direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hof van Twente, wijziging Larenseweg 45 Markelo
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.BGxLarensewg45-VS10

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Larenseweg 45, gelegen in het buitengebied van Markelo in de gemeente Hof van Twente, is een voormalig agrarisch erf aanwezig. De bebouwing op het erf had geen vervolgfunctie gekregen, waardoor niet langer in het onderhoud van de bebouwing geïnvesteerd werd. In het kader van de Rood voor Rood regeling is de landschapsontsierende bebouwing reeds gesloopt.

In ruil voor de sloop van de landschapsontsierende bebouwing, met een gezamenlijke oppervlakte van 1.372 m2, is het recht op één compensatiewoning van 750 m3 met een bijgebouw van 150 m2 verkregen.

De ontwikkeling bestaat in hoofdlijnen uit:

  • realisatie van één compensatiewoning met bijgebouw gelegen ten zuiden van het perceel Larenseweg 45 in het kader van de Rood voor Rood regeling;
  • het zorgvuldig landschappelijk inpassen van zowel de slooplocatie als de compensatiekavel.

Het beleid ten aanzien van de Rood voor Rood-regeling is uitgewerkt in het bestemmingsplan ''Buitengebied Hof van Twente, herziening regels beleid KGO''. Hierin is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 2.9 - toevoeging artikel 49.5 aan het bestemmingplan "Buitengebied Hof van Twente"), op grond waarvan burgemeester en wethouders onder voorwaarden één extra woning kunnen toestaan binnen het voormalig agrarische bouwvlak. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hierin en toont aan dat aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. In voorliggend wijzigingsplan zal worden aangetoond dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Larenseweg 45, gelegen in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, ten westen van de kern Markelo. In afbeelding 1.1 is de ligging van de locatie ten opzichte van de kern Markelo en de directe omgeving weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLarensewg45-VS10_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Markelo en de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan "Buitengebied Hof van Twente, wijziging Larenseweg 45 Markelo" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1735.BGxLarensewg45-VS10) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).


Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het bewuste plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en is een verplicht onderdeel van het wijzigingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Buitengebied Hof van Twente'' (vastgesteld op 9 december 2015), het bestemmingsplan ''Buitengebied Hof van Twente, herziening regels beleid KGO'' (vastgesteld op 7 maart 2017) en het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2018 (vastgesteld op 10 juli 2018). Hierna wordt de planologische situatie toegelicht. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLarensewg45-VS10_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede vigerende bestemmingsplannen (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

1.4.2 Beschrijving bestemmingen en strijdigheid

Huidige bestemming

Op het plangebied gelden de volgende bestemmingen en aanduidingen:

  • Enkelbestemming 'Agrarisch'
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'

Gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, de uitoefening van een niet-grondgebonden agrarische bedrijf en het bestaande en legale aantal bedrijfswoningen. Bedrijfsgebouwen, teeltondersteunende voorzieningen en bedrijfswoningen dienen binnen het bouwvlak te zijn gebouwd.

Ter plaatse van de bestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Strijdigheid

Het realiseren van de compensatiekavel is niet in overeenstemming met de geldende bestemming, aangezien het perceel een agrarische bestemming heeft. Tevens is het niet toegestaan de bestaande bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning.

Het geldende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid (art. 49.5) op grond waarvan burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch' binnen dat bouwvlak kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen' en toestaan dat onder voorwaarde van sloop een extra woning wordt gerealiseerd. Op deze wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden van toepassing. In paragraaf 4.3.3 wordt voorliggend plan aan de voorwaarden getoetst. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de wijzigingsbevoegdheid.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.

Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Het plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied, ten westen van de kern Markelo. De functionele structuur van dit gebied bestaat voornamelijk uit verspreid liggende agrarische bedrijven, bospercelen en enkele erven met burgerwoningen. Belangrijke ruimtelijke structuurdragers bestaan uit de Larenseweg aan de oostzijde en de Schipbeek aan de noordzijde.

De planbegrenzing bestaat uit het huidige agrarische bouwvlak. Op het erf staat een (bedrijfs)woning met tuin en bijhorende bijgebouwen. Het overige deel van het plangebied is ingericht als agrarisch bouwland en een gedeelte wordt gebruikt als tuin behorende bij de woning. Het erf wordt aan de oostzijde middels drie in- en uitritten (één voor de woning en één voor het voormalig agrarisch bedrijf) ontsloten op de Larenseweg. Aan alle overige zijden zijn agrarische gronden gelegen.

De huidige situatie wordt weergegeven op de luchtfoto in afbeelding 2.1. Opgemerkt wordt dat de planbegrenzing indicatief is. Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding. Daarnaast is de reeds gesloopte voormalige agrarische bebouwing nog aanwezig op de luchtfoto. In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling, hierbij is tevens aangegeven wel bebouwing reeds is gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLarensewg45-VS10_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de Enkelaarsweg 5 (Bron: provincie Overijssel)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Belangrijk uitgangspunt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling is het doel van de Rood voor rood-regeling: verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Om een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te bereiken, is de landschapsontsierende bebouwing gesloopt en zal de te behouden en nieuwe bebouwing op een landschappelijk verantwoorde manier worden ingepast in het landschap.

Zoals in het voorgaande hoofdstuk is aangegeven zijn de landschapsontsierende bedrijfsgebouwen reeds gesloopt. Deze bebouwing had geen vervolgfunctie gekregen, hierdoor werd niet meer geïnvesteerd in het onderhoud van de gebouwen. De staat van de bebouwing was hierdoor sterk verslechterd.

Zoals aangegeven heeft initiatiefnemer de bebouwing (incl. asbesthoudende materialen) reeds gesloopt. Het gezamenlijk gesloopte oppervlakte, in het kader van Rood voor Rood, bedraagt 1.372 m2.

3.2 Ontwikkeling

3.2.1 Samenvatting ontwikkeling

De landschapsontsierende bebouwing met een oppervlakte van 1.372 m2 zijn reeds gesloopt. Dit oppervlak wordt in het kader van de Rood voor Rood regeling ingezet voor het verkrijgen van een compensatiekavel. De bestaande woning, bijgebouw en een beperkt deel van een voormalig agrarisch gebouw zijn behouden gebleven. De ontwikkeling bestaat samengevat uit het volgende:

  • het realiseren van één compensatiekavel in het kader van Rood voor Rood;
  • het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning;
  • het zorgvuldig landelijk inpassen van het vernieuwde erf.

In afbeelding 3.1 en 3.2 is vorenstaande visueel weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLarensewg45-VS10_0004.png"  
Afbeelding 3.1: Situatie plangebied (Bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLarensewg45-VS10_0005.png"  
Afbeelding 3.2: Erfinrichtingsplan Larenseweg 45 (Bron: Eelerwoude)  

3.2.2 Landschappelijke inpassing
3.2.2.1 Algemeen

In het kader van voorliggende ruimtelijke ontwikkeling is door Eelerwoude een erfinrichtingsplan opgestelde. Het erfinrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting. Hierna worden de belangrijkste uitgangspunten beschreven.

3.2.2.2 Kenmerken landschap

Het plangebied is al sinds omstreeks 1900 bekend als erflocatie. De erven zijn gelegen in een rationeel verkaveld landschap waarin rechte wegen globaal van noord naar zuid zijn gelegen. Dit duidt er op dat het landschap relatief laat in ontginning is gebracht. Oudere bewoning zien we in het buurtschap de Bol. Kenmerkend is dat tot zeker 1920 de erven omsloten zijn geweest met een houtwal. Rond de woningen waren enkele bomen, waarschijnlijk boomgaarden, aanwezig. Vanaf 1950 nemen de groenstructuren in de omgeving flink af. Rond de planlocatie bleef het een en ander aan groenstructuren behouden. Onder andere de nog aanwezige forse eiken langs de oprit herinneren hier aan.

3.2.2.3 Erfinrichting

Voor het geheel is een erfinrichtingsplan opgesteld. In afbeelding 3.2 is dit visueel weergegeven, dit wordt hierna toegelicht. In de erfontwikkeling van de Larenseweg wordt het karakter van het erf zoals deze historisch gezien is geweest behouden. Een erf met een duidelijk ‘voorerf’en een ‘achtererf’. De bestaande woning, het meest noordelijk gelegen gebouw, blijft de hoofdwoning. De woning en de siertuin die daarbij hoort, vormt het van oorsprong zogenaamde ‘voorerf’. De compensatiewoning met bijgebouw vormt duidelijk het ‘achtererf’. In de beeldkwaliteit en de landschappelijke inrichting is dit ook terug te zien. Behoud van het tuin- en huisachtige karakter in het noordelijk deel, soberheid, openheid en functionaliteit in het zuidelijk deel.

De compensatiewoning wordt gebouwd aan de zuidzijde van de bestaande woning. Het krijgt een eigen oprit en een bijgebouw. De woning ligt op de natuurlijke hoogte in het landschap en staat daarmee op een logische plaats. De woning ligt 50 meter van de oprit, richting het noordwesten. Deze positionering heeft twee voordelen;

  • de woning staat buiten de ‘stankzone’ rond het in bedrijf zijnde naastgelegen agrarisch bedrijf;
  • er blijft een afstand tussen beide erven waardoor deze hun herkenbaarheid behouden.

Op het gehele erf worden enkele groenstructuren aangezet om zowel het historisch karakter te versterken als ook het zicht op de nieuw te bouwen woning te filteren.

De nieuwe aanplant van groenstructuren dienen te voldoen aan regio-eigen plantmateriaal. Zo kan langs de oprit de eikenrij worden aangevuld. Op de droge gronden kan een gemengd bosplantsoen worden aangeplant met onder andere meidoorn, sleedoorn en kardinaalsmuts. Op het erf kunnen diverse soorten als erfboom het erf markeren. Denk hierbij aan een linde of paardenkastanje. Beplanting in de nattere delen, bijvoorbeeld langs slootkanten, kunnen bestaan uit (knot) wilgen, populieren of elzen.

De compensatiewoning wordt, wat vorm en materiaalgebruik, ondergeschikt aan de bestaande woning. Een schuurwoning is gewenst, zoals in bijgevoegde beelden wordt gevisualiseerd. Vormgeving en kleurgebruik is het meest bepalend voor de uitstraling van een schuurwoning. Een schuurwoning kan opgezet worden in steen of hout, plaatwerk of glas, maar de vorm is ingetogen (zonder dakkappellen en uitbouwen en grote (zichtbare) raampartijen naar de gezamenlijke kant van het erf). De kleur is niet uitbundig. De schuurwoning kan worden opgebouwd uit verschillende materialen, zolang zij natuurlijk en regio-eigen van karakter zijn. Denk aan een gemetselde begeveling en een dakbedekking van riet of dakpannen.

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmings- en wijzigingsplannen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)’ van het CROW. In de CROW wordt er uitgegaan van minimale en maximale normen, dit is de bandbreedte. Bij de berekening van de parkeernormen zal er een gemiddelde worden genomen.

Uitgaande van volgende uitgangspunten:

  • Functie: wonen, koop, vrijstaand;
  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk / gemeente Hof van Twente (Bron: CBS Statline);
  • Stedelijke zone: buitengebied;
  • Parkeerbehoefte: 2,4 parkeerplaatsen voor de vrijstaande woning;
  • Verkeersgeneratie: 8,2 vervoersbewegingen voor de vrijstaande woning;
3.3.2 Situatie plangebied

Er is sprake van de toevoeging van één woning. Het parkeren ten behoeve van zowel de bestaande als de de nieuwe woning vindt plaats op eigen terrein. Hier is op het terrein voldoende ruimte voor. Ten behoeve van de compensatiewoning wordt een nieuwe in- en uitrit op de Larenseweg gerealiseerd.

De agrarische functie komt met dit plan te vervallen, waardoor er per saldo sprake zal zijn van een afname aan verkeersbewegingen. Immers komen de agrarisch gerelateerde verkeersbewegingen te vervallen.

3.3.3 Conclusie

Gezien vorenstaande kan worden gesteld dat het aspect 'Verkeer en parkeren' geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit wijzigingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van het NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het wijzigingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro).

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. De raad is van oordeel dat gelet het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt, het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van de bouw van slechts 1 extra woning binnen het plangebied. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.

4.2.3.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

4.2.3.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLarensewg45-VS10_0006.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
4.2.4.1.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn de artikelen 2.1.3 (Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van belang.

Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (Artikel 2.1.3)

lid 1:

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2:

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Door het toepassen van de Rood voor Rood-regeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af. Er wordt in voorliggend geval één compensatiewoning teruggebouwd. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden in de groene omgeving, maar juist een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3.

Principe van ruimtelijke kwaliteit (Artikel 2.1.5; leden 1,2,3 en 5)

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (Artikel 2.1.6 lid 1)

  • 1. Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen -met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5.- voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 (leden 1,2,3 en 5) en 2.1.6 (lid 1) van de Omgevingsverordening Overijssel

Het voorliggende wijzigingsplan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hof van Twente. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Gesloopte landschapsontsierende bebouwing; in het kader van voorgenomen ontwikkeling is reeds 1.372 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (in het kader van dit wijzigingsplan) gesloopt. Hierdoor is sprake van een afname van de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied;
  • Het versterken van de landschappelijke kwaliteit (zie ook Hoofdstuk 3), door het vernieuwde erf conform de gebiedskenmerken landschappelijk in te passen.

Realisatie nieuwe woningen (Artikel 2.2.2 lid 1)

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 (lid 1)

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van één compensatiewoning op basis van het gemeentelijke Rood voor Rood beleid (vervat in een wijzigingsbevoegdheid). De woning voldoet aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor de lokale behoefte, voor een nadere toetsing hieraan wordt verwezen naar paragraaf 4.3. Voorliggend wijzigingsplan is dan ook in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel. Bij de overige afwegingen in de eerste fase ‘Of - generieke beleidskeuzes’ zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. In paragraaf 4.2.4.1.2 wordt beschreven dat het project past binnen de ontwikkelingsperspectieven.

Voor het overige zijn er in het kader van de 'generieke beleidskeuzes' geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.

4.2.4.1.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLarensewg45-VS10_0007.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

"Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap"

Het ontwikkelingsperspectief ‘Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap’ omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming wordt verstaan: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor – en waar mogelijk in dialoog met – omwonenden.

Het ontwikkelingsperspectief ‘Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap’ biedt ruimte aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie. Denk daarbij aan zonnepanelen, maar ook aan windenergie en biovergisters. Wat betreft windenergie liggen vanuit de optiek van rendement de beste (wind)kansen in het noorden en noordwesten van de provincie: daar waait het het hardst.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'

Het voormalige agrarische erf aan de Larenseweg 45 wordt herbestemd tot een woonfunctie, waarbij één extra (compensatie)woning zal worden gebouwd. Het erf zal op een adequate wijze landschappelijk worden ingepast. Uit hoofdstuk 5 blijkt dat voorgenomen ontwikkeling niet zorgt voor een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven. Verder wordt de compensatiekavel nabij de bestaande voormalige bedrijfswoning Larenseweg 45 gerealiseerd. Het initiatief is in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.1.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor het plangebied geen specifieke eigenschapen vanuit deze laag geldt.

1. De Natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag”. Het plangebied is indicatief aangegeven met de rode lijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLarensewg45-VS10_0008.png"  
Afbeelding 4.3: De Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

"Dekzandvlakte en ruggen"
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijdert. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Toetsing aan de 'Natuurlijke laag'

Op deze locatie zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt hoofdzakelijk doordat het gebied in cultuur is gebracht ten behoeve van de landbouw. Daarnaast wordt middels het erfinrichtingsplan de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling op een landschappelijk verantwoorde wijze ingepast in het landschap. Hiermee sluit het erf goed aan bij de gebiedskenmerken van omliggende landschap en wordt het initiatief op een passende wijze ingepast in het landschap. Geconcludeerd wordt dat het initiatief geen invloed heeft op de gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag'.

2. De laag van het agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied is aangeduid met het gebiedstype 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. In afbeelding 4.4 is dat aangegeven, het plangebied is hierbij met de rode lijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLarensewg45-VS10_0009.png"  
Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

''Jonge heide- en broekontginningslandschap''

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Toetsing aan de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"

Ook voor de laag van het agrarisch cultuurlandschap geldt dat de nieuwe bebouwing op zorgvuldige wijze wordt ingepast in het landschap. Hiervoor is een erfinrichtingsplan opgesteld. In de planbeschrijving (Hoofdstuk 3) is hier nader op ingegaan. Door de zorgvuldige landschappelijke inpassing van het erf worden de kenmerken van het ontginningslandschap versterkt. De ontwikkeling is in overeenstemming met de gebiedskenmerken van de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.

4.3.1 Strategische Visie
4.3.1.1 Algemeen

In "Hof van Twente, zicht op 2030" is het beleid van de gemeente voor de komende twintig jaar in hoofdlijnen vastgesteld. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen voor de komende jaren ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeeld 10 is voornamelijk van belang. Deze wordt hierna behandeld.

4.3.1.2 Streefbeeld 10: Unieke landschappelijke en cultuurlandschappelijke kwaliteiten verder ontwikkeld

Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats. De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden.

De reconstructieplannen die aan het begin van de eeuw zijn gemaakt, zijn uitgevoerd. Dit betekent dat ruimtelijke knelpunten, zoals agrarische bedrijven in de directe nabijheid van natuur of milieuhinderveroorzakende bedrijven in het buitengebied, zijn opgelost. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.

Landgoederen hebben in 2030 hun ruimtelijke visies uit het begin van de eeuw uitgevoerd en de Bovenregge slingert weer als vanouds door het landschap. Dit lint van water door het landschap refereert aan de historie. Het project Bovenregge van Schipbeek tot Elsenerbroek visualiseert de verbinding tussen stad en landelijk gebied.

4.3.1.3 Toetsing

De gewenste ontwikkeling betekent een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Een grote oppervlakte aan landschapsontsierende schuren is reeds verdwenen uit het buitengebied. Het 'vernieuwde erf' wordt op een landschappelijke wijze ingepast, waardoor de ruimtelijke kwaliteit in sterke mate wordt vergroot. De compensatiewoning wordt op een passende wijze ingepast, waarbij de nieuwe inrichting aansluit bij het oorspronkelijke landschapstype.

4.3.2 Structuurvisie Landelijk Gebied
4.3.2.1 Algemeen

In 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal. Een visie op de ontwikkeling van de gemeente als geheel en op de langere termijn is ontwikkeld in de Strategische visie Hof van Twente.

De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Een dergelijk 'integratiekader' schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood-voor-rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. Daarnaast beschrijft deze structuur de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden. Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend, en bij het bepalen van het beleid dat in het bestemmingsplan buitengebied wordt uitgewerkt.

4.3.2.2 Rood voor rood

Om de karakteristiek van het landelijk gebied te behouden, geldt als uitgangspunt dat zo min mogelijk niet functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing wordt toegevoegd. Dit kan ten koste gaan van de aanwezige landschapswaarden. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan het toevoegen van nieuwe woningen door het realiseren van geheel nieuwe solitair gelegen woningen. Het omvormen van voormalige agrarische erven naar woonerven wordt ondersteund, mits er tevens een aantoonbare verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt. De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit komt hoofdzakelijk tot uitdrukking in de sloop van landschapsontsierende voormalige bedrijfsgebouwen, de realisatie van nieuwe landschapselementen rond het erf en het behoud van cultuurhistorische bebouwing. Ten tweede wordt gestreefd naar het ondersteunen van de leefbaarheid op het platteland door een leegloop te voorkomen.

Uitgangspunt is dat de nieuwe woningen worden gerealiseerd op het erf waar ook sloop plaatsvindt. Indien dit ruimtelijk niet gewenst is, kan bij uitzondering de nieuwe woning elders in het buitengebied worden gerealiseerd.

4.3.2.3 Toetsing

Voorliggend plan wordt mogelijk gemaakt op basis van de ''beleidsnotitie grond voor gebruik''. Het beleid is vervat in een wijzigingsbevoegdheid, zoals beschreven en getoetst in paragraaf 4.3.3 Op deze plek wordt geconstateerd dat wordt bijgedragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van landschapsontsierende bebouwing en inpassing van de nieuwe bebouwing.

4.3.3 Bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente
4.3.3.1 Algemeen

De geldende bestemmingsplannen "Buitengebied Hof van Twente" en "Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2018" omvat de juridisch-planologische regeling voor het landelijk gebied van de gemeente Hof van Twente. Het bestemmingsplan biedt, binnen de randvoorwaarden die gelden vanuit onder meer het landschap, milieu, water, archeologie en cultuurhistorie, ontwikkelingsruimte aan bestaande functies en speelt daarnaast in op toekomstige of mogelijk gewenste ontwikkelingen. Deze ontwikkelingsmogelijkheden zijn onder andere opgenomen in afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de toepassing van de volgende wijzigingsbevoegdheid:

4.3.3.2 Wijzigingsbevoegdheid
4.3.3.2.1 Artikel 49.5

In artikel 49 (Regels in verband met vrijkomende agrarische bebouwing) is onder 49.5 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming binnen een agrarisch bouwvlak om te zetten naar een woonbestemming en onder voorwaarden een extra woning toe te staan.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het omzetten van een agrarisch bouwvlak, danwel de bestemmingen Wonen, Bedrijf, Bedrijf - Vab en Wonen - Vab ten behoeve het toevoegen van een extra woning bij sloop van (voormalige) (agrarische) bebouwing.

  • a. de bouw van één extra woning met een inhoud van 750 m3 en 150 m2 aan bijgebouwen als minimaal 1000 m2 aan (voormalige)(agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt;

Om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • 1. de (agrarische) bedrijfsvoering op de deelnemende locaties zijn/worden beëindigd en waarbij de milieuvergunning wordt ingetrokken;
  • 2. op de slooplocaties blijft maximaal 150 m2 aan bijgebouwen gehandhaafd, bij een grotere oppervlakte is artikel 46.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente' van toepassing;
  • 3. de sloop is afkomstig uit de gemeente Hof van Twente;
  • 4. het gehele complex met (voormalige)(agrarische) gebouwen (inclusief silo's, kelders en erfverharding en dergelijke) wordt gesloopt met uitzondering van de (bedrijfs)woning, karakteristieke bebouwing en/of bebouwing van cultuurhistorische waarden;
  • 5. de nieuwe woning wordt op de slooplocatie of bij bestaande bebouwing gerealiseerd, zodat een cluster van bebouwing in een samenhangend ensemble ontstaat;
  • 6. eerdere verplichtingen tot sloop of investeringen in ruimtelijke kwaliteit kunnen niet in de regeling worden ingebracht;
  • 7. er wordt voorzien in een goede evenredige landschappelijke inpassing en erfinrichting door middel van een erfinrichtings- en/of beplantingsplan, bij het opstellen wordt een landschapsdeskundige geraadpleegd;
  • 8. Er wordt een schetsplan van de nieuwe woning overlegd;
  • 9. de minimale investering in ruimtelijke kwaliteit wordt vastgelegd aan de hand van een schetsplan van de bebouwing en erfinrichtings- en of beplantingsplan met een instandhoudingstermijn van 10 jaar;
  • 10. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en/of gebruikers van omliggende gronden;
  • 11. de uitvoerbaarheid van het bouwplan waarvoor de wijziging wordt toegepast, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
    • a. de milieuhygiënische situatie van de bodem de ontwikkeling waarvoor de wijziging wordt toegepast niet belemmerd;
    • b. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden.
4.3.3.2.2 Toetsing van het initiatief aan de wijzigingsbevoegdheid

Hierna wordt puntsgewijs aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid getoetst:

  • 1. De agrarische bedrijfsvoering op deze locatie is reeds beëindigd. De milieuvergunning zal worden ingetrokken;
  • 2. Het bijgebouw van de compensatiewoning heeft een oppervlakte van 150 m2. Het bijgebouw van de bestaande voormalige bedrijfswoning blijft behouden. Daarnaast blijft 104 m2 van een voormalige agrarische schuur behouden en wordt als bijgebouw bij de bestaande woning in gebruik genomen. In totaal wordt 185 m2 in gebruik genomen als bijgebouw bij de bestaande (bedrijfs)woning, hierdoor is artikel 46.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente' van toepassing.
  • 3. De sloop is afkomstig van het eigen erf, gelegen in de gemeente Hof van Twente;
  • 4. Het gehele complex aan voormalige agrarische gebouwen wordt gesloopt, met dien verstande dat 104 m2 behouden blijft en wordt gebruikt als bijgebouw bij de (bedrijfs)woning. Er is geen sprake van karakteristieke bebouwing en/of cultuurhistorische waarden;
  • 5. De nieuwe woning wordt op de slooplocatie, in samenhang met de bestaande bedrijfswoning, gebouwd, hiermee ontstaat een samenhangend ensemble. In het opgestelde erfinrichtingsplan (zie paragraaf 3.2.2) is dit weergegeven;
  • 6. Niet van toepassing;
  • 7. Het geheel wordt middels een erfinrichtingsplan, dat is opgesteld door een landschapsdeskundige, op landschappelijke wijze ingepast (zie paragaaf 3.2.2.3). Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit wijzigingsplan wordt de uitvoering van het ruimtelijk kwaliteitsplan geborgd;
  • 8. In het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 1) is een beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen voor de nieuwe woning. Dit is overlegd met de gemeente en akkoord bevonden.
  • 9. De minimale investering in de ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd in het opgestelde erfinrichtingsplan;
  • 10. De gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing wordt niet onevenredig aangetast, in Hoofdstuk 5 zal dit nader worden aangetoond;
  • 11. Het bouwplan is uitvoerbaar:
    • a. Aangetoond is dat de milieuhygiënische situatie van de bodem de ontwikkeling waarvoor de wijziging wordt toegepast niet wordt belemmerd (paragraaf 5.2);
    • b. Tevens is aangetoond dat er geen onevenredige aantasting van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden plaats zal vinden (paragraaf 5.8).
4.3.3.3 Afwijkingsbevoegdheid
4.3.3.3.1 Artikel 46.3

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken voor het bouwen van één of meer bijgebouwen binnen een woonbestemming tot een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 150 m2, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen niet meer bedraagt dan 450 m2;
  • b. de oppervlakte van de nieuwe bijgebouwen maximaal 300 m2 bedraagt;
  • c. binnen de gemeente Hof van Twente het tweevoudige van de nieuw te bouwen oppervlakte wordt gesloopt;
  • d. de op het erf bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft;
  • e. de nieuw te bouwen bijgebouwen aansluiten bij de (karakteristiek van de) te handhaven bebouwing;
  • f. uit een inrichtingsplan blijkt dat slooplocatie en bouwlocatie landschappelijk wordt versterkt;
  • g. uit een inrichtingsplan blijkt dat de erfstructuur wordt gehandhaafd dan wel verbeterd, zowel ten aanzien van beplanting als bebouwing;
  • h. op de slooplocatie(s) na sloop maximaal 450 m2 aan bijgebouwen blijft staan;
  • i. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
4.3.3.3.2 Toetsing van het initiatief aan de afwijkingsbevoegdheid

Hierna wordt enkel ingegaan op de bestaande (bedrijfs)woning. Voor wat betreft de compensatiekavel wordt opgemerkt dat de oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 150 m2 bedraagt.

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij de bestaande (bedrijfs)woning bedraagt maximaal 185 m2;
  • b. bij recht is 150 m2 aan bijgebouwen toegestaand. De bij recht toegestane 150 m2  aan bijgebouwen wordt met 35 m2 verhoogd, het gaat hier om te behouden voormalige agrarische bebouwing;
  • c. In het kader van voorgenomen Rood voor Rood ontwikkeling is 1.372 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Voor het verkrijgen van een compensatiekavel is minimaal 1.000 m2 benodigd. De overige 372 m2 is ruim voldoende om de extra 35 m2 aan bijgebouwen toe te staan;
  • d. niet van toepassing;
  • e. voorgenomen ontwikkeling gaat niet uit van het nieuwbouwen van bebouwing bij de bestaande (bedrijfs)woning. Er is hier sprake van het behouden van een deel van de voormalige agrarische bebouwing;
  • f. Het geheel wordt middels een erfinrichtingsplan, dat is opgesteld door een landschapsdeskundige, op landschappelijke wijze ingepast (zie paragaaf 3.2.2.3). Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit wijzigingsplan wordt de uitvoering van het ruimtelijk kwaliteitsplan geborgd;
  • g. zie f;
  • h. Op de slooplocatie blijft 185 m2 aan bijgebouwen staan;
  • i. De gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing wordt niet onevenredig aangetast, in Hoofdstuk 5 zal dit nader worden aangetoond.
4.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan de wijzigingsbevoegdheid en afwijkingsbevoegheid

Gezien vorenstaande wordt geconcludeerd dat het in dit wijzigingsplan besloten initiatief in overeenstemming is met de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid en afwijkingsbevoegdheid zoals opgenomen in het bestemmingsplan ''Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2018".

4.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Haaksbergen en Hof van Twente
4.3.4.1 Inleiding

In 2005 is een landschapsontwikkelingsvisie opgesteld en vastgesteld. Per landschapstype is aangegeven welk kenmerken dienen te worden behouden en/of versterkt. De uitwerking is gebaseerd op vier thema's:

  • behoud en versterking van waardevolle ensembles: Behoud, herstel, aanleg en onderhoud van een samenhangend patroon van landschapselementen (beplantingen inclusief lanen, historische elementen met name in het kampenlandschap, open essen en erfbeplantingen) is het speerpunt;
  • landschappelijke versterking van het watersysteem;
  • zorg voor het agrarisch werklandschap: Dit doel uit zich met name in het behouden van relicten van het voormalige kampenlandschap, zonder de patronen te willen herstellen;
  • inpassen van kernen en routes. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan deze visie. Inrichtingsvoorstellen krijgen als leidraad deze visie mee.
4.3.4.2 Landschapsontwikkelingsvisie

In de landschapsontwikkelingsvisie is het plangebied aangewezen als 'Broekontginningslandschap'.

Broekontginningslandschap

Het broekontginningslandschap komt in grote eenheden voor in het verzamelgebied zoals het Markelose Broek, Herikervlier en Elsenerbroek. Hier geldt het behoud van de openheid en grootschaligheid waarbij bospercelen en wegbeplanting van es, populier of els de ruimte begrenzen. De erfbeplanting wordt gekenmerkt door een vrij open ruime opzet in het grootschalig landschap en een gesloten beplanting rondom een kleinschalig erf in de kleinschaliger broekontginning.

4.3.4.3 Toetsing

Middels het opgestelde erfinrichtingsplan blijven de voor het gebied kenmerkende landschapselementen behouden en worden deze aanzienlijk versterkt. Hierdoor gaat het plangebied goed op in het waardevolle, omliggende landschap en is er sprake van een aanzienlijke kwaliteitsimpuls in het landschap. Kortheidshalve wordt verwezen naar Hoofdstuk 3, waarin onder andere de inrichtingsmaatregelen worden beschreven.

4.3.5 Archeologiebeleid
4.3.5.1 Algemeen

Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten). Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.

  • Historische kern: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 50 m2 of meer;
  • Hoge verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 2500 m2 of meer;
  • Middelhoge verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 5000 m2 of meer;
  • Lage verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 10 ha of meer.

Dit beleid dient vertaald te worden in de planregels van de bestemmings en wijzigingsplannen die in procedure worden gebracht.

4.3.5.2 Toetsing

In paragraaf 5.8.1 wordt getoetst aan het gemeentelijke archeologiebeleid. Verwezen wordt naar deze paragraaf.

4.3.6 Bodembeleid
4.3.6.1 Algemeen

De gemeente heeft in het Bodembeleidsplan haar beleid ten aanzien van bodemverontreiniging uiteengezet. De ambitie van de gemeente is om bodemverontreinigingen te voorkomen en de bodem geschikt te houden voor toekomstige ontwikkelingen. Ten tweede heeft de gemeente de ambitie om bodemaspecten tijdig mee te nemen in planvorming.

De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingen die actuele risico’s opleveren voor mensen of milieu. De gemeente besteedt in het bijzonder aandacht aan de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Hiervoor wordt verwezen naar het asbestbeleid en de asbestsignaleringskaart.

4.3.6.2 Toetsing

In paragraaf 5.2 wordt de bodemkwaliteit beschreven aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze paragraaf.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

Het plan voorziet in de realisatie van een geluidgevoelig object, namelijk de compensatiewoning. De bestaande woning blijft ongewijzigd en wordt daarom niet (opnieuw) getoetst. In artikel 76 van de Wgh is bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Er wordt daarom enkel nader ingegaan op de compensatiewoning.

5.1.2.1 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied zijn geen gezoneerde bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woning wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied is gelegen.

5.1.2.3 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

De beoogde compensatiewoning ligt in 'buitenstedelijk gebied' binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Larenseweg.

Opgemerkt wordt dat het plangebied is gelegen aan een aftakking van de Larenseweg. Deze weg is doodlopend en uitsluitend bedoeld voor bestemmingsverkeer. De afstand van de compensatiewoning tot de feitelijke Larenseweg bedraagt circa 250 meter. Voor de overige dichterbij gelegen wegen (Stobbendijk en Rouwelaarsdijk) geldt dat deze wegen uitsluitend zijn bedoeld voor bestemmingsverkeer waarbij sprake is van een (zeer) matige verkeersintensiteit. Tevens liggen deze wegen op een aanzienlijke afstand (minimaal 150 meter) van het plangebied.

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat wat betreft wegverkeerslawaai er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de compensatiewoning. Nader onderzoek inzake wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de realisatie voor de nieuwe woning.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, wordt doorgaans een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Kruse Milieu BV heeft ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Een samenvatting van de resultaten en de conclusies uit dit onderzoek zijn in de volgende subparagrafen opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het complete bodemonderzoek wat is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting.

5.2.2 Situatie plangebied

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond is niet verontreinigd;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium, cadmium, molybdeen, lood en zink en sterk verontreinigd met koper;
  • het grondwater is ook na de herbemonstering sterk verontreinigd met koper.

Het grondwater is sterk verontreinigd met koper. Doormiddel van een herbemonstering is het sterk verhoogde kopergehalte bevestigd en kan een meetfout worden uitgesloten. Aangenomen wordt dat het kopergehalte in het grondwater een plaatselijk (natuurlijk) verhoogde achtergrondwaarde betreft. Een nader grondwateronderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Tevens zijn in het grondwater enkele lichte verontreinigingen aangetoond. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

5.2.3 Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouw van een woning, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. Er zijn mogelijk wel (humane) risico’s aanwezig, wanneer het freatische grondwater gebruikt wordt als drinkwater voor vee of voor de besproeiing van gewassen in een moestuin. Deze risico’s worden gering geacht bij de vastgestelde gehalten. Gebruik van het freatisch grondwater wordt echter afgeraden om enig risico uit te sluiten.

De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard van de ontwikkeling is het aan te merken als een project (de bouw van één woning) dat "niet in betekenende mate bijdraagt" aan luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat een woning niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico. De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe cirkel) en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLarensewg45-VS10_0010.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Er wordt in dit geval daarom uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk' ofwel 'rustig buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLarensewg45-VS10_0011.png"

5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woning hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door de nieuwe woning.

Ten zuidoosten nabij het plangebied zijn twee agrarische bedrijven aanwezig (Rouwelaarsdijk 2 en Larenseweg 49). Op basis van de maximale planologische invullingsmogelijkheden zijn ter plaatse intensieve veehouderijen toegestaan. Uitgegaan wordt van een milieucategorie 4.1 bedrijf. Voor deze milieucategorie geldt een grootse richtafstand voor het aspect geur. Opgemerkt wordt dat bij veehouderijen niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend zijn. Hier wordt in paragraaf 5.6 nader op ingegaan.

Bij intensieve veehouderijen geldt op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' een grootse richtafstand van 50 meter (stof en/of geluid). Het agrarisch bedrijf aan de Rouwelaarsdijk 2 is gelegen op ten minste 140 meter van de compensatiekavel. Ten aanzien van het agrarisch bedrijf aan de Larenseweg 49 wordt opgemerkt dat op een kortere afstand van het plangebied ligt. Echter is rekening gehouden met de positionering van de compensatiewoning door deze op ten minste 50 meter van het agrarisch bouwvlak behorende bij het agrarisch bedrijf Larenseweg 49 te positioneren.

Gelet op vorenstaande wordt aan alle richtafstanden voldaan. Gezien de afstand tot omliggende milieubelastende functies wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de compensatiekavel sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden omliggende milieubelastende functies als gevolg van voorliggende ontwikkeling niet (verder) in hun bedrijfsvoering belemmerd.

5.5.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht.

5.6.2 Situatie plangebied

Met dit plan wordt een nieuw geurgevoelig object toegestaan, namelijk de compensatiewoning. Daarnaast wordt een bedrijfswoning herbestemd naar een woning. In de omgeving van het plangebied bevindt zich een aantal intensieve veehouderijen. Hierna een indicatie van de onderlinge afstanden (gemeten van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf en de gevel van de dichtsbij gelegen woning, in dit geval de compensatiewoning) van de omliggende bedrijven weergegeven:

  • Rouwelaarsdijk 2: ten minste 155 meter
  • Larenseweg 49: ten minste 50 meter

Gelet op art. 14 lid 2 Wgv zijn de afstanden voldoende voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Gelet op de afstanden worden veehouderijen niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 4,3 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000- gebied, de aard en omvang van de ontwikkeling en de invulling van het tussenliggende gebied met infrastructuur en bebouwing (barrièrewerking), wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen de concreet begrensde NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN liggen op ten minste 2 kilometer van het plangebied. Gezien de afstand tot het NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

5.7.3.2 Afweging

Zoals in de aanleiding beschreven zijn de landschapsontsierende schuren reeds gesloopt. Naast de reeds uitgevoerde sloop voor zien voorliggende ontwikkeling niet in het slopen van andere bebouwing of het verwijderen van groenstructuren. Op dit moment is sprake van braakliggende grond waarbij sprake is van een (zeer) ongeschikt leefgebied voor beschermde soorten.

Van enige vorm van aantasting van beschermde flora en/of fauna als gevolg van vaststelling van dit wijzigingsplan is dan ook geen sprake. Het uitvoeren van een ecologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

5.7.4 Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor het uitvoeren van de voorgenomen activiteit en nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht. Vaststelling van dit wijzigingsplan heeft tevens geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN.

5.8 Archeologie & Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het projectgebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.

Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geeft ter plaatse van het plangebied de aanduidingen 'middelhoge verwachting' en 'hoge verwachting'. Hiervoor geldt (voor de hoge verwachting) dat bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor de middelhoge verwachting ligt de onderzoeksgrens nog hoger.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLarensewg45-VS10_0012.png"  
Afbeelding 5.2: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: gemeente Hof van Twente)  

De grenzen voor archeologisch onderzoek worden niet overschreden. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Ter bescherming van de (mogelijke) archeologische waarden zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen in de regels en op de verbeelding.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmings/wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.3 Waterschap Rijn en IJssel

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het ‘Waterbeheerplan 2016-2021’ vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema’s waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
6.1.4 Waterplan Hof van Twente

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Rijn en IJssel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2016-2021. Dit plan beschrijft het beleid voor alle taakgebieden van Waterschap Rijn en IJssel. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak we deze willen bereiken.

Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Rijn en IJssel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten we in de samenwerking met onze partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling worden de effecten van de ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en dienen vervolgens, indien relevant, nader te worden toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLarensewg45-VS10_0013.png"  
Afbeelding 6.1: Watertoetstabel (Bron: Waterschap Rijn en IJssel)  

Waterhuishouding

Als gevolg van het plan is er sprake van een beperkte toename van het afvalwater. Het rioolstelsel is dusdanig ingericht dat het deze beperkte toename eenvoudig kan verwerken. Tevens wordt er veel bestaand verhard oppervlak gesaneerd, wat een positief effect heeft op de waterafvoer. Het hemelwater zal op eigen terrein worden opgevangen en geïnfiltreerd. De toename van afvalwater brengt geen belemmeringen met zich mee.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan of wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

7.2 Opbouw van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels
7.2.2.1 Begrippen

In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

7.2.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt de digitale verbeelding.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a:

  • Bestemmingsomschrijving: Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • Bouwregels: In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
  • Afwijken van de bouwregels: Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.
  • Specifieke gebruiksregels: In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.
  • Afwijken van de gebruiksregels: Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels.
7.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 7): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels (Artikel 8): Dit artikel bevat diverse regels omtrent bestaande maatvoering, dakhelling van gebouwen, situering van woningen, herbouw of nieuwbouw van gebouwen in geval van calamiteit en situering van bijgebouwen en paardenbakken. Hier is tevens een afwijking opgenomen dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende situering bijgebouw' het bijgebouw voor de voorgevel van de, op het betrokken bouwperceel gelegen woning, mag worden gebouwd.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 9): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 10): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het wijzigingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 11): In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan op ondergeschikte punten te wijzigen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene procedureregels (Artikel 12): In deze regels zijn algemene procedurele eisen opgenomen om de uitvoerbaarheid van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid te waarborgen.
7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

7.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

'Agrarisch' (Artikel 3)

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, hobbymatig agrarisch gebruik, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en de bestaande nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 1 meter.

'Wonen' (Artikel 4)

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor één woning per bestemmingsvlak. Voor de woningen geldt dat de bouwhoogte maximaal 10 meter en de goothoogte maximaal 4 meter bedraagt. De inhoud van de woningen mag per woning maximaal 750 m3 bedragen. Voor bijgebouwen is opgenomen dat de gezamenlijke oppervlakte maximaal 150 m2 bedraagt, met dien verstande dat ter plaatse van de maatvoering 'maximum oppervlakte (m2)' het gezamenlijke oppervlak aan bijgebouwen maximaal het aangeven aantal vierkante meters mag bedragen. In voorliggend geval is dit 185 m2. De goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen zijn gelimiteerd tot 3 en 6 meter.

In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is de zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het Erfinrichtingsplan (Bijlage 1 van de regels).

Tevens is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting voor de sloop van de voormalige agrarische bebouwing opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de sloop van de bebouwing zoals opgenomen in de sloopopgave (Bijlage 2 van de regels).

Archeologische waarden (Artikel 5 en Artikel 6)
De gronden waar een archeologische waarde in een dubbelbestemming is opgenomen zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter bescherming van deze gronden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt is een Rood voor rood overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Hof van Twente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak & zienswijzen

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. Plannen/omgevingsvergunningen waarvoor de KGO van toepassing is, wanneer deze passen binnen een gemeentelijk beleidskader (vastgesteld door de raad) dat door de provincie is beoordeeld als zijnde in overeenstemming met de Omgevingsvisie Overijssel, Omgevingsverordening en Werkboek KGO. In dit beleidskader staat in ieder geval:

  • op welke wijze de balans tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties wordt bepaald,
  • op welke wijze via het proces binnen de gemeentelijke organisatie geborgd wordt, dat de gewenste ruimtelijke kwaliteit wordt behaald.

Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen het provinciaal kwaliteitskader en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Nader overleg is niet noodzakelijk.

9.1.3 Waterschap Rijn en IJssel

In het kader van het vooroverleg heeft het waterschap gereageerd. Het waterschap heeft verzocht om de watertoetstabel op te nemen. Hierdoor wordt inzichtelijk welke onderdelen belangrijk zijn in dit plan en eventueel uitgewerkt moeten worden. Gezien de kleine omvang van het plangebied en er verder geen andere water aspecten een rol spelen is het waterschap het met de conclusie eens dat het plan waterhuishoudkundig geen belemmering vormt.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan wordt afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerp wijzigingsplan.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Er zijn geen zienswijzen ingediend.