt zich op circa 1 kilometer ten zuiden van het plangebied. In voorliggend geval is het aspect railverkeerslawaai niet van belang, aangezien er geen spoorweg in de directe omgeving aanwezig is.
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.
Aantal rijstroken | Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied | |
1 of 2 rijstroken | 200 m | 250 m | |
3 of 4 rijstroken | 350 m | 400 m | |
5 of meer rijstroken | 350 m | 600 m |
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
Door BJZ.nu is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, waarvan de rapportage is bijgevoegd in Bijlage 2 bij de toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek.
Het plangebied ligt binnen de wettelijke zone van een deel van de Gruttostraat (50 km/uur), de Ambachtsweg en de Wheeweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening kunnen 30 km/uur wegen ook worden meegenomen, ondanks het ontbreken van een wettelijke geluidszone. In voorliggend geval is de Sperwerstraat meegenomen aangezien deze in de nabijheid van de projectgebied ligt en een aanzienlijke verkeersintensiteit heeft. De overige 30 km/uur wegen in de nabijheid hebben geen intensiteiten of een zeer lage intensiteit waardoor er geen relevante geluidbelasting te verwachten is afkomstig van deze wegen.
De geluidbelasting ten gevolge van de Gruttostraat, Wheeweg en Ambachtsweg bedraagt, inclusief reductie, hoogstens 48 dB. Met deze waarde wordt voldaan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder van 48 dB.
De cumulatieve geluidbelasting, de geluidbelasting van alle wegen tezamen exclusief reductie, bedraagt hoogstens 53 dB.
Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen aangaande het aspect wegverkeerslawaai.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de NEN-richtlijnen.
Voor het plangebied (sportrand) en het gebied ten noorden van het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste bevindingen.
Er zijn in de bovengrond geen chemische parameters aangetoond in gehalten boven de tussenwaarde en er is in de bovengrond geen asbest aangetoond. Dit houdt in dat er op basis van de Wet bodembescherming geen aanleiding is voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen. Op basis van de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit zijn er geen consequenties voor het uitvoeren van grondroerende werkzaamheden en/of nieuwbouw.
Op basis van de resultaten van eerder uitgevoerde bodemonderzoeken en -saneringen worden ook in de ondergrond en/of het grondwater geen verontreinigingen verwacht die een belemmering vormen voor de herinrichting van de locatie.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen het voorgenomen initiatief. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik als wonen. Het plan is op dit punt haalbaar en uitvoerbaar.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen extra gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
In onderstaande NIBM-tool berekening is de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van deze ontwikkeling op de luchtkwaliteit in de nabijheid van het plangebied weergegeven.
![]() |
Uit voorgaande 'worst-case berekening' blijkt dat de realisatie van de woningen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Daarnaast wordt geconcludeerd dat de bestemming in de voorgenomen ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de kaart zijn meerdere risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde inzichtelijk gemaakt. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. De ligging van de te realiseren woningen in het plangebied is middels een blauwe ster indicatief aangegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving) |
De nieuwe woningen in het plangebied liggen in de buurt van een gasleiding. Bij gasleidingen zijn, voor wat betreft het groepsrisico, de 1% en 100% letaliteitsgrens van belang. De 1% letaliteitsgrens bepaalt het invloedsgebied voor het groepsrisico. Binnen de 100% afstand is de invloed van de leiding zodanig groot dat toename van bebouwing en bewoning bijdraagt aan een verhoging van het groepsrisico. De volgende aardgasleidingen liggen in de omgeving van het plangebied:
Leiding | Uitwendige diameter | Maximale werkdruk | 1% letaliteitsgrens | Afstand tot plangebied | |||
N-557-50 | 108 mm | 40 bar | 50 m | 200 m |
Zoals te zien in bovenstaande tabel wordt ruimschoots voldaan aan de minimale afstand (1% letaliteitsgrens). De buisleiding vormt daarom geen probleem voor de gewenste ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied ligt in een omgeving waar naast woonpercelen tevens sportvelden en een bedrijventerrein aanwezig is. Gelet hierop wordt uitgegaan van een 'gemengd gebied'.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Ten aanzien van de beoogde woningen is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of nieuwe functies de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten. In dit geval worden de woningen binnen het plangebied aangemerkt als nieuwe milieugevoelige functies.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich gronden waar op basis van het huidige juridisch-planologisch regime milieubelastende functies zijn toegestaan. Hieronder wordt nader ingegaan op deze functies.
Sportvelden Voetbalvereniging Twenthe
Algemeen
Ten noorden van het plangebied is Voetbalvereniging Twenthe aanwezig. Dit betreft een veldsportcomplex met verlichting. Op basis van de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” betreft dit een milieucategorie 3.1 inrichting. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Voor de aspecten stof, geur en veiligheid gelden geen richtafstanden.
Geluid
Het plangebied ligt binnen voorgenoemde richtafstand. Daarom is in het kader van voorgenomen ontwikkeling een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 bij deze plantoelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste bevindingen en conclusies.
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat sprake is van hoge overschrijdingen door het muziekgeluid uit de omroepinstallatie voor wedstrijden van het eerste elftal.
Hier kunnen maatwerkvoorschriften vastgelegd worden dat bij de omroepinstallatie een half uur muziekgeluiden gehanteerd mag worden voor de wedstrijd van het eerste elftal en een kwartier in de rust. Volgens artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit zijn maatwerkvoorschriften mogelijk mits in geluidgevoelige gebouwen een (langtijdgemiddeld) binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde wordt gewaarborgd.
Omdat sprake is van nieuwbouw zullen de nieuwe woningen voldoen aan de eisen voor nieuwbouw volgens het Bouwbesluit. De geluidwering van de gevels bedraagt dan ten minste 20 dB. Om aan het binnenniveau te voldoen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau dient de gevelwering van de woningen minstens 29 dB(A) te bedragen. Hieraan kan met aanvullende gevelmaatregelen voldaan worden.
Ook bij woonwagenstandplaatsen kunnen maatwerkvoorschriften worden opgelegd. Hier geldt volgens het Activiteitenbesluit geen voorwaarde aan het binnenniveau.
In de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd dat bij de woningen het binnenniveau voor geluid niet meer dan 35 dB(A) mag bedragen. Dit kan bij de maatgevende woningen worden behaald door een gevelwering van 29 dB(A). Met inachtneming van het vorenstaande is ter plaatse van de woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Daarnaast blijkt ook sprake te zijn van overschrijdingen van de ambitiewaarden en plafondwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid. Hiervoor is onderzocht of door middel van afscherming aan de ambitiewaarde/plafondwaarde kan worden voldaan. Uit het onderzoek is gebleken dat schermen van 5,5 of 6,0 meter nog niet voldoende zijn om aan de ambitiewaarde of plafondwaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid kan worden voldaan.
De gemeente Hof van Twente kan, op grond van het relatief incidentele karakter van de overschrijdingen door muziekgeluid en toeschouwers afwegen dat de overschrijdingen alsnog aanvaardbaar zijn. In voorliggend geval worden de overschrijdingen aanvaardbaar geacht.
Lichthinder
Ter plaatse van het veldsportcomplex is sprake van buitenverlichting. Om te onderzoeken of er al dan niet sprake is van onevenredige lichthinder is in het kader van voorgenomen ontwikkeling een lichthinderonderzoek uitgevoerd.
Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 bij deze plantoelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste bevindingen en conclusies.
Uit de resultaten is gebleken dat op alle meetpunten wordt voldaan aan de grenswaarde van 10 lux voor de verlichtingssterkte. Opgemerkt wordt wel dat bij elke meetpositie het licht van sommige lichtmasten geblokkeerd werd door bomen of door reclameborden. De werkelijke waarden kunnen daarmee hoger uitvallen.
Uit de resultaten is gebleken dat er sprake is van overschrijdingen van de lichtsterkte. Deze worden veroorzaakt op alle meetpunten door de masten van Veld 1 en Veld 2. Wel wordt voldaan aan de lichtsterkte vanwege de masten van Veld 3. Voor het wegnemen van de overschrijdingen kan gedacht worden aan de volgende maatregelen:
Bedrijventerrein
Grenzend aan de oostzijde van de nieuwe woonpercelen bevinden zich gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein'. Hier zijn op basis van het geldend bestemmingsplan bedrijven met een maximale milieucategorie 2, 3.1 of 3.2 toegestaan. De bijbehorende richtafstand voor dergelijke bedrijven bedraagt respectievelijk 10, 30 en 50 meter voor het aspect 'geluid'. De nieuwe woningen bevinden zich op minimaal 10 meter afstand van de gronden waar in de huidige situatie bedrijven met een maximale milieucategorie 2 zijn toegestaan. Hierdoor wordt voor deze milieucategorie voldaan aan de richtafstand. Bedrijvigheid met milieucategorie 3.1 en 3.2 liggen op ten minste 100 meter van het plangebied. Ook in dit geval wordt voldaan aan de richtafstanden.
Op deze manier wordt in de nieuwe situatie voldaan aan de richtafstanden tussen de toegestane functies op het bedrijventerrein en de nieuwe woonkavels.
Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende functies niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Ter plaatse van de woningen kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gerealiseerd, mits:
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Borkeld' ligt op circa 5,2 kilometer afstand van het plangebied.
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitatypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is er een zogenaamde AERIUS-berekening uitgevoerd voor zowel de bouwfase (tijdelijk karakter) en de gebruiksfase die samenhangt met de voorgenomen ontwikkeling.
Hierna wordt de belangrijkste conclusie van het onderzoek weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 6 bij deze toelichting.
Uit de berekeningen wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden, niet vergunningsplichtig.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN ligt op circa 1,2 kilometer afstand. Gezien de onderlinge afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
In dit geval is door Ecofect een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de resultaten. Hieronder wordt ingegaan op de resultaten.
Flora
Geen overtreding Wet natuurbescherming.
Vleermuizen
Geen overtreding Wet natuurbescherming.
Zoogdieren
Geen overtreding Wet natuurbescherming.
Vogels
Mogelijk overtreding Wet natuurbescherming. Advies om werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of voorafgaande werkzaamheden een broedvogel inspectie uit te voeren.
Overige soorten
Mogelijk overtreding Wet natuurbescherming. Geadviseerd wordt om voorafgaande de werkzaamheden een reptielen/amfibieën scherm te plaatsen zodat aanwezige soorten geen hinder zullen ondervinden.
Houtopstanden
Er worden geen bomen gekapt zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming die vallen onder het onderdeel houtopstanden.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Hof van Twente heeft archeologiebeleid vastgelegd in een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart.
In afbeelding 5.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Hof van Twente opgenomen. Hierin is het plangebied indicatief aangegeven met een rode omlijning. Zoals te zien geldt ter plaatse van het plangebied een lage archeologische verwachting.
![]() |
Afbeelding 5.3: Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (Bron: gemeente Hof van Twente) |
Op de gronden met een lage archeologische verwachting is bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 10 hectare archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 9.000 m2 waardoor geen sprake is van een overschrijding van de onderzoeksgrens. Nadere onderbouwen en archeologisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet een meldingsplicht.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden waar voorliggend plan invloed op heeft. Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd wordt dat geen archeologisch onderzoek benodigd is. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het plan.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Borkeld' ligt op circa 5,2 kilometer afstand van het plangebied. In het kader van voorgenomen ontwikkeling is door BJZ.nu een AERIUS-berekening uitgevoerd ten aanzien van de stikstofdepositie als gevolg van het voornemen. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de resultaten.
Uit de berekening wordt geconcludeerd dat geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in een directe eindbestemming waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Indien de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 2000 of meer woningen) wordt vergeleken met de omvang van de ontwikkeling (het bouwen van maximaal 38 woningen), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele male kleinschaliger is. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 6 dat dit bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.- procedure noodzakelijk maken.
Voorliggend plan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 15 december 2021 het 'Waterbeheerplan 2022-2027' vastgesteld. In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2022-2027) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie. Dit betekent dat invulling van de inhoud van dit nieuwe beleid buiten de scope van het waterbeheerprogramma ligt.
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen (voorheen Regge en Dinkel) en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
In opdracht van gemeente Hof van Twente heeft TAUW een waterstructuurplan opgesteld voor het Masterplan op Stoom ter plaatse van de voormalige Twentse Stoomblekerij te Goor (zie Bijlage 8 bij deze toelichting).
De gemeente is bezig met de voorbereiding van het bestemmingsplan voor fase 1 van het masterplan. Fase 1 betreft de voormalige Zwembadlocatie en Zuidrand, samen goed voor circa 100 nieuwe woningen. Op basis van het Waterstructuurplan en het gevolgde watertoetsproces (zie vanaf bladzijde 47 in Bijlage 8 bij deze toelichting) is voor de voorliggende ontwikkeling een waterparagraaf opgesteld, waarin inzicht wordt verkregen in de waterbelangen (vanuit de omgeving) en randvoorwaarden voor de waterhuishouding van dit deel.
Door een natuurlijke maaiveldverloop (hoog naar laag), getrapte afvoer en berging van hemelwater vanaf de woonpercelen naar het lager gelegen park, is het risico op wateroverlast gemarginaliseerd. De totale waterberging is voldoende om een bui tot minimaal 55 mm vast te kunnen houden in het gebied. Bij grotere pieken is nog resterende ruimte in het laagst gelegen deel beschikbaar (ambitie 80 mm berging) en kan ook nog binnen de woonstraat (minimaal 20 cm en bij voorkeur 30 cm) lager gelegen dan vloerpeil, tijdelijk water op straat staan zonder dat sprake is van wateroverlast in woningen.
Omdat de huidige grondwaterstanden plaatselijk te hoog zijn voor de functie "wonen" wordt het plangebied plaatselijk opgehoogd om voldoende ontwatering te realiseren en om aan te sluiten bij omringende straat- en bouwpeilen. In principe is drainage hierbij niet noodzakelijk, maar zal voor de ontwatering van de wadi's mogelijk wel een drainage worden toegepast. Deze drainage wordt toegepast om te zorgen dat de waterberging binnen 24 uur weer beschikbaar is voor een volgende bui. Dit is ook om te voorkomen dat langdurig water in de waterbergingsvoorziening blijft staan. Het drainageniveau wordt ontworpen op een ontwateringsniveau gelijk of boven RHG (representatief hoge grondwaterstand), waarmee wordt voorkomen dat afvoer van grondwater uit het gebied plaatsvind.
Dit aspect heeft betrekking op het vasthouden en bergen van overtollig water met als doel om verdroging/vocht te korten in de zomer te voorkomen. In het plangebied worden diverse waterberging- en infiltratievoorzieningen aangelegd: op de woonpercelen (20 m), in de lijn-afwatering wadi's (55 mm), in het park en daar waar mogelijk in de openbare ruimte. Het hemelwater wordt opgevangen in deze voorzieningen en kan daar infiltreren in de bodem. Dit komt daarmee weer ten goede aan nuttige grondwateraanvulling. De waterbergingsopgave à 55 mm en een ambitie van 80 mm geldt voor het gehele gebied waar een toename van verharding plaatsvindt, waarmee het plan ten opzichte van de huidige (onverharde) situatie hydrologisch neutraal is.
Doordat het plan plaatselijk opgehoogd wordt is het niet noodzakelijk de grondwaterstand te beheersen en structureel te verlagen middels drainage, waardoor ook dit ten opzichte van de huidige situatie hydrologisch neutraal wordt ingepast.
Als gevolg van de toename van verhard oppervlak is een verslechtering van de hittestress aannemelijk. Door de huidige agrarische gronden in te richten als park is binnen de ontwikkeling wel rekening gehouden met afstand tot koelteplekken en schaduwplekken binnen de openbare ruimte. Daarnaast zal binnen de woonstraten ook rekening gehouden worden met ruimte voor schaduwplekken en groen.
Dit aspect heeft betrekking op waterkeringen en overstromingsrisico's. Ten aanzien van de Boven-Regge en toekomstige Stads-Regge is getoetst of overstromingsrisico's bij de toekomstige peilhoogten van toepassing zijn, waaruit blijkt dat dit geen risico vormt. Ten aanzien van overstroming als gevolg van extreme piekbuien is in het maaiveldontwerp rekening gehouden met een afvoer over maaiveld onder vrij verval richting de parkrand. Als gevolg van dit ontwerp is het risico van wateroverlast in woningen bij extreme buien (T=100) niet aanwezig. De woningen zijn nog minimaal 20 cm hoger (bij voorkeur 30 cm) als het straatpeil gesitueerd en zal van nature afstromen naar de lager gelegen parkrand.
Binnen het plan is sprake van een volledig gescheiden riolering. Wel zal ten aanzien van de hoeveelheid afvalwater een beperkte toename plaatsvinden op het bestaande riool. De omvang van het afvalwater in relatie tot hemelwater bij piekbuien is echter dermate klein dat dit niet zal bijdragen aan een verhoging van de frequentie van overstorten van de bestaande riolering. Daarnaast wordt met de realisatie van de Stads-Regge en afkoppeling van openbaar verhard oppervlak van de riolering, sowieso ingezet op een ontlasting van de hemelwaterbelasting op het vuilwaterriool wat een verbetering geeft ten aanzien van de (frequentie) van overstorten.
Het afvalwater wordt geheel gescheiden van het hemelwater afgevoerd en aangesloten op het rioolstelsel. Het hemelwater wordt via goten/holle wegen oppervlakkig afgevoerd naar wadi's aan de randen van het park. Deze wadi's hebben een bergende en zuiverende functie. De eventuele vervuiling die in het hemelwater aanwezig is, blijft achter in de zodelaag van de wadi en komt dus niet in het oppervlaktewater terecht. Bij extremen zal gebruik gemaakt worden van de resterende waterberging in het park en als laatste overstorten naar de Boven-Regge/Stads-Regge. Als gevolg van deze bodempasserende constructies zal de oppervlaktewaterkwaliteit (beschermd vanuit de KRW) niet negatief beïnvloed worden.
Het afvalwater wordt geheel gescheiden van het hemelwater afgevoerd en onder vrij verval aangesloten op het bestaande rioolstelsel. Ter plaatse van het noordelijke deel van de zuidrand is nog een aandachtspunt voor een lozing onder vrij verval, waardoor verschillende oplossingsmogelijkheden toegepast kunnen worden.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt de digitale verbeelding.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan "Goor Noord" (vastgesteld op 31 mei 2016).
Ter plaatse van de beoogde woningen en de bijbehorende gronden is de bestemming 'Woongebied - 1' toegekend.
Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het wonen. De gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. De voorgevel van de woningen wordt gebouwd in de aanduiding 'gevellijn'. Het aantal woningen bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal woningen. Met aanduidingen is vastgelegd welk type woningen zijn toegestaan. De minimale dan wel maximale goot- en/of bouwhoogte zijn aangeduid op de verbeelding door middel van verschillende maatvoeringsaanduidingen. Ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' worden de gebouwen voorzien van een plat dak. Het maximale bebouwingspercentage van het erf is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'. Het binnenniveau voor geluid bedraagt ter plaatse van de woningen ten hoogste 35 dB(A).
Ook zijn regels opgenomen voor overkappingen ten behoeve van het wonen, gebouwen en overkappingen voor verkeers- of verblijfsdoeleinden of voor openbare nutsdoeleinden en overige bouwwerken.
In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Hier is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen, ten behoeve van de realisatie van waterbergingsmogelijkheden.
Artikel 4 Woongebied - Woonwagenstandplaats
Ter plaatse van de beoogde woonwagenstandplaatsen en de bijbehorende gronden is de bestemming 'Woongebied - Woonwagenstandplaats' toegekend.
Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor woonwagens. Woonwagens worden geplaatst binnen het bouwvlak. De voorgevel van de woonwagens wordt gebouwd in de aanduiding 'gevellijn'. De afstand tussen de woonwagens mag niet minder dan 5 meter bedragen. Het aantal woonwagens bedraagt maximaal 5. Woonwagens hebben een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 6 meter. Verder mag de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken maximaal 36 m² bedragen.
In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Hier is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen, ten behoeve van de realisatie van waterbergingsmogelijkheden.
Artikel 5 Waterstaat - Bebouwingsvrij
De voor 'Waterstaat - Bebouwingsvrij' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van waterschapsbelangen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
De gemeente is initiatiefnemer van dit bestemmingsplan. Voor de ontwikkeling geldt dat er sprake is van een sluitende grondexploitatie. Voor alle kosten is dekking. Hiermee is het project financieel haalbaar.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro wordt het voorliggende bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Overijssel.
Door middel van de digitale watertoets is het waterschap geïnformeerd. Uit de digitale watertoets bleek dat sprake is van de procedure 'normale procedure', zoals te zien vanaf bladzijde 47 in Bijlage 8 bij deze toelichting. Op basis van de uitgangspunten van het waterschap Vechtstromen is een waterstructuurplan opgesteld (Bijlage 8 bij deze toelichting).
De gebiedsontwikkeling voor het volledige masterplan voor 'Goor op Stoom', is vormgegeven samen met bewoners en ondernemers zodat een mede-eigenaarschap ontstaat. Door middel van een nieuwsbrief, online prikbord en een denktank zijn bewoners van Goor en ondernemers geïnformeerd over het plan en om hun mening gevraagd. Deze input is verwerkt in de gebiedsontwikkeling.
Ten behoeve van dit woningbouwplan zijn in april en oktober 2023 informatieavonden voor de buurt georganiseerd om de belangen van omwonenden vroegtijdig in de planvorming te betrekken.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 gedurende 6 weken voor eenieder terinzage gelegen. Binnen de inzagetermijn zijn een aantal zienswijzen op het plan ingediend.
De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de in Bijlage 9 opgenomen Zienswijzennotitie. Hier in is tevens aangegeven op welke onderdelen het bestemmingsplan is aangepast.