Plan: | Bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, herziening Traasweg 5 Markelo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.BGxTraasweg5-VS10 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op camping Landgoed de Kattenbergse Hoeve. De camping bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, aan de Traasweg 5 in Markelo.
Om de recreant ook in de toekomst passend te bedienen, en om de camping een duurzaam toekomstperspectief te bieden, bestaat het voornemen om de camping uit te breiden met 10 lodges. De voorgenomen uitbreiding is ten noorden van het bestaande recreatieterrein beoogd.
Doordat de uitbreiding is geprojecteerd op gronden die zijn voorzien van een agrarische bestemming dient de voorgenomen ontwikkeling door middel van een bestemmingsplanherziening planologisch ingepast te worden.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologische kader en toont aan dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening' en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Opgemerkt wordt dat door middel van voorliggend bestemmingsplan tevens een reeds vergunde activiteit planologisch wordt ingepast. In het verleden is aan de Hogedijk 8 (zuidzijde van het plangebied) een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een opslagruimte. Deze opslagruimte staat voor een klein deel buiten het ter plaatse geldende bouwvlak. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het bouwvlak beperkt aangepast om tegemoet te komen aan de vergunde situatie. Doordat deze wijziging beperkt en reeds vergund is, wordt dit onderdeel van het bestemmingsplan verder aangehaald.
Het plangebied ligt aan de Traasweg 5 in Markelo, in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, ten zuidwesten van de kern Markelo. De indicatieve ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Markelo en de directe omgeving wordt weergegeven in afbeelding 1.1. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Markelo en de directe omgeving (Bron: Plattekaart.nl) |
Het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, herziening Traasweg 5 Markelo" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel.
Het plangebied ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen "Buitengebied Hof van Twente" (vastgesteld 9 december 2015), "Buitengebied Hof van Twente Veegplan 2018" (vastgesteld 10 juli 2018), "Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2019" (vastgesteld 15 oktober 2019). "Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2020" (vastgesteld 29 maart 2021) en ''Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2021'' (vastgesteld op 4 oktober 2022).
Ten aanzien van de planologische situatie zijn bij voorliggend initiatief de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" van belang.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" opgenomen. Het plangebied is hierin aangegeven met de rode contour. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.2 Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
De gronden binnen het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan bestemd met de enkelbestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Deze enkelbestemming bevat één bouwvlak. Tevens gelden de aanduidingen 'bedrijfswoning', 'verblijfsrecreatie' en 'horeca'. Daarnaast geldt de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden'. Verder gelden voor het gehele plangebied de dubbel bestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2', 'Waarde - Archeologische verwachting 3', de 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Hierna wordt nader ingegaan op de geldende (dubbel)bestemmingen en aanduidingen:
'Recreatie - Verblijfsrecreatie'
Gronden met de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' zijn met name bestemd voor de bedrijfsmatige exploitatie van een recreatieterrein ten behoeve van verblijfsrecreatie en maximaal 7 trekkershutten per recreatieterrein ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie'. Ter plaatse van de aanduiding 'horeca' zijn bestaande en legale zelfstandige horecavoorzieningen toegestaan. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor het bestaande en legale aantal bedrijfswoningen waarbij inwoning is toegestaan,14 recreatiewoningen, een bed & breakfast, aan huis verbonden beroepen en ontsluitingsvoorzieningen voor naastgelegen bestemmingen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, detailhandel, horeca categorie 1, sanitaire voorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Een bedrijfswoning mag binnen een bouwvlak of ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd. Verder gelden in de bouwregels maatvoeringseisen ten aanzien van onder andere de maximale goot- en bouwhoogte.
'Agrarisch met waarden'
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud van de aanwezige landschapswaarden zijnde: beeldbepalende landschapselementen, beslotenheid, hoogteverschillen, rustige omstandigheden, natuur en waterhuishouding. Veder zijn de gronden bestemd voor een grondgebonden agrarisch bedrijf en hobbymatig agrarisch gebruik.
Doordat binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' ter plaatse van het plangebied geen bouwvlak is opgenomen, zijn de bouwmogelijkheden beperkt.
'Waarde - Archeologische verwachting 1'
De archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' is opgenomen ter bescherming van daar te verwachten archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is benodigd bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm.
'Waarde - Archeologische verwachting 2'
De archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' is opgenomen ter bescherming van daar te verwachten archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is benodigd bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 40 cm.
'Waarde - Archeologische verwachting 3'
De archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' is opgenomen ter bescherming van daar te verwachten archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is benodigd bij bodemingrepen groter dan 10 ha en dieper dan 40 cm.
'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied'
Ter plaatse van de gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' gelden aanvullende regels binnen de aldaar geldende agrarische bestemmingen. Het gaat hierbij om aanvullende afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden die binnen dit gebied toegepast mogen worden.
Doordat de voorgenomen ontwikkeling toeziet op een uitbreiding van het recreatieterrein op gronden die zijn bestemd voor agrarische doeleinden, is de voorgenomen ontwikkeling in strijd met de geldende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Er is dan ook een bestemmingsplanherziening benodigd om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.
Het plangebied ligt tussen de Hogedijk, de Langeweg en de Traasweg in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, op circa een kilometer ten zuidwesten van de kern Markelo.
Het plangebied ligt in een Jong heide- en broekontginningslandschap. Lange tijd was een uitgestrekt heidegebied aanwezig, met plaatselijk opgaande beplanting. Door natuurlijke omstandigheden, vooral arme en droge bodems, waren deze gronden in eerste instantie niet geschikt voor landbouwgrond. Vaak werden de gronden gebruikt voor het steken van plaggen voor de bemesting van akkers en het weiden van vee. Onder invloed van verschillende maatschappelijke en economische factoren, is het overgrote deel van de heidevelden in Nederland uiteindelijk tussen 1850 en 1960 ontgonnen. Belangrijke factoren waren de invoering van kunstmest en de verdeling van de gronden onder de markegenoten met bijbehorende aanleg van wegen en watervangen.
De heideontginningen kenmerken zich door hun rationele opzet, de duidelijke lijnen in het landschap en de grote regelmatige verkaveling. Erven liggen vaak aan de weg of iets verder van de weg op een kleine zandkop. Doordat veel wegen en erven zijn beplant, wordt de van oudsher aanwezige openheid gebroken. Op sommige plekken zijn bosjes en restanten van heidevelden nog aanwezig.
In de omgeving van het plangebied liggen verspreid woonpercelen en agrarische percelen in een overwegend agrarisch landschap. Tevens liggen er verspreid bos/natuurpercelen.
Het plangebied zelf betreft het recreatiepark 'Landgoed Kattenbergse Hoeve'. Op het recreatiepark worden verschillende vormen van verblijfsrecreatie aangeboden. Zo bevinden zich ter plaatse recreatiewoningen, lodges en staanplaatsen voor tenten.
Aan de zuidzijde van het recreatiepark bevinden zich de centrale voorzieningen. Hier staat een voorzieningengebouw met restaurant en is een buitenzwembad en speeltuin aanwezig.
Aan de noordzijde staat een bedrijfswoning (Traasweg 5).
Het recreatiepark is overwegend groen opgezet, waardoor de aan de noord- en oostzijde aangrenzende bospercelen overlopen in het recreatiepark.
Het plangebied wordt globaal begrens door de Traasweg aan de zuidzijde, de Langeweg aan de oostzijde, de Hogedijk aan de zuidzijde en door agrarische gronden aan de westzijde.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK |
De voorgenomen ontwikkeling ziet op de uitbreiding van het recreatiepark met 10 lodges. De uitbreiding vindt plaats aan de noordzijde van het recreatiepark. De situatie binnen het bestaande recreatiepark blijft ongewijzigd.
Een belangrijk onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling, is de landschappelijke inpassing van het geheel. Hier wordt in de volgende paragraaf op ingegaan.
In voorliggend geval is door BJZ.nu een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Het volledige ruimtelijk kwaliteitsplan is in Bijlage 1 van deze toelichting opgenomen. In afbeelding 2.3 is een uitsnede van het ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen. Aansluitend volgt een toelichting.
![]() |
Afbeelding 2.3 Ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: BJZ.nu) |
Erven en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Waar en hoe een erf in het landschap ligt en hoe het eruit ziet, wordt bepaald door de bodem en het type landschap.
Het voornemen is om tien lodges in te passen. De nieuwe lodges worden landschappelijk ingepast en gestrooid op het perceel gepositioneerd en omringd door groen. De nieuwe lodges worden in passende landschappelijke stijl uitgevoerd passend bij de bestaande bebouwing. Het recreatieterrein is van voldoende omvang om te voldoen aan de parkeernormen voor tien lodges.
De keuze voor verharding en materialen moeten in gedekte kleurstelling sober worden toegepast en in afstemming met het huidige recreatiepark. Afscheidingen in de vorm van schuttingen en hekwerken zijn ongewenst.
De ambitie is het behouden van de kenmerken van een jong heide- en broekontginningsland.
Rondom het projectgebied komen op verschillende plekken bosjes en andere groenelementen voor. Het perceel heeft als huidige functie bos. Hierbij is het van belang dat van buitenaf dit het uiterlijk van een dicht bos betreft. De randen van het perceel houden hiervoor hun groene zone.
De bosrijke omgeving blijft zoveel mogelijk behouden. Eventuele uitheemse soorten worden vervangen door inheemse planten/bomen soorten.
Daarnaast wordt een kruidenrijke onderbegroeiing voor bosplantsoen ingezaaid. Hierdoor worden er meerdere natuurlijke lagen toegevoegd en bevordert dit de biodiversiteit. Met dit voorstel wordt het erf beter ingepast in het landschap en neemt de ruimtelijke kwaliteit toe.
Winst voor natuur en landschap zit vooral in het behouden van de sterke groenstructuur. Hierdoor wordt niet alleen de uitstraling van het park behouden, en ontstaat ook ruimte voor flora en fauna waardoor de natuurwaarde behouden blijft en mogelijk vergroot.
Ook wordt de hoofdstructuur van het recreatieterrein zo beter herkenbaar en minder gevoelig voor de invulling van de staanplaatsen zelf. De groenstructuur vormt het raamwerk van het park, de speel- en waterpartijen vormen de open ruimten daartussen. De indeling op het terrein wordt gelang de ontwikkeling ingevuld. Initiatiefnemer is vrij om deze indeling en assortimentskeuze te bepalen. Gebiedsvreemde structuur dragende beplanting worden vermeden. Nieuw groen wordt welbewust en duurzaam aangeplant. De uiteindelijke beeldkwaliteit van het totale terrein zal hiermee in stand blijven.
Voor het vervangen van uitheemse soorten met inheemse soorten kan gekozen worden aan de hand van de staalkaarten uit het ruimtelijk kwaliteitsplan. Enerzijds wordt hiermee de vrijheid niet beperkt, anderzijds wordt voorkomen dat het park een te divers beeld krijgt. Overige beplanting voor structuur dragende elementen is dan ook niet toegestaan.
Aan de buitenranden van het plangebied (richting de Enkelaarsweg) wordt minimaal 10 meter groen ingericht (dus minimaal 10 meter diep) met aan de buitenzijde voldoende inheemse bladvaste beplanting zoals bijvoorbeeld hulst. Verder wordt er per lodge maximaal 1 (sensor) buitenlamp geplaatst.
Voor wat betreft de parkeernormering wordt aangesloten bij de gemeentelijke parkeernota. Voor wat betreft de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de CROW publicatie toekomstbestendig parkeren (publicatie 381), aangezien de gemeentelijke parkeernota hierover geen cijfers noemt. De CROW gaat uit van een minimale en maximale verkeersgeneratie. Dit is de bandbreedte. In dit geval is uitgegaan van het gemiddelde.
De gemeente Hof van Twente heeft eigen parkeernormen vastgesteld. De parkeernormen maken onderscheid in functie, verstedelijkingsgraad en stedelijke zone. Voor wat betreft verstedelijkingsgraad en stedelijke zone wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Voor een bungalowpark geldt op basis van de gemeentelijke parkeernota een parkeerbehoefte van 2,1 parkeerplaatsen per bungalow. Ten behoeve van de voorgenomen uitbreiding met 10 lodges dient hierdoor te worden voorzien in 21 parkeerplaatsen.
Het parkeren vindt in voorliggend geval bij de lodges plaats. Per lodge is ruimte om circa twee auto's te kunnen parkeren.
Gelet op het vorenstaande vormt het onderdeel 'parkeren' geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor een bungalowpark geldt op basis van de CROW (publicatie 381) een verkeersgeneratie van 2,7 per bungalow per etmaal. De extra verkeersgeneratie van de gewenste ontwikkeling bedraagt 27 verkeersbewegingen per etmaal.
De nieuwe lodges worden ontsloten via een bestaande ontsluiting op de Traasweg. Gelet op het beperkte aantal verkeersbewegingen, wordt er van uitgegaan dat de bestaande infrastructuur dit aantal verkeersbewegingen eenvoudig kan afwikkelen.
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Het betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen herontwikkeling.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger van de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Op basis van diverse jurisprudentie is bepaald dat geen sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' indien sprake is van een ontwikkeling van minder dan 11 woningen. In voorliggend geval is sprake van het toevoegen van 10 lodges. In lijn met de jurisprudentie kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' kan worden beschouwd. Echter, doordat geen sprake is van het toevoegen van reguliere woningen, maar lodges, en deze geprojecteerd zijn op gronden waar in de huidige situatie geen stedelijke functies zijn toegestaan, wordt hierna in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' nader getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
De gemeente Hof van Twente omschrijft in de nota 'Beleef Hoffelijkheid 2.0' (4.3.3) haar visie op de recreatieve sector. Met deze visie wil de gemeente ervoor zorgen dat de recreatiesector sterk blijft en waar dat mogelijk is willen we deze versterken.
Uit onderzoek in 2021 blijkt dat na de coronajaren het aantal overnachtingen weer een forse stijging kent (15% meer t.o.v. 2019). Campings en bungalowparkeren nemen qua aantal overnachtingen het grootste aandeel voor rekening met circa 229.500 overnachtingen per jaar. Met name wordt ingezet op versterken van kwaliteit van bestaande voorzieningen in plaats van het vergroten van het aanbod (kwantiteit). Specifiek wordt gericht op de groei van verblijfsaanbod voor de doelgroepen stijlzoekers (actief en luxe; millennials en gezin met jonge kinderen) en inzichtzoekers (cultuur en natuur; bovenmodaal vooral tweepersoonshuishoudens van 60+).
De afgelopen jaren heeft het recreatieterrein al diverse veranderingen ondergaan. Zo is het aantal kampeermiddelen ter plaatse gereduceerd. De reductie was wenselijk en noodzakelijk om te kunnen voorzien in ruimere kampeermiddelen op ruimere plekken. Het recreatiebedrijf merkt dat hier tegenwoordig meer behoefte naar is. Dit wordt bevestigd door recent onderzoek door de gemeente (zie ook par 4.3.3). Uit dit onderzoek blijkt namelijk dat de moderne recreant gaat voor meer luxe en gemak Hierdoor maakt het kamperen steeds meer ruimte voor recreatie in lodges (met bijbehorende gemakken).
Met de gewenste ontwikkeling wordt hierop ingespeeld door het plaatsen van 10 (kleinschalige) lodges. De lodges zijn geschikt voor maximaal 6 personen. De lodges sluiten qua type accommodatie en vanwege de locatie (nabij natuur) aan bij de behoefte van de moderne recreant, in specifiek de doelgroepen stijlzoekers en inzichtzoekers. Omdat deze vorm van verblijfsrecreatie meer ruimte eist, is een uitbreiding van het recreatieterrein noodzakelijk.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling voorziet in de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte.
Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied
Onderdeel van de Ladder voor duurzame verstedelijking, is de vraag of de voorgenomen ontwikkeling kan plaatsvinden binnen het bestaand stedelijk gebied door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden. Hierbij dient te worden gekeken naar de beschikbare ruimte en (financiële) haalbaarheid van het voornemen.
Het bestaande recreatieterrein is reeds volledig ingevuld en wordt dan ook volledig benut. Het realiseren van het beoogde aantal lodges in de beoogde groene setting is dan ook niet mogelijk op het bestaande recreatieterrein. Met voorliggend plan wordt het bestaande recreatieterrein dan ook vergroot, op een logische plek aansluitend op het bestaande recreatieterrein.
Conclusie Ladder voor duurzame verstedelijking
Geconcludeerd wordt dat de Ladder voor duurzame verstedelijking de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat.
Geconcludeerd kan worden dat de in voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het Rijksbeleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Toetsing van voorliggend initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel geeft globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn de artikelen 2.1.3 (Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving), uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op de uitbreiding van een bestaand recreatieterrein. De uitbreiding vindt plaats in de 'Groene Omgeving'.
De voorgenomen uitbreiding kan niet worden opgevangen binnen bestaand bebouwd gebied of ruimtes die geschikt zijn voor verblijfsrecreatie. In voorliggend geval is namelijk sprake van een uitbreiding van een bestaand recreatieterrein. Om de beoogde recreatieve activiteiten geconcentreerd en efficiënt te exploiteren is het niet reëel om de beoogde uitbreiding elders op een bestaande recreatieve bestemming te realiseren.
De beoogde uitbreidingslocatie is daarnaast weloverwegen gekozen. De voorgenomen uitbreiding sluit aan op het deel van het bestaande recreatieterrein waar ook al lodges aanwezig zijn. Daarnaast kunnen de nieuwe lodges worden ontsloten via de bestaande ontsluiting. Een nieuwe ontsluiting op de openbare weg is hierdoor niet noodzakelijk.
Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat het voornemen in overeenstemming is met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.5 (lid 1, 2, 3 en 5): Ruimtelijke kwaliteit
1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op
welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt
van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is
gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 (leden 1,2,3 en 5) van de Omgevingsverordening Overijssel
De ontwikkeling voorziet in een toename van de ruimtelijke kwaliteit, door de bijbehorende landschappelijke inpassing. Tevens wordt gesteld dat de ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief, voldoet aan het uitvoeringsmodel en aan de provinciale vier-lagen benadering. In komende subparagrafen wordt daar nader op ingegaan. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.5.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (lid 1)
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel
De gehele ontwikkeling wordt op een adequate wijze landschappelijk ingepast. De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding met de geboden ontwikkelingsruimte en zorgen voor een aanzienlijke kwaliteitsimpuls ter plaatse. Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met het artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.
Het plangebied behoort tot de ontwikkelingsperspectieven ''Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'' en "Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap''. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart opgenomen. Het plangebied is met de rode belijning weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.2 Uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel) |
'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'
Het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’ richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem
Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
Recreatieve functies worden als passend gezien in het mixlandschap. Dit zorgt voor het vitaal houden van het landelijk gebied. De functie zorgt niet voor een belemmering van omliggende functies, waarmee gesteld wordt dat het daarmee in harmonie wordt ontwikkeld. Tevens zorgt de landschappelijke inpassing dat de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt. Het voornemen is hiermee in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.
'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
Hier staat de ambitie ‘voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen’ voorop en gelden tevens de ruimtelijke kwaliteitsambities: ‘zichtbaar en beleefbaar mooi landschap’, ‘sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel’ en ‘continu en beleefbaar watersysteem’. Verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming krijgen de ruimte, welke verdiend wordt door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Initiatieven mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe dan ook niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes.
Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
Met voorliggend initiatief wordt hoofdzakelijk een impuls gegeven aan het recreatieterrein. Het recreatieterrein wordt landschappelijk ingepast. In hoofdstuk 5 wordt nader onderbouwd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering vormt voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het beoogde ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' kan in dit geval buiten beschouwing worden gelaten, aangezien voor de locatie en de aangrenzende gronden met betrekking tot deze ontwikkelingsperspectieven geen specifieke eigenschappen gelden.
1. De Natuurlijke laag
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Stuwwallen'. In afbeelding 4.3 is dat weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.3 Uitsnede van de 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel) |
"Dekzandvlakte en ruggen"
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
“Stuwwallen”
De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De stuwwallen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de 'ingangen' van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. Lagen met diverse bodemsamenstelling zijn scheef gesteld, waardoor er voedselrijker en armere, waterdoorlatende en ondoorlatende lagen direct naast elkaar kunnen liggen. Zo bestaan de Twentse stuwwallen voor een groot deel uit tertiaire (zee)klei en keileem. Hierdoor zijn ze overwegend nat en komen er talrijke brongebieden voor.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving. Ook dienen ontwikkelingen bij te dragen aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de 'natte voet' van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en deze beter zichtbaar maken.
Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"
De ambitie van de provincie speelt in op het gebruik van passende natuurlijke beplanting, evenals het versterken en beleefbaar (zichtbaar) maken van de natuurlijke ondergrond en het reliëf. Bij de landschappelijke inpassing van de voorliggende ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van inheemse soorten. Voorzover er nog sprake is van hoogteverschillen blijven deze behouden. Het één en ander blijkt ook uit het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan. Het initiatief is hiermee in overeenstemming met de natuurlijke laag.
2. De laag van het agrarische cultuurlandschap
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype “Jong heide- en broekontginningslandschap”. In afbeelding 4.4 is dat weergegeven. Het plangebied is hier aangegeven met een rode contour.
![]() |
Afbeelding 4.4 Uitsnede van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (Bron: Provincie Overijssel) |
“Jong heide- en broekontginningslandschap”
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplexen. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toetsing van de voorliggende ontwikkeling aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
Binnen de voorliggende ontwikkeling wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de ambities binnen de ontwikkelingsperspectief van het Jonge heide- en broekontginningslandschap.
Middels het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1) wordt zoveel mogelijk streekeigen beplanting, kenmerkend voor het jonge heide- en ontginningslandschap, te behouden en toe te voegen.
3. Laag van de beleving
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van de beleving” deels aangeduid met het gebiedstype “Gebieden voor verblijfsrecreatie”. In afbeelding 4.5 is dat weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.5 Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel) |
"Gebieden voor verblijfsrecreatie"
Campings, complexen van zomerhuizen/ vakantiewoningen liggen veelal in of gekoppeld aan aantrekkelijke natuurlijke landschappen en/of agrarische cultuur landschappen. Soms voegen deze voorzieningen kwaliteit toe, meestal liften ze mee op bestaande landschappelijke kwaliteiten. De kwaliteit van het omliggende landschap bepaalt vaak de aantrekkelijkheid van de voorziening. Vaak zijn deze terreinen opgezet op basis van een planmatig basisstramien met een sterk door eindgebruikers gekleurde invulling. Ook komen grootschalige bungalow parken voor met een veel uniformer bebouwingstype en plan opzet. Iedere gebruikersgroep heeft een eigen kwaliteitsprofiel met bijbehorende kwaliteit voorzieningen.
De ambitie is de verblijfsrecreatie sterker te verbinden met de kwaliteiten van de omgeving en onderdeel uit te laten maken van het hele recreatieve netwerk. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Overijsselse kenmerken. Tegelijkertijd kan de kracht van de sector dan beter worden benut om de kwaliteit van de omgeving te ver sterken. Zo kan het aanbod van recreatieve verblijfsmogelijkheden verbreden: in NO-Twente verblijf je op een boeren erf, in het wilde hart midden in de bossen met de reeën voor je huisje. In de WiedenWeerribben vaar je, bij wijze van spreken, naar je lodge in het rietland. Hergebruik van vrijkomende gebouwen en kwaliteitsverbetering van bestaande terreinen zijn belangrijke strategieën.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'
Het deel van het plangebied dat is aangewezen als "Gebieden voor verblijfsrecreatie" betreft het bestaande recreatieterrein. De voorgenomen uitbreiding grenst aan dit gebied.
In de hiervoor opgenomen paragrafen is reeds beschreven dat de voorgenomen uitbreiding op een logische locatie is beoogd.
De voorgenomen ontwikkeling verzet zich niet tegen de beleidsambities binnen de 'Laag van de beleving'.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorliggende ontwikkeling worden in dit hoofdstuk behandeld.
In de strategische visie 'Hof van Twente, zicht op 2030' heeft de gemeente Hof van Twente de toekomstvisie voor haar grondgebied vastgelegd. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeeld 10 en 11 zijn voornamelijk van belang. Deze worden hierna behandeld.
Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats. De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden.
De reconstructieplannen die aan het begin van de eeuw zijn gemaakt, zijn uitgevoerd. Dit betekent dat ruimtelijke knelpunten, zoals agrarische bedrijven in de directe nabijheid van natuur of milieuhinderveroorzakende bedrijven in het buitengebied, zijn opgelost. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.
Landgoederen hebben in 2030 hun ruimtelijke visies uit het begin van de eeuw uitgevoerd en de Bovenregge slingert weer als vanouds door het landschap. Dit lint van water door het landschap refereert aan de historie. Het project Bovenregge van Schipbeek tot Elsenerbroek visualiseert de verbinding tussen stad en landelijk gebied.
Hof van Twente kenmerkt zich door kleinschalige initiatieven en een hoge mate van vakmanschap. In deze combinatie zijn in 2030 veel kleine innovaties gemaakt. Denk aan knooperven waar eigenaren zorgdragen voor landschapselementen als paden en houtwallen. Of verschillende vormen van CO2 reductie bij agrarische bedrijven en hun toe- en afvoer. Of de kennis die we opbouwen in het toekomstbestendig maken van onze gemeente in het licht van vergrijzing en krimp.
Het aandeel van recreatie en toerisme in de lokale economie is in 2030 onverminderd groot in Hof van Twente. De toeristisch-recreatieve infrastructuur is geoptimaliseerd. Het landschap is de belangrijkste drager voor recreatie en toerisme en is daarom sturend in de mogelijkheden die er zijn. Er is invulling gegeven aan de behoefte die er was aan de toevoeging van een attractie van bovenregionaal belang. Hierbij is actief gebruik gemaakt van de toeristisch-recreatieve potentie die het gebied de Domelaar in Markelo bood, na de afbouw van de zandwinningsactiviteiten.
Er zijn attracties voor gezinnen en er is een verbeterde verknoping van de bestaande attracties en verblijfaccommodaties in de regio in de vorm van arrangementen.
De gewenste ontwikkeling betekent een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Het recreatieterrein wordt namelijk uitgebreid met lodges waar vraag naar is en er is sprake van een landschappelijk inpassing waarbij er een grote impuls wordt gegeven aan de landschappelijke kenmerken. In paragraaf 3.1.2 is hier uitgebreid op ingegaan. Hiermee past het initiatief in het streven van streefbeeld 10 om de structuur van het landschap te behouden en te versterken.
Ten aanzien van streefbeeld 11 geldt dat het initiatief past binnen het streven om het landschap als belangrijkste drager te laten dienen voor recreatie en toerisme en daarmee als sturend in de mogelijkheden te laten zijn. Tevens is er sprake van concrete behoefte, waarmee de functie inspeelt op de vraag naar recreatieaccommodaties in het toeristische gebied rond Markelo.
In de 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal.
De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Een dergelijk 'integratiekader' schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood-voor-rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. Daarnaast beschrijft deze structuur de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden. Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend, en bij het bepalen van het beleid dat in het bestemmingsplan buitengebied wordt uitgewerkt.
De structuurvisie benoemt de volgende kernkwaliteiten van het landelijk gebied in Hof van Twente:
Algemeen
Recreatie en toerisme neemt een steeds belangrijkere plaats in het buitengebied van de Hof van Twente. Het bijzondere kleinschalige Twentse landschap met veel cultuurhistorisch waardevolle elementen vormt hiervoor een belangrijke drager. Fraaie landgoederen met eeuwenoude kastelen en karakteristieke boerderijen als Twickel en Weldam hebben een grote aantrekkingskracht op de recreant. Dit geldt ook voor natuurgebieden zoals de Borkeld. Ook de kernen, met elk een eigen karakter, zijn bezienswaardig. Dit geldt met name voor Delden en Diepenheim. Deze twee stadjes kennen een lange historie met veel monumentale bebouwing en hebben hun pittoreske aanzicht weten te behouden. Op ruim 100 locaties worden recreatieve en toeristische activiteiten uitgeoefend. Dit varieert van zeer kleinschalige activiteiten tot grote verblijfsrecreatieve voorzieningen als campings.
Bungalowparken
De gemeente kent ook bungalowparken. Een aantal bungalowparken wordt nagenoeg uitsluitend gebruikt voor permanente bewoning. Slechts twee tot drie parken kunnen als volledig toeristisch worden gekenmerkt.
Bestaande bungalowparken mogen alleen uitbreiden als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Zo moet er sprake zijn van een substantiële en integrale kwaliteitsslag op de locatie die tegemoet komt aan de huidige markteisen en dient onderbouwd te worden dat de uitbreiding is afgestemd op de marktvraag. De diepgang van de onderbouwing dient in redelijke verhouding te staan tot de omvang van de uitbreiding.
De afgelopen jaren is het recreatiebedrijf binnen het plangebied bezig om de kwalitatieve vraag naar verblijfsrecreatie te upgraden. Dit is wenselijk omdat de eisen van de recreant hoger worden. Verblijfsrecreatie moet gepaard gaan met gemak en luxe. Dit vergt ruimte. Dankzij het uitbreiden van het recreatieterrein met lodges en het landschappelijk inpassen van het terrein wordt het recreatiepark weer aantrekkelijk gemaakt voor recreanten. In Bijlage 1 is het ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen, waarin de landschapsmaatregelen zijn weergegeven.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het streefbeeld als geformuleerd in de 'Structuurvisie Landelijk gebied'.
De nota 'Beleef hoffelijkheid 2.0' is de opvolger van de nota Recreatie en Toerisme 2021-2027 en geeft een visie op de recreatieve sector tot 2030. De visie komt voort uit een aantal gezamenlijk gedragen uitgangspunten:
Dit laat zich vertalen naar een ambitie voor 2030:
"We zijn ambitieus en leggen de lat hoog. Niet door te kiezen voor meer, maar door te kiezen voor beter. We zetten in op een vrijetijdseconomie die jaarrond zorgt voor levendigheid. We blinken uit in ons culturele aanbod. Genieten van activiteiten in de natuur. En zetten de landgoederen en kastelen verder in de spotlights. Kortom, we willen hetgeen wat we hebben nog beter (beleefbaar) maken.
We staan open voor nieuw onderscheidend aanbod. Daarvoor geldt dat onze eigen inwoners symbool staan voor de bezoekers die we willen trekken. We maken ons hard om onze eigen (regio)inwoner beter te bedienen. Dit maakt ons ook aantrekkelijk voor bezoekers van verder weg. We richten ons expliciet op de Millennials (met jonge kinderen). Gaan voor kwaliteit en kleinschaligheid. En bedienen nog beter dan nu de actieve natuur- & cultuurliefhebber. Nieuw aanbod laten we aansluiten bij de leefstijlen van eigen inwoners: de inzicht- en stijlzoekers.
Met alles wat we doen, dragen we bij aan het geluk en de vitaliteit van inwoners, bezoekers en ondernemers. Niet alleen voor vandaag, maar ook voor toekomstige generaties."
De doelen voor de vrijetijdseconomie 2030 zijn onderverdeeld in de volgende onderdelen:
In voorliggend geval zijn met name de doelen ten aanzien van 'Kwalitiatief & in samenhang' van toepassing. Hierna worden de betreffende doelen benoemd:
In voorliggend geval wordt een bestaand recreatiepark uitgebreid om te voldoen aan de huidige en toekomstige vraag van recreanten. Met de gewenste ontwikkeling wordt een kwaliteitsslag gemaakt voor het recreatiepark en de omgeving. De lodges sluiten aan bij de behoefte van de doelgroepen stijlzoekers (actief en luxe; millennials en gezin met jonge kinderen) en inzichtzoekers (cultuur en natuur; bovenmodaal vooral tweepersoonshuishoudens van 60+). Daarnaast wordt door de landschappelijk inpassing het recreatiepark nog aantrekkelijker gemaakt voor recreanten en de ruimtelijke kwaliteit verbeterd. Het plan draagt dan ook bij aan het toekomstbestendig houden van het recreatiepark en sluit aan bij de missie van de gemeente om de gemeente aantrekkelijk te houden en waar mogelijk aantrekkelijker te maken door kwaliteitsverbetering.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de nota 'Beleef hoffelijkheid 2.0'.
Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het relevante gemeentelijke beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6. Bro is ook van toepassing op een bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit m.e.r..
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
Het gaat in dit geval om het uitbreiden van een bestaand recreatiepark. Er is uitsluitend sprake van het toevoegen van 10 lodges.
In artikel 76 van de Wet geluidhinder is bepaald dat de geluidbelasting van bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden. Hieronder valt het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere woning.
Op grond van jurisprudentie van de Afdeling is een recreatief object in beginsel geen geluidgevoelig gebouw in de zin van de Wet geluidhinder (ABRvS 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1431). In het kader van het 'goede ruimtelijke ordening' kan het desondanks wenselijk zijn om na te gaan wat de geluidsbelasting ter plaatse van lodges is.
Wegverkeerslawaai
Rondom het plangebied bevinden zich uitsluitend wegen zonder wettelijke geluidszone, danwel wegen waar sprake is van een lage verkeersintensiteit. Eén en ander wordt bevestigd door de geluidskaart van de atlas leefomgeving. Een uitsnede van de geluidskaart ter plaatse van het plangebied (rode omlijning) is in afbeelding 5.1 weergegeven.
Afbeelding 5.1 Uitsnede geluidskaart (Bron: Atlasleefomgeving.nl)
Spoorweg- en industrielawaai
In voorliggend geval ligt het plangebied niet binnen een wettelijke geluidszone van een spoorweg danwel nabij een gezoneerd industrieterrein.
Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt dan ook geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. In dit geval is voor het plangebied door Sigma een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.
Zintuiglijke waarnemingen
Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal geen bodemvreemde afwijkingen en/of asbestverdachte materialen waargenomen (indicatieve waarneming).
Grond
Bovengrond (0.0-0.5 m-mv)
De bovengrondmengmonsters MM1 en MM2 bevatten geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
Ondergrond (0.5-2.0 m-mv)
De ondergrondmengmonsters MM3 en MM4 bevatten geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
Grondwater
Tot een diepte van 5 m-mv is op de onderzoekslocatie geen freatisch grondwater aangetroffen. Conform NEN-5740 kan onderzoek indien het freatisch grondwater zich dieper 5 m-mv bevindt buiten beschouwing blijven. Onderzoek van het grondwater is in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.
Op basis van de vorenstaande gegevens wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat het project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico. De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is hierin met de blauwe omlijning aangegeven.
![]() |
Afbeelding 5.2 Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat in de omgeving één risicobron aanwezig is. Het betreft een propaantank van het recreatiepark zelf.
Zoals in afbeelding 5.2 is weergegeven worden de nieuw te realiseren lodges ruim buiten de risicocontouren van de propaantank gebouwd.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden geaccepteerd worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente en daarmee aan te merken als een rustig gebiedstype. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het voornamelijk om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Het recreatiebungalowpark betreft een functie dat op basis van de VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering” is aan te merken als een 'kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)'. Een dergelijke functie valt onder milieucategorie 3.1, waarvoor een grootste richtafstand van 50 meter geldt.
De functie heeft op basis van de VNG-publicatie de volgende richtafstanden:
Op voorhand wordt opgemerkt dat in voorliggend geval sprake is van een uitbreiding van een bestaand recreatieterrein. Doordat het merendeel van het plangebied reeds planologisch is toegestaan, wordt hierna uitsluitend getoetst aan de externe werking van het deel van het plangebied waar de voorgenomen uitbreiding is beoogd.
Binnen een straal van 50 meter rondom het deel van het plangebied waar de voorgenomen uitbreiding is beoogd bevinden zich geen milieugevoelige objecten. Hierdoor wordt geconcludeerd dat de voorgenomen uitbreiding niet resulteert in een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende milieugevoelige objecten.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.
In voorliggend geval wordt er een recreatiepark uitgebreid. Dit betreft geen gevoelige functie in het kader van milieuzonering. Omliggende functies vormen dan ook geen belemmering voor het initiatief.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.
De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
De in voorliggend bestemmingsplan te realiseren lodges worden niet beschouwd als geurgevoelig objecten in het kader van de Wgv.
Gelet op het vorenstaande wordt ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht. Het voornemen resulteert eveneens niet in een belemmering voor omliggende veehouderijen.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van die- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het projectgebied bevindt zich naast het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Borkeld'. Om inzichtelijk te maken of de voorgenomen ontwikkeling significante negatieve gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden, is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Hiermee is berekend wat de stikstofemissie is tijdens de toekomstige gebruiksfase (permanente emissie). Hierbij is het van belang of de stikstofemissie al dan niet resulteert in een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De volledige AERIUS-berekening is opgenomen in Bijlage 3 Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten.
Onderzoeksresultaten
Uit de rekenresultaten van de berekeningen van de aanlegfase blijkt dat er in de salderingsberekening geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Daarbovenop wordt gesteld dat er in sprake is van een afname in depositie namelijk 0,22 mol/ha/jr.
Uit de rekenresultaten van de berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er in de salderingsberekening geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Daarbovenop wordt gesteld dat er in sprake is van een afname in depositie namelijk 0,30 mol/ha/jr.
Hieruit wordt geconcludeerd dat een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden is uitgesloten. Het project is in het kader van de Wnb, aangaande de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) vormt de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN liggen op circa 2,6 kilometer van het plangebied. Gezien de afstand tot het NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
In voorliggend geval is ter plaatse van het plangebied door AnteaGroup in 2019 een natuurtoets uitgevoerd. Deze natuurtoets in in 2023 vervolgens geactualiseerd. De memo ten behoeve van de actualisatie is in bijlage 4 opgenomen.
Binnen het plangebied is de grote bosmuis en de egel aangetroffen en kan de aanwezigheid van de bunzing en wezel niet worden uitgesloten. Wat betreft de egel wordt opgemerkt dat deze soort niet is vrijgesteld in de provincie Overijssel (Wnb art. 3.10) en daarmee beschermd, een ontheffing is dan ook noodzakelijk.
Om de aanwezigheid van de grote bosmuis aan te tonen of uit te sluiten is opdracht gegeven om onderzoek uit te voeren (zie bijlage 5).Tijdens het onderzoek is de soort niet aangetoond. Voor de uitvoering van het voornemen zijn betreft de grote bosmuis vanuit de Wet natuurbescherming geen verdere acties noodzakelijk. Wel dient rekening te worden gehouden met de Zorgplicht voor vrijgestelde soorten als de rosse woelmuis en de huisspitsmuis.
Voor de egel zijn maatregelen noodzakelijk, deze kunnen gecombineerd worden met die voor de bunzing en wezel. Hiertoe is een advies inrichtingsplan voor de bunzing, wezel en egel opgesteld (bijlage 6).
Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft het archeologische beleid verwerkt in het geldende bestemmingsplan.
Het deel van het plangebied waar de gewenste uitbreiding is beoogd bevat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' mogen zonder archeologisch onderzoek geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld verstoord wordt of het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 2.500 m2.
Omdat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling de onderzoeksgrens voor archeologisch onderzoek mogelijk wordt overschreden, is door AnteaGroup een archeologisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd. Het hele rapport is opgenomen in Bijlage 7. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten.
Op basis van de resultaten ven conclusies van het archeologisch (veld)onderzoek wordt geadviseerd om het onderzochte gebied voor wat betreft archeologie vrij te geven.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
In het plangebied is er geen sprake van karakteristieke gebouwen. Ook in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen monumenten. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt dan ook geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
Het uitvoeren van een nader archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Tevens worden als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen cultuurhistorische waarden geraakt die een belemmering vormen voor de uitvoering van de gewenste ontwikkeling.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of bestemmingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In de AERIUS-berekening (Bijlage 3) wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het plan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het plan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit. In voorliggend geval gaat het om directe eindbestemmingen en is sprake van een besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
Het plan betreft de uitbreiding van een recreatiebedrijf. De ontwikkeling is concreet beschreven in paragraaf 3.1. In onderdeel D 10 wordt onder een stedelijke ontwikkeling het volgende verstaan: 'de aanleg wijziging of uitbreiding van vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
In voorliggend geval gaat het om een bestemmingsplan ten behoeve van het realiseren van 10 lodges. Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat in dit geval geen sprake is van een directe m.e.r.-plicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
In dit geval is uit de milieuaspecten in Hoofdstuk 5 gebleken dat er geen sprake is van significante negatieve effecten van de ontwikkeling ten aanzien van de omgeving. Het opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is hiermee niet noodzakelijk. Bovendien blijkt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 6 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Het bevoegd gezag zal een besluit nemen op de in deze paragraaf opgenomen vormvrije m.e.r. beoordeling.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationaal waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. De belangrijkste ambities richten zich op een veilig en klimaatbestendige delta, een concurrenende, duurzame en circulaire delta en een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen en Rijn en IJssel.
Het waterschap Rijn en IJssel heeft de doelen in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.
Het waterbeheerprogramma is een belangrijk instrument, waarmee het waterschap aangeeft welke beleidsdoelen het nastreeft, welke inspanningen het pleegt om dat beleid te realiseren en welke financiële middelen daarmee gemoeid zijn. De sturende werking ervan wordt mede bepaald door de mate waarin doelen en maatregelen geconcretiseerd worden. Voor het overgrote deel zijn de lange termijn doelen voor de beleidsthema's al vastgesteld; het waterbeheerprogramma 2022-2027 geeft aan hoe het waterschap in de planperiode met deze doelen aan de gang gaat en waar het waterschap in 2027 denkt te staan.
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen (voorheen Regge en Dinkel) en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het Waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de 'normale procedure' van de watertoets moet worden doorlopen (Bijlage 8). Vanwege deze procedure is contact opgenomen met het waterschap. Het waterschap komt nog met een advies.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het projectgebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Het projectgebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Afvalwater
Het afvalwater wordt aangesloten op het bestaande gemeentelijk rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel heeft voldoende capaciteit om het afvalwater zonder problemen kan verwerken.
Hemelwater
De verharding neemt toe met circa 1.200 m2 in landelijk gebied. Een dergelijke toename van verharding is, gezien de ligging in het buitengebied, verwaarloosbaar. In en om het plangebied zijn ruim voldoende mogelijkheden om ervoor te zorgen dat er sprake is van voldoende waterbergingsmogelijkheden.
Oppervlaktewater
Het plan voorziet niet in het realiseren van extra oppervlaktewater of het verwijderen van bestaand oppervlaktewater.
Grondwater
Het plan voorziet niet in een aanpassing van het grondwaterpeil of de onttrekking van grondwater. Binnen het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a:
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
"Bos"
De noordzijde en westzijde van het plangebied is voorzien van de bestemming "Bos". Door middel van deze bestemming is gewaarborgd dat aan deze zijden, conform het ruimtelijk kwaliteitsplan, een bosstrook is toegestaan en gerealiseerd wordt.
'Recreatie - Verblijfsrecreatie'
Het gehele plangebied is voorzien van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor de bedrijfsmatige exploitatie van een recreatieterrein ten behoeve van verblijfsrecreatie. Binnen het plangebied is de geldende bestemming overgenomen, waarbij 10 extra lodges worden mogelijk gemaakt. Daarnaast is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen uit het ruimtelijk kwaliteitsplan.
Voor het overige is aangesloten op de geldende recreatiebestemming.
'Waarde - Archeologische verwachting 1'
De bestemming '' is opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Het beleid dat voor deze bestemming geldt is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper van 40 cm of met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2.
'Waarde - Archeologische verwachting 2'
De bestemming '' is opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Het beleid dat voor deze bestemming geldt is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper van 40 cm of met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 5.000 m2.
'Waarde - Archeologische verwachting 3'
De bestemming '' is opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Het beleid dat voor deze bestemming geldt is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper van 40 cm of met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 10 ha.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Hof van Twente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het bestemmingsplan wordt voorgelegd aan de provincie Overijssel.
In voorliggend geval is het waterschap Rijn en IJssel geïnformeerd middels de digitale watertoets. Verwezen wordt naar de waterparagraaf zoals opgenomen in subparagraaf 6.2 bij deze toelichting.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken voor een ieder terinzage gelegen. Gedurende deze periode zijn vier zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn in een zienswijzennota voorzien van een reactie. De zienswijzennota is in bijlage 9 van de toelichting opgenomen.