direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hof van Twente, herziening 1e Broekweg 4 Diepenheim
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.BGx1EBROEKWEG4-VS10

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor Huyskweker Linthorst, gelegen aan de 1e Broekweg 4 in Diepenheim, is een plan ontwikkeld. Ter plaatse is sprake van een glastuinbouwbedrijf, waar de gekweekte bloemen en planten eveneens aan particulieren worden verkocht. De klanten van Huyskweker Linthorst verwachten een voldoende groot assortiment om uit te kunnen kiezen. Om een voldoende groot assortiment te kunnen (blijven) bieden en dit op de eigen locatie te kunnen blijven produceren, is een uitbreiding van de kwekerij noodzakelijk. Het gaat hierbij echter alleen om de uitbreiding van de kweekruimte (kassen), de bestaande verkoopruimte wordt niet uitgebreid. De eigenaar van het bedrijf is voornemens om het bedrijf, in twee fasen, uit te breiden. De uitbreiding wordt mogelijk gemaakt door middel van de KGO-regeling (KGO = Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving). De uitbreiding past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de beide fasen van uitbreiding mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

De bedrijfslocatie, gelegen aan de 1e Broekweg 4 in Diepenheim, bestaat (inclusief de voorgenomen uitbreidingen) uit verschillende percelen, welke kadastraal bekend staan als gemeente Diepenheim, sectie A, percelen 536, 537, 538, 539, 540, 542, 813, 814, 1143 en 1144. Het plangebied ligt in het buitengebied, ten noorden van Diepenheim. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGx1EBROEKWEG4-VS10_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het bedrijf aan de 1e Broekweg 4 te zien is. Het gehele KGO plan (inclusief ruimtelijke inpassing/investering) is meegenomen in onderstaande begrenzing die tevens gebaseerd is op kadastrale perceelsgrenzen. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGx1EBROEKWEG4-VS10_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de 1e Broekweg 4 in Diepenheim geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hof van Twente op 9 december 2015 vastgesteld. Daarnaast zijn de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2018' van toepassing. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGx1EBROEKWEG4-VS10_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied zijn de enkelbestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' toegekend. Daarnaast kent het plangebied enkele gebiedsaanduidingen: 'milieuzone - intrekgebied', reconstructiewetzone - verwervingsgebied', 'vrijwaringszone - radar' en aangezien er ter plaatse sprake is van een glastuinbouwbedrijf kent het plangebied ook de aanduiding 'glastuinbouw'. Het plangebied kent in de huidige situatie een bouwvlak dat strak om de huidige bebouwing is gelegen, de gewenste uitbreiding past daarmee niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarnaast is er voor glastuinbouwbedrijven een maximaal toegestane oppervlakte aan kassen opgeomen. Voor het bedrijf aan de 1e Broekweg geldt een maximale oppervlakte van 7680m2, bij realisatie van de uitbreiding wordt deze oppervlakte ruimschoots overschreden. Een herziening van het vigerende bestemmingsplan is noodzakelijk om de beoogde uitbreiding mogelijk te maken.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente, herziening 1e Broekweg 4 Diepenheim' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1735.BGx1EBROEKWEG4-VS10);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de 1e Broekweg 4 in Diepenheim sprake van glastuinbouwbedrijf Huyskweker Linthorst. Het bedrijf verkoopt haar kweekproducten daarnaast ter plaatse aan particulieren. In de huidige situatie is sprake van een aantal aaneengebouwde kassen, aan de straatzijde van het perceel is een bedrijfswoning aanwezig. Het plangebied wordt via twee inritten ontsloten op de 1e Broekweg. In de omgeving zijn verschillende andere functies aanwezig, waaronder voornamelijk woonpercelen en daarnaast enkele (agrarische) bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGx1EBROEKWEG4-VS10_0004.png" Figuur 2.1: Huidige situatie zijaanzicht 1e Broekweg 4 Diepenheim (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGx1EBROEKWEG4-VS10_0005.png"

Figuur 2.2: Huidige situatie schuin-vooraanzicht 1e Broekweg 4 Diepenheim (bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

De eigenaar van glastuinbouwbedrijf Huyskweker Linthorst is voornemens om het bedrijf in twee fasen uit te breiden. De uitbreidingen betreffen het aanbouwen van extra kassen, welke zullen aansluiten op de al bestaande kassen. In onderstaande figuur 2.3 is de toekomstige situatie weergegeven. In figuur zijn de huidige kassen blauw omlijnd, de uitbreiding in fase 1 is paars omlijnd en de uitbreiding in fase 2 is geel omlijnd. Tevens is in de toekomstige situatie rekening gehouden met een investering in de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Voor een duidelijkere weergave wordt verwezen naar het ruimtelijke kwaliteitsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels van dit plan.

In de onderstaande figuur zijn eveneens de verschillende investeringen weergegeven. Rondom het bedrijf worden verschillende bomen en hagen aangeplant. Zo wordt rondom de nieuw te realiseren parkeerplaats een beukenhaag aangeplant en achter de kassen zal een wilde haag worden aangelegd. Aan de voorkant van het bedrijf wordt een rij essen aangeplant en rond de parkeerplaats zullen hoogstamfruitbomen worden aangeplant. De parkeerplaats zelf zal grotendeels worden aangelegd met grasbetonstenen, om de hoeveelheid verstening zoveel mogelijk te beperken.

Aan de achterzijde van het bedrijf wordt een hemelwaterbassin van 60x15x2,7 meter aangelegd (ca. 2500 m3). De gietwatervoorziening voor de kwekerij kan hierdoor in de toekomst voor het grootste deel door het hemelwaterbassin worden geleverd in plaats van door de bestaande bronnen. De bestaande bronnen zullen in de toekomst enkel als aanvullende voorziening dienen. Een tweede voordeel is dat het oppervlaktewaterysteem wordt ontzien, omdat bij regenbuien altijd eerst de nog aanwezige ruimte in het bassin zal worden benut. Om te voorkomen dat schoon hemelwater gelijk afvloeit naar het oppervlaktewater, wordt ten noorden van het bedrijf (aan de zijkant) een infiltratiestrook aangelegd. Achter deze infiltratiestrook wordt tevens een brede bosstrook aangeplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGx1EBROEKWEG4-VS10_0006.png" Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: De Erfontwikkelaar).

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Voor het onderhavige plan blijft de bestaande agrarische bestemming in stand en wordt het bestaande bedrijf uitgebreid. Deze ontwikkeling is niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, aangezien er sprake is van de vestiging van een aan het buitengebied verbonden functie en het toevoegen van bebouwing in het kader daarvan. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro wordt een stedelijke ontwikkeling aangemerkt als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieniningen. In dit geval kan de (uitbreiding van de) kwekerij niet worden aangemerkt als een stedelijke voorziening en daarmee is een nadere toelichting in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk. Wel moet er sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening en daarnaast moet de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar zijn. Het onderhavig bestemmingsplan is opgesteld om in deze onderbouwing te voorzien.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hierbij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGx1EBROEKWEG4-VS10_0007.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel).

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

De kwekerij betreft een buitengebied gebonden functie, met een ruimtevraag die hierbij passend is. Het huidige bouwvlak is helemaal gevuld met bestaande bebouwing. In dit geval kan worden gesteld dat een uitbreiding op een andere locatie niet wenselijk zou zijn geweest, aangezien het huidige bedrijf van de initiatiefnemers al gevestigd is aan de 1e Broekweg 4 in Diepenheim.

Middels het opgestelde KGO-plan zal de uitbreiding en daarmee gepaard gaande toename aan verstening in het buitengebied, worden gecompenseerd met een forse investering in de landschappelijke kwaliteit ter plaatse (artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving). Hierbij is rekening gehouden met de aanwezige gebiedskenmerken in de omgeving van het plangebied (artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit).

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGx1EBROEKWEG4-VS10_0008.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel).

Het plangebied kent het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ambitie is om de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw (en andere sectoren), nadrukkelijk te verbinden met het behouden en versterken van cultuurhistorsiche, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich hierbij op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Toets

De uitbreiding van de kwekerij past binnen het ontwikkelingsperspectief voor 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In het onderhavig plan wordt rekening gehouden met het behouden en versterken van met name de aanwezige natuurlijke en landschapselementen. Daarnaast wordt door middel van de aan te leggen infiltratiestrook en het hemelwaterbassin adaptief omgegaan met het opslaan en infiltreren van hemelwater, zodat wateroverlast in de toekomst kan worden voorkomen. De plannen van de initiatiefnemers leveren dan ook geen belemmeringen op voor de aanwezige functies en (landschappelijke) kenmerken in de omgeving.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied deels het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' en deels het kenmerk 'Beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGx1EBROEKWEG4-VS10_0009.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van het oppervlak van de provincie Overijssel. Na de ijstijden bleef er in grote delen van Overijssel een reliëfrijk, door de wind gevormd, zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms zijn deze gebieden vlak bij elkaar gelegen en soms zijn ze verder van elkaar verwijderd, wat zorgt voor een gevarieerd landschap. De ambitie voor dit landschap is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat gebied functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan worden bereikt door een meer natuurlijk watersysteem en door natuurlijke beplanting met inheemse soorten. Daarbij zou de strekkingsrichting van het landschap gebruikt moeten worden in gebiedsontwerpen. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en de verschillen in het watersysteem die in de gebieden voorkomen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de strekkingsrichting van het landschap, gevormd door een afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt vormen.

Het landschap in Overijssel is dus overwegend een zandlandschap, dat gekenmerkt wordt door de hoogteverschillen. In de laagtes van zo'n zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen. In deze gebieden sijpelde het water in de loop van het seizoen geleidelijk weg naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. De ambitie is om beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Het water de ruimte geven en de continuïteit van het systeem zijn daarbij leidend. Daarnaast is de ambitie om wateroverlast in lager gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Ontwikkelingen die plaatsvinden in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, moeten bijdragen aan het creëren van extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan de versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan de vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

Toets

Het plangebied is gelegen in een relatief laag gebied en in de nabije omgeving van onder andere het Twentekanaal en de Boven Regge. Het water is in dit gebied erg aanwezig en in het plan wordt dan ook extra aandacht besteedt aan het vasthouden en infiltreren van hemelwater. Het vasthouden van hemelwater zorgt ervoor dat wateroverlast, door een grote piekafvoer, kan worden voorkomen. Daarnaast draagt het aanleggen van een infiltratiestrook, met natuurvriendelijke inrichting, bij aan het beleefbaar maken van het watersysteem en de natuur ter plaatse. Met het ruimtelijk kwaliteitsplan KGO wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de gebiedskenmerken (zie ook Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan bij de regels van dit plan). Geconcludeerd wordt dat dit plan geen afbreuk doet aan de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

Het gebied kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' (zie figuur 3.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGx1EBROEKWEG4-VS10_0010.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Dit landschap is ontstaan rond 1820, vanaf die tijd werden de gebieden grootschalig en planmatig ontgonnen. Daarnaast zijn vanaf 1750, vanuit de landgoederen en buitens, ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit alles heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen, die worden afgewisseld met landschappen van grote boscomplexen en (niet ontgonnen) heidevelden. De landbouwontginningen worden gekenmerkt door de relatief open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. De structuur is rechtlijnig en erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen dan dragen deze bij aan het behouden en versterken van de dragende lineare structuren van lanen, bosstroken en ontginningslinten met erven en kenmerkende ruimtematen.

Toets

De voorgenomen plannen doen geen afbreuk aan de landschappelijke structuren die in het plangebied en diens omgeving aanwezig zijn. Van het verwijderen van de bestaande (groen)elementen is nauwelijks sprake. Middels het KGO plan zullen de huidige structuren verder worden versterkt.

De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Landelijk gebied Hof van Twente

In de structuurvisie landelijk gebied Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal. De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Dit integratiekader schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood voor rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt.

Daarnaast beschrijft de visie de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden. Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend, en bij het bepalen van het beleid dat in dit bestemmingsplan buitengebied wordt uitgewerkt.

De structuurvisie benoemt de volgende kernkwaliteiten van het landelijk gebied in Hof van Twente:

  • een sterke agrarische structuur, bestaande uit bedrijven die door schaalvergroting actief anticiperen op een wereldwijde marktwerking, of hun risico's spreiden door diensten te verlenen op het gebied van natuur en landschap en recreatieve functies of andere bedrijvigheid aan het bedrijf toe te voegen;
  • een grote mate van ondernemerschap, waardoor verspreid over het gehele landelijk gebied nieuwe bedrijvigheid wordt gestart;
  • een breed scala aan landelijke woonmilieus, variërend van kernen en buurtschappen tot individuele erven, dat qua kwaliteit aansluit bij actuele behoefte van de woonconsument;
  • een gevarieerd en aantrekkelijk landschap, met als bijzondere parels 23 archeologische monumenten, twee rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten (Den Haller en Stokkum) en acht rijksbeschermde historische buitenplaatsen;
  • een robuust ecologisch netwerk, dankzij een combinatie van grote natuurgebieden en talrijke verbindingen via beken en kleine natuurelementen;
  • een sterk ontwikkelde recreatieve (infra)structuur;
  • een goede regionale infrastructuur.

Met betrekking tot landbouw, in relatie tot glastuinbouw/kwekerij, is het volgende in de structuurvisie opgenomen:

Door stevig in te zetten op een zorgvuldige landschappelijke inpassing is de gemeente van mening dat verspreid over de gehele gemeente een uitbreiding van bedrijven verantwoord kan plaatsvinden. Vanwege de vereiste zorgvuldige landschappelijke inpassing worden geen landschappelijke eenheden (gebieden) aangewezen waar op voorhand een maximum aan de groei wordt gesteld. Centraal staat dat de gemeente onder de voorwaarde van ruimtelijke kwaliteit aan een schaalvergroting in de landbouw zal meewerken.

Naast het faciliteren van de groei van het agrarische bedrijf onder de voorwaarde van een landschappelijke inpassing richt het beleid zich tevens op het behoud van landschapswaarden die aan agrarische gronden verbonden zijn.

Het agrarisch grondgebruik zal moeten anticiperen op de aanwezigheid van te behouden landschapswaarden zoals:

  • de openheid en het reliëf van grote escomplexen rond Delden, Herike, Markelo en Stokkum. Het verwijderen van het bestaande reliëf door egalisatie en de boomteelt zal in deze gebieden niet worden toegestaan;
  • de openheid van kleinschalige broekontginningslandschap. In dit gebied zal boomteelt niet worden toegestaan;
  • de aanwezige houtsingels en houtwallen in het gehele gebied dienen in principe behouden te blijven. Incidenteel is ‘verplaatsing’ van een landschapselement mogelijk afhankelijk van de landschappelijke en ecologische waarde. Bij een dergelijke verplaatsing kan vanwege een verlies aan waarde (ouderdom) een compensatie worden gevraagd in de vorm van een oppervlaktevergroting of een bijdrage in het landschapsfonds.

Toets

Middels onderhavig plan wordt de uitbreiding van een agrarisch bedrijf mogelijk gemaakt. Bij de uitbreiding van het bedrijf wordt rekening gehouden met de ter plaatse aanwezige landschapswaarden en wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Een en ander staat beschreven in het ruimtelijk kwaliteitsplan dat als Bijlage 1 bij de regels van het onderhavig plan is opgenomen.

3.3.2 Toekomstvisie 'zicht op 2030'

In 2010 heeft de gemeente Hof van Twente de toekomstvisie voor haar grondgebied vastgesteld. Het doel van deze toekomstvisie is om de grote lijnen te schetsen: wat kenmerkt de gemeente nu en straks? Daarnaast geeft de toekomstvisie een mogelijk toekomstperspectief, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. De politiek en de burgers zullen de toekomstvisie een verdere concrete invulling geven. Dit kan in de komende jaren gestalte krijgen door de visie te gebruiken als toetsingskader voor sectorale beleidsontwikkeling (beleidsplannen) en meerjarige planvorming (programmabegrotingen).

Voor de gemeente Hof van Twente is het van belang voor meerdere sectoren het veelzijdige landschap te behouden, te herstellen en te ontwikkelen. De landschappelijke kwaliteit bij ontwikkelingen is dan ook van belang. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan werkgelegenheid in het buitengebied.

Toets

Bij onderhavig plan is er sprake van een ontwikkeling in het buitengebied. De ontwikkeling wordt zorgvuldig geïntegreerd in het landschap. Voor de ontwikkeling is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld (zie ook Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan bij de regels van dit plan). Hiermee wordt de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze in het landschap geïntegreerd. Het initiatief is niet in strijd met het toekomstperspectief van de gemeente.

Conclusie gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid vormt het kader waarbinnen de ontwikkeling plaats kan vinden. Het voornemen is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels voorliggend plan wordt de uitbreiding van het kweekbedrijf aan de 1e Broekweg 4 in Diepenheim mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in Hoofdstuk 2. Het gaat om de uitbreiding van een bestaand bedrijf, welke in de huidige situatie reeds de bestemming 'Agrarisch' kent.

De uitbreiding van kassen wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan. De m.e.r.-plicht geldt in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.

Bij het onderhavig plan is er sprake van het vergroten van het bouwvlak een bestaand glastuinbouwbedrijf, om hiermee een uitbreiding van de oppervlakte met aan kassen met 10.700 m2 mogelijk te maken. Middels een KGO-investering wordt ingezet op het verbeteren van de ruimtelijke en milieukundige situatie ter plaatse.

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling in algemene zin niet te kwalificeren is als landinrichtingsproject in de zin van het Besluit m.e.r.. De gevolgen voor het milieu zijn in de huidige situatie klein, als gevolg van de beoogde uitbreiding zullen de gevolgen voor het milieu zeker niet groter zijn dan in de huidige situatie het geval is. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGx1EBROEKWEG4-VS10_0011.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied bestaat uit het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. De kwekerij is op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' aan te merken als tuinbouwbedrijf en tuincentrum (vanwege de verkoop aan particulieren). Voor dergelijke bedrijven geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. In de omgeving van het plangebied zijn geen woningen of andere gevoelige functies gelegen die binnen deze richtafstanden vallen. Het dichtstbijzijnde milieugevoelige object is de woning aan de 1e Broekweg 5, gelegen op een afstand van 50 meter (gemeten van bouwvlak kwekerij tot gevel woning). Er wordt daarmee voldaan aan de eisen die worden gesteld op het gebied van milieuzonering.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

In onderhavig plan is sprake van een uitbreiding van een kweekbedrijf, zodoende zal er ter plaatse geen sprake zijn van de geurverspreiding van vee. Als gevolg van het plan zal dan ook geen geurhinder voor nabijgelegen functies ontstaan. Andersom betreft een kwekerij geen geurgevoelig object.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectcode: 19044816, rapportagedatum: 6 september 2019) om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. De resultaten van het onderzoek staan hieronder weergeven. Het volledige bodemonderzoek is in Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

Algemeen

In opdracht van Ad fontem is in een verkennend bodemonderzoek de bodem onderzocht op een terreindeel ter grootte van circa 12600 m² aan de 1e Broekweg 4 te Diepenheim. De onderzoekslocatie is momenteel onbebouwd en onverhard. Aanleiding voor het bodemonderzoek is de voorgenomen uitbreiding van de kassen en de bestemmingsplanwijziging.

Resultaten veldwerk

Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 2 boringen verricht tot 2.60 meter diepte. Deze zijn afgewerkt tot peilbuizen. Verder zijn er in totaal 23 inspectiegaten gegraven. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit uiterst fijn zand met daaronder matig grof tot matig fijn zand. In de boven- en ondergrond zijn roest- en/of oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen, die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is de peilbuizen 1 en 2 aangetroffen op 1.00 meter min maaiveld.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I) is niet verontreinigd;
  • de bovengrond (BG II) is niet verontreinigd;
  • de bovengrond (BG III) is zeer licht verontreinigd met kwik;
  • de ondergrond (OG I) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG II) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is licht verontreinigd met barium;
  • het grondwater (PB 2) is licht verontreinigd met barium.

Resultaten asbestanalyses

  • MM FF A bevat geen asbest;
  • MM FF B bevat geen asbest;
  • MM FF C bevat geen asbest.

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

De hypothese “onverdacht van aanwezigheid van asbest” voor de bovengrond van de onderzoekslocatie wordt gehandhaafd.

Conclusies en aanbevelingen

In de bovengrond (BG III) en in het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het onderzoek. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (kwekerij).

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

In onderhavig plan gaat het om de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf. De bedrijfswoning zal op zijn huidige plek blijven staan. Dit betekent dat er geen geluidsgevoelige functie op de locatie aan de 1e Broekweg 4 zal worden toegevoegd. Verdere toetsing aan de Wet geluidshinder wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De uitbreiding van de kwekerij aan de 1e Broekweg 4 in Diepenheim gebeurt ten behoeve van de uitbreiding van het assortiment. Dit betekent dat enkel de kwekerij zelf zal uitbreiden, de bijbehorende verkoopruimte zal de huidige grootte behouden. Naast de uitbreiding van het assortiment is ook het terughalen van de volledige opkweek naar de locatie aan de 1e Broekweg 4 een reden om de huidige oppervlakte aan kassen uit te breiden. De verwachting is dat het aantal klanten in slechts geringe mate zal toenemen, de uitbreiding is vooral gericht op het uitbreiden van het huidige assortiment, om zo met name de bestaande klanten een divers assortiment te kunnen blijven bieden en is minder gericht op het uitbreiden van de bestaande klantenkring. Het bedrijf heeft echter de afgelopen jaren een gezonde uitbreiding van het aantal klanten doorgemaakt, de verwachting is dan ook dat het aantal klanten in kleine mate zal groeien. De uitbreiding neemt slechts een geringe toename in het aantal verkeersbewegingen met zich mee. Hierbij zal het vooral gaan om het laden en lossen van goederen ten behoeve van de kwekerij.

Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het totaal extra verkeersbewegingen op 100 gesteld worden. Ten gevolge van het plan zal er sprake zijn van een toenamen van het vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 10% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 100 voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGx1EBROEKWEG4-VS10_0012.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op een bestaand bedrijf, er is geen sprake van het toevoegen van een gevoelige functie. Uit een inventarisatie van de risicokaart blijkt dat het dichtbijzijnde risico, de spoorlijn Hengelo-Zutphen, gelegen is op een afstand van ca. 695 meter. Vanwege de ruime afstand en gelet op het feit dat het plangebied niet kan worden aangemerkt als een gevoelige functie, is voor de externe risico's ten opzichte van het plangebied geen verder onderzoek nodig.

Naast de eventuele externe risico's die invloed zouden kunnen uitoefenen op het bedrijf aan de 1e Broekweg, moet ook gekeken worden naar de eventuele risico's door het bedrijf zouden kunnen onstaan voor nabijgelegen functies. Binnen het bedrijf wordt echter niet gewerkt met schadelijke stoffen, er worden hooguit eventuele gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze zullen enkel binnen de kassen gebruikt worden, waardoor er geen sprake zal zijn van overlast voor omliggende functies, laat staan dat er als gevolg van de bedrijfsactiviteiten risico's optreden. Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 10 juli 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. Uit de beantwoording van de vragen dat de normale procedure moet worden doorlopen.

Bij mail van 16 juli 2019 heeft het waterschap haar opmerkingen op het plan laten gedeeld. De opmerkingen luidden als volgt:

Het verhard oppervlak neemt toe met meer dan 12.000 m2. Hiervoor dienen compenserende maatregelen genomen te worden. Compenserende maatregelen zijn bijvoorbeeld de aanleg van een zaksloot, vijver, wadi's, bodempassage etc. Het waterschap hanteert hierbij de 55 mm vuistregel. Concreet betekent dit dat 55mm x de toename verhard oppervlak, dit uitgedrukt in kubieke meters, ingericht dient te worden voor waterberging. Voor dit plan betekent dit dat circa 660 kubieke meter water geborgen moet worden. Dit water kan worden geborgen in bijvoorbeeld een zaksloot, wadi's, bodempassage, (vis)vijver, infiltratiekratten etc.

Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding en schimmelvorming in kruipruimten te voorkomen. Het waterschap adviseerd voor bebouwing met kruipruimten een drooglegging van 1,00 meter en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 meter

Conclusie

Vanwege de toename van het verharde oppervlak met zo'n 12.000 m2 zal er circa 660 m3 water moeten worden geborgen. Bij onderhavig plan wordt er een hemelwaterbassin gerealiseerd met een inhoud van circa 2.500 m3. Op de totale teeltoppervlakte van ca. 1,7 ha na fase II geeft dit een wateropslag van bijna 1.500 m³ per ha. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de waterbergingsopgave.

Bij realisatie van de kassen zal rekening gehouden worden met voldoende drooglegging. De waterstromen van de kwekerij zullen gescheiden worden afgevoerd.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 580 meter afstand van het plangebied.

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 6,4 kilometer afstand (Borkeld).

Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

De gronden waarop de beoogde uitbreiding zal plaatsvinden betreffen intensief beheerd agrarische gronden. Op basis hiervan wordt het gebied ongeschikt geacht als leefgebied voor beschermde flora en fauna, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het plangebied kent binnen het vigerende bestemmingsplan deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Voor gronden met voorgenoemde dubbelbestemmingen geldt dat er geen nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd en legale gebouwen mogen niet worden vergroot en dat het verboden is diverse werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren. Middels een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

Toets

Waarde - Archeologische verwachting 2

Een deel van de uitbreiding van de kassen, de realisatie van de parkeerplaats zal de brede bosstrook en de natuurlijke infiltratiestrook zullen gerealiseerd worden op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2. Bij deze bestemming is, onder meer, geen omgevingsvergunning vereist voor archeolgie indien er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 5.000 m2 of van bodemingrepen niet dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld.

De bodemingrepen als gevolg van onderhavig plan ter plaatse van gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' hebben een oppervlakte die onder de 5.000 m2 zullen blijven. Daarmee is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Waarde - Archeologische verwachting 3

Een deel van de uitbreiding van de kassen en de realisatie van de parkeerplaats zal plaatsvinden op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Bij deze bestemming is, onder meer, geen omgevingsvergunning vereist voor archeolgie indien er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 10 ha of van bodemingrepen niet dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld.

De bodemingrepen als gevolg van onderhavig plan ter plaatse van gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' hebben een oppervlakte die ruimschoots onder de 10 ha blijft. Daarmee is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er zich binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen bevinden. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de 1e Broekweg. Het betreft een doodlopende weg, waar een maximale snelheid van 60 km/u geldt. Zoals in paragraaf 4.6 reeds is beschreven zal de uitbreiding van de kwekerij in geringe mate een toename in het aantal verkeersbewegingen met zich mee brengen. De beperkte toename in het aantal verkeersbewegingen kan gemakkelijk via de bestaande infrastructuur worden afgewikkeld. Zodoende levert het aspect 'verkeer' geen belemmeringen op voor onderhavig plan.

Parkeren

Het parkeren voor bezoekers en werknemers vindt plaats op het terrein van de kwekerij. In de huidige situatie zijn er 60 parkeerplaatsen voor bezoekers en werknemers aanwezig. In de huidige situatie wordt op een aantal piekmomenten in het jaar de parkeergelegenheid overtroffen door het aantal bezoekers. Hierdoor wordt er langs de weg geparkeerd. Dit moet om diverse voor de hand liggende redenen voorkomen worden. Om deze ongewenste situatie in de toekomst te voorkomen wordt er een nieuwe parkeerplaats met 49 parkeerplekken gerealiseerd (zie ook pagina 10 van het Ruimtelijk kwaliteitsplan). Deze parkeerplaats zal gebruikt worden op piekmomenten, de rest van het jaar zal de parkeerplaats niet gebruikt worden en een groen aanzicht hebben door het grotendeels toepassen van grasbetonstenen. Door deze aanpassing kan het bedrijf haar bezoekers het gehele jaar door van een parkeerplaats op het terrein voorzien.

Geconcludeerd wordt dat het aantal parkeerplaatsen ten opzichte van de huidige situatie substantieel toeneemt waarmee een verbeterde situatie ten aanzien van parkeren zal ontstaan. Derhalve levert ook het aspect 'parkeren' geen belemmeringen op voor het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • Afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • Specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • Afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

In dit onderdeel is zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelbepaling:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van regels met betrekking tot bestaande maatvoering, de dakhelling van gebouwen, de situering van woningen en de situering bijgebouwen en paardenbakken.

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

De algemene aanduidingsregels hebben betrekking op de in plangebied voorkomende algemene aanduidingen;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene procedureregels:

In deze bepaling zijn regels opgenomen over borging van de uitvoerbaarheid van eventuele wijzigingsplannen;

  • Regels in verband met vrijkomende agrarische bebouwing

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning te kunnen afwijken voor het gebruik van bestaande en legale bedrijfsgebouwen binnen een agrarisch bouwvlak dan wel voor het gebruik van bestaande en legale voormalige agrarische bedrijfsgebouwen binnen een andere bestemming ten behoeve van plattelandsappartementen, nevenactiviteiten, bebruik inpandige bedrijfsruimte van een boerderij voor bewoning, wijziging functie in verband met vrijkomende agrarische bebouwing en wijziging in verband met Rood voor Rood;

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

Agrarisch

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd het agrarisch gebruik en voor de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw'.

Natuur

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke, ecologische waarden en natuurwaarden en waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen. In onderhavig plan heeft de bestemming natuur betrekking op de 'brede bosstrook' en de 'natuurlijke infiltratiestrook' zoals opgenomen in het ruimtelijk kwaliteitsplan.

Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden. Het betreft in onderhavig plan de watergang aan de oostzijde van het plangebied.

Waarde - Archeologische verwachting 2

Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' gekregen. Het beleid dat voor deze bestemming geldt is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 5.000 m2.

Waarde - Archeologische verwachting 3

Gebieden met een lage verwachting voor de aanwezigheid van archeologische waarden hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' gekregen. Het beleid dat voor deze bestemming geldt is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 10 hectare.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

In het kader van vooroverleg is het plan in het najaar van 2018 aan de provincie voorgelegd. Per mail, d.d. 7 maart 2019, heeft de provincie laten weten in te kunnen stemmen met het plan.

Waterschap Vechtstromen

Op 10 juli 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap de normale procedure volgt. Het waterschap heeft, bij mail van 16 juli, aangegeven dat zij met inachtneming van aandachtspunten met het plan kunnen instemmen.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 3 oktober 2019 tot en met 13 november 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.