Plan: | Diepenheim 2015, herziening Raadhuisstraat 32a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.DPHxRaadhuisstr32a-VS10 |
Op de locatie Raadhuisstraat 32a te Diepenheim bevindt zich een woonhuis met aangebouwde schuur (165 m2) en een kapschuur (75 m2). Het geheel is verouderd en voldoet niet aan de woonwensen en -eisen van de huidige eigenaar. Hergebruik van de bestaande bebouwing is redelijkerwijs niet mogelijk. Daarom is het gewenst om alle bebouwing te slopen en het perceel te herontwikkelen met een nieuw landhuis en bijgebouwen. De bebouwing wordt meer in noordelijke richting geprojecteerd.
De huidige woning betreft de laatste woning in het 'open bebouwingslint' langs de Raadhuisstraat. De Regge zorgt voor een duidelijk grens naar het buitengebied. Daardoor is een bijzondere woning op zijn plaats. Om tot een goed afgerond geheel te komen is het hele perceel tussen de beek en het landschapselement ten zuiden van het plangebied betrokken bij de landschappelijke inpassing. De ontwikkeling brengt vanuit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitsimpuls met zich mee.
De voorgenomen ontwikkeling is niet passend binnen het geldende bestemmingsplan "Diepenheim 2015". Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Er zal worden aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied bevindt zich aan Raadhuisstraat 32a binnen de bebouwde kom van Diepenheim. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Diepenheim, sectie B, nummers 3911 en 3910 (gedeeltelijk). In afbeelding 1.1 is de globale ligging van het plangebied in Diepenheim en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Voor de begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in de kern Diepenheim (Bron: provincie Overijssel)
Het bestemmingsplan "Diepenheim 2015, herziening Raadhuisstraat 32a" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Diepenheim 2015". Dit bestemmingsplan is op 10 mei 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Hof van Twente. In dit geldende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd tot 'Agrarisch met waarden', 'Water', 'Woongebied', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waterstaat - Bebouwingsvrij'. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven op afbeelding 1.2.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het gewenste bouwplan is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan aangezien de nieuwe bebouwing buiten het bouwvlak en buiten de woonbestemming is geprojecteerd. Tevens is het ontwerp niet passend binnen de bouwregels van het geldende bestemmingsplan. Het geldende bestemmingsplan biedt via afwijkings- en wijzigingsplan geen mogelijkheden om de nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken. Daarom is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. Hoofdstuk 3 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 omvat de beschrijving van het voorgenomen plan. Hoofdstuk 6 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.
Diepenheim is ontstaan bij een versterkte burcht wat veelvuldig voorkwam in Twente. De Havezaten in de omgeving (Nijenhuis, Warmelo, Peckedam, Westerflier, Weldam) zijn nauw gelieerd aan de burcht. De eerste helft van de 16de eeuw is voor Diepenheim heel onrustig vanwege de strijd tussen de bisschop van Utrecht en de hertog van Gelre. Tijdens de 80-jarige oorlog is Diepenheim vrijwel met de grond gelijk gemaakt.
Waarschijnlijk heeft Diepenheim omstreeks 1420 stadsrechten gekregen. In 1602 volgt de officiële bevestiging. Diepenheim was in die tijd, vanwege zijn sterke kasteel en omliggende havezaten voornamelijk van beland als grensvesting tegen Gelre. Diepenheim heeft geen stadsmuren en stadspoorten gehad. Alleen een grachtensysteem werd aangelegd en diende als verdedigingswerk.
De industriële revolutie is aan Diepenheim voorbij gegaan. Tot in de twintigste eeuw bestond de enige groei van Diepenheim buiten 't Stedeke uit verspreide lintbebouwing langs de Goorseweg, de Haaksbergerstraat en de Raadhuisstraat. Het betreft voornamelijk agrarische bebouwing. Na 1960 heeft Diepenheim een beheerste groei doorgemaakt. De bouwmogelijkheden waren en zijn relatief beperkt gezien de aanwezigheid van omliggende landgoederen. Met Kuimgaarden vindt in de jaren zestig de eerste planmatige uitbreiding plaats. Gefaseerd wordt aan deze buurt tot in de jaren zeventig gebouwd. Eerst langs het historische wegenpatroon in aansluiting op 't Stedeke, daarna zijn de tussenliggende gebieden ingevuld.
In de jaren zeventig is begonnen met de buurt Zuid, ten zuiden van de Haaksbergerstraat. Eind jaren tachtig wordt de buurt De Akkers gebouwd ten zuiden van 't Stedeke en deels in aansluiting op bestaande bebouwing. In de jaren negentig vindt ten noorden van de Ruimersdijk nieuwbouw plaats in Noord. Hier valt de bijzondere verkaveling op met grote kavels en grote woningen.
Iets meer ten oosten van deze nieuwe buurt is het bedrijventerrein 'Ruimersdijk' aangelegd. Bijzonder is dat de uitbreidingen van Diepenheim de ligging van het historische stadscentrum 't Stedeke ten opzichte van het landschap vrijwel niet hebben verstoord. De doorzichten naar het buitengebied en het bijzondere historische complex van Huize Diepenheim en de kerk staan nog altijd model voor het historische Diepenheim.
Het plangebied en de omgeving is aan te merken als een oud hoevenlandschap. Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.
Het plangebied bevindt zich aan de Raadhuisstraat 32a te Diepenheim, op de overgang van het stedelijk gebied naar het landelijk gebied. Opvallende ruimtelijke structuurdragers zijn de Regge, de Raadhuisstraat en het landgoed van Huize Diepenheim. De functionele structuur van de omgeving bestaat uit woningen, bospercelen, water (Regge) en agrarische cultuurgronden.
Het plangebied behelst feitelijk alle gronden waar landschappelijke inpassing plaatsvindt. Het plangebied wordt begrensd door de Regge aan de noordwestzijde, agrarische gronden aan de noord- en oostzijde, het woonperceel Raadhuisstraat 32 aan de zuidzijde en de Raadhuisstraat aan de westzijde. Op het zuidelijk deel van het plangebied, grenzend aan het perceel Raadhuisstraat 32, is het huidige woonerf aanwezig. Hier bevindt zich een woonhuis met aangebouwde schuur (165 m2) en een kapschuur (75 m2) en een siertuin aan de voorzijde. De rest van het plangebied is in gebruik als grasland / agrarische cultuurgrond. Beelden van de huidige situatie zijn hierna weergegeven.
Afbeelding 1.3: Ligging van het plangebied (Bron: provincie Overijssel)
Afbeelding 1.4: Beelden huidige situatie (Bron: Google)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen:
Afbeelding 3.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van
Infrastructuur en Milieu)
In dit geval is sprake van vervangende nieuwbouw van een woning, waarbij het aantal woningen gelijk blijft. Hiermee is geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' in de zin van de Bro. Dit betekent dat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.
Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.
De ontwikkeling raakt geen rijksbelangen. Op de ontwikkeling is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkeling.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2013 in werking getreden.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De hoofdambitie van de visie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.
Om de provinciale ambities waar te kunnen maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden. In de navolgende afbeelding is het uitvoeringsmodel en de niveaus daarin weergegeven.
Afbeelding 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Een voorbeeld van een generieke beleidskeuze is dat gemeenten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen moeten afstemmen met hun buurgemeenten, om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat. Een ander voorbeeld is de 'SER-ladder', die inhoudt dat eerst bestaande bebouwing en herstructureringsmogelijkheden worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Ontwikkelingsperspectieven
Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.
Gebiedskenmerken
Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.
Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" wordt opgemerkt dat sprake is van een binnenstedelijke herontwikkeling. Met name artikel 2.1.3 en artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel zijn van belang.
Artikel 2.1.3 (SER-ladder voor de Stedelijke omgeving)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Vanwege de huidige staat van de aanwezige bebouwing is gebleken dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om de bestaande bebouwing te herbenutten / renoveren. Om de gewenste ruimtelijke kwaliteitslag te behalen is het gewenst om de bebouwing meer in noordwestelijke richting te projecteren. Door de ligging van de locatie aan het eind van een bebouwingslint, op de overgang van stedelijk naar buitengebied is het een uitstekende locatie om het beoogde plan te realiseren, waar een groter bouwvolume in de vorm van een landhuis goed in te passen is. In het lint aan de Raadhuisstraat bevinden zich meerdere volumineuze woningen. In vergelijking met de huidige situatie zal de aanwezige bebouwingsoppervlakte afnemen. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)
Nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen kunnen mogelijk worden gemaakt indien deze de ruimtelijke kwaliteit versterken en wordt gemotiveerd dat de ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. De mogelijkheid bestaat om van het ontwikkelingsperspectief af te wijken indien er sprake is van een sociaaleconomische en/of maatschappelijk belang en voldoende verzekerd is dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat gepaard met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied wordt op een landschappelijk verantwoorde wijze ingepast door behoud en aanleg van nieuwe streekeigen soorten conform de gebiedskenmerken. In paragraaf 5.1.2 worden de landschapsmaatregelen beschreven aan de hand van het Landschapsplan. Geconcludeerd kan worden dat als gevolg van dit plan sprake is van een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in vergelijking met de huidige situatie.
Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn er voor het overige geen aspecten aanwezig die bijzondere aandacht verdienen.
In afbeelding 3.3 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het perspectief ‘Mixlandschap’ en 'zone Ondernemen met Natuur en Water - Overige gebieden buiten de EHS'.
Afbeelding 3.3: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
"Zone ondernemen met Natuur en Water - overige gebieden buiten de EHS”
Ruimtelijke ontwikkelingen dragen bij aan een kwaliteitsimpuls voor natuur, landschap en water, waarmee tevens het samenhangend stelsel van natuurgebieden en de regionale economie worden versterkt. Ontwikkelingen worden gekoppeld aan de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving met betrekking tot natuur, water en landschap. Ondernemerschap, waaronder landbouw, staat hier centraal. In deze gebieden wordt gefocust op de KGO, de hoogte van de investering in vergelijking tot andere gebieden buiten de EHS is gelijk.
"Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte – mixlandschap"
In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Het betreffen gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.
Toetsing van het initiatief aan de Ontwikkelingsperspectieven
Ten eerste dient een nuancering te worden gemaakt aangaande het ontwikkelingsperspectief. Op basis van de planologische situatie en feitelijke (stedenbouwkundige) situatie ligt het plangebied in 'bestaand stedelijk gebied', op de overgang naar het buitengebied. Gelet op de feitelijke situatie dient de ligging in het buitenstedelijke ontwikkelingsperspectief dan ook als 'richtinggevend' te worden gezien.
De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied is niet strijdig met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief. De functie 'wonen' is een veel voorkomende functie binnen het mixlandschap. Door ook fors te investeren in landschappelijke elementen is de ontwikkeling ook passend binnen de 'zone ondernemen met Natuur en Water - overige gebieden buiten de EHS'. Het ontwikkelingsperspectief 'Ondernemen met Natuur en Water' is gericht op behouden en ontwikkelen van de natuur- en landschapskwaliteiten en het versterken van het watersysteem, in samenhang met economische ontwikkeling. De ambitie is een samenhangend netwerk van natuur en water met ecologische, hydrologische, economische en recreatieve kwaliteit. Voor zover gronden niet zijn aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur, geldt hier een 'ja, mits-benadering'. Dit houdt in dat ontwikkelingsruimte wordt geboden onder de voorwaarde dat er bijgedragen wordt aan ruimtelijke kwaliteit. In het geval van het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water geldt dat de investeringen in ruimtelijke kwaliteit gericht moeten worden ingezet op het realiseren van wateropgaven en het versterking van natuur en landschap. Onderhavig initiatief sluit hier uitstekend op aan.
De vervangende nieuwbouw is zowel functioneel als stedenbouwkundig goed in te passen in de omgeving. Er is sprake van een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit bij de geldende ontwikkelingsperspectieven.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
1. De 'Natuurlijke laag
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'Dekzandvlakte en -ruggen'.
Afbeelding 3.4: De Natuurlijke Laag (Bron: Provincie Overijssel)
"Dekzandvlakte en ruggen"
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijdert. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Toetsing van het initiatief aan de “Stedelijke laag”
De herontwikkeling van het plangebied sluit goed aan bij de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving. De ontwikkeling voegt zich in maat en karakter in het grotere geheel van de woonbuurt en versterkt de overgang van het buitengebied naar de bebouwde kom. Voor een nadere toelichting hierop wordt ook verwezen naar de planbeschrijving in Hoofdstuk 5 van deze toelichting.
2. De 'Agrarische cultuurlaag'
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Oude hoevenlandschap'.
Afbeelding 3.5: De Agrarische cultuurlaag (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
Het erf wordt op een landschappelijk verantwoorde wijze ingepast in het landschap en draagt daarmee bij aan het versterken van het landschap. Voor een nadere toelichting op de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar Bijlage 1. Geconcludeerd kan worden dat voorliggende ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de kenmerken van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
3. De 'Stedelijke laag'
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart de “stedelijke laag” geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
4. De 'Lust en Leisurelaag'
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart de “lust- en leisurelaag” geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
Doel van de toekomstvisie is het schetsen van de grote lijnen: wat kenmerkt de gemeente Hof van Twente nu en straks. Maar de visie geeft ook een mogelijk toekomstperspectief specifiek voor de gemeente, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. Een perspectief dat beoogt te boeien, te inspireren en richtinggevend te zijn bij het maken van keuzes.
Alle kernen en buurtschappen hebben hun eigen sterke en zwakke punten. In 2030 wordt het onderscheid tussen de verschillende delen gerespecteerd en krijgt het de ruimte. In die verscheidenheid schuilt de kracht van Hof van Twente. Vanzelfsprekend houden kernen uiteenlopende functies, maar door bewust accenten te leggen kan iedere kern werken aan een herkenbaar profiel van de eigen sterke punten en zich hiermee profileren. Ten aanzien van voorgenomen ontwikkeling is vooral streefpunt 14 van belang.
De grotere kernen in Hof van Twente houden een belangrijke woonfunctie; de meeste mensen wonen daar. Ze hebben ook de functie om woonruimte te bieden aan mensen die uit het buitengebied komen. Als centraal gelegen kern heeft Goor het meest een stedelijk karakter. In de buurtschappen en het buitengebied wordt het wonen zorgvuldig geïntegreerd in het landschap. Vrijkomende agrarische gebouwen krijgen alleen een andere, bijvoorbeeld woonfunctie, na een zorgvuldige afweging. Structuurvisies en bestemmingsplannen zijn op deze uitgangspunten aangepast. In het buitengebied en de buurtschappen zal het wonen kleinschalig, groen en duurzaam zijn.
Belangrijker in omvang dan uitbreiding zijn de plannen voor inbreiding in kernen en voor vernieuwing/verduurzaming van de bestaande woningvoorraad.
In 2030 bestaat op het gebied van de volkshuisvesting de grootste opgave uit het vervangen van in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw gebouwde wijken/woningen. Dit gaat gepaard met een verduurzaming. Tegelijk komen als gevolg hiervan ruimtes in kernen vrij die niet direct weer voor woningbouw gebruikt worden. Dit biedt stedenbouwkundig nieuwe kansen. Hier is nadrukkelijk ingespeeld op de kansen van de demografische krimp.
De kwaliteit gaat in alles boven de kwantiteit in 2030. Waar vanaf 2020 in de nieuwbouw energieneutrale woningen de standaard zijn, zijn in 2030 ook enkele energiepositieve wijken ontstaan. Daarbij is een verschuiving van type wooneenheden opgetreden. Wooncomplexen met een diversiteit van wooneenheden zijn in de grotere kernen ontstaan. Combinaties met zorgaanbod passen in die opzet. De traditionele twee-onder-één kap woningen zijn geleidelijk wat teruggelopen in aandeel.
Daarnaast wordt in 2030 gewerkt aan het energieneutraal maken van relatief nieuwe wijken
De 'Strategische Visie' staat de uitvoering van de gewenste ontwikkeling niet in de weg. Met de gewenste (her)ontwikkeling van de locatie wordt voorzien in de woningbehoefte en vindt er een forse ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaats.
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij is zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het gaat dan om regels voor bijvoorbeeld monumenten, landgoederen en serrestallen. De welstandsnota is opgedeeld in verschillende deelgebieden. Onderhavig plangebied is gelegen in het welstandsgebied 'buurten'.
Kenmerken
De bebouwing in de kernen bestaat voor het grootste deel uit woonbuurtjes met laagbouw. De woningen liggen veelal verscholen achter en tussen de linten. In de straten valt te zien dat de dorpen stukje bij beetje zijn gegroeid. Grofweg zijn er vier stijlperiodes te onderscheiden; de vooroorlogse bouw, de jaren '50 en '60, de jaren '70 en '80 en recente bouw.
Beleid
Door de verschillen per tijdsperiode ontstaat in de kernen een ruim aanbod aan huurwoningen en koopwoningen. Inzet van het beleid is om de rustige uitstraling die de verschillende woonbuurtjes hebben te koesteren.
Criteria
Voor dit deelgebied ligt de nadruk in de criteria bij de omgang met de gevel en het dak. Hierin wordt aansluiting gezocht bij de andere panden in de straat. Incidenteel afwijkende panden vormen de uitzondering op de regel. De welstandsnota bevat diverse criteria met betrekking tot plaatsing, hoofdvorm, gevel, aan-, uit- en bijgebouwen en dakkapellen, detaillering en erfafscheidingen.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen zal getoetst worden of het ontwerp voldoet aan de welstandscriteria.
De gemeente heeft in het Bodembeleidsplan haar beleid ten aanzien van bodemverontreiniging uiteengezet. De ambitie van de gemeente is om bodemverontreinigingen te voorkomen en de bodem geschikt te houden voor toekomstige ontwikkelingen. Ten tweede heeft de gemeente de ambitie om bodemaspecten tijdig mee te nemen in planvorming.
De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingen die actuele risico’s opleveren voor mensen of milieu. De gemeente besteedt in het bijzonder aandacht aan de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Hiervoor wordt verwezen naar het asbestbeleid en de asbestsignaleringskaart. Voor afvoer en aanvoer van grond geldt het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Dit is in de gemeente vastgelegd in de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart.
In paragraaf 4.1.1 wordt de bodemkwaliteit beschreven. Verwezen wordt naar deze paragraaf.
Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten). Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.
In subparagraaf 4.4 wordt getoetst aan het gemeentelijke archeologiebeleid. Verwezen wordt naar deze paragraaf. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Hier wordt geconcludeerd dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
De gemeente heeft in december 2007 een mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan biedt een overzicht van maatregelen op verkeersgebied die erop gericht zijn om de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de veiligheid van de woningen en de bedrijven te verbeteren.
Dit plan biedt tevens een kader waaraan ruimtelijke plannen met betrekking tot deze aspecten kunnen worden getoetst. In het bijbehorende maatregelenpakket wordt het beleid naar de praktijk vertaald.
Relevante doelstellingen zijn de volgende:
Met deze doelstellingen dient bij het beheer, de inrichting en de eventuele ontwikkelingen rekening gehouden. Vanwege de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de verkeersveiligheid moet het parkeren en laden en lossen op eigen terrein plaatsvinden en niet op de openbare weg. Ten slotte streeft de gemeente ernaar om op het gemeentelijke grondgebied geen reguliere routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vast te stellen.
In paragraaf 5.2 worden de aspecten 'Verkeer en parkeren' beschreven. In deze paragraaf wordt uitgebreid beschreven dat de ontwikkeling ten aanzien van de aspecten verkeer en parkeren geen belemmeringen met zich meebrengt in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid staat verwoord in de Nota externe veiligheidsbeleid 2012 - 2015 'Veiligheid zonder absolute zekerheid'. Binnen de gemeente bevinden zich enkele risicovolle bedrijven. Naast opslag van gevaarlijke stoffen vindt vervoer daarvan plaats via weg, water, spoor en buisleidingen. Op de site www.risicokaart.nl staan de risicovolle bedrijven vermeld. Ten aanzien van nieuw vestiging van zwaardere en risicovolle bedrijvigheid stelt de gemeente zich terughoudend op. Kern van het te voeren beleid is dat wordt voldaan aan de minimale wettelijke eisen en verantwoord gebruik wordt gemaakt van bevoegdheden.
In paragraaf 4.1.4 wordt het plan getoetst aan het aspect externe veiligheid. Verwezen wordt naar deze paragraaf. Hier wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:
De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het vGRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:
De trits "vasthouden - bergen - afvoeren" houdt in dat in eerste instantie getracht wordt het (gebiedseigen) water in de bodem te infiltreren. Indien dit niet mogelijk is dient het afstromend regenwater lokaal te worden geborgen in vijvers en watergangen. Pas in de laatste instantie kan overwogen worden het water (zo traag mogelijk) af te voeren naar de omgeving.
De trits "schoonhouden - scheiden - schoonmaken" omvat ten eerste het niet toelaten dat de kwaliteit van water verslechtert (schoon houden), vervolgens het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en als laatste het zuiveren (schoonmaken) van verontreinigd water. Door water schoon te houden en vuile waterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden kan de omvang van te zuiveren water worden beperkt en tevens het zuiveringsrendement worden verhoogd.
Het vGRP geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater. Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de activiteiten voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval, hemel- en grondwater in de gemeente Hof van Twente voor de periode 2013-2016 en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn (2030). In het vGRP zijn de gemeentelijke ambities vastgelegd ten aanzien van de invulling van zorgplichten op het gebied van stedelijk afvalwater, overtollig hemelwater en grondwateroverlast.
In lijn met het huidige beleidskader streeft de gemeente er naar vermenging van schoon hemelwater met afvalwater zoveel mogelijk terug te dringen (ontvlechten), waarbij de trits 'vasthouden -bergen-afvoeren' de voorkeursvolgorde is (basisniveau). Ontvlechting vindt in principe plaats als dat doelmatig en kosteneffectief is. Bij nieuwbouw is de aanleg van een gemeentelijk hemelwaterstelsel (riool of watergang) gebruikelijk, waar de particulier he hemelwater naartoe kan afvoeren. De infrastructuur wordt in principe zodanig ingericht da de particulier in staat wordt gesteld het hemelwater (voor een deel) op eigen terrein te verwerken (lozen op aangrenzende sloot en/of infiltratie in de bodem). Is verwerking op eigen terrein niet mogelijk dan kan de particulier het hemelwater bovengronds afvoeren naar het gemeentelijk hemelwaterstelsel.
Wat betreft de verwerking van overtollig hemelwater in riolen geldt dat het bewust inrichten van de bovengrond als waterberging c.q. waterafvoer de voorkeur heeft om eventuele inspanningen betaalbaar te houden.
Bij de grondwaterzorgplicht hebben perceeleigenaren nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid bij het voorkomen van grondwaterproblemen. Als de grondwaterstand echter te zeer wordt bepaald door factoren buiten het perceel van de grondeigenaar dan zal de gemeente, in samenspraak met waterbeheerder en provincie, maatregelen treffen om structurele grondwaterproblemen te voorkomen of te beperken.
Ten aanzien van de verwerking van grondwater bij nieuwbouw kan worden gesteld dat dit voldoende wordt ondervangen in het 'watertoets proces'. Hierbij worden vooraf de waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze meegewogen bij de ontwikkeling van nieuwbouwlocaties.
Verwezen wordt naar paragraaf 4.2, waarin de wateraspecten nader belicht worden.
Dit onderdeel bevat een inventarisatie van de verschillende milieu-aspecten. Allereerst komen de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieuzonering aan de orde.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, wordt in dit geval een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.
Conclusies en aanbevelingen
In Boring 1 (0-0.3) en in het grondwater zijn enkele zeer lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het in Bijlage 2 opgenomen Verkennend bodemonderzoek. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. De mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd.
Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is.
Bij de geplande nieuwbouw komt in de toekomst mogelijk grond vrij. Afvoer van de grond dient te voldoen aan het Besluit Bodemkwaliteit en de voorschriften van het bevoegd gezag (de ontvangende gemeente).
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.
De locatie bevindt zich aan de Raadhuisstraat 32a te Diepenheim. De Raadhuisstraat wordt (vrijwel) uitsluitend gebruikt door bestemmingsverkeer. De verkeersintensiteiten op deze weg is dan ook beperkt en de geluidsbelasting op de nieuwe woning is laag. Dit temeer door de aanwezigheid van een drempel ter hoogte van het plangebied, waardoor de rijsnelheid ter plaatse laag is. Tot slot wordt opgemerkt dat de woning op aanzienlijke afstand van de weg wordt gerealiseerd, waardoor ervan kan worden uitgegaan dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van de nieuwe woning niet wordt overschreden.
Het plangebied is niet gelegen aan of in de nabijheid van een spoorlijn.
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein.
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente en ook niet binnen de geluidszone van het vliegveld.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wm en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Het bestemmingsplan beoogt het planologisch mogelijk maken van een vervangende woning. In paragraaf 4.1.3.2 is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt opgemerkt dat een woning niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In het kader van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen).
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
In dit geval is sprake van een rustig omgevinggstype, waarbij uitgegaan kan worden van een omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Algemeen
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' wordt niet gezien als een milieubelastende functie. Van enige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van de woningbouwontwikkeling is dan ook geen sprake.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In de directe omgeving bevinden zich uitsluitend woningen. Voor wat betreft het agrarische bedrijf Raadhuisstraat 34 is de Wet geurhinder en veehouderij leidend. Verwezen wordt naar paragraaf Milieubelastende functies zijn gelegen op grote afstand.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuzonering en milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.
Ten eerste dient bekeken te worden of het nieuwe geurgevoelige object is gelegen binnen de bebouwde kom of buiten de bebouwde kom. Het begrip ‘bebouwde kom' is niet gedefinieerd in de Wgv. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is vermeld: "De grens van de bebouwde kom wordt niet bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur." Ook is opgenomen: "De bebouwde kom kan namelijk worden omschreven als het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven."
De plaatselijke situatie zal moeten worden beoordeeld om te bepalen of wel of niet sprake is van de bebouwde kom. Uit jurisprudentie blijkt dat de Afdeling naast de aard en omvang van het te beoordelen gebied mede de aard van de omgeving en de afstand tot een dorpskern bepalend laat zijn of wel of niet sprake is van bebouwde kom. Gelet op de omgeving is sprake van 'bebouwde kom'. Dit betekent dat een vaste afstand van 100 meter aangehouden moet worden tot aan het meest nabijgelegen (grondgebonden) agrarische bedrijf, in dit geval het agrarisch bedrijf Raadhuisstraat 34. De afstand tussen de rand van het agrarisch bouwvlak en de gevel van de nieuwe woning bedraagt ongeveer 120 meter. De afstand tussen de gevel van de huidige stal (en dus het emissiepunt) en de nieuwe woning bedraagt circa 175 meter. Geconcludeerd kan worden dat agrarische bedrijven niet worden gehinderd in de bedrijfsvoering enerzijds en dat anderzijds ter plaatse van de te herbouwen woning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De Wet geurhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen en de gemeente Hof van Twente zijn verantwoordelijk voor het water- en rioleringsbeheer.
Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de 'normale procedure' van toepassing is. Het plan wordt afgestemd met het waterschap. De watertoets is opgenomen in Bijlage 3.
Na afstemming met het waterschap zal blijken of de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet. Sinds 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming inwerking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, te weten de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Om te onderzoeken of de voorgenomen activiteit in overeenstemming is met de Wet natuurbeschermning heeft Natuurbank Overijssel onderzocht welke natuurwaarden in het onderzoeksgebied aanwezig zijn en welke functie het onderzoeksgebied heeft voor beschermde planten en dieren. Tevens wordt onderzocht of de voorgenomen activiteit het duurzaam voortbestaan van beschermd leefgebied van soorten in de omgeving negatief beïnvloedt. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 4 van deze toelichting.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen gebied dat is beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet betreft het Natura 2000-gebied 'Borkeld', gelegen op een afstand van circa 7 kilometer van het plangebied.
De geplande ingreep leidt niet tot negatieve effecten op de gebieden die zijn beschermd in het kader van de natuurbeschermingswet. Nader onderzoek in de vorm van een verslechteringstoets of nadere beoordeling is derhalve ook niet noodzakelijk. Het aanvragen van een natuurbeschermingsvergunning is voor de uitvoering van het plan niet noodzakelijk. De Nb-wet staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is, als onderdeel van het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als EHS is gelegen aan de overzijde van de Raadhuisstraat op circa 10 meter afstand.
Wel ligt het plangebied deels in een gebied dat is aangemerkt als 'zone ondernemen met natuur en water buiten de EHS'. Voor zover gronden niet zijn aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur, geldt hier een 'ja, mits-benadering'. Dit houdt in dat ontwikkelingsruimte wordt geboden onder de voorwaarde dat er bijgedragen wordt aan ruimtelijke kwaliteit. Door de aanleg van streekeigen landschapselementen en het terugbrengen van de historische meander sluit de ontwikkeling goed aan op de ambities binnen de voorgenoemde zone.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 4 van deze toelichting. Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, amfibieën-, vogel-, en vleermuissoorten. Andere beschermde soortgroepen zijn tijdens hetveldonderzoek niet vastgesteld of het plangebied wordt als een ongeschikt functioneel leefgebied voorandere soortgroepen beschouwd.
Vogels benutten het plangebied als foerageergebied en bezetten er mogelijk nesten. Van deze soortenzijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaatsen. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het rooien van beplanting en het slopen van bebouwing, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is augustus-februari.
Ook sommige vleermuis- en amfibieënsoorten benutten het plangebied als foerageergebied zonder dat ze vaste rust- of voortplantingslocaties in het plangebied bezetten. De functie als foerageergebied wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast en de voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Ff-wet.
Grondgebonden zoogdiersoorten benutten het plangebied in hoofdzaak als foerageergebied, maar sommige soorten bezetten waarschijnlijk een vaste rust- en voortplantingslocatie in het plangebied. De soorten met een vaste rust- of voortplantingslocatie in het plangebied staan allen vermeld in tabel 1 van de Ff-wet of zijn niet beschermd (mol). Voor soorten die vermeld staan in tabel 1 van de Ff-wet geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘verstoren, verwonden en doden’ als gevolg van activiteiten die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Ff-wet.
Ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Het plangebied heeft op grond van het geldende bestemmingsplan de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Op dergelijke gronden geldt geen onderzoeksplicht voor voor bodemverstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 5.000 m2 of meer. In voorliggend geval bedraagt de omvang van de verstoringen aanzienlijk minder dan 5.000 m2. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Wel wordt opgemerkt dat de geldende archeologische dubbelbestemming wederom wordt opgenomen in voorliggend herziening van het bestemmingsplan.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij leidingen die bescherming behoeven kan worden gedacht aan ondergrondse buisleidingen in de vorm van onder andere hogedruk aardgastransportleidingen, watertransportleidingen, brandstoftransportleidingen, alsmede aan bovengrondse hoogspanningsleidingen. Binnen het plangebied bevinden zich geen leidingen die planologisch moeten worden beschermd.
De concrete ontwikkeling betreft de sloop van alle aanwezige bebouwing en herontwikkeling van de locatie met een landhuis met aangebouwde carport en berging en een dierenverblijf aan de oostzijde. Het nieuwe landhuis wordt meer in noordelijke richting geprojecteerd dan de bestaande bebouwing. De huidige woning betreft de laatste woning in het 'open bebouwingslint' langs de Raadhuisstraat. De Regge zorgt voor een duidelijk grens naar het buitengebied. Daardoor is een bijzondere woning op zijn plaats. Om tot een goed afgerond geheel te komen is het hele perceel tussen de beek en het landschapselement ten zuiden van het plangebied betrokken bij de landschappelijke inpassing. Op onderstaande afbeelding zijn de huidige en toekomstige bebouwing in onderstaande afbeelding weergegeven.
Afbeelding 5.1: Bovenaanzicht bebouwing (Bron: Van der Linde Architecten)
De nieuwe woning heeft een bouwhoogte van circa 9,5 meter en een goothoogte van 3,2 meter. DHet bijgebouw heeft een bouwhoogte van 5,5 meter. Een deel van de bebouwing wordt ondergronds gerealiseerd. Het gebouw heeft een moderne, eigentijdse uitstraling door de vormgeving en materiaalgebruik.
Afbeelding 5.2: Gevelaanzichten toekomstige bebouwing (Bron: Van der Linde Architecten)
Afbeelding 5.3: 3D beelden toekomstige bebouwing (Bron: Van der Linde Architecten)
Om de ontwikkeling op een landschappelijk verantwoorde wijze in te passen in het landschap is een Landschapsplan (Bijlage 1) opgesteld. De basisinspanning bestaat uit de aanplant van diverse streekeigen beplanting. Als aanvullende kwaliteitsimpuls wordt een historische meander van de Regge teruggebracht in het landschap.
Afbeelding 5.4: Landschappelijke inpassing (Bron: Buro Poelmans Reesink Landschapsarchitectuur)
Het plangebied wordt ontsloten via De Raadhuisstraat, via de bestaande in- en uitrit. Als gevolg van het plan neemt het aantal in- en uitritten niet toe.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zorgt niet voor een toename van het aantal verkeersbewegingen, aangezien het aantal woningen (1) gelijk blijft.
Het plan levert vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren op.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Hof van Twente heeft eigen parkeernormen vastgesteld. De parkeernormen maken onderscheid in functie, verstedelijkingsgraad en stedelijke zone. Uitgegaan kan worden van de volgende uitgangspunten:
De parkeerbehoefte bedraagt 2,1 parkeerplaatsen per woning. In voorliggend geval is de kavel van voldoende omvang om in dit parkeeraantal te kunnen voorzien. Geconcludeerd wordt dat hiermee wordt voldaan aan de benodigde parkeerbehoefte. Overigens wordt opgemerkt dat de parkeernormen zijn vastgelegd in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan, te weten in Artikel 11 van de regels.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In de bestemmingen is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap
Gronden die 'groen' worden ingericht als grasland zijn bestemd tot 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Overeenkomstig dit gebruik is de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' toegekend. De gronden kennen deze bestemming nu ook al. In deze bestemming is ook water opgenomen, zodat het terugbrengen van de meanderende Regge ook planologisch geregeld kan worden.
De aanwezige beekloop van de Regge is overeenkomstig bestemd, namelijk tot 'Water'. De bestemmingsomschrijving staat enkel voorzieningen op het gebied van water toe. Gebouwen zijn niet toegestaan.
Het plangebied wordt volledig gebruikt ten dienste van de functie 'wonen' en is daarom conform de bestemmingssystematiek van Hof van Twente bestemd tot 'Woongebied'. Dergelijk bestemde gronden zijn aangewezen voor wonen (waaronder ook het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep valt en een bed & breakfastvoorziening), groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater, verkeers- en verblijfsdoeleinden, parkeervoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
De bouwregels bepalen dat het gebouw binnen een bouwvlak moet worden gebouwd. Diverse maatvoering zoals bouw- en goothoogte, is middels aanduidingen vastgelegd op de verbeelding. Via diverse afwijkingsmogelijkheden kent het plan een zekere flexibliteit.
Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 2
Conform het geldende bestemmingsplan is de huidige archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Deze gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. In de bestemming is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen waarin is geregeld voor welke werken een vergunningsplicht geldt.
Artikel 7 Waterstaat - Bebouwingsvrij
Deze bestaande dubbelbestemming is wederom opgenomen voor een zone van 5 meter breed uit de insteek van de rivier de Regge. Deze zone is opgenomen om bebouwing te voorkomen in de onderhoudszone van deze waterloop.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een exploitatieovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Hof van Twente. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan wordt voorgelegd aan de provincie Overijssel.
Een eventuele reactie van het waterschap wordt opgenomen in deze paragraaf.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt, gelet op de aard en omvang, geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Het ontwerp-bestemmingsplan "Diepenheim 2015, Raadhuisstraat 32a" heeft met ingang van 19 januari 2017 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder (artikel 3.8 Wro). Er zijn geen zienswijzen ingediend.