Plan: | De Strookappe 7 te Delden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.Deldenzuid2015Stro-VS10 |
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een bebouwd perceel aan De Strookappe te Delden. Het perceel, welke gelegen is in een woonwijk, is gelegen tussen het bedrijfsperceel De Strookappe 5 en de herontwikkelingslocatie De Strookappe 15 (van bedrijfsperceel naar een tweetal woningen).
De bestaande bebouwing bestaat uit een kapschuur en een veeschuur. Daarnaast is aan de voorzijde van het perceel een paardenbak aanwezig. De bedrijfsactiviteiten op het perceel zijn beëindigd, waardoor de bebouwing zijn functie heeft verloren.
Initiatiefnemer is voornemens om de locatie te herontwikkelen. Concreet bestaat de ontwikkeling uit de sloop van alle bestaande gebouwen, het verwijderen van de paardenbak en het realiseren van twee halfvrijstaande woningen.
De voorgenomen ontwikkeling is niet passend binnen het geldende bestemmingsplan "Delden Zuid 2015". Derhalve is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Er zal worden aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied bevindt zich aan De Strookappe binnen de bebouwde kom van Delden. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Stad Delden, sectie A, nummers 9437, 9438, 9439 en 4964.
In de afbeeldingen 1.1 en 1.2 is de globale ligging van het plangebied respectievelijk in de stad Delden en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in de kern Delden (Bron: ArcGIS)
Afbeelding 1.2: Ligging van het plangebied in de kern Delden (Bron: ArcGIS)
Het bestemmingsplan "De Strookappe 7 te Delden" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding is de bestemming binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Delden Zuid 2015". Dit bestemmingsplan is op 25 augustus 2015 vastgesteld door de gemeenteraad van Hof van Twente. Het plangebied is in dit bestemmingsplan bestemd tot 'Bedrijf' en grotendeels voorzien van een bouwvlak. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven op afbeelding 1.3.
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
'Bedrijf'
Binnen deze bestemming zijn bedrijven en instellingen toegestaan zoals vermeld in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven. Daarnaast mogen er water- en groenvoorzieningen worden gerealiseerd. Op basis van de bouwregels zijn er gebouwen (niet zijnde bedrijfswoningen), overkappingen en overige bouwwerken toegestaan. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven maximale goot- en bouwhoogtes (resp. 3,5 m en 10 m).
Het realiseren van een tweetal reguliere woningen is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kader om de voorgenomen herontwikkeling te realiseren.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. Hoofdstuk 3 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 omvat de beschrijving van het voorgenomen plan. Hoofdstuk 6 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.
Delden is een kleine vestingstad dat vanuit strategisch oogpunt in één keer is gesticht (zgn. bastidestad) rond een parochiekerk. Dit vond plaats omstreeks het jaar 1320. Een oudere nederzetting Delden moet elders hebben gelegen mogelijk ter plaatse van de zuidelijker gelegen middeleeuwse agrarische kernen Vossenbrink en St. Annabrink. De nieuwe nederzetting kreeg in 1325 stadsrechten en werd omsloten door een cirkelvormige wal en gracht, waarvan de omtrek nog zichtbaar is in het beloop van de Noorder- en Zuiderhage.
Afbeelding 2.1: Kaart van Delden door Jacobus van Deventer uit circa 1565 (Bron: Bestemmingsplan Delden Zuid 2015)
Uit de kaarten 1850, 1900, 2000 (afbeelding 2.2) blijkt dat er weinig is veranderd in de hoofdstructuur van Delden. Op de kaart van 1850 is te zien dat het gebied ten zuiden van Delden deels was ontgonnen. Ontsluitingswegen waren in een strak noord-zuidpatroon aangelegd en kwamen samen in St. Annabrink. Deze wegen bestaan nog steeds. Opvallend op de kaart van 1900 is de ontginning van De Braak en de aanleg van de spoorweg. Na de aanleg van de spoorlijn Zutphen-Enschede en de bouw van het station in 1866 ontwikkelde het stadje zich als forensenplaats voor het nabijgelegen Hengelo. Ten oosten van de stadskern kwam in 1925 een klein villapark tot stand. Na de Tweede Wereldoorlog breidde Delden zich naar het zuiden uit tot aan het in 1934 (1930-1936) aangelegde Twentekanaal.
De aanleg van het Twentekanaal is een duidelijke verandering in het landschap, maar zowel ten noorden als ten zuiden van het Twentekanaal is de structuur nog duidelijk herkenbaar. Door de aanleg van het Twentekanaal is het driehoekige patroon van het landschap (De Braak) afgesneden van het rechthoekige patroon van het landschap dat ten zuiden van het Twentekanaal ligt.
Op de kaart van 2000 is duidelijk zichtbaar dat een toename van infrastructuur en bebouwing heeft plaatsgevonden. De Europalaan, het Twentekanaal, de brug en de in zuidelijke en oostelijke richting gerealiseerde woningbouw zijn hiervan een voorbeeld (Bron: bestemmingsplan Delden Zuid 2015).
Het plangebied is in de periode 1900 - 1950 voor het eerst bebouwd. De Strookappe betreft in tegenstelling tot de Vossenbrinkweg geen historische (invals)weg voor Delden.
Afbeelding 2.2: Kaarten van Delden uit circa 1850, 1900 en 2000 (Bron: Bestemmingsplan Delden Zuid 2015)
Het plangebied is gelegen aan De Strookappe te Delden, aan de zuidoostzijde van de bebouwde kom. De belangrijkste ruimtelijke structuurdragers in de nabije omgeving zijn het Twentekanaal, sportcomplex De Mors en de Beckummerweg. Vanuit functioneel oogpunt is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van twee hoofdfuncties, te weten wonen en sport. Daarnaast zijn er in de omgeving (horeca)bedrijven, recreatieve voorzieningen en een volkstuinencomplex aanwezig.
Het plangebied wordt begrensd door een bedrijfsperceel (De Strookappe 5) aan de noordzijde, infrastructuur (De Strookappe) aan de oostzijde en woonpercelen aan de overige zijden. Het bedrijfsperceel aan De Strookappe 5 is in de huidige situatie in gebruik door een bedrijf gericht op het in- en verkopen van (tour)caravans en daarbij behorende activiteiten, zoals het reinigen van en de aan- en afvoer van caravans.
De huidige situatie ter plaatse van het plangebied wordt weergegeven in afbeelding 2.3.
Afbeelding 2.3: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: ArcGIS)
Binnen het plangebied zijn een tweetal gebouwen aanwezig, te weten een kapschuur op het voorerf met daarachter een veestal. Naast de bebouwing is aan de voorzijde van het erf een paardenbak aanwezig.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen:
Afbeelding 3.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van
Infrastructuur en Milieu)
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 3.1 genoemde begrippen 'regionale behoefte', 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkelingen'.
Regionale behoefte
Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als "regionale behoefte" zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.
Bestaand stedelijk gebied.
De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied. In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Stedelijke ontwikkeling
Het begrip ' stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
In meerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is uitgesproken dat kleinschalige woningbouw geen stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (o.a. ABRS 18 december 2013, 201302867/1/R4 waarbij het ging om 6 woningen en ABRS 8 april 2015, 201401119/1/R1 waarbij het ging om 9 woningen). Dit bestemmingsplan voorziet in maximaal twee nieuwe grondgebonden woningen. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Er hoeft dan ook geen verdere toetsing plaats te vinden aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking”.
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.
Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.
De ontwikkeling raakt geen rijksbelangen. De herontwikkeling brengt vanuit de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmeringen met zich mee. Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkeling.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2013 in werking getreden.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De hoofdambitie van de visie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.
Om de provinciale ambities waar te kunnen maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden. In de navolgende afbeelding is het uitvoeringsmodel en de niveaus daarin weergegeven.
Afbeelding 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Een voorbeeld van een generieke beleidskeuze is dat gemeenten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen moeten afstemmen met hun buurgemeenten, om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat. Een ander voorbeeld is de 'SER-ladder', die inhoudt dat eerst bestaande bebouwing en herstructureringsmogelijkheden worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Ontwikkelingsperspectieven
Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.
Gebiedskenmerken
Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.
Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" wordt opgemerkt dat sprake is van een binnenstedelijke herontwikkeling. Met name artikel 2.1.2, 2.1.3 en 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel zijn van belang.
Artikel 2.1.2, lid 1 (Principe van concentratie)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel
Zoals blijkt uit paragraaf 3.3 is er sprake van een lokale behoefte. Kortheidshalve wordt naar deze paragraaf verwezen. Hier wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan het bepaalde in artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.3 (SER-ladder voor de Stedelijke omgeving)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "groene omgeving" nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "bestaand bebouwd gebied" nader gedefinieerd als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO.
De ontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan de SER-ladder. Zoals hierna zal blijken uit het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de "Stedelijke laag" is het plangebied gelegen in bestaand bebouwd gebied. Er vindt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats. Door het passend invullen van een verpauperde binnenstedelijke locatie is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2 (Nieuwe woningbouwlocaties)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Omdat eind 2015 de gemeentelijke woonvisie en de woonafspraken 2010-2015 tussen de gemeente en de provincie verlopen zijn, is in de tweede helft van 2014 gestart met de voorbereidingen voor een nieuwe gemeentelijke Woonvisie.
In december 2014 is door de colleges van de Twentse gemeenten ingestemd met de Regionale Woonvisie Twente 2015-2025 "Natuurlijk Wonen in Twente". Onderdeel van de regionale woonvisie is een actieprogramma, waaruit een vijftal onderwerpen is geselecteerd voor het maken van regionale afspraken. De afspraken hebben geresulteerd in een bestuursovereenkomst 'Woonafspraken Twente'. In dit kader is van belang het thema "Programmeren en zuinig ruimtegebruik". Uitgangspunt in de Regionale Woonvisie Twente is dat gemeenten mogen bouwen voor de lokale behoefte, hetgeen getoetst wordt aan de Primosprognoses voor elke gemeente afzonderlijk.
Vanuit regionaal perspectief wordt in de Regionale “Woonvisie Twente 2015-2025” de woonopgave van Twente beschreven, waarbij wordt uitgegaan van Primos 2013. Volgens deze prognose neemt de Twentse bevolking nog tien jaar toe en begint vanaf 2024 licht te dalen. De huishoudensgroei loopt nog iets langer door en bereikt rond 2035 een hoogtepunt. Uitgaande van een voorzichtig scenario (75% Primos) komt de huishoudensgroei in Twente in de periode tot 2030 neer op 12.400.
Woon-wensenonderzoek
Recentelijk is er een woon-wensenonderzoek uitgevoerd binnen de gemeente Hof van Twente. De uitkomsten van het onderzoek zijn gebruikt als onderbouwing voor de nieuwe woonvisie. Uit het onderzoek blijkt dat er nog behoefte is aan gemiddeld 70 woning per jaar tot 2025 in de gehele gemeente Hof van Twente. De vraag zal na 2025 stabiliseren en zal er meer sprake zijn van vervanging van het bestaande aanbod.
Met dit initiatief wordt ingespeeld op de lokale behoefte naar woningen in Delden.
Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn er voor het overige geen aspecten aanwezig die bijzondere aandacht verdienen.
In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In de stedelijke omgeving is de uitdaging om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van de woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten. In afbeelding 3.3 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het perspectief ‘Woonwijk’.
Afbeelding 3.3: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
"Woonwijk"
Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. In de gebieden aangemerkt als "Woonwijk" is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus.
Toetsing van het initiatief aan de Ontwikkelingsperspectieven
De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied past uitstekend binnen het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven. Er is sprake van een herontwikkeling van een binnenstedelijk gelegen gebied. De nieuwe bebouwing is zowel functioneel als stedenbouwkundig goed in te passen in de omgeving. De herontwikkeling draagt tot slot, onder andere vanwege het slopen van gedateerde onbruikbare bebouwing, bij aan een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied.
1. De 'Stedelijke laag
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'woonwijken 1955 - nu'.
"Woonwijken 1955 – nu"
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. Lokaal zijn kleine eenheden die afwijken van het systeem, zoals 'goudkustjes' aan de rand van de wijk. Steeds is sprake van een afgeronde eenheid met duidelijke in- en uitgangen.
Toetsing van het initiatief aan de “Stedelijke laag”
De herontwikkeling van het plangebied sluit goed aan bij de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving. De ontwikkeling voegt zich in maat en karakter in het grotere geheel van de woonbuurt en wordt als onderdeel hiervan goed herkenbaar. Voor een nadere toelichting hierop wordt ook verwezen naar de planbeschrijving in Hoofdstuk 5 van deze toelichting. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling op de bewuste locatie goed past bij het huidige karakter van het omliggende gebied en derhalve passend is binnen de ‘stedelijke laag’.
2. De 'Lust en Leisurelaag'
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart de “lust- en leisurelaag” geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
Doel van de toekomstvisie is het schetsen van de grote lijnen: wat kenmerkt de gemeente Hof van Twente nu en straks. Maar de visie geeft ook een mogelijk toekomstperspectief specifiek voor de gemeente, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. Een perspectief dat beoogt te boeien, te inspireren en richtinggevend te zijn bij het maken van keuzes.
Alle kernen en buurtschappen hebben hun eigen sterke en zwakke punten. In 2030 wordt het onderscheid tussen de verschillende delen gerespecteerd en krijgt het de ruimte. In die verscheidenheid schuilt de kracht van Hof van Twente. Vanzelfsprekend houden kernen uiteenlopende functies, maar door bewust accenten te leggen kan iedere kern werken aan een herkenbaar profiel van de eigen sterke punten en zich hiermee profileren. Voor Delden wordt gedacht aan het profiel van een 'Historie' .Ten aanzien van voorgenomen ontwikkeling is vooral streefpunt 14 van belang.
De grotere kernen in Hof van Twente houden een belangrijke woonfunctie; de meeste mensen wonen daar. Ze hebben ook de functie om woonruimte te bieden aan mensen die uit het buitengebied komen. Als centraal gelegen kern heeft Goor het meest een stedelijk karakter. In de buurtschappen en het buitengebied wordt het wonen zorgvuldig geïntegreerd in het landschap. Vrijkomende agrarische gebouwen krijgen alleen een andere, bijvoorbeeld woonfunctie, na een zorgvuldige afweging. Structuurvisies en bestemmingsplannen zijn op deze uitgangspunten aangepast. In het buitengebied en de buurtschappen zal het wonen kleinschalig, groen en duurzaam zijn.
Belangrijker in omvang dan uitbreiding zijn de plannen voor inbreiding in kernen en voor vernieuwing/verduurzaming van de bestaande woningvoorraad.
In 2030 bestaat op het gebied van de volkshuisvesting de grootste opgave uit het vervangen van in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw gebouwde wijken/woningen. Dit gaat gepaard met een verduurzaming. Tegelijk komen als gevolg hiervan ruimtes in kernen vrij die niet direct weer voor woningbouw gebruikt worden. Dit biedt stedenbouwkundig nieuwe kansen. Hier is nadrukkelijk ingespeeld op de kansen van de demografische krimp.
De kwaliteit gaat in alles boven de kwantiteit in 2030. Waar vanaf 2020 in de nieuwbouw energieneutrale woningen de standaard zijn, zijn in 2030 ook enkele energiepositieve wijken ontstaan. Daarbij is een verschuiving van type wooneenheden opgetreden. Wooncomplexen met een diversiteit van wooneenheden zijn in de grotere kernen ontstaan. Combinaties met zorgaanbod passen in die opzet. De traditionele twee-onder-één kap woningen zijn geleidelijk wat teruggelopen in aandeel.
Daarnaast wordt in 2030 gewerkt aan het energieneutraal maken van relatief nieuwe wijken
De 'Strategische Visie' staat de uitvoering van de gewenste ontwikkeling niet in de weg. Met de gewenste (her)ontwikkeling van de locatie wordt op een inbreidingslocatie voorzien in de woningbehoefte en vindt er een forse ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaats.
Samen met andere gemeenten in de regio is de “Regionale Woonvisie Twente 2015-2025”- Natuurlijk ..Wonen in Twente opgesteld. Deze visie gaat verder dan de gemeentelijke visie zoals die tot 2013 van toepassing is geweest. Ook is in 2015 een woonwensenonderzoek in de gemeente Hof van Twente uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat er nog behoefte is aan gemiddeld 70 woningen per jaar tot 2025 in de gehele gemeente Hof van Twente. De vraag zal na 2025 stabiliseren en zal er meer sprake zijn van vervanging van het bestaande aanbod.
Op dit moment wordt op basis van de Regionale woonvisie en het woonwensenonderzoek een nieuw gemeentelijk woonbeleid, Woonagenda Hof van Twente 2016-2020, voorbereid. Naar verwachting zal dit beleid eind februari/begin maart 2016 in de gemeenteraad worden besproken. Duidelijk is al wel dat er sprake is van behoefte aan nieuwbouwwoningen in elke kern.
In de woonagenda wordt aangegeven welke behoefte er is aan woningen in de diverse kernen. Gelet op het recente woon-wensenonderzoek wordt het toevoegen van woningen in de komende jaren realistisch geacht. In voorliggend geval gaat het om een binnenstedelijke locatie waar door herontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit aanzienlijk wordt verbeterd. Geconcludeerd wordt dat het voornemen passend is binnen de gemeentelijke woonvisie.
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij is zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het gaat dan om regels voor bijvoorbeeld monumenten, landgoederen en serrestallen. De welstandsnota is opgedeeld in verschillende deelgebieden. Onderhavig plangebied is gelegen in het welstandsgebied 'buurten'.
Kenmerken
De bebouwing in de kernen bestaat voor het grootste deel uit woonbuurtjes met laagbouw. De woningen liggen veelal verscholen achter en tussen de linten. In de straten valt te zien dat de dorpen stukje bij beetje zijn gegroeid. Grofweg zijn er vier stijlperiodes te onderscheiden; de vooroorlogse bouw, de jaren '50 en '60, de jaren '70 en '80 en recente bouw.
Beleid
Door de verschillen per tijdsperiode ontstaat in de kernen een ruim aanbod aan huurwoningen en koopwoningen. Inzet van het beleid is om de rustige uitstraling die de verschillende woonbuurtjes hebben te koesteren.
Criteria
Voor dit deelgebied ligt de nadruk in de criteria bij de omgang met de gevel en het dak. Hierin wordt aansluiting gezocht bij de andere panden in de straat. Incidenteel afwijkende panden vormen de uitzondering op de regel. De welstandsnota bevat diverse criteria met betrekking tot plaatsing, hoofdvorm, gevel, aan-, uit- en bijgebouwen en dakkapellen, detaillering en erfafscheidingen.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen zal getoetst worden of het ontwerp voldoet aan de welstandscriteria.
De gemeente heeft in het Bodembeleidsplan haar beleid ten aanzien van bodemverontreiniging uiteengezet. De ambitie van de gemeente is om bodemverontreinigingen te voorkomen en de bodem geschikt te houden voor toekomstige ontwikkelingen. Ten tweede heeft de gemeente de ambitie om bodemaspecten tijdig mee te nemen in planvorming.
De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingen die actuele risico’s opleveren voor mensen of milieu. De gemeente besteedt in het bijzonder aandacht aan de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Hiervoor wordt verwezen naar het asbestbeleid en de asbestsignaleringskaart. Voor afvoer en aanvoer van grond geldt het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Dit is in de gemeente vastgelegd in de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart.
In paragraaf 4.1.1 wordt de bodemkwaliteit beschreven. Verwezen wordt naar deze paragraaf.
Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten). Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.
In subparagraaf 4.4 wordt getoetst aan het gemeentelijke archeologiebeleid. Verwezen wordt naar deze paragraaf. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Hier wordt geconcludeerd dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
De gemeente heeft in december 2007 een mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan biedt een overzicht van maatregelen op verkeersgebied die erop gericht zijn om de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de veiligheid van de woningen en de bedrijven te verbeteren.
Dit plan biedt tevens een kader waaraan ruimtelijke plannen met betrekking tot deze aspecten kunnen worden getoetst. In het bijbehorende maatregelenpakket wordt het beleid naar de praktijk vertaald.
Relevante doelstellingen zijn de volgende:
Met deze doelstellingen dient bij het beheer, de inrichting en de eventuele ontwikkelingen rekening gehouden. Vanwege de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de verkeersveiligheid moet het parkeren en laden en lossen op eigen terrein plaatsvinden en niet op de openbare weg. Ten slotte streeft de gemeente ernaar om op het gemeentelijke grondgebied geen reguliere routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vast te stellen.
In paragraaf 5.3 worden de aspecten 'Verkeer en parkeren' beschreven. In deze paragraaf wordt uitgebreid beschreven dat de ontwikkeling ten aanzien van de aspecten verkeer en parkeren geen belemmeringen met zich meebrengt in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid staat verwoord in de Nota externe veiligheidsbeleid 2012 - 2015 'Veiligheid zonder absolute zekerheid'. Binnen de gemeente bevinden zich enkele risicovolle bedrijven. Naast opslag van gevaarlijke stoffen vindt vervoer daarvan plaats via weg, water, spoor en buisleidingen. Op de site www.risicokaart.nl staan de risicovolle bedrijven vermeld. Ten aanzien van nieuw vestiging van zwaardere en risicovolle bedrijvigheid stelt de gemeente zich terughoudend op. Kern van het te voeren beleid is dat wordt voldaan aan de minimale wettelijke eisen en verantwoord gebruik wordt gemaakt van bevoegdheden.
In paragraaf 4.1.4 wordt het plan getoetst aan het aspect externe veiligheid. Verwezen wordt naar deze paragraaf. Hier wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:
De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het vGRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:
De trits "vasthouden - bergen - afvoeren" houdt in dat in eerste instantie getracht wordt het (gebiedseigen) water in de bodem te infiltreren. Indien dit niet mogelijk is dient het afstromend regenwater lokaal te worden geborgen in vijvers en watergangen. Pas in de laatste instantie kan overwogen worden het water (zo traag mogelijk) af te voeren naar de omgeving.
De trits "schoonhouden - scheiden - schoonmaken" omvat ten eerste het niet toelaten dat de kwaliteit van water verslechtert (schoon houden), vervolgens het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en als laatste het zuiveren (schoonmaken) van verontreinigd water. Door water schoon te houden en vuile waterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden kan de omvang van te zuiveren water worden beperkt en tevens het zuiveringsrendement worden verhoogd.
Het vGRP geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater. Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de activiteiten voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval, hemel- en grondwater in de gemeente Hof van Twente voor de periode 2013-2016 en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn (2030). In het vGRP zijn de gemeentelijke ambities vastgelegd ten aanzien van de invulling van zorgplichten op het gebied van stedelijk afvalwater, overtollig hemelwater en grondwateroverlast.
In lijn met het huidige beleidskader streeft de gemeente er naar vermenging van schoon hemelwater met afvalwater zoveel mogelijk terug te dringen (ontvlechten), waarbij de trits 'vasthouden -bergen-afvoeren' de voorkeursvolgorde is (basisniveau). Ontvlechting vindt in principe plaats als dat doelmatig en kosteneffectief is. Bij nieuwbouw is de aanleg van een gemeentelijk hemelwaterstelsel (riool of watergang) gebruikelijk, waar de particulier he hemelwater naartoe kan afvoeren. De infrastructuur wordt in principe zodanig ingericht da de particulier in staat wordt gesteld het hemelwater (voor een deel) op eigen terrein te verwerken (lozen op aangrenzende sloot en/of infiltratie in de bodem). Is verwerking op eigen terrein niet mogelijk dan kan de particulier het hemelwater bovengronds afvoeren naar het gemeentelijk hemelwaterstelsel.
Wat betreft de verwerking van overtollig hemelwater in riolen geldt dat het bewust inrichten van de bovengrond als waterberging c.q. waterafvoer de voorkeur heeft om eventuele inspanningen betaalbaar te houden.
Bij de grondwaterzorgplicht hebben perceeleigenaren nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid bij het voorkomen van grondwaterproblemen. Als de grondwaterstand echter te zeer wordt bepaald door factoren buiten het perceel van de grondeigenaar dan zal de gemeente, in samenspraak met waterbeheerder en provincie, maatregelen treffen om structurele grondwaterproblemen te voorkomen of te beperken.
Ten aanzien van de verwerking van grondwater bij nieuwbouw kan worden gesteld dat dit voldoende wordt ondervangen in het 'watertoets proces'. Hierbij worden vooraf de waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze meegewogen bij de ontwikkeling van nieuwbouwlocaties.
Verwezen wordt naar paragraaf 4.2, waarin de wateraspecten nader belicht worden.
Dit onderdeel bevat een inventarisatie van de verschillende milieu-aspecten. Allereerst komen de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieuzonering aan de orde.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, wordt in dit geval een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.
In het vastgestelde bestemmingsplan wordt het verkennend bodemonderzoek toegevoegd.
In het vastgestelde bestemmingsplan wordt het verkennend bodemonderzoek toegevoegd.
In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.
Onderhavig plangebied is niet gelegen in een wettelijke geluidszone als bedoeld in artikel 77 van de Wet geluidhinder. Ter plaatse van De Strookappe en omliggende wegen geldt een 30 km/uur regiem. Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km/uur weg in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). De toetsing moet worden uitgevoerd in verband met een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
In voorliggend geval worden De Strookappe en de Sportlaan (vrijwel) uitsluitend gebruikt door bestemmingsverkeer. De verkeersintensiteiten op deze wegen zijn dan ook beperkt en de geluidsbelasting op de nieuwe woningen is laag. De Vossenbrinkweg en de Beckummerweg kennen in beperkte mate een hogere verkeersintensiteit. De geluidsbelasting van wegverkeer op de nieuwe woningen is echter laag, mede vanwege het feit dat de nieuwe woningen volledig worden afgeschermd door bestaande bebouwing.
Gezien het vorenstaande kan ervan worden uitgegaan dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van de nieuwe woningen niet wordt overschreden.
Het plangebied is niet gelegen aan of in de nabijheid van een spoorlijn.
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het bestemmingsplan niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden. De invloed van individuele bedrijvigheid op de nieuwe woningen wordt beoordeeld in paragraaf 4.1.5.
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente en ook niet binnen de geluidszone van het vliegveld.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wm en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Het bestemmingsplan beoogt het planologisch mogelijk maken van twee grondgebonden woningen. In paragraaf 4.1.3.2 is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt opgemerkt dat woningen niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Het plangebied is aangegeven met een rode omlijning.
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart)
Gasleiding
Op een afstand van circa 340 meter is een aardgasbuisleiding (diameter 4,5 inch, werkdruk 40 bar) van de Nederlandse Gasunie B.V. gelegen. Deze leiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour, maar bij ontwikkelingen binnen een afstand van 50 meter (1 % letaliteitsgrens) dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. In voorliggend geval is het plangebied gelegen buiten de groepsrisicoaandachtsgebied en is het nader berekenen en/of verantwoorden van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Uit de inventarisatie blijkt voor het overige dat het plangebied:
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In het kader van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen).
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
In dit geval zijn, zoals beschreven in Hoofdstuk 2, in de omgeving van het plangebied uiteenlopende functies en woningen aanwezig. Dit betekent dat uitgegaan kan worden van het omgevingstype 'gemengd gebied'. In dat geval kunnen de richtafstanden (m.u.v. het aspect gevaar) met één afstandstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. De richtafstanden ten aanzien van de twee omgevingstypen worden hierna weergegeven.
Algemeen
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' wordt niet gezien als een milieubelastende functie. Van enige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van de woningbouwontwikkeling is dan ook geen sprake.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In de directe omgeving van het plangebied is een bedrijf (De Strookappe 5) en een sportcomplex (De Mors) aanwezig.
Bedrijf (De Strookappe 5)
Op basis van het geldend bestemmingsplan zijn er ter plaatse van het bedrijfsperceel bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan of bedrijfsactiviteiten die daarmee vergelijkbaar zijn. Voor dergelijke bedrijfsactiviteiten geldt, uitgaande van gemengd gebied, een richtafstand van 10 meter. In voorliggend geval bedraagt de afstand tussen het bestemmingsvlak en de gevel van de meest nabijgelegen woning 4 meter. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtafstand.
Gelet op het gestelde in het vigerende bestemmingsplan, ten aanzien van bedrijfspercelen, dat er een afstand van minimaal 4 meter tot de perceelsgrens aangehouden moet worden bij de oprichting van bedrijfsgebouwen, waarin de meeste overlast veroorzaakt wordt, kan gesteld worden dat indien de woningen minimaal 6 meter uit de perceelsgrens opgericht worden, voldaan wordt aan de in de VNG-publicatie gestelde normen. In dit bestemmingsplan is het vorenstaande vastgelegd door het opnemen van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied uitgesloten - primaire woonfunctie' tot zes meter uit de betreffende perceelsgrens. Op basis van de bijbehorende bepaling moet het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse ondergeschikt en ondersteunend zijn aan het gebruik van het hoofdgebouw. Het gebruik ten behoeve van de primaire woonfunctie is binnen deze aanduidingsvlak niet toegestaan.
Ter plaatse van de woonbestemming in dit plan zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Van een belemmering van de bedrijfsvoering van het bedrijf is geenszins sprake.
Sportcomplex De Mors
Aan de overzijde van De Strookappe zijn sportvelden gelegen behorend tot sportcomplex De Mors. Het gehele terrein, tot aan de Strookappe, heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Sport', waarbij bebouwing enkel is toegestaan binnen bouwvlakken. Op basis van de VNG-uitgave dient 'veldsportcomplexen (met verlichting)' te worden aangemerkt als een categorie 3.1 inrichtingen. Voor dergelijke inrichting geldt, uitgaande van gemengd gebied, een richtafstand van 30 meter.
De afstand tussen de gevels van de nieuwe woningen en het bestemmingsvlak 'Sport' bedraagt circa 23 meter. Opgemerkt wordt dat van deze richtafstand afgeweken kan worden. In voorliggend geval betreft het geen officieel sportveld, maar een grasveld welke minder intensief wordt gebruikt. Daarnaast is de rand van het sportcomplex voorzien van een forse groenvoorziening dit onder meer ter voorkoming van lichthinder van de lichtmasten op de woningen gelegen aan de Strookappe. Tot slot ondervinden de woningen geen hinder van verkeer van en naar het sportcomplex of van de sportkantine.
In voorliggend geval is ter plaatse van de nieuwe woningen derhalve een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten. Van een beperking van de mogelijkheden voor het sportcomplex is geen sprake aangezien woningen van derden op kortere afstand tot de bestemming 'Sport' zijn gelegen.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuzonering en milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen en de gemeente Hof van Twente zijn verantwoordelijk voor het water- en rioleringsbeheer.
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. Deze Standaard waterparagraaf is opgenomen als bijlage 1.
Het waterschap heeft aangegeven dat de bestemming en de grootte van het plan een geringe invloed hebben op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Huidige waterhuishoudkundige situatie
Het plangebied ligt in het rioleringsgebied De Vossenbrink. Enkele jaren geleden is het rioolstelsel verbeterd en is de openbare ruimte opnieuw ingericht. Er is een gescheiden rioolstelsel aangelegd waarmee vuil-, grond- en hemelwater apart wordt ingezameld en afgevoerd. Voor de verbetering was er sprake van overlast bij hevige regenval en er traden hoge grondwaterstanden op in het gebied. Voor de onderhavige planontwikkeling dienen met name op deze aspecten te worden getoetst.
Grondwater
In het rioleringsgebied De Vossenbrink worden op enkele locaties de grondwaterstanden regelmatig gemeten. Door de kweldruk vanuit het Twentekanaal en de slechte waterdoorlatendheid van de bodem zijn de grondwaterstanden over het algemeen ondiep. Het grondwaterpeil wordt in het openbare gebied beheerst door het drainagetransport-riool in de openbare wegen. Ook enkele particulieren hebben drainage in hun percelen aangelegd. De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)in de openbare ruimte (weg) bedraagt circa NAP+14,85 meter. Uitgaande van een opbolling van circa 30 cm zal de GHG op het perceel NAP + 15,15 meter bedragen. Uitgaande van een kruipruimtehoogte van 50 cm en constructiehoogte (vloer) van 20 cm (een gebruikelijk hoogte) is vanuit de grondwaterstand gezien een bouwpeil van NAP + 15,85 wenselijk. Om water in de kruipruimte uit te sluiten kan er drainage worden aangelegd op het perceel waarmee het grondwater op het perceel beter kan worden gereguleerd.
Wateroverlast bij hemelwater
Het overtollige hemel- en grondwater wordt afgevoerd naar het Twentekanaal en de watergang aan de zuidzijde van de spoorlijn Delden-Hengelo. Dit afvoersysteem heeft een beperkte afvoercapaciteit. Bij hevige neerslaggebeurtenissen kan niet al het overtollige water direct via het rioolstelsel worden afgevoerd. Tijdelijke berging van hemelwater op straat is dan nodig. Gelet op de kwetsbare situatie wordt geadviseerd om bij De Strookappe een waterschijf van 20 cm aan te houden. Rekening houdend met een waakhoogte (10 cm) en een straatpeil van gemiddeld NAP+15,40 meter is een minimaal peilhoogte van NAP+15,70 meter voldoende. Omdat het verhard oppervlak bij deze planontwikkeling niet/nauwelijks toeneemt ten opzichte van de huidige situatie, is er geen sprake van extra belasting van het riool/watersysteem.
Effecten op de riolering
Het perceel heeft zowel voor het lozen van overtollig hemel-, grond- en vuilwater een aansluitpunt. Het vuilwater dient op het vuilwaterriool te worden geloosd en het hemel- en grondwater op het aansluitpunt voor schoonwater. Omdat er geen sprake is van extra aanbod van vuilwater ten opzichte van de huidige situatie, is er geen effect op de zuiveringstechnische werken.
Op basis van het bovenstaand kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan als wordt uitgegaan van het grondwaterpeil. Hierbij ervan uitgaande dat het peil gebaseerd op het grondwaterpeil wordt overgenomen door de initiatiefnemer.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet. Om te onderzoeken of de voorgenomen activiteit in overeenstemming is met de Flora- en Faunawet heeft Nijland Landschapsadvies & -onderhoud onderzocht welke natuurwaarden in het onderzoeksgebied aanwezig zijn en welke functie het onderzoeksgebied heeft voor beschermde planten en dieren. Tevens wordt onderzocht of de voorgenomen activiteit het duurzaam voortbestaan van beschermd leefgebied van soorten in de omgeving negatief beïnvloedt. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in 2 van deze toelichting.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen gebied dat is beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet betreft het Natura 2000-gebied 'Lonnekermeer', gelegen op een afstand van circa 8 kilometer van het plangebied.
De geplande ingreep leidt niet tot negatieve effecten op de gebieden die zijn beschermd in het kader van de natuurbeschermingswet. Nader onderzoek in de vorm van een verslechteringstoets of nadere beoordeling is derhalve ook niet noodzakelijk. Het aanvragen van een natuurbeschermingsvergunning is voor de uitvoering van het plan niet noodzakelijk. De Nb-wet staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is, als onderdeel van het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als EHS is gelegen op circa 355 meter afstand. In afbeelding 4.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS weergegeven.
Afbeelding 4.2: Ligging van het plangebied t.o.v. de Ecologische Hoofdstructuur (Bron:
provincie Overijssel)
De ligging van het plangebied buiten de EHS en de geringe externe effecten van het plan zorgen er voor dat er geen effecten te verwachten zijn voor de EHS. Het verder doorlopen van de nee-tenzij toets is dus niet noodzakelijk.
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
De te slopen gebouwen op het terrein vormen geen vaste rust of verblijfsplaats voor beschermde soorten zoals vleermuizen, uilen, boerenzwaluwen en huismussen. In het plangebied is geen begroeiing aanwezig waarin algemeen voorkomende soorten zouden kunnen broeden. De ingreep kan dus het gehele jaar rond worden uitgevoerd.
Zoals aangegeven zijn er buiten de algemeen voorkomende en te verwachten soorten zoals huisspitsmuis en egel geen beschermde soorten te verwachten. Het ontbreken van een specifiek habitat voor deze soorten is de oorzaak hiervan. Het aanvragen van een ontheffing voor de Ff-wet is dus ook niet noodzakelijk voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Het plangebied ligt op basis van het gemeentelijk archeologie beleid in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit is weergegeven op onderstaande afbeelding.
Afbeelding 4.3: Uitsnede archeologische verwachtingskaart (Bron: Hof van Twente)
Voor gebieden met een lage archeologische verwachting geldt een onderzoeksverplichting bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 10 ha of meer. In voorliggend geval bedraagt de omvang van de verstoringen aanzienlijk minder dan 10 hectare. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij leidingen die bescherming behoeven kan worden gedacht aan ondergrondse buisleidingen in de vorm van onder andere hogedruk aardgastransportleidingen, watertransportleidingen, brandstoftransportleidingen, alsmede aan bovengrondse hoogspanningsleidingen. Binnen het plangebied bevinden zich geen leidingen die planologisch moeten worden beschermd.
Het concrete voornemen betreft:
In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de ontwikkeling en de aspecten verkeer en parkeren.
In voorliggend geval heeft Martin Oostenrijk een schetsontwerp opgesteld. Hierna zijn onderdelen van het plan opgenomen. In onderstaande afbeelding wordt de beoogde indeling van het terrein weergegeven.
Afbeelding 5.1 Schetsontwerp toekomstige situatie (Bron: Martin Oostenrijk).
Er worden twee halfvrijstaande woningen aan De Strookappe gerealiseerd. Er is qua bebouwingsoriëntering en rooilijn aansluiting gezocht bij de naastgelegen bebouwing. Er zal tussen beide woningen sprake zijn van een kleine verspringing in de voorgevelrooilijn. De woningen worden uitgevoerd in drie bouwlagen met een lage kap (1e en 2e verdieping). Hiermee sluiten de nieuwe woningen goed aan op de bestaande omgeving. Bij de woningen worden tot slot diverse aanbouwen en bijgebouwen gerealiseerd.
In de volgende afbeeldingen zijn voorgevelaanzichten van de nieuwe woningen opgenomen.
Afbeelding 5.2 Voorgevelaanzichten (Bron: Martin Oostenrijk).
Het plangebied wordt ontsloten via De Strookappe. Er worden in totaal twee in- en uitritten op deze weg gerealiseerd.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zorgt niet voor een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen, die het functioneren van de weg en de verkeersveiligheid op onevenredige wijze aantasten.
Voorgaande houdt in dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen onevenredige verkeersdruk met zich meebrengt en het plan vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren oplevert.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Hof van Twente heeft eigen parkeernormen vastgesteld. De parkeernormen maken onderscheid in functie, verstedelijkingsgraad en stedelijke zone. Uitgegaan kan worden van de volgende uitgangspunten:
De parkeerbehoefte bedraagt 2,1 parkeerplaatsen per woning. In voorliggend geval zijn beide kavels van voldoende omvang om in dit parkeeraantal te kunnen voorziening. Geconcludeerd wordt dat hiermee wordt voldaan aan de benodigde parkeerbehoefte. Overigens wordt opgemerkt dat de parkeernormen zijn vastgelegd in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan, te weten in Artikel 8 van de regels.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In de bestemmingen is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Het plangebied wordt volledig gebruikt ten dienste van de functie 'wonen' en is daarom conform de bestemmingssystematiek van Hof van Twente bestemd tot 'Woongebied - 1'. Dergelijk bestemde gronden zijn aangewezen voor wonen (waaronder ook het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep valt en een bed & breakfastvoorziening), groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater, verkeers- en verblijfsdoeleinden, parkeervoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied uitgesloten - primaire woonfunctie', het gebruik ondergeschikt en ondersteunend moet zijn aan het gebruik van het hoofdgebouw en dat het gebruik ten behoeve van de primaire woonfunctie is uitgesloten.
De bouwregels bepalen dat het gebouw binnen een bouwvlak moet worden gebouwd. Diverse maatvoering zoals bouw- en goothoogte, maar ook het aantal woningen is middels aanduidingen vastgelegd op de verbeelding. Via diverse afwijkingsmogelijkheden kent het plan een zekere flexibliteit.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een exploitatieovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Hof van Twente. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het voeren van een vooroverleg met de provincie niet noodzakelijk. Het plan zal el tijdens de procedure worden voorlegd aan de provincie.
Naar aanleiding van de digitale watertoets heeft het waterschap Vechtstromen een positief wateradvies afgegeven. Het voeren van vooroverleg is derhalve niet meer noodzakelijk.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt, gelet op de aard en omvang, geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.