direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hof van Twente, herziening Enkelaarsweg ong Markelo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het terrein aan de Enkelaarweg - Hogedijk is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers zijn voornemens een nieuw landgoed van 16 hectare met een landhuis en één woning te ontwikkelen. Op de voormalige cultuurgronden worden twee woonbestemmingen mogelijk gemaakt, waarop een landhuis met een minimale inhoudsmaat van 1.000 m3 en een extra woning van maximaal 750 m3 worden gerealiseerd. Als maatschappelijke tegenprestatie voor de ontwikkeling van het landgoed zal 4,5 hectare cultuurgrond worden ingericht als bos- en/of natuurterrein en wordt het geheel opengesteld voor het publiek (wandelaars). Het landgoed wordt onder de Natuurschoonwet 1928 (NSW) gerangschikt. In voorliggend bestemmingsplan is het planologisch-juridisch kader voor de realisatie van het nieuwe landgoed vastgelegd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het beoogde landgoed ligt ten zuiden van het dorp Markelo, in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. Het landgoed heeft een oppervlakte van ongeveer 16 hectare en bestaat voornamelijk uit akkerland en vervult daarmee een agrarische functie. De noordzijde grenst aan de Hogedijk, de westzijde aan de Enkelaarsweg en zuidzijde van het landgoed grenst aan de Schipbeek. De gronden staan kadastraal bekend als gemeente Markelo, sectie P, nummers 1189 en 1190.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een topografische kaart weergegeven waarop het plangebied te zien is. De begrenzing komt overeenkom met de kadastrale percelen in eigendom van de initiatiefnemer. Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Ontwikkelplan Nieuw landgoed aan de Enkelaarsweg)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de gronden van het nieuwe landgoed geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente'. Het bestemmingplan 'Buitengebied Hof van Twente' is door de gemeenteraad van Hof van Twente op 9 december 2015 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'agrarisch met waarden' en 'bos' toegekend met de dubbelbestemming 'waarde - archeologische verwachting 1', 'waarde - archeologische verwachting 2', 'waarde - archeologische verwachting 3' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor behoud van de aanwezige landschapswaarden in combinatie met de agrarische doeleinden en bos.

De voorgenomen ontwikkelingen zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan niet bij recht mogelijk. Het realiseren van de twee woningen en bijbehorende voorzieningen op het landgoed, de aanleg van een parkeervoorziening voor bezoekers en de realisatie van meer dan 4,92 hectare nieuwe natuur is niet zonder meer toegestaan op basis van de huidige bestemmingsplanregels. Een herziening van het bestemmingsplan is zodoende noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente, herziening Enkelaarsweg ong Markelo' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Ontstaansgeschiedenis en landschapstyologie

Het gebied rond Markelo bestaat uit heuvels (stuwwal), glooiende flanken en open laaggelegen kwelgebieden. Het projectgebied ligt op het randje van het veldontginning landschap. In het plangebied zijn drie landschapstypen van invloed: grootschalige veldontginningen, kleinschalige broekontginningen en grootschalige broekontginningen. De Schipbeek en de Hogeweg vormen een harde grens tussen de landschapstypen. afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10_0004.png"

Figuur 2.1: Dwarsdoorsnede verschillende landschapstypen (bron: gemeente Hof van Twente)

Grootschalige veldontginningen

De stuwwal bestaat uit een gevarieerd essenlandschap. Escomplexen op de hoger gelegen delen van de stuwwal en esdorpen op de overgang van hoog naar laag. Door het reliëf met heidevelden en bouwlanden is het landschap relatief open. In vroegere tijden bestonden grote delen van het gebied uit heidegronden en bossen. Veel van deze gronden zijn ontgonnen ten behoeve van de landbouw. Kenmerkend voor deze veldontginningen zijn de blokverkavelingen en houtwallen aan de randen van deze verkaveling. Gronden die minder geschikt waren voor agrarisch gebruik zijn vaak voorzien van bos. In het gebied ligt een fijnmazig netwerk van zandwegen. Veel wegen volgen kronkelend de hoogtelijnen. Afgezien van de esranden is het gebied nauwelijks bewoond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10_0005.png"

Figuur 2.2: Landschapsstructuurkaart, vroeger en nu

Grootschalige broekontginningen

Het lager gelegen drassige en kwelrijke broekgebied, ten zuiden van de Schipbeek is op grote schaal ontgonnen. Zo ontstond een grootschalig landbouwgebied met grote blokverkavelingen tussen rechtlijnige dijken. Het open landschap wordt afgewisseld met kavelgrensbeplanting van elzen en wilgen. De infrastructuur is minimaal en beperkt zich tot de wegen op de dijken. Bebouwing is vrijwel niet aanwezig.

Kleinschalige veldontginningen

In westelijke richting gaat het zandgebied over in een lager gelegen kleinschalig broekontginningsgebied. Smalle rechtlijnige strokenverkaveling met veel houtsingelbeplanting maakt het landschap kleinschalig en besloten. Boerderijen liggen haaks op het rechtlijnige wegenpatroon. Vanuit de boerderijen werd het woeste land ontgonnen en in gebruik genomen als hooiland. Enkele drogere delen dienden als akker. Het landschap is erg in contrast met de grootschalige veldontginningen en broekontginningen.

Huidig landschap

In de huidige situatie zijn veel landschapskarakteristieken van rond 1900 verdwenen. Het gebied bestaat uit boscomplexen, agrarische gronden, bomenlanen en enkele houtsingels. Het veldontginningsgebied ten noordoosten van de Schipbeek bestaat uit een afwisseling van bossen en enkele agrarische gronden. Het nieuwe landgoed maakt onderdeel uit van dit landschapstype. Het landschap is in vergelijking met 1900, door uitbreiding van de boscomlexen, meer besloten. Er is nauwelijks relatie (zicht) met het landschap ten zuiden van de Schipbeek. Rond 1900 was dit wel het geval. De karakteristieke houtwalstructuren op en ten westen van het landgoed, zijn nagenoeg verdwenen. Een enkele houtsingel en een aantal bomenrijen in het veld herinneren aan het vroegere kleinschalig broekontginningslandschap. Het gebied ten zuiden van de Schipbeek is agrarisch grootschalig en open. Bijna alle kavelgrensbeplanting (bomenrijen) van rond 1900 zijn verdwenen. Afgezien van enkele kleine bospercelen zijn alleen de wegen voorzien van laanbeplanting. De strokenverkaveling heeft plaatsgemaakt voor grote percelen. Door de dicht geplante Schipbeek heeft het gebied geen relatie met het nieuwe landgoed. Een opvallend feit is de afname van landwegen. Na de schaalvergroting in de landbouw zijn veel zandwegen verhard of geheel verwijderd ten behoeve van de landbouw. Op de historische kaart is het web van landwegen aanmerkelijk fijnmaziger dan in de huidige situatie.

2.2 Huidige situatie

Het terrein aan de Enkelaarsweg - Hogedijk is agrarisch in gebruik en bevat enkele bospercelen. Westelijk binnen het plangebied heeft een agrarisch erf gelegen. De aanwezige opstallen zijn inmiddels gesloopt. De gronden zijn eigendom van initiatiefnemers en zij zijn voornemen om op deze gronden een nieuw landgoed te realiseren.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10_0006.png"

Figuur 2.3: Landschap noordwestelijke locatie nieuwe woning

Het projectgebied is rijk aan groenstructuren. Deze zijn in te delen in vijf eenheden, te weten: droog bosperceel, singel/bosstructuur langs akker, singel/bosstructuur langs de Schipbeek, bomenlaan langs Hogedijk/Enkelaarsweg en de erfbeplanting van het voormalige erf.

De projectlocatie bevindt zich in een tussenzone tussen hoger en lager gelegen gebieden en bestaat uit een geaccidenteerd terrein. Er is binnen het projectgebied een dekzandrug herkenbaar die zich uitstrekt vanuit het noordwesten naar het zuidoosten. Dit komt overeen met de hoger gelegen veldpodzolgronden met de diepe grondwaterstand.

De onverharde Hogedijk wordt veel gebruikt door wandelaars en fietsers en ook het maaipad langs de Schipbeek maakt onderdeel uit van het recreatieve routenetwerk. De projectlocatie zelf is tot op heden ontoegankelijk, maar zou bij openstelling een aangename rondwandeling opleveren voor de gasten van camping De Kattenberg.

2.3 Toekomstige situatie

De toekomstige situatie bestaat uit een NSW gerangschikt landgoed van 16 hectare met één landhuis met een grootte van minimaal 1000m3 en een extra woning met een grootte van maximaal 750 m3. De inrichtingsschets van het landgoed is weergegeven in figuur 2.4 en laat zien hoe de nieuwe bebouwing wordt ingevoegd in het landschap. Er zal 4.92 hectare agrarische grond worden omgevormd naar natuur.

Voor de inrichtingsschets is voor het ontwerp gekozen voor een bepaalde structuur. Er wordt gekozen de ritmische structuur van lijnvormige groenstructuren aan te vullen in het projectgebied.

Deze toevoeging draagt bij aan het kleinschalige landschap waarbinnen het projectgebied ligt en maakt de ritmische structuur herkenbaarder. Bovendien kan deze nieuwe structuur, uitgevoerd als laan, het landgoed extra allure meegeven. De laan deelt de projectlocatie logischerwijs in twee percelen waar elk een woning op kan ontstaan. Om de samenhang tussen de te ontwikkelende woningen krachtig te maken, wordt er een herkenbare structuur aangelegd van markante (erf)bomen. Ook de voormalige erflocatie wordt met markante bomen aangevuld om een sterke zichtlijn door de nieuwe laan fraai te laten beëindigen. Zo wordt de laan het ‘ordenend principe’ die de verschillende woningen met elkaar verbindt. De woningen worden geordend en gericht op fictieve lijnen komend uit het startpunt van de nieuwe laan op de Hogedijk.

De bebouwing wordt in relatie tot het landgoed gebracht door deze prominent op het landgoed te situeren. Elke woning staat min of meer centraal in een ‘kamer’; de ruimten tussen de singels en bosstructuren. De woningen zijn georiënteerd op een verdwijnpunt op de Hogedijk ten behoeve van een sterke verankering in het landschap. Vanaf de woningen maakt het landgoed stapjes in steeds meer natuurlijke richting waardoor de landschappelijke verankering kracht wordt bijgezet. Direct rond de woningen is de sfeer nog cultuurlijk, in een omhaagde ruimte is de tuin gelegen. In en rond deze ruimte worden de woningen vergezeld door markante park- of erfbomen die vrij verstrooid zijn aangeplant. De tuinen zijn gelegen in droge schraallanden en deze worden omsloten door bos.

Zo bestaat er vanaf de Hogedijk een fraai aangezicht op het landhuis met een herkenbaar bijhorend ‘bijgebouw’ op de voorgrond als tweede woning. De bouwvlakken van de woningen hebben een plek gekregen op basis van de natuurlijke glooiing in het projectgebied; de woningen zoeken de hoogte op, waarbij bezonning en zichtlijnen in het landschap als extra ordenende handvatten zijn gebruikt. De positionering op de natuurlijke hoogte geeft het landhuis meer allure dan bijvoorbeeld er achter. Over het landgoed worden padenstructuren aangelegd om bijvoorbeeld vanuit de nabijgelegen camping de recreant meer wandelmogelijkheden te bieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10_0007.png"

Figuur 2.4: Toekomstige situatie, erfinrichtingsschets (bron: gemeente Hof van Twente)

In het ontwerp van het landgoed wordt ingezet op de herkenbaarheid van het landgoed als een geheel. Vanaf de Hogedijk is de herkenbaarheid het sterkst doordat hier de ‘voorkant’, of entreezone, van het landgoed wordt vormgegeven. Aan de achterzijde is de beleving van het landgoed heel anders. Langs het opengestelde wandelpad wordt de recreant langs alle componenten van het kleinschalige mixlandschap geleid; men beleeft het bos, de lanen, de nieuwe natuur, de akkers en de Schipbeek. Hagen op het landgoed zorgen ervoor dat het zicht op de woningen niet ‘te vrij’ is. Een haag ten zuiden van het landhuis scheidt akker van natuur waarbij het onderlinge hoogteverschil wordt aangezet door de steilrand te dramatiseren. De Schipbeek en het daarachter gelegen grootschalige landschap wordt zichtbaar gemaakt door de singel langs de Schipbeek op een zeker punt te doorbreken. Hierdoor ontstaat een dieptelijn en meer relatie met de omgeving. Vanaf het beschutte wandelpad kan ook het achterliggende land worden ervaren.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor zeer kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraken (ECLI:RVS:2013:2471 & ECLI:NL:RVS:2014:4720) blijkt namelijk dat de ontwikkeling van respectievelijk drie en acht woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Onderhavig plan betreft de realisatie van één landhuis, één poortwoning en de omzetting van 4,92 hectare agrarische gronden in natuurgronden. Het omzetten van agrarische gronden in natuurgronden valt niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. De realisatie van twee nieuwe woningen is kleinschaliger dan de ondergrens die in jurispudentie gehanteerd wordt en zodoende is een nadere laddertoetsing niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10_0008.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt. Voor de realisatie van het nieuwe landgoed ligt de opgave niet in bestaand stedelijk gebied, omdat de opgave voor nieuwe natuur redelijkerwijs niet gevonden kan worden in het stedelijk gebeid. Hiervoor moet de opgave in de groene omgeving gevonden worden met toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpenwanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Het toevoegen van een nieuw landgoed en de ontwikkeling van de daarbij behorende bebouwing betreft geen functie welke plaats kan vinden binnen bestaand stedelijk gebied. In dit geval wordt een gebied van 16 hectare agrarische en natuurgronden getransformeerd tot een landgoed, waarbij 4,92 hectare nieuwe natuur wordt gecreërd. De ontwikkeling betreft een forse investering in de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en heeft een zeer positieve invloed op de natuurlijke en ecologische waarden. Hierbij mogen conform het beleid voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen twee woningen gerealiseerd worden. De locaties voor deze woningen zijn specifiek gekozen en toegelicht binnen het inrichtingsplan van het landgoed. De ontwikkeling is zorgvuldig tot stand gekomen met respect voor de aanwezige waarden en kenmerken van het landschap en is hiermee passend binnen het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

In het voorliggende geval is er sprake van de realisatie van een nieuw landgoed van 16 hectare waarbij 4,92 hectare nieuwe natuur gerealiseerd wordt. Volgens de beleidsuitgangsputen die geformuleerd zijn voor nieuwe landgoederen kunnen hiervoor twee woningen gerealiseerd worden. Deze locaties voor de woningen zijn uitgebreid landschappelijk verantwoord in het ontwikkelplan, bijgevoegd in Bijlage 1.

artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Zoals ook voor het onderdeel ruimtelijke kwaliteit is aangegeven wordt als gevolg van onderhavig plan een forse investering verricht in de aanleg en instandhouding van (nieuwe) natuur. De doelstelling van het landgoed is de versterking van landschappelijke en natuurlijke waarden in de omgeving. Dit moet ook bijdragen aan een verbeterde ecologische situatie. In ruil hiervoor mag conform de gemeentelijke beleidsuitgangspunten een tweetal woningen gerealiseerd worden. Het plan draagt bij aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10_0009.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is rood omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied valt voor de helft binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (licht groen), hierin wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies. Daarnaast valt de andere helft onder het kemerk 'Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap'. De planlocatie heeft meer het karakteristiek van een kleinschalig landschap en past dan ook beter bij het eerst genoemde ontwikkelingsperspectief.

Binnen het perspectief mixlandschap is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrijetijd, wonen en overige bedrijvigheid. Het onderhavig plan geeft invulling aan dit perspectief; 4,92 hectare agrarische cultuurgronden worden omgezet in nieuwe natuur en in ruil hiervoor kan één landhuis en één extra woning gerealiseerd worden.

Binnen het perspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap' (donker groen) is ruimte voorgebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming verstaan we hier: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, natuuropgaven, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor – en waar mogelijk in dialoog met – omwonenden. Agrarische ondernemers staan voor de uitdaging om hun – vaak grote – gebouwen en erven zo vorm te geven dat ze passen bij maat en schaal van het landschap en de ruimtelijke en milieukwaliteit versterken.

De plannen van initiatiefnemers voor de realisatie van een nieuw landgoed aan de Enkelaarsweg - Hogedijk te Markelo doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren bovendien een bijdrage aan een versterking van de landschappelijke structuur en ecologische waarden. Bovendien levert het voornemen geen extra belemmeringen op voor omliggende functies in de omgeving.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' (bruin)en 'beekdalen en natte laagtes' (licht blauw) (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10_0010.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De natuurlijke laag geeft aan het gebied voornamelijk het kenmerk 'dekzandvlakken- en ruggen'. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Slechts een klein deel binnen het plangebied heeft het kenmerk 'beekdalen en natte laagtes'. Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Beeld van de beken: zomers kleine stroom met droge geulen, ’s winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt. Dynamisch landschap, open karakter met hogere randen.

Het voorliggende plan zorgt ervoor dat de overgang tussen de omliggende landschappen versterkt worden. In het gebied zijn in de huidige situatie de hoogteverschillen tussen de Schipbeek en de gronden op het landgoed waarneembaar. Dit kenmerk wordt door middel van het onwikkelingsplan in stand gehouden en waar mogelijk versterkt. De nieuwe natuur wordt ingevuld passend bij de bestaande natuur en de kenmerken van de natuurlijke laag. Het voornemen voor het realiseren van een nieuw landgoed is passend binnen de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Het plangebied is in de 'laag van het agrarisch cultuur landschap' aangeduid als 'jonge heide- en broekontginningslandschap'.

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemestte plaggen dienden als structuur verbeteraar en bemesting voor de akker gronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Vanaf 1750 zijn vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost.

De ontwikkelingen in het onderhavig plan doen geen afbreuk aan de kenmerken van het jonge heide- en broekontginningslandschap. Door de landschappelijke inpassing wordt recht gedaan aan de bestaande structuren en opbouw van het landschap. Het onderhavig plan is daarmee passend binnen het gebiedskenmerk.

Stedelijke laag en Laag van de beleving

De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving ' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Landelijk Gebied

Algemeen

In 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal. Een visie op de ontwikkeling van de gemeente als geheel en op de langere termijn is ontwikkeld in de Strategische visie Hof van Twente.

De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Een dergelijk 'integratiekader' schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood-voor-rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. Daarnaast beschrijft deze structuur de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden. Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend, en bij het bepalen van het beleid dat in het bestemmingsplan buitengebied wordt uitgewerkt.

Nieuwe landgoederen

Conform de vastgestelde beleidsnota ‘Nieuwe landgoederen’ zijn nieuwe landgoederen beperkt binnen de gemeente mogelijk. Nieuwe landgoederen bestaan uit een landhuis met bijgebouwen en een groot areaal nieuwe natuur. De nieuwe natuur is openbaar toegankelijk. Door hun grote ruimtebeslag kunnen zij grote gevolgen hebben voor de agrarische structuur en vraagt de inpassing in het bestaande landschap grote zorgvuldigheid. De gemeenteraad heeft besloten de maatschappelijke bijdrage van enkele nieuwe landgoederen te evalueren alvorens nieuwe aanvragen in behandeling te nemen. Hieruit vloeit voort of het mogelijk blijft om één of enkele royale landhuizen te bouwen wanneer compensatie plaatsvindt in de vorm van een toename van een substantieel oppervlak aan groen. Als uitgangspunt daarbij geldt dat het groen openbaar toegankelijk moet zijn. Er mogen, als uitzondering, meerdere wooneenheden gerealiseerd worden wanneer het gaat om wonen met een zorgfunctie of een recreatieve functie. Een belangrijk uitgangspunt is dat nieuwe woonruimtes de agrarische bedrijfsvoering niet mogen belemmeren.

Naast nieuwe landgoederen zijn er mogelijkheden voor nieuwe landhuizen. Deze onderscheiden zich van nieuwe landgoederen doordat de hoeveelheid nieuwe natuur aanzienlijk kleiner is. Er geldt echter wel een sloopverplichting voor bestaande bebouwing. In ruil voor de sloop van de niet karakteristieke gebouwen en een verbetering van de landschappelijke inpassing, kan een landhuis worden toegestaan met gebruikmaking van te behouden bebouwing of gedeeltelijke nieuwbouw. Hiermee wordt ingespeeld op de vraag naar ruimere woningen in het landelijk gebied. De mogelijkheden zijn afhankelijk van de bijdrage aan het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit, de leefbaarheid, de instandhouding van "groene" ruimte functies, het uitsluiten of saneren van niet-agrarische bedrijven, etc. Aan de architectuur en landschappelijke inpasbaarheid worden hoge eisen gesteld. Het totaalplan moet een duidelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit opleveren.

Toetsing

Voorliggend plan wordt mogelijk gemaakt op basis van het gemeentelijke beleid voor nieuwe landgoederen. Het initiatief voldoet aan de randvoorwaarden gesteld door de gemeente.

3.3.2 Strategische Visie

Algemeen

In "Hof van Twente, zicht op 2030" is het beleid van de gemeente voor de komende twintig jaar in hoofdlijnen vastgesteld. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen voor de komende jaren ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeeld 10 is voornamelijk van belang. Deze wordt hierna behandeld.

Streefbeeld: Unieke landschappelijke en cultuurlandschappelijke kwaliteiten verder ontwikkeld

Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats. De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden.

De reconstructieplannen die aan het begin van de eeuw zijn gemaakt, zijn uitgevoerd. Dit betekent dat ruimtelijke knelpunten, zoals agrarische bedrijven in de directe nabijheid van natuur of milieuhinderveroorzakende bedrijven in het buitengebied, zijn opgelost. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.

Landgoederen hebben in 2030 hun ruimtelijke visies uit het begin van de eeuw uitgevoerd en de Bovenregge slingert weer als vanouds door het landschap. Dit lint van water door het landschap refereert aan de historie. Het project Bovenregge van Schipbeek tot Elsenerbroek visualiseert de verbinding tussen stad en landelijk gebied.

Toetsing

De gewenste ontwikkeling betekent een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Een landgoed van 16 hectare wordt opgericht waarbij 4.92 hectare agrarische grond wordt omgezet naar natuur passend bij de natuurlijke kenmerken van het terrein, waardoor de ruimtelijke kwaliteit in sterke mate wordt vergroot. Het landhuis en de extra woning worden op een passende wijze ingepast, waarbij de nieuwe inrichting aansluit bij het oorspronkelijke landschapstype.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan Haaksbergen en Hof van Twente

Inleiding

In 2005 is een landschapsontwikkelingsvisie opgesteld en vastgesteld. Per landschapstype is aangegeven welk kenmerken dienen te worden behouden en/of versterkt. De uitwerking is gebaseerd op vier thema's:

  • behoud en versterking van waardevolle ensembles: Behoud, herstel, aanleg en onderhoud van een samenhangend patroon van landschapselementen (beplantingen inclusief lanen, historische elementen met name in het kampenlandschap, open essen en erfbeplantingen) is het speerpunt;
  • landschappelijke versterking van het watersysteem;
  • zorg voor het agrarisch werklandschap: Dit doel uit zich met name in het behouden van relicten van het voormalige kampenlandschap, zonder de patronen te willen herstellen;
  • inpassen van kernen en routes. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan deze visie. Inrichtingsvoorstellen krijgen als leidraad deze visie mee.

Landschapsontwikkelingsvisie

In de landschapsontwikkelingsvisie is het plangebied aangewezen als 'Broekontginningslandschap'. In onderstaand figuur is een uitsnede van het kaartbeeld weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10_0011.png"

Figuur 3.4: uitsnede kaartbeeld landschapsontwikkelingsvisie (bron: gemeente Hof van Twente)

Broekontginningslandschap

Het broekontginningslandschap komt in grote eenheden voor in het verzamelgebied zoals het Markelose Broek, Herikervlier en Elsenerbroek. Hier geldt het behoud van de openheid en grootschaligheid waarbij bospercelen en wegbeplanting van es, populier of els de ruimte begrenzen. De erfbeplanting wordt gekenmerkt door een vrij open ruime opzet in het grootschalig landschap en een gesloten beplanting rondom een kleinschalig erf in de kleinschaliger broekontginning.

Toetsing

Middels het opgestelde inrichtingsplan blijven de voor het gebied kenmerkende landschapselementen behouden en worden deze aanzienlijk versterkt. Hierdoor gaat het plangebied goed op in het waardevolle, omliggende landschap en is er sprake van een aanzienlijke kwaliteitsimpuls in het landschap.

Het plangebied is gelegen in het welstandsgebied 'kampen en essen'. Voor dit gebied gelden de volgende welstandseisen:

3.3.4 Welstandsnota

Algemeen

De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij zijn zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het gaat dan om regels voor bijvoorbeeld monumenten, landgoederen en serrestallen.

Kampen en essen

  • plaatsing:
    • 1. in lijn met de huidige opbouw is de opzet van erven losjes;
    • 2. de nieuwbouw voegt zich in het ensemble van gebouwen;
    • 3. vanaf de omliggende wegen ligt nieuwbouw niet dominant in het zicht;

  • hoofdvorm:
    • 1. nieuwbouw moet in maat in een passende verhouding staan tot de bestaande bebouwing;
    • 2. de hoofdvorm dient aan te sluiten bij de oorspronkelijke architectuur van het gebied;
    • 3. het huis krijgt een dominante kap;
    • 4. huis, stal en schuur hebben een eenvoudige hoofdvorm;
    • 5. de stal en de schuur hebben een kap;

  • gevel:
    • 1. de gevel van het hoofdgebouw heeft een opbouw met verticale elementen;
    • 2. de huizen worden in baksteen en/of in hout gebouwd;
    • 3. de gevels van alle gebouwen zijn bescheiden en evenwichtig. Ze zijn harmonisch van opzet.
    • 4. de stal en de schuur kunnen in alle, mits deugdelijke, materialen worden uitgevoerd;

  • aan-, uit- en bijgebouwen en dakkapellen:
    • 1. de toevoegingen ondergeschikt houden aan het hoofdgebouw;
    • 2. aansluiten bij de architectuur van het hoofdgebouw;
    • 3. geen dakkapel op het bijgebouw;

  • detaillering:
    • 1. de gevels van alle gebouwen worden in gedekte kleuren gehouden;
    • 2. de daken van de huizen en boerderijen worden in matte gebakken pannen en/of in riet uitgevoerd;
    • 3. de daken van de stallen en schuren worden rood of donkergrijs gehouden.

Beeldkwaliteitsplan

Voor het landgoed is tevens een specifiek beeldkwaliteitsplan opgesteld door de gemeente Hof van Twente. De bebouwing op het landgoed bepaalt in samenhang met de buitenruimte en het landschap het type landgoed dat wordt gerealiseerd. Daarom worden er ter inspiratie een aantal richtlijnen gegeven die kunnen worden gebruikt bij het ontwikkelen van de bebouwing en het creëren van een samenhangend geheel van landschap, buitenruimte en bebouwing. De aspecten waar richtlijnen voor moeten worden opgesteld zijn:

• Massa opbouw

• Volume en grondoppervlak

• Bij- en aanbouwen

• Kleurstelling/materialen

Deze richtlijnen verschillen per landgoedtype. Er is echter ook een aantal algemene uitgangspunten te onderscheiden. De genoemde richtlijnen en uitgangspunten worden beschreven in een beeldkwaliteitsplan.Het beeldkwaliteitsplan doorloopt een afzonderlijke procedure en maakt derhalve geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van een nieuw landgoed met daarop één landhuis en één extra woning. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij een stedelijke ontwikkeling van 100 hectare of meer, 2000 woningen of meer en bij een ontwikkeling met een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project onder blijft. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit betekent dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Onderzoeksresultaten vormvrije m.e.r.-beoordeling

De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt uitgevoerd aan de hand van een zogenoemde 'aanmeldingsnotitie'. Binnen deze notitie moet aandacht worden besteed aan twee onderdelen:

  • 1. Een beschrijving van de activiteit, met in het bijzonder een beschrijving van de fysieke kenmerken van de gehele activiteit en een beschrijving van de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn;
  • 2. Een beschrijving van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, voor zover er informatie over deze gevolgen beschikbaar is.

Hieronder wordt kort ingegaan op de bovengenoemde onderdelen:

  • 1. Het project dat voorziet in een de realisatie van een nieuw landgoed binnen de gemeente Hof van Twente staat reeds afdoende beschreven in Hoofdstuk 2 van deze bestemmingsplantoelichting.
  • 2. Het voornemen heeft geen belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu. Het toevoegen van twee woningen heeft geen grote grote verkeersaantrekkende werking, ook de aanwezige landschappelijke en natuurlijke eigenschappen van de plangebieden worden met het voornemen in stand gehouden en bovenal versterkt. Er wordt een geruime oppervlakte nieuwe natuur ontwikkeld binnen het plangebied aan de Enkelaarsweg in Markelo. Deze ontwikkeling op zich zelf heeft reeds een positieve uitwerking voor wat betreft milieu. Hiervoor mag in compensatie binnen het plangebied twee extra woningen gerealiseerd worden in de vorm van een landhuis en een poortwoning.

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat voor zover er sprake is van nadelige effecten, deze afdoende met passende maatregelen worden tegengegaan. Hiervoor word verwezen naar 4.1. Het in dit hoofdstuk beschreven onderzoek geeft een voldoende goed beeld van de (milieu)situatie en de effecten van het plan daarop.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots onder de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen; het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in de bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10_0012.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In voorliggend geval dienen de nieuwe woningen aangemerkt te worden als milieugevoelig objecten. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

In de omgeving van de Enkelaarsweg zijn meerdere milieugevoelige functies aanwezig. De dichtsbijzijnde veehouderij is gelegen aan de Enkelaarsweg 2 te Markelo en ligt op een afstand van circa 100 meter van de nieuwe extra woning. Ter plaatse worden paarden gehouden, welke een grootste richtafstand van 50 meter met zich meebrengen voor het aspect geur. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de benodigde richtafstanden. De locatie van de extra woning zorgt niet voor aantasting van de agrarische en/of andere belangen in de omgeving.

Het kampeerterrein, met een grootste richtafstand van 50 meter voor geluid, aan de Hogedijk 12 te Markelo ligt op een afstand van circa 200 meter van het landhuis. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de benodigde richtafstanden. De locatie van het landhuis zorgt niet voor aantasting van de agrarische en/of andere belangen in de omgeving.

Gelet op vorenstaande wordt aan alle richtafstanden voldaan. Gezien de afstand tot omliggende milieubelastende functies wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de compensatiekavel sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden omliggende milieubelastende functies als gevolg van voorliggende ontwikkeling niet (verder) in hun bedrijfsvoering belemmerd.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij geldt voor een paardenhouderij een afstand van ten minste 50 m ten opzichte van een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom. Er is voor het houden van paarden geen geuremissie per vastgesteld, waardoor uit kan worden gegaan van een vaste afstand. In onderhavig plan betreft de afstand tussen het bouwvlak van het agrarische bedrijf aan de Enkelaarsweg 2 en de extra woning op het landgoed minstens 100 m. Het landhuis is op een dusdanig geruime afstand gelegen dat dit eveneens geen belemmering vormt. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast geldt dat omliggende agrarische bedrijven niet beperkt worden door de realisatie van de nieuwe geurgevoelige objecten.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Door Kruse Milieu B.V. is voor beide nieuwbouwlocaties een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 11 april 2019, Projectcode: 19016410) en d.d. 11 april 2019, Projectcode 19016510) om ter plaatse van de nieuwbouwlocaties de milieyhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. De verkennende bodemonderzoeken zijn in Bijlage 3 en Bijlage 4 van de toelichting opgenomen. Hieronder worden de resultaten per nieuwbouwlocatie opgenomen. Daarbij is onderscheid gemaakt in de nieuwbouwlocatie aan de westzijde van het plangebied Bijlage 3 en de nieuwe woning centraal gelegen in het plangebied Bijlage 4.

Nieuwbouwlocatie westzijde plangebied

Ter plaatse van de nieuwbouwlocatie aan de westzijde van het plangebied is de bodem onderzocht op een terrein ter grootte van circa 3000 m² ten oosten van de Enkelaarsweg en ten zuiden van de Hogedijk in Markelo. De onderzoekslocatie is onbebouwd en onverhard. Aanleiding voor het bodemonderzoek is de geplande nieuwbouw van een woning.

Resultaten veldwerk

De bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie is globaal matig fijn, zwak siltig zand. De bovengrond is zwak humeus, donkerbruin en bevat resten wortels. De ondergrond is beige tot geel. In de boven- en ondergrond zijn oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen, die zou kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Er zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater in peilbuis 1 is aangetroffen op 1.15 meter min maaiveld.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan worden geconcludeerd:

- de bovengrond (BG) is niet verontreinigd;

- de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;

- het grondwater in peilbuis 1 is zeer licht verontreinigd met barium, koper, nikkel en zink.

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien er overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In het grondwater zijn zeer lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Nieuwbouwlocatie centraal gelegen in plangebied

Ter plaatse van de nieuwbouwlocatie centraal gelegen in het plangebied is de bodem onderzocht op een terrein ter grootte van circa 4.950 m2 ten oosten van de Enkelaarsweg en ten zuiden van de Hogedijk in Markelo. De onderzoekslocatie is onbebouwd en onverhard.

Resultaten veldwerk

De bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie is globaal matig fijn, zwak siltig zand. De bovengrond is zwak humeus, donkerbruin en bevat resten wortels. De ondergrond is beige tot rood. In de boven- en ondergrond zijn oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen, die zou kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Er zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater in peilbuis 21 is aangetroffen op 1.40 meter min maaiveld.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan worden geconcludeerd:

- de bovengrond (BG) is niet verontreinigd;

- de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;

- het grondwater in peilbuis 21 is niet verontreinigd.

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" kan worden aangenomen, aangezien geen overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In het grondwater en de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

De bouwvlakken van de twee toe te voegen woningen liggen binnen de geluidszone van de Enkelaarsweg op een afstand van circa 120 meter (extra woning) en circa 200 meter (landhuis). Deze 60 km/u weg in het buitengebied van Markelo heeft een dermate lage verkeersintensiteit dat, incombinatie met de afstand tot de Enkelaarsweg, aangenomen kan worden dat de voorkeursgrenswaarde niet overschreden wordt. Voor wegverkeerslawaai is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Railverkeerslawaai

Er zijn geen spoorlijnen in de omgeving van het plangebied aanwezig.

Industrielawaai

Er is geen sprake van ligging op of nabij een gezoneerd industrieterrein. Nadere bespreking is derhalve niet noodzakelijk.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Het nieuwe landgoed en de twee woningen zorgen voor een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen in het gebied. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 30 per dag gesteld worden. Dit aantal wordt verdeeld over bewoners en bezoekers van de twee woningen en bezoekers van het landgoed (recreanten). Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op nul gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 30 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10_0013.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Voor de toetsing is gekeken naar de kwetsbare functies - in casu de nieuwe woningen - binnen het plangebied en het dichtstbijzijnde risico. Gebleken is dat het landhuis het dichtst bij een risicobron is gelegen, welke zich bevindt op ruim 3 km afstand. Dit betreft een buisleiding van de Gasunie Transport Services B.V. met een uitwendige diameter van 114 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. Deze afstand is ruimschoots voldoende. Uit de inventarisatie blijkt verder dat binnen een straal van ruim 3 km van deze locatie geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Voor de nieuwe woning geldt dat deze op nog verdere afstand is gelegen van de dichtstbijzijnde risicobron. Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

'Toekomstgericht waterbeheer'

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de landbouw, natuur of recreatie, hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2021 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de Watertoets. In de watertoetstabel zijn de taakgebieden van het waterschap nader uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10_0014.png"

Figuur 4.3: Watertoetstabel

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Belangen:

Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak(onder verhard oppervlakte wordt verstaan de gebouwen en bestrating rondom de woningen) toe met ca 800 m2. Daarnaast is het mogelijk om ook bestaand verhard oppervlak af te koppelen van het rioolstelsel zodat de kans op wateroverlast door toekomstige regenbuien wordt verminderd. Er is geen sprake van bestaande verharding. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd/geborgen hiervoor worden maatregelen genomen. Het totale plangebied is ca. 16 hectare daarmee is er voldoende mogelijkheid om het hemelwater in het gebied te laten infiltreren. Op deze wijze kan regenbui T=10+10%  (40mm) worden opgevangen in het plangebied en vertraagd worden afgevoerd. In extreme situaties zou bui T=100+10% tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt.

Bij voorkeur worden natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, regionale bergingsgebieden en overstromingsvlaktes niet bebouwd. Het plan gebied ligt dan weliswaar in het beekdal van de schipbeek. Maar dan wel op de hoger gelegen gronden. Het plangebied ligt circa 2 meter hoger dan het beekdal aan de westkant van de schipbeek. Ter plekke zijn de kades voldoende hoog. Aanvullende maatregelen zijn dan ook niet nodig.

 Grondwateroverlast

Belangen:

Nieuwe ontwikkelingen mogen geen structurele overlast van het grondwater ondervinden of grondwateroverlast veroorzaken.

Toetsingskaders en/of informatiebronnen

  • Peilbeheer afgestemd op behoud natuurlijke waterhuishouding (GGOR)
  • Voldoende mogelijkheden voor vasthouden, bergen van neerslag in bodem en andere voorzieningen
  • Grondwaterneutraal bouwen en bij dempen van bestaande watergangen rekening houden met bestaande drainagesystemen
  • Geohydrologische berekenen uitvoeren voor het bepalen van de maatgevende grondwaterstand (en de totale ophoging van het terrein)
  • Drainagebeleid van Waterschap Rijn en IJssel

Voorbeeldbeschrijvingen:

In het plangebied bevinden zich slecht doorlatende lagen. Om grondwateroverlast in de toekomstige situatie te voorkomen zijn nog geen maatregelen genomen. Overwogen wordt om bij de bouw drainage toe te passen of kruipruimte loos te bouwen.

Natte gebieden zoals kwelgebieden en zones binnendijks bij waterkeringen worden niet bebouwd. Bij het bepalen van de natte gebieden is niet alleen rekening gehouden met de huidige situatie, maar is ook gekeken naar ontwikkelingen in de toekomst zoals klimaatverandering, vernattingprojecten in de omgeving, beëindiging drinkwaterwinning, maatregelen om water vast te houden, etc.

Er worden geen sloten gedempt. Indien aanvullende maatregelen nodig zijn vanwege de kwel dan zullen die in overleg met het waterschap worden genomen.

Het bestemmingsplan maakt de aanleg van drainage, al dan niet met een omgevingsvergunning, mogelijk. Voorafgaand aan iedere aan te leggen drainage zal beoordeeld moeten worden of daarnaast/tevens een zogenaamde watervergunning op grond van de Keur van waterschap Rijn en IJssel vereist is, of dat kan worden volstaan met een melding.

Inrichting en beheer

Belangen:

Het beheer en onderhoud van het watersysteem dient met het reguliere onderhoudsmaterieel van het waterschap mogelijk te zijn. Daarnaast dienen wijzigingen aan het watersysteem en werkzaamheden in de keurzone met een watervergunning te worden uitgevoerd.

De voorgenomen ontwikkelingen zijn geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem.

Watertoetsproces

De watertoetstabel van het waterschap Rijn en IJssel is ingevuld en daarmee is de digitale watertoets verricht, zie figuur 4.3.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

In verband met de voorgenomen ontwikkeling is een toetsing van de plannen aan de natuurwetgeving en het natuurbeleid noodzakelijk. Met deze toetsing moet duidelijk worden hoe de ontwikkeling gerealiseerd kan worden binnen de kaders van de natuurbescherming.

Door Eelerwoude (projectnummer P2619, d.d. 20 maart 2019) is een verkennend onderzoek uitgevoerd. Op basis van een bureauonderzoek en een veldbezoek wordt aan de hand van aanwezige terreintypen en toevallige waarnemingen van soorten zo goed mogelijk ingeschat welke beschermde gebieden en plant- en diersoorten aanwezig (kunnen) zijn. Op basis daarvan worden uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen ontwikkeling en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen. Het rapport is in Bijlage 5 opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ongeveer 5 kilometer afstand en betreft Natura 2000-gebied De Borkeld. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er derhalve geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van het NNN. Het plangebied ligt op ongeveer3,5 kilometer van begrensd NNN-gebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Soortenbescherming

Op basis van een eenmalig veldonderzoek is de geschiktheid van het onderzoeksgebied/plangebied voor de verwachte soorten en/of soortgroepen beoordeeld. Het veldbezoek is uitgevoerd op 11 maart 2019, bij 6ºC, zwaar bewolkt weer en windkracht 4 Bft. Het gaat hier om een deskundigenoordeel op basis van de fysieke gesteldheid van het terrein (biotopenonderzoek). Daarnaast zijn de aangetroffen belangwekkende soorten genoteerd. Hieronder wordt de conclusie van het flora en fauna onderzoek ten aanzien van de soortenbescherming weergegeven. Voor de volledige rapportage wordt wederom verwezen naar Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

Het plangebied biedt een potentieel habitat voor een aantal beschermde soorten. Hoewel er geen gerichte en uitgebreide veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en eenmalig veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor vleermuizen, kleine grondgebonden zoogdieren, eekhoorn, algemene broedvogels, buizerd en enkele algemene amfibieën. Het plangebied maakt onderdeel uit van het leefgebied van deze soorten. De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de bovengenoemde soorten, omdat het habitat behouden blijft of versterkt wordt. Verder gelden de volgende aandachtspunten:

  • er dient rekening gehouden te worden met verlichting, conform de in paragraaf 5.2.1 uit Bijlage 5 opgenomen punten zodat uitstraling van verlichting naar de nu donkere omgeving tot een minimum wordt beperkt.

Conclusie

Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze uit Bijlage 5 is geen overtreding van de natuurwetten en natuurbeleid aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar. Het aspect 'ecologie' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geeft ter plaatse van het plangebied de aanduidingen 'middelhoge verwachting' en 'hoge verwachting'. Hiervoor geldt (voor de hoge verwachting) dat bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor de middelhoge verwachting ligt de onderzoeksgrens nog hoger.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxEnkelrwg-VS10_0015.png"
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart

Toets

De grenzen voor archeologisch onderzoek worden niet overschreden. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Ter bescherming van de (mogelijke) archeologische waarden zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' opgenomen in de regels en op de verbeelding conform het bestaande bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

4.11 Verkeer / parkeren

De twee erven op het nieuwe landgoed wordt ontsloten via de Hogedijk. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen door het toevoegen van twee woningen op een nieuw landgoed kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Hiertoe wordt parkeerruimte gerealiseerd op de betreffende woonerven. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

  • Algemene procedureregels

In deze bepaling is beschreven welke onderwerpen onderzocht moeten worden om de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan te waarborgen ten aanzien van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Agrarisch met waarden

De gronden die agrarisch in gebruik blijven zullen de bestemming 'agrarisch met waarden' krijgen. De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor behoud van de aanwezige landschapswaarden zijnde: beeldbepalende landschapselementen, beslotenheid, hoogteverschillen, rustige omstandigheden, natuur en waterhuishouding.

Bos

De bestaande gronden met de bestemming 'bos' zullen worden gehandhaafd. De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor bos en multifunctionele bosbouw; extensieve dagrecreatie; het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van algemene natuur- en landschapswaarden; water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

Natuur

De gronden rondom de woningen zullen worden omgezet van een agrarische bestemming naar een natuur bestemming. De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke, ecologische waarden en natuurwaarden; multifunctionele bosbouw; waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen; extensieve dagrecreatie. Middels deze bestemming kunnen naast bos ook vormen van natuur worden ontwikkeld.

Wonen

De als 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor het wonen met bijbehorende bouwwerken en daaronder begrepen wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen. Woningen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gesitueerd. Per bouwvlak is één (nieuwe) woning toegelaten.

Waarde - Archeologische verwachting 1

Gebieden met een hoge verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' gekregen. Het beleid dat voor deze bestemming geldt is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper dan 40 cm of met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2.

Waarde - Archeologische verwachting 2

Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' gekregen. Het beleid dat voor deze bestemming geldt is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper dan 40 cm of met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 5.000 m2.

Waarde - Archeologische verwachting 3

Gebieden met een hoge verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' gekregen. Het beleid dat voor deze bestemming geldt is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper dan 40 cm of met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 10 hectare.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. Naar aanleiding van de provinciale reactie is het plan aangepast waarbij het landhuis opgeschoven is in oostelijke richting waarbij een aanhechting ontstaat met de bosrand en het open veld meer beleefbaar blijft vanaf de weg. In Bijlage 2 is het aangepaste ontwerp gemotiveerd.

Waterschap Rijn en IJssel
Op 19 maart 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Rijn en Ijssel. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 12 september 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.