In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijk beleid beschreven dat relevant is voor het plan. We gaan in op hoe
het plan zich verhoudt tot het ruimtelijk beleid van achtereenvolgens de landelijke overheid, de provincie
en de gemeente.
3.1 Rijksbeleid
Bij het ruimtelijk beleid op rijksniveau onderscheiden we de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), het
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Ladder voor duurzame verstedelijking en de
Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Algemeen
Op 11 september 2020 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens ministers van Infrastructuur en Waterstaat, Economische Zaken en Klimaat, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Defensie, de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De NOVI komt als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening.
In de NOVI worden 21 nationale belangen onderscheiden. Per nationaal belang formuleert het Rijk één of meerdere opgaven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. De vier prioriteiten die het Rijk hanteert zijn:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio’s;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De NOVI is erop gericht om voor deze vier prioriteiten de nationale beleidskeuzes (op strategisch niveau) zo scherp mogelijk te formuleren.
Relevante keuzes NOVI agrarische bedrijfsontwikkeling
Gezien de doelstelling van de NOVI bevat het een breed palet aan nationale belangen en bijbehorende opgaven. De meest relevante aspecten uit de NOVI voor agrarische bedrijfsontwikkeling, worden hierna samengevat weergegeven.
Nationaal belang 18: Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie
De NOVI bevat één nationaal belang dat specifiek betrekking heeft op de landbouw, namelijk nationaal belang 18: ‘Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie’.
Het is volgens het Rijk van nationaal belang dat de land- en tuinbouw als grootste gebruiker van het landelijk gebied de omslag kan maken naar een kringlooplandbouw waarbij landbouw en biodiversiteit elkaar versterken. Zo kan de Nederlandse land- en tuinbouw naar de mening van het Rijk op duurzame wijze kwalitatief hoogwaardige producten leveren, dat wil zeggen voedsel en andere agroproducten.
De opgave die het Rijk zich in het kader van dit nationaal belang stelt, is het mogelijk maken en
realiseren van de transitie naar kringlooplandbouw.
Prioriteit 4: Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Als uitwerking van de prioriteit 4 ‘Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied’ wil het Rijk in beleidskeuze 4.3 een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem mogelijk maken, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit. Zowel de grondgebonden als de niet-grondgebonden land- en tuinbouw in Nederland wil het Rijk voldoende ruimte bieden om te produceren op een manier die ecologisch én sociaaleconomisch houdbaar en vol te houden is. Nederland beschikt over een efficiënte en in Europees verband vooraanstaande agrosector. Die sterke positie wil het Rijk in de toekomst behouden. Maar wel op een andere manier dan nu. De relatie tussen landbouw, landschap en natuur moet volgens het Rijk sterker en organischer worden dan zij nu is. Kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw zijn daarvoor naar haar mening nodig.
Het blijft voor Nederland van groot belang dat deze veranderingen bijdragen aan een gezonde en levensvatbare sector die internationaal concurrerend blijft. In goed geschikte gebieden is ruimte voor landbouw als primaire functie, waarin de conventionele bestaande landbouw ook zo veel mogelijk de omschakeling naar kringlooplandbouw zal maken.
De kern van de omslag naar kringlooplandbouw is dat de huidige keten verandert in een systeem met minimale onnodige verliezen. Landbouw, tuinbouw en visserij worden onderdeel van een circulair voedselsysteem. Kringlopen van grondstoffen en hulpbronnen worden op een zo laag mogelijk schaalniveau gesloten; regionaal, nationaal of internationaal. Akkerbouw, veehouderij en tuinbouw gebruiken in de eerste plaats grondstoffen uit elkaars ketens en reststromen uit de voedingsmiddelenindustrie en voedingsketens. Het accent ligt op het sluiten van kringlopen van nutriënten, water, energie, het voorkomen van afval en restproducten en het beperken van emissies naar bodem, water, lucht. Gewasresten, voedselresten, procesafval en mest worden opnieuw benut of verwerkt tot nieuwe producten.
Toetsing plan
Het plan draagt bij aan een duurzame voedsel- en agroproductie en een toekomstbestendig landelijk gebied door mest op te slaan en her te gebruiken op bedrijfseigen gronden. Daarmee wordt ingespeeld op het doel om het landelijk gebied een omslag te laten maken naar kringlooplandbouw. Ter plaatse wordt de mestkringloop gesloten en wordt bijgedragen aan een duurzame situatie voor de bodemkwaliteit. Voorts is van belang dat de bedrijfslocatie is gelegen in een gebied geschikt voor landbouw als primaire functie.
Daarnaast is initiatiefnemer voornemens te investeren in duurzaamheidsaspecten, waaronder zonnepanelen. Door zonnepanelen te plaatsen met een opbrengst van 117.000 kWh, wordt het agrarisch bedrijf voor wat betreft energie stroomneutraal. Bovendien overweegt initiatiefnemer om in de toekomst verder te investeren in de winning van duurzame energie.
Aangezien met het plan geen uitbreiding in dieraantallen wordt beoogd, zal de leefomgevingskwaliteit
niet afnemen.
Conclusie
Het plan is in lijn met de in de NOVI nagestreefde nationale belangen en beleidskeuzes.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Algemeen
Indien nationale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening dat vergen, kan de minister regels stellen aan de inhoud van bestemmingsplannen. Dit heeft de minister, in de vorm van een algemene maatregel van bestuur, gedaan in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 december 2011 is dit besluit in werking getreden en is nadien meerdere malen aangevuld. De regels in het besluit zijn normstellend benoemd en moeten direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.
De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Ruimtereservering parallelle Kaagbaan, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nationaal Natuurnetwerk, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Toetsing plan
Het plangebied ligt niet op gronden waar regels uit het Barro van toepassing zijn. Op een afstand van 2,5 kilometer van het plangebied bevindt zich een hoogspanningsverbinding.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het Barro.
3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)
Algemeen
De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro. In het Rarro zijn regels en ruimtereserveringen opgenomen voor defensieinstallaties, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, buisleidingen en het Natuurnetwerk Nederland.
Toetsing plan
Op circa 12,1 kilometer afstand van het plangebied bevindt zich buiten het militair luchtvaartterrein een zend- en ontvangstinstallatie. Het betreft antennepark Eibergen. Echter is het plangebied niet gelegen binnen de invloedsafstanden hiervan. Onderhavig planvoornemen vormt voor wat betreft het antennepark Eibergen geen belemmering.
Het plangebied is daarnaast gelegen binnen het radarverstoringsgebied van Twente en AOCS Nieuw Milligen. Ter plaatse van het planvoornemen mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken niet meer 118 meter ten opzichte van het NAP bedragen. Gelet op de toegestane hoogtes vormt onderhavig planvoornemen geen belemmering.
Ten slotte is het plangebied gelegen binnen een laagvliegroute 10 voor jacht- en transportvliegtuigen. Gezien de aard van het planvoornemen is onderhavig plan geen belemmering.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het Rarro.
3.2 Provinciaal beleid
Voor wat betreft het provinciaal ruimtelijk beleid zijn met name de Omgevingsvisie 2017 en de Omgevingsverordening 2017 van Overijssel van belang. Zij komen hieronder aan bod.
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Algemeen
Op 12 april 2017 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 2017 vastgesteld. Deze visie is naderhand meerdere malen geactualiseerd, waarvan de laatste actualisatie dateert van 15 december 2021. De Omgevingsvisie Overijssel is de provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel en heeft een wettelijke basis in het omgevingsrecht.
De provincie heeft de opgaven en kansen waar zij voor staat, vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert de provincie vanuit de – overkoepelende – rode draden: duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en socialiteit, waarvoor thema overstijgende kwaliteitsambities zijn geformuleerd.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities, gebruikt Overijssel het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen ‘of’, ‘waar’ en ‘hoe’ centraal. Dit model (zie figuur 3.1) is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes: ‘of’ er een maatschappelijke opgave is;
- ontwikkelingsperspectieven: ‘waar’ het initiatief past en ontwikkeld kan worden;
- gebiedskenmerken: ‘hoe’ een initiatief ingepast kan worden in het landschap.
Generieke beleidskeuzes (‘of’)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel
mogelijk zijn. In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s
en locaties. Dit zijn:
- integraliteit;
- toekomstbestendigheid;
- concentratiebeleid;
- (boven)regionale afstemming;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. Dit stelt immers ook eisen aan het onderbouwen van de (regionale) behoefte en de regionale afstemming van stedelijke ontwikkelingen. De Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden.
Ontwikkelingsperspectieven (‘waar’)
Na het beantwoorden van de ‘of-vraag’ is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Gebiedskenmerken: vier-lagen-benadering (‘hoe’)
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel zijn in de Catalogus Gebiedskenmerken (hierna: de catalogus) beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De aanwezige gebiedskenmerken zijn onderscheiden in vier lagen:
- Laag van de beleving: de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving;
- Stedelijke laag: de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen;
- Laag van de agrarisch cultuurlandschappen: het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettings-vormen;
- Natuurlijke laag: de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt.
Toetsing plan
In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op wordt nader ingegaan op artikel 2.1.3 (Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.1.7 (kwaliteitsimpuls agro en food) uit de Omgevingsverordening Overijssel. Tevens vindt in hoofdstuk 4 en 5 van deze toelichting een toetsing plaats aan generieke kaders.
Ontwikkelingsperspectief
De planlocatie ligt in het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’. Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van diverse functies in het buitengebied. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook voor andere sectoren, wil de provincie in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijke verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Schaalvergroting in de landbouw en het opwekken van hernieuwbare energie krijgen ruimte in het ontwikkelingsperspectief. Waardevermeerdering ontstaat door het benutten van de specifieke gebiedskwaliteiten, en van het maatschappelijke draagvlak voor kwaliteitsproductie en -producten.
Het plan is voorzien van een goede landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.3), waardoor het leidt tot behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Bovendien is initiatiefnemer voornemens in de toekomst te investeren in duurzaamheidsaspecten, zoals het plaaten van zonnepanelen zodat het agrarisch bedrijf energieneutraal wordt voor wat betreft stroom. Verder past het plan bij de overwegende agrarische functie van het gebied en leidt het niet tot een onevenredige aantasting van andere waarden in de (directe) omgeving (zie ook hoofdstuk 4).
Gebiedskenmerken: laag van de beleving
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes.
Voor onderhavig planvoornemen is geen gebiedskenmerk voor de laag van de beleving opgenomen in de omgevingsvisie.
Gebiedskenmerken: stedelijke laag
Voor onderhavig planvoornemen is geen gebiedskenmerk voor de stedelijke laag van de beleving opgenomen in de omgevingsvisie.
Gebiedskenmerken: laag agrarisch cultuurlandschap
Voor wat betreft het agrarisch cultuurlandschap is ter plaatse sprake van een ‘Oude Hoevenlandschap’. Als binnen dit gebiedskenmerk ontwikkelingen plaatsvinden, dan dienen deze bij te dragen aan behoud en accentuering van de dragende structuren van het oude hoevenlandschap. Daarnaast dient de ontwikkeling bij te dragen aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen. Bovendien vergroten ontwikkelingen de toegankelijkheid van erven en erfroutes.
Het plan wordt landschappelijk ingepast (zie paragraaf 2.3), waarbij rekening wordt gehouden met dit cultuurlandschap.
Gebiedskenmerken: natuurlijke laag
Het van toepassing zijnde gebiedskenmerk voor de natuurlijke laag is ‘Dekzandvlakte en ruggen’. In de ‘Catalogus Gebiedskenmerken’ is daaraan de volgende ontwikkelingsrichting gekoppeld: “Binnen het gebiedskenmerk ‘dekzandvlakten en ruggen’ dienen ontwikkelingen bij te dragen aan het beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Tevens is de (strekkings)richting van het landschap het uitgangspunt voor de ontwikkeling.”
Onderhavig plan doet geen afbreuk aan de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische elementen. Tevens is het plan voorzien van een goede landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.3).
Conclusie
Het plan past binnen de kaders van de Omgevingsvisie Overijssel.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijsel
Algemeen
De Omgevingsverordening Overijssel (hierna: de omgevingsverordening) wordt ingezet voor die beleidsonderwerpen uit de omgevingsvisie die de provincie juridisch vastgelegd wil hebben. Daartoe stelt de omgevingsverordening regels met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen.
Toetsing plan
Zorgvuldig ruimtegebruik
Met onderhavig plan is sprake van het verplaatsen van het bouwvlak van de Bollenweg 9 naar de Bollenweg 7 te Ambt Delden, waarbij initiatiefnemer in de toekomst de bedrijfswoning wil verplaatsen en extra opslag wil realiseren ten behoeve van het agrarisch bedrijf. De bestaande bebouwing is al zodanig gesitueerd dat het erf optimaal wordt benut. Derhalve is het planvoornemen, waarbij nieuwe bebouwing op de termijn plaatsvindt binnen het bouwvlak, in overeenstemming met artikel 2.1.3 van de omgevingsverordening.
Ruimtelijke kwaliteit
Artikel 2.1.5 schrijft voor dat bij nieuwe ontwikkelingen in de toelichting ingegaan moet worden op de ruimtelijke kwaliteit, waaronder het Uitvoeringsmodel en het ontwikkelingsperspectief uit de omgevingsvisie. In de vorige paragraaf is hier invulling aan gegeven. De landschappelijke inpassing is mede gebaseerd op de geldende gebiedskenmerken, één en ander blijkt onder meer uit paragraaf 2.3 van deze toelichting. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.1.5 van de omgevingsverordening.
Kwaliteitsimpuls agro en food
Gelet op de impact van agrarische bedrijfsvoering op de omgeving gaat Overijssel uit van het principe dat ondernemers ruimte voor ontwikkeling moeten verdienen door te investeren in aanvullende kwaliteitsvoorwaarden op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit. In artikel 2.1.7 van de omgevingsverordening is de kwaliteitsimpuls agro en food uitgewerkt. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de regels bij kleinschalige en grootschalige uitbreiding bij agrarische bedrijfsontwikkeling. Zoals hiervoor is aangegeven, is de bepaling of sprake is van een kleinschalige of grootschalige uitbreiding overgelaten aan de praktijk en hangt dit mede af van de ontwikkeling en het type landschap waar de ontwikkeling zich voordoet.
Het voorliggende plan leidt tot een verplaatsing van het bouwvlak met 6.500 m2. Er is zodoende per saldo geen sprake van een uitbreiding van te bebouwen oppervlak. Derhalve is sprake van een kleinschalige ontwikkeling en dient voldaan te worden aan lid 4 van artikel 2.1.7 van de omgevingsverordening.
Artikel 2.1.7 lid 4 van de omgevingsverordening schrijft voor dat onderbouwd moet worden dat het in redelijkheid niet mogelijk is om het bestaande agrarische bouwperceel voor de beoogde bedrijfsontwikkeling geschikt te maken. Binnen het bestaande agrarische bouwperceel is geen ruimte voor in paragraaf 2.2 beoogde agrarische voorzieningen. Daarnaast is het vanuit ruimtelijk oogpunt wenselijk om de bestaande en verouderde bedrijfswoning te verplaatsen naar het nieuw te realiseren bouwvlak naast de bedrijfswoning met nummer 7a. Voorts vindt zij plaats in een agrarische omgeving, waarbij de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast.
Ondanks dat het plan dus niet als grootschalig kwalificeert en geen aanvullende investeringen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit noodzakelijk zijn, leidt het wel degelijk tot een toegevoegde waarde op deze drie aspecten.
Ruimtelijke kwaliteit:
De nieuwbouw zal landschappelijk worden ingepast (zie paragraaf 2.3).
Duurzaamheid:
Het plan draagt op meerdere onderdelen bij aan meer duurzaamheid:
- initiatiefnemer is voornemens om zonnepanelen te plaatsen met een opbrengst van 117.000 kWh, waardoor het agrarisch bedrijf voor wat betreft energie stroomneutraal wordt.
- verder overweegt initiatiefnemer om in de toekomst verder te investeren in de winning van duurzame energie.
Sociale kwaliteit:
- initiatiefnemer biedt stageplekken aan voor studenten veehouderij en paraveterinear;
- initiatiefnemer biedt om het weekend opvang aan voor een gehandicapt familielid;
- initiatiefnemer biedt ruimte aan activiteiten van sportverenigingen, zoals touwtrekwedstrijden;
- initiatiefnemer is voornemens deel te nemen aan evenementen waaronder ‘Toer de Boer’, waarbij belangstellenden een kijkje kunnen nemen op de boerderij.
Cultuurhistorische waarden
Artikel 2.11.2 uit de omgevingsverordening schrijft voor dat in de ruimtelijke onderbouwing ingegaan moet worden op de aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied. Op basis van de informatie uit de Atlas voor Overijssel blijken binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig te zijn (zie ook paragraaf 4.2).
Conclusie
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied een passende ontwikkeling is binnen de provinciale beleidskaders.
3.3 Gemeentelijk beleid
Voor wat betreft het gemeentelijk beleid van de gemeente Hof van Twente is de structuurvisie ‘Structuurvisie Hof van Twente’ en het vigerende bestemmingsplan van toepassing. In paragraaf 1.3 is reeds het vigerende bestemmingsplan omschreven en getoetst. In navolgende subparagrafen is het gemeentelijke beleidskader nader uitgewerkt en getoetst aan het planvoornemen.
3.3.1 Structuurvisie Hof van Twente
Algemeen
Op 6 juli 2010 is de structuurvisie van de gemeente Hof van Twente vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie geeft de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar weer. Een visie op de ontwikkeling van de gemeente als geheel en op de langere termijn wordt ontwikkeld in se Strategische visie Hof van Twente. Naast de ruimtelijke ontwikkeling hebben ook economische en sociale onderwerpen een plek gekregen. De ruimtelijke visie voor het landelijk gebied wordt beschreven aan de hand van verschillende thema’s. Eén van die thema’s betreft de landbouw. Visie gemeente met betrekking tot landbouw:
- ruimte bieden aan een grootschalige gespecialiseerde agrarische sector. Rekening houdend met een afname van het aantal bedrijven wil de gemeente de groei van overblijvende (gezins)bedrijven faciliteren. De omvang van bedrijfsbebouwing zal de komende jaren steeds groter worden.
- grote stallen in een kleinschalig landschap vragen om extra investeringen in landschappelijke inpassing. De gemeente zet in op zorgvuldige landschappelijke inpassing, zodat een uitbreiding van bedrijven verantwoord kan plaatsvinden.
- de gemeente zet in op verbreding van de landbouw waarbij aanvullende inkomsten worden verkregen.
Toetsing plan
Met het planvoornemen wordt bijgedragen aan de visie die de gemeente Hof van Twente heeft op de landbouw. Allereerst wordt met het planvoornemen meer bebouwing mogelijk gemaakt op het perceel aan de Bollenweg 7. Door verplaatsing van het bouwvlak neemt het bouwvlak per saldo in de gemeente echter niet toe. Bovendien wordt het plan landschappelijk ingepast zodat de kwaliteiten van het landschap ter plaatse worden behouden. Bovendien overweegt initiatiefnemer om in de toekomst verder te investeren in de winning van duurzame energie, waarmee wordt bijgedragen aan duurzaamheidsaspecten die van nationaal belang, maar ook op gemeentelijk niveau van belang zijn.
3.3.2 Toekomstvisie Hof van Twente ‘Zicht op 2030’
Algemeen
In "Hof van Twente, zicht op 2030" is het beleid van de gemeente tot 2030 in hoofdlijnen vastgesteld. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen voor de komende jaren ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld
De belangrijkste aspecten uit de toekomstvisie voor het planvoornemen worden hieronder beschreven.
Verandering landelijk gebied
Er vindt een verandering in het landelijk gebied plaats. Het landschap dat vroeger hoofdzakelijk gebruikt werd voor voedselproductie zal steeds meer veranderen in een consumptief landschap voor recreatiedoeleinden. Daarnaast zal schaalvergroting in de landbouw zich blijven voortzetten, waardoor een markt ontstaat waarin nog steeds voldoende ruimte is voor een aantal grote agrarische bedrijven. Parallel hieraan bestaat een ontwikkeling in de richting van de biologische landbouw, waarvan de zichtbare invloed op de agrarische sector zal toenemen. Dit uit zich in toenemende aandacht voor energiegebruik en dierenwelzijn.
Aandacht voor duurzaamheid
De aandacht voor milieu, klimaatverandering en de eindigheid van fossiele brandstoffen staan op de agenda. Dit uit zich in de bouw van energie neutrale woningen, reductie in energiegebruik, het algemeen gebruikelijk worden van duurzame energiebronnen zoals zonne-energie of windenenergie. De gemeente hanteert het uitgangspunt ‘cradle to cradle’, waarbij alle gebruikte materialen na hun leven in het ene product, nuttig kunnen worden ingezet in een ander product.
Streefbeelden
- Unieke landschappelijke en cultuurlandschappelijke kwaliteiten verder ontwikkeld: behoud, onderhoud en herstel van waarden worden in de praktijk gebracht.
- Economische impuls door innovatieve duurzame ontwikkeling; energieconsumenten worden steeds vaker energieproducenten.
- Een kwalitatief sterke, maar duurzame agrarische sector gericht op wereldvoedselproductie en een belangrijke lokaal/regionale functie: de landbouw krijgt een multifunctionele functie, ze dient meerdere doelen naast voedselproductie, zoals energieproductie, landschaps- en natuurbeheer en recreatie.
Toetsing plan
Met het planvoornemen wordt een bijdrage geleverd aan de van belang zijnde aspecten uit de toekomstvisie. Allereerst draagt initiatiefnemer met het plan bij aan de verandering in het landelijk gebied waarbij het agrarisch bedrijf ruimte krijgt om zich te blijven ontwikkelen. Ten tweede draagt de landschappelijke inpassing bij aan het behoud en de versterking van het landschap. Bovendien draagt het plan bij aan het belangrijke aspect ‘duurzaamheid’, doordat initiatiefnemer voornemens is zonnepanelen te plaatsen en overweegt om in de toekomst verder te investeren in de winning van duurzame energie.