Plan: | De Nieuwe Rietgraaf - Rietgraaf |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.319OOSTwpnwrietgr-VSG1 |
Park15 ( Betuws bedrijvenpark) is zich de afgelopen jaren aan het ontwikkelen tot een belangrijke logistieke hotspot in de provincie Gelderland. Daar waar het park in het verleden is opgezet voor de vestiging van een mix van kleinere locale tot grotere bedrijven, wordt het bedrijventerrein in de praktijk uiteindelijk ingevuld met de vestiging van grote tot zeer grote bedrijven in de logistieke dienstverlening en moderne warehousing.
Met de komst van deze bedrijven is ook de infrastructuur aangepast aan de voorzieningen die dit soort bedrijven dicteren en past de logistieke afwikkeling naadloos bij het soort transportbewegingen. Daar waar oorspronkelijk infrastructuur voorzien was voor de ontsluiting van vele kleinere bedrijven met bijbehorend woon- werkverkeer, wordt nu ook de hoofdas voorzien van in- en uitritten, waar vrachtverkeer verdeeld over de dag aan- en af komt rijden, om vervolgens op de eigen kavel verder afgewikkeld te worden.
Deze ontwikkelingen vragen dus relatief ruime kavels voor het manoeuvreren, docken en afhandelen. Daar het gehele gebied ten zuiden van de Rietgraaf nu is voorzien voor dergelijke grote tot zeer grote bedrijven, wordt de ventweg nu vervangen door rangeerterrein op eigen kavel met de bijbehorende in- en uitritten vanaf de Rietgraaf en Grote Linie.
De realisatie van grote distributiecentra vraagt om zeer grote kavels, waarbij de oorspronkelijk (kleinschalige) wegenstructuur minder goed voldoet en een beperking vormt voor deze ontwikkeling. Door de veranderde marktvraag wordt het gebied anders ontwikkeld dan gedacht en is de nut en noodzaak van de secundaire weg komen te vervallen.
Op dit moment wordt de invulling van het gebied vormgegeven. Om de bedrijfsvoering goed te kunnen laten funtioneren is de wens ontstaan om de secundaire weg te laten vervallen. Door het vervallen van de weg kan het bedrijventerrein doelmatiger worden ingericht. De vrijgekomen gronden kunnen worden ingezet als eigen terrein ten behoeve van het rangeren en parkeren.
Om deze reden wordt gebruik gemaakt van de geboden wijzigingsmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan 'De Nieuwe Rietgraaf'. Op grond van artikel 16 is het mogelijk om een strook van maximaal 10 meter breed te wijzigen in de bestemming "bedrijventerrein" . Aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 16 lid 2 wordt voldaan.
Onderhavig wijzigingsplan vormt hiertoe de juridisch-planologische grondslag.
Het gehele bedrijvenpark ligt ten noordwesten van Oosterhout. Aan de noordzijde wordt het bedrijvenpark begrensd door de Rijksweg A15, aan de westzijde door de Akkerstraat en de Nieuwedijk. Aan de oostzijde wordt het bedrijvenpark begrensd door het bedrijventerrein de Grift. De grens loopt langs de gemeentegrens met Nijmegen. Het plangebied voor het wijzigingsplan ligt midden in het bedrijvenpark langs de hoofdontsluiting Rietgraaf. Afbeelding 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 1.1 - Globale ligging plangebied (bron: BingMaps)
In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'De Nieuwe Rietgraaf', dat onherroepelijk is geworden op 01 maart 2012. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Verkeer'. Daarnaast gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - Gas'. Een uitsnede van de verbeelding van het huidige bestemmingsplan 'De Nieuwe Rietgraaf' is weergegeven in afbeelding 1.2.
Afbeelding 1.2 - Vigerend bestemmingsplan
Op basis van artikel 3.9a Wro zal voor dit plan de procedure worden gevolgd conform artikel 3.4 Awb, met kennisgeving en beschikbaarstelling langs elektronische weg. Het ontwerp van onderhavig wijzigingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd.
Het wijzigingsplan bevat een toelichting, regels en een verbeelding en zal conform artikel 3.6 Wro onderdeel gaan uitmaken van het bestemmingsplan 'De Nieuwe Rietgraaf'. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het wijzigingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd: na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan de hand van thema's als beleid, milieu, etc. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hierin worden de bepalingen in de regels nader uitgelegd. Ten slotte komen in het vijfde hoofdstuk de financiële haalbaarheid en de resultaten van de procedure aan de orde.
Het plangebied beslaat de ruimtereservering voor een secundaire weg om bedrijfskavels te ontsluiten. Het gebied bestaat nu nog uit braakliggende grond die tot bedrijventerrein ontwikkeld wordt. In de omgeving van het plangebied zijn de eerste grote logistieke en distributiebedrijven gebouwd.
De realisatie van distributiecentra vraagt om zeer grote kavels. De oorspronkelijk voorziene wegenstructuur voldoet niet aan de verkeerskundige eisen die deze centra stellen; een grootschaliger wegennet is noodzakelijk. Daarnaast generen de distributiecentra ook minder verkeer. Deze twee aspecten van de ontwikkeling zorgen ervoor dat de noodzaak voor een secundaire weg is komen te vervallen. De huidige planologische mogelijkheden beperken de doelmatige ontwikkeling van de kavels voor grootschalige bedrijven.
Afbeelding 2.1 - Voorgenomen ontwikkeling
De oorspronkelijke verkeersstructuur ging uit van een intensief gebruik van de centrale as (Rietgraaf). Bij de ontwikkeling van de noordelijke kavels is gekozen voor het bevorderen van het gebruik van de (noordelijke) ringweg en het beperken van het gebruik van de centrale as (Rietgraaf). Het nog te ontwikkelen gebied in het noordwestelijk deel kan zorgen voor relatief veel verkeer maar dat verkeer gaat gebruik maken van het noordelijk deel van de ring in plaats van de centrale as. Bij de ontwikkeling van de zuidelijke kavels is een deel van de zuidelijke ring is komen te vervallen. Dit deel van het gebied wordt ontsloten via de Rietgraaf en de Grote Linie.
Afbeelding 2.2 verkeerscirculatie vrachtverkeer op grote logistieke kavels
Zoals op afbeelding 2.1 is aangegeven blijkt dat het type bedrijf dat zich nu huisvest op Park15 van een totaal andere orde van grootte is dan de oorspronkelijke invulling. Anders dan de kleine bedrijven die een bescheiden deel van hun kavel nodig hebben voor parkeren en laden en lossen, is bij de logistieke bedrijven het manoeuvreren en laden en lossen de belangrijkste bedrijfsactiviteit.
Dit betekent dat een groot deel van de kavel is gereserveerd voor ruimte voor vrachtwagens die rondrijden en achteruit de loading docks aandoen om daar te laden en te lossen. Elke kavel heeft dan ook zijn eigen verkeerscirculatie geheel op eigen terrein (afb. 2.2). Daarmee is het nut en de functie van de rijweg gedecimeerd tot aanrijroute en vertrekroute van en naar de entreepoorten van de kavels. Dit is goed te zien aan de noordzijde van de Rietgraaf waar slechts enkele in- en uitritten zijn van het logistieke centrum voor Lidl. Ook zit er één in- en uitrit van Nabuurs aan de Rietgraaf.
Nu aan de zuidzijde van de Rietgraaf ook een groot logistiek centrum ontwikkeld gaat worden is de aanleg van een nauwelijks gebruikte parallelweg een kostbare investering in ruimte en asfalt. Het betreffende bedrijf vraagt de 10 extra meter erbij voor de noodzakelijke circulatie van het vrachtverkeer waardoor de kavel veel efficiënter ingedeeld kan worden. Daarbij wordt gekeken naar een zo intensief en duurzaam mogelijk gebruik van de beschikbare ruimte.
Het verruilen van de in het verleden bedachte oppervlakte aan asfalt ventweg, die bedoeld was voor de ontsluiting van een heel lint aan kleine bedrijven direct langs de Rietgraaf, wordt met de komst van een volgend mega groot logistiek gebouw slim omgeruild voor m2 benodigd verkeers- en rangeerterrein.
Een tweede aanpassing van de wegenstructuur is het vervallen van de secundaire weg ten zuiden van de Rietgraaf watergang ter hoogte van kavel IV en VII. Hierdoor wordt het verkeer op de centrale as geconcentreerd op de hoofdrijbaan van de Rietgraaf ten noorden van de watergang. Een onderbouwing voor het vervallen van de secundaire weg is te vinden in Bijlage 1.
Alleen het bestemmingsverkeer naar het zuidelijk daarvan gelegen kavel én naar kavel VII zal gebruik maken van een reeds aangelegd deel van de secundaire weg. Uitgaand verkeer vanuit kavel IV en VII wordt direct aangesloten op de hoofdrijbaan van de Rietgraaf. Kavel IV heeft bovendien in de noord- westelijke hoek een aansluiting op de rotonde voor het uitgaande verkeer. Dit is de basis voor de berekening van de verkeersafwikkeling op de rotonde bij de entree van het gebied.
Voor de verantwoording van de aanpassing van het bestemmingsplan is door Goudappel Coffeng een onderzoek (Bijlage 2) uitgevoerd naar de mogelijkheid om de secundaire weg te laten vervallen. De basis hiervoor is de capaciteit van het huidige wegennet en te verwachten verkeersintensiteiten.
Conclusie
De realisatie van grote distributiecentra vraagt om zeer grote kavels, waarbij de oorspronkelijke (kleinschalige) wegenstructuur minder goed voldoet en een beperking vormt voor deze ontwikkeling. De secundaire weg ten zuiden van de watergang vervalt ter hoogte van kavels IV en VII. De Rietgraaf ten noorden van de watergang wordt hierdoor belangrijker in de ontsluitingsstructuur. De directe aansluitingen van bedrijven op de Rietgraaf kruisen de hoofdfietsroute en dat vraagt extra aandacht bij het ontwerp van deze uitritten ten aanzien van veiligheid.
Bij de gewijzigde verkeersstructuur in combinatie met de gewijzigde verkeersgeneratie, blijven de intensiteiten op de wegvakken ruimschoots onder de maximaal toelaatbare waarde. Ook voldoet de verkeersafwikkeling in de ochtendspits en avondspits ruimschoots op de onderzochte rotonde (met bypasses) bij de entree aan de oostzijde van het plangebied en de rotonde aan de westzijde van het plangebied.
Het bestemmingsplan "De Nieuwe Rietgraaf", dat de basis vormt voor het wijzigingsplan, bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het verleggen van bestemmingsgrenzen. In artikel 16.1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die burgemeester en wethouders bevoegd verklaart, het plan te wijzigen zodat bestemmingsgrenzen in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden aangepast. Met dien verstande dat de bij de wijziging betrokken bestemmingen met niet meer dan 10 m worden overschreden. Met een maximum overschrijding van 10 m voldoet het wijzigingsplan aan dit criterium.
Art 16.2 omschrijft de voorwaarden voor het toepassen van artikel 16.1 genoemde wijzigingen.
Aan die voorwaarden wordt voldaan:
In het vigerende bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming Verkeer. Op deze gronden mogen daarom geen bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend. Na overleg met de ontwikkelaar en gegadigde bedrijven is gebleken dat een meer doelmatige inrichting van het terrein mogelijk is en dat de nut en noodzaak voor het aanleggen van een secundaire verkeersontsluiting overbodig is.
Aangezien de in dit wijzigingsplan voorkomende bestemmingen slechts verschuiven ten opzichte van het bestemmingsplan, blijven de regels van het bestemmingsplan (voor deze locatie) intact.
Ten aanzien van het bebouwingspercentage dient op te worden gemerkt dat dit percentage is vastgesteld op minimaal 40% van het bouwperceel. De vergroting van het bouwperceel is van dien aard dat dit maar in kleine mate invloed heeft op de hoeveelheid bebouwing. Bij de ontwikkeling van de plannen zal rekening gehouden worden met de voorwaarden van het bestemmingsplan.
Het wijzigingsplan kan worden gerealiseerd binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan "De Nieuwe Rietgraaf" biedt (zie hoofdstuk 3). Het bestemmingsplan is opgesteld met inachtneming van alle relevante beleidskaders en voldoet aan de onderzoeksverplichtingen van het Besluit ruimtelijke ordening. In het kader van dit wijzigingsplan wordt daarom geen verdere aandacht besteed aan de beleidskaders en omgevingsaspecten.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In het algemeen geldt voor een wijzigingsbevoegdheid in zijn algemeenheid dat met het bestaan daarvan, de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd. Dit betekent dat in het moederplan de milieukundige effecten van een eventuele wijziging zijn meegenomen.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, flora en fauna, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.
Kader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit. Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Op basis van de bovengenoemde richtlijnen is het MER opgesteld voor het moederplan 'De Nieuwe Rietgraaf'. Het MER is opgesteld voor het m.e.r. (beoordelings)-plichtige initiatief ‘aanleg bedrijventerrein’.
De conclusies uit het Milieueffectrapport (MER) zijn per deelaspect (duurzaamheid en energie, landschap/cultuurhistorie en archeologie, ecologie, bodem, water, verkeer, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, belemmeringen en milieuzonering) beschreven in hoofdstuk 6 van het moederplan 'De Nieuwe Rietgraaf'.
Voor het wijzigingsplan 'De Nieuwe Rietgraaf - Rietgraaf' is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling (vormvrij) opgesteld (zie Bijlage 3). Deze wordt aan het bevoegd gezag voorgelegd ter beoordeling.
Conclusie
De voorgenomen activiteiten, zoals omschreven in de vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bijlage 3), leiden niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, mede gerelateerd aan de reeds bestemde situatie voor de bestaande ontwikkeling van het bedrijventerrein. De gevolgen voor het milieu zijn aan de hand van de gebruikelijke toetsingskaders in voldoende mate beoordeeld.
Het doorlopen van een m.e.r.-procedure voor deze activiteiten wordt door de initiatiefnemer dan ook niet noodzakelijk geacht, mede omdat het geen nieuwe gezichtspunten zal opleveren voor de gevolgen die de voorgenomen veranderingen hebben op het milieu.
Bij de vaststelling van een wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Dit gebeurt doorgaans aan de hand van een actueel bodemonderzoek conform de richtlijnen NEN 5740.
Verantwoording
Het uitvoeren van onderzoek naar de bodemkwaliteit doet zich voor in situaties waarin personen langdurig verblijven of aanwezig zijn. In voorliggend geval betreft het het wijzigen van een verkeersbestemming in een bedrijfsbestemming.
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit van het gehele bedrijvenpark is in het moederplan een beperkt historisch bodemonderzoek en een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. De aanleiding tot het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek was de voorgenomen ontwikkeling van de onderzoekslocatie tot bedrijventerrein. In het afgelopen decennium zijn reeds bodemonderzoeken uitgevoerd op het merendeel van de in het plangebied gesitueerde percelen.
Hieruit is gebleken dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt er geen bezwaar bestaat tegen de voorgenomen ontwikkeling van een bedrijvenpark. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning zullen de reeds uitgevoerde bodemonderzoeken worden gecompleteerd met aanvullende onderzoeken zodat het gehele bedrijvenpark voldoende is onderzocht.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een wijzigingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid". De Wet geluidhinder behandelt drie geluidsbronnen: industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. In dit geval wordt geen nieuw geluidsgevoelig object gerealiseerd, waardoor de aspecten railverkeers- en industrielawaai buiten beschouwing gelaten kunnen worden.
Verantwoording Verkeerslawaai
Het verwijderen van de secundaire weg betreft een wijziging in de verkeerstructuur van het bedrijvenpark. Hierdoor veranderen de verkeerstromen binnen het terrein. Het aantal verkeersbewegingen neemt hierdoor af (zie Bijlage 2).
Uit de toelichting van het moederplan blijkt ten aanzien van geluid het volgende: "De toename in de geluidsbelasting door de wegverkeersaantrekkende werking van het gehele Betuws Bedrijvenpark is beperkt. Voor het wegverkeer zal de geluidsbelasting van de A15 ook zonder de afschermende werking van het bedrijvenpark, onder de voorkeurswaarde liggen."
Met de hier ontwikkelende grootschalige distributiecentra genereert Park 15 aanmerkelijk minder verkeer (namelijk 8.500 mvt/etm, echter met een hoger aandeel vrachtverkeer) dan met de kleinschaliger bedrijven waarvan in de oorspronkelijke planvorming werd uitgegaan.
Verantwoording Industrielawaai
Industrielawaai
De milieuzonering is in de planregels vastgelegd. Daartoe is een Lijst van bedrijfsactiviteiten opgesteld (zie Bijlage 1 van de regels). Aanvullend hierop is een eerste gewenste distributie van de bedrijfscategorieën opgesteld. Het uitgangspunt voor lijst en distributie zijn:
In de uitgevoerde berekeningen voor het moederplan is ervan uitgegaan dat categorieën 1 t/m 4.2 toegestaan zullen zijn. De resulterende industriegeluidbelastingen op de woningen ten gevolge van het bedrijventerrein zijn flink lager dan de ambitienorm waarden. Het kleinste verschil voor de ambitienorm woningen is 3 dB(A). Voor de overige woningen blijft de geluidbelasting ruim onder de 50 dB(A) (kleinste verschil voor deze woningen is 2 dB(A).
Conclusie
Een nieuw akoestisch onderzoek is, gezien de geringe uitbreiding en het vervallen van de secundaire weg, niet aan de orde.
In opdracht van de initatiefnemer is door GRAS Advies (juni 2019, zie Bijlage 4) een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie ten behoeve van de beoogde wijziging van de bestemming.
In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.
De bescherming van de natuurgebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de mogelijke verzuring en vermesting van een habitat ten gevolge van stikstofdepositie. Het plan is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied.
Met de inwerkingtreding van de Programma Aanpak Stikstof (PAS) dient voor een uitbreiding van een bestaande activiteit zonder een Natuurbeschermingswetvergunning onder de PAS met het programma Aerius het projecteffect van het plan te worden bepaald. Afhankelijk van de hoogte van het projecteffect kan eventueel een melding of vergunning en nader onderzoek noodzakelijk zijn.
De Raad van State heeft recent een uitspraak gedaan waarmee het systeem van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) de facto is komen te vervallen. Een van de bepalingen die de Afdeling onverbindend heeft verklaard is artikel 2.12 van het Besluit natuurbescherming (Bnb). In deze bepaling zijn de zogenoemde drempel- en grenswaarden opgenomen (0,05 resp. 1 mol per hectare per jaar). Nu deze bepaling onverbindend is verklaard, zal in beginsel voor iedere toename aan stikstofdepositie een vergunning moeten worden aangevraagd.
Met het bestemmingsplan wordt de uitbreiding van een bedrijventerrein mogelijk gemaakt. De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan.
De berekeningen voor peiljaar 2019 zijn verricht met behulp van het programma Aerius Calculator versie 2016L. Uit de AERIUS berekening blijk dat de voorgenomen ontwikkeling een stikstofdepositie heeft die nihil is in Natura 2000-gebieden. Er zijn geen significante gevolgen van de voorgenomen situatie voor Natura 2000-gebieden met betrekking tot de stikstofdepositie. Er hoeft geen melding gedaan te worden of een vergunning aangevraagd te worden binnen de Wet natuurbescherming m.b.t. stikstofdepositie.
In de Wet luchtkwaliteit staan normen (grenswaarden en plandrempels) voor onder andere de concentraties zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (fijn stof (PM10), koolmonoxide (CO) en benzeen (C6H6) in de lucht. Daarnaast wordt in de Wet Luchtkwaliteit gestreefd naar meer flexibiliteit als het gaat om de koppeling van luchtkwaliteitseisen en ruimtelijke ontwikkelingen. Deze flexibiliteit is met name terug te vinden in een verdeling in projecten die wel of niet in betekenende mate ((N)IBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. NIBM projecten hoeven niet langer getoetst te worden aan de grenswaarden.
In onderhavig plan is er sprake van een kleine hoeveelheid nieuwbouw. Op het gehele Betuws Bedrijvenpark wordt geen industrie verwacht met hoge emissies van stikstofoxiden en fijnstof. Onderzoeken, uitgevoerd voor het moederplan, laten zien dat bij volledige realisatie van het bedrijvenpark voldaan word aan de eisen in de Wet milieubeheer. Onderhavige kleine uitbreiding van de bouwmogelijkheden draagt dan ook niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook planologisch aanvaardbaar voor het aspect luchtkwaliteit.
Voor luchtkwaliteit geldt (ook) dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan al moet zijn rekening gehouden met de gevolgen voor luchtkwaliteit bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Er geldt bij de vaststelling van een wijzigingsplan dan ook geen verplichte luchtkwaliteitstoets (art. 5.16 Wm). Verder is het onderzoek uit 2010 uitgevoerd op basis van een 'worst case'-benadering, zodat ook daarom geen onevenredig nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn te verwachten.
De toelaatbaarheid van de milieubelastende bedrijfsactiviteiten is afgestemd op de aanwezige gevoelige functies in de omgeving. Hierbij is gebruik gemaakt van richtafstanden voor milieubelastende activiteiten zoals opgenomen in de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering (juni 2009).
Voor elk bedrijfstype zijn kenmerken weergegeven, zoals afstanden tot een rustige woonwijk. De weergegeven kenmerken zijn van toepassing op ‘gemiddelde’, moderne bedrijven binnen een bedrijfstype. Hierbij is rekening gehouden met de normaliter bij deze bedrijven voorkomende opslagen en installaties. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaarde normen houden.
Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gekozen:
Afbeelding 5.1: Milieuzonering bedrijvenpark. (plangebied in blauw)
De milieuzonering is in de planregels vastgelegd. Daartoe is een Lijst van bedrijfsactiviteiten opgesteld die als Bijlage 1 bij de planregels is gevoegd.
De maximaal toegestane milieucategorie is daarmee vastgelegd. De uitbreiding van het plangebied valt in de zone waarbinnen bedrijven tot milieucategorie 4.1 zijn toegestaan.
De nadere invulling per milieucategorie voor wat betreft bedrijfssoorten wordt in dit bestemmingsplan niet geregeld. Deze milieucategorieën worden geregeld in het moederplan 'De Nieuwe Rietgraaf'.
Het transport, het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen brengt risico’s met zich mee door de mogelijkheid dat bij een ongeluk deze stoffen kunnen vrijkomen. Het begrip externe veiligheid geeft inzicht in het risico voor omwonenden. Indien bij ruimtelijke ontwikkelingen risicobronnen in de nabijheid van gevoelige bestemmingen worden gesitueerd dient dit te worden meegewogen in de besluitvorming over het bestemmingsplan.
Het beleid inzake externe veiligheid vindt, als het gaat om inrichtingen, zijn wettelijke grondslag in het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (hierna: Bevi). Externe veiligheid wordt in dit besluit gedefinieerd als: “de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.”
Het externe veiligheidsbeleid stelt twee doelstellingen centraal:
Het Bevi geeft daartoe veiligheidsnormen en bepaalt dat het bevoegd gezag bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening dient te houden met externe veiligheid. Het Bevi maakt onderscheid tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico houdt het risico in dat op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar, een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon ongeval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De richtwaarde van het plaatsgebonden risico bedraagt 10-6. Dit betekent dat de kans dat iemand buiten de inrichting overlijdt ten gevolge van een ongeval in die inrichting niet hoger mag zijn dan 1 op de miljoen jaar. Dit kan grafisch worden weergegeven door een risicocontour. Voor een aantal categorieën inrichtingen is in de Regeling externe veiligheid inrichtingen een vaste veiligheidscontour vastgelegd. Voor overige inrichtingen wordt de veiligheidscontour door het bevoegd gezag bepaald. Binnen de vastgestelde contour mogen zich geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bevinden.
Het groepsrisico
Naast het plaatsgebonden risico speelt ook het groepsrisico een rol in het externe veiligheidsbeleid. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval. Het groepsrisico wordt bepaald voor een trajectdeel van één kilometer (kilometervak). Het groepsrisico op een bepaald punt op een traject is gedefinieerd als het hoogste gevonden groepsrisico per kilometervak. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een curve waarin de relatie tussen een kans van optreden en het aantal slachtoffers is vastgelegd.
Het risico dient onder de normcurve voor groepsrisico’s te blijven. De curve voor groepsrisico’s geeft het risico aan dat bij een ongeval een groep van een bepaalde omvang (10, 100, 1000 personen) dodelijk wordt getroffen. Aan deze risico’s per omvang van de groep zijn maxima gesteld, de zogenaamde oriënterende waardes. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar. Bij de toetsing moet worden bezien of de kans per kilometer route of tracé op een bepaald aantal slachtoffers groter is dan bovengenoemde oriëntatiewaarden.
Deze oriëntatiewaarden gelden in alle situaties, dus voor zowel vervoersbesluiten als omgevingsbesluiten en in zowel bestaande als nieuwe situaties. Over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico moet verantwoording worden afgelegd. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen.
Conclusies plaatsgebonden risico
In 2025 zal door de toename in transportintensiteiten en de verschuivingen in het transport door het doortrekken van de A15 naar de A12 de intensiteit van het gevaarlijk transport over de A15 flink toegenomen zijn. De 10-6 contour ligt nog vrijwel op de A15, maar de 10-8 contour omspant het Betuws Bedrijvenpark zodat er zeker een groepsrisicobijdrage zal zijn van het gehele Betuws Bedrijvenpark. De maximale groepsrisicobijdrages liggen nu zowel op de Griftdijk ten gevolge van de bevoorrading van de benzinestations als op de A15 ten gevolge van de ligging van de bevolkingsdichtheden in het Betuws Bedrijvenpark en de toegenomen vervoersintensiteiten gevaarlijk transport. Het maximale groepsrisicowegdeel ligt in 2025 ter hoogte van de beoogde kantorenlocaties aan de noordwest zijde van het Betuws Bedrijvenpark. Dit ten gevolge van de hoge werknemersdichtheden ter plaatse. Deze kantorenlocaties vallen buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan. Het plaatsgebonden risico voor dit bestemmingsplan verandert niet.
Conclusies voor het groepsrisico
Berekend is het groepsrisico voor het verkeer inclusief het Betuws Bedrijvenpark. Oorzaak van het groepsrisico zijn de werknemersdichtheden en de toegenomen aantallen bewegingen gevaarlijk vervoer. De toename in het aantal bewegingen komt enerzijds door de autonome groei, anderzijds door de wijzigingen in de infrastructuur (doortrekken A15 naar de A12), waardoor het verkeer een alternatieve route kan kiezen van en naar met name de Duitse grens. Het groepsrisico blijft minstens een factor 10 onder de oriëntatiewaardes. Hoewel het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde blijft is er sprake van een toename in het groepsrisico. De toename van het groepsrisico blijft ver binnen de gestelde normen en vormt dus geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de Betuweroute
Door het in gebruik nemen van de Betuweroute en de werknemersdichtheden op het te ontwikkelen Betuws Bedrijvenpark ontstaat er een beperkt groepsrisico. Het maximale risico op een kilometer van de route blijft maximaal ruim onder de 10-7. Zowel het totale groepsrisico van de route als het maximale groepsrisico per kilometer blijven ruim een factor 10 onder de oriëntatiewaarde
Containeruitwisselpunt (CUP)
In het kader van de onderzoeken naar de Betuweroute is in 2004 een nadere analyse uitgevoerd naar de risico’s voor de externe veiligheid van het geprojecteerde CUP. De samenvattende notitie geeft aan dat de contouren globaal cirkelvormig zijn en zich uitstrekken met als middelpunt de twee wissellocaties tussen de sporenbundels. De omvang van de contouren is 305 meter voor de 10-6 contour en 630 meter voor de 10-7 contour en 1180 meter voor de 10-8 contour. Dit betekent dat de bebouwing op het Betuws Bedrijvenpark zich buiten de 10-6 contour bevindt, maar wel binnen de 10-8 en 10-7 contouren. De ontwikkeling van het gehele Betuws Bedrijvenpark zal bijdragen aan het groepsrisico van het geprojecteerde CUP.
De aanpassingen die dit wijzigingsplan mogelijk maakt zijn dusdanig klein dat dit niet bijdraagt aan een vergroting van het groepsrisico.
Gasleidingentracé
Ter plaatse van de locatie van het wijzigingsplan is op dit moment één gasleidingentracé gesitueerd, namelijk:
De genoemde afstanden gelden vanuit het hart van de leiding en gelden ook naar de andere zijde (dus toetsingsafstand totaal bedraagt 110m).
Op de plankaart is de leiding en de veiligheidszone opgenomen met een bouwverbod, met de mogelijkheid om in overleg met de leidingexploitant hiervan af te wijken.
Hoogspanningsleiding
De volgende leiding loopt in noordwest-zuidoostelijke richting langs het plangebied;
Voor hoogspanningleidingen bestaan twee stroken/zones waar rekening mee moet worden gehouden:
Beide zone's lopen niet door het plangebied van het wijzigingsplan.
Het nieuwe watersysteem van het Betuws Bedrijvenpark sluit aan bij het reeds bestaande en breidt deze tevens uit met de herintroductie van de Nieuwe Rietgraaf, gedeeltelijk op de plek van de Rietkampsche Tochtsloot. De hoofdwaterlopen zijn in het plangebied in principe gehandhaafd. De Korte Pijp is omgelegd langs de groene bufferzone. Het principe van het watersysteem is gebaseerd op opvangen, bergen en afvoeren. Derhalve is er binnen het plangebied ruimte gereserveerd voor retentie. In verband met het hoogteverloop, van zuid naar noord, is ruimte gereserveerd op diverse plaatsen waaronder de bufferzone, het profiel van de Nieuwe Rietgraaf en de A15-zone.
Het wijzigingsplan voorziet in het omzetten van een verkeersbestemming naar een bedrijfsbestemming. Hiermee komt een aanzienlijk deel van het verhard oppervlak van de secundaire weg te vervallen. De nieuwe bestemming maakt bedrijventerrein mogelijk.
Wijziging verhard oppervlak in het wijzigingsplan
Groen/verhard in oorspronkelijke plan:
Verhard oppervlak: 6.166 m2
Berm: 1.834 m2
Groen/verhard nieuwe plan:
Verhard oppervlak: 7.263 m2
Berm: 737 m2
Toename verhard oppervlak:
7.263 m2 – 6.166 m2 = 1097 m2
Totale watercompensatie wijzigingsplan:
1.097 m2 * 10% watercompensatie = 110 m2 nieuw oppervlaktewater
Het hemelwater van de daken wordt door middel van een regenwaterriool geloosd op het oppervlaktewater. Het hemelwater op de verharding wordt na filtering eveneens geloosd op oppervlaktewater. Vuil water wordt afgevoerd via een vuilwaterriool.
Door het vervallen van de Ventweg (parallel aan de Rietgraaf, zuidzijde) is er een kleine wijziging in het watersysteem m.b.t. het HWA (Hemel Water Afvoer). De afvoer van het HWA op de ventweg zou in de vergunde situatie gaan naar de naastgelegen A watergang. Deze afvoer is door het Waterschap vergund maar had niet de voorkeur omdat het beleid is HWA zoveel mogelijk op retentie water te laten afvoeren en zo min mogelijk op een A watergang. In de voorgaande situatie was dit niet mogelijk en heeft het Waterschap ingestemd met de maatregel.
Door het vervallen van de Ventweg kan Park 15 het HWA loskoppelen van de A watergang. Dit omdat de verharding van de Ventweg wordt toebedeeld aan uitgeefbaar terrein. De nieuwe eigenaar van het terrein dient dit in te richten conform het Waterhuiskundig plan Park 15. Hierin staat o.a. dat HWA water afkomstig van terreinen moet worden afgevoerd naar de retentie op Park 15. In aanvulling op de bestaande vergunning wordt er extra retentie op Park 15 aangelegd. De dichtbij zijnde retentie gebied is de watergang aan de zuidzijde van Kavel IV wat een wateroppervlakte heeft van ca. 3700 m2. Deze oppervlakte kan worden gezien als extra retentie en is besproken met het Waterschap en zal ook zo worden vergund. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de compensatie plicht op Park 15.
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
Voor het wijzigingsplan is een quickscan flora en fauna (Bijlage 5) opgesteld.
Beschermde gebieden
Het projectgebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied of een gebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Rijntakken. Dit beschermd gebied ligt ten zuiden van het projectgebied met de kortste afstand op ca. 1,4 km ten noordwesten van het projectgebied. Andere Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand (> 4.8 km) van het projectgebied. Gezien de aard van de ruimtelijke ingrepen, de afstand tot Natura 2000- en Natuurnetwerk Nederland gebieden zijn geen directe, nadelige effecten te verwachten op beschermde soorten in deze gebieden. Een substantieel, negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofemissie en daarmee op Natura 2000-gebieden is niet aannemelijk. Er is geen sprake van significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden, het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
Houtopstanden
De bomen binnen het projectgebied bevinden zich binnen de bebouwde kom. Daarmee is het onderdeel Houtopstanden van de Wet natuurbescherming niet van toepassing.
Vogels
Het projectgebied is (onderdeel van) een leefgebied voor diverse zang-, water- en weidevogels. Verstoring van broedvogels kan voorkomen worden door de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Het broedseizoen is globaal aan te geven tussen 15 maart en 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Eerdere en latere broedgevallen zijn ook beschermd conform de Wet natuurbescherming.
Zorgplicht
De aannemer behoudt te allen tijde zijn of haar zorgplicht: "De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende planten en dieren, alsmede voor hun directe leefomgeving. In praktijk betekent dit het a) voorkomen, b) beperken en c) ongedaan maken van schadelijke handelingen voor de natuur."
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Uitgevoerd onderzoek
In verband met de planontwikkeling van het gehele Betuws Bedrijvenpark (185,82 ha) te Oosterhout is archeologisch onderzoek verricht. Dit gaat terug tot het einde van de jaren ’90 van de vorige eeuw, toen met het oog op andere (maar niet uitgevoerde) planontwikkeling door RAAP een karterend booronderzoek is uitgevoerd. Hierbij zijn zes vindplaatsen aangetroffen, daterend uit de Prehistorie, Romeinse Tijd en Middeleeuwen/Nieuwe Tijd. Voor een klein deel van het bestemmingsplangebied zijn de aanduidingen uit het moederplan overgenomen voor de archeologische verwachtingskans.
Het betreft hier de aanduidingen:
Bij de toekomstige ontwikkelingen zal op een aantal delen binnen onderhavig bestemmingsplan rekening moeten worden gehouden met een redelijke tot grote trefkans op archeologische sporen. In de regels is daarom een regeling opgenomen, waarbij de voorwaarden staan aangegeven wanneer een verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op basis van het archeologisch onderzoek zal bepaald worden of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebieden waar (naar verwachting) archeologische waarden aanwezig zijn door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' beschermd. Ter plaatse van deze dubbelbestemming is bouwen uitsluitend onder voorwaarden (na archeologisch onderzoek) toegestaan.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit wijzigingsplan. Ter plaatse van de dubbelbestemming zal bij de aanvraag van de omgevingsvergunning nader onderzoek nodig zijn. Bouwen is uitsluitend toegestaan onder voorwaarden (na archeologisch onderzoek).
De grondslag voor dit wijzigingsplan wordt gevormd door het bestemmingsplan 'De Nieuwe Rietgraaf'. De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin onderdeel uit van het bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat wijzigingen worden geacht deel uit te maken van het (bestemmings)plan, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet is verwerkelijkt, kunnen worden herzien op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan.
wijzigingsplan
Het 1e wijzigingsplan De Nieuwe Rietgraaf is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten die is vervat in een GML-bestand NL.IMRO.1734.319OOSTwpnwrietgr-VSG1 met bijbehorende toelichting en regels. Dit wijzigingsplan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan.
De papieren plankaart (bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende plan) is getekend op een schaal 1:2.000 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de verbeelding opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.
Regels
De fundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het Besluit op de ruimtelijke ordening is op 1 juli 2008 in werking getreden. Vooruitlopend op deze inwerkingtreding heeft het ministerie VROM het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP-2008) gepresenteerd. Deze standaard, die in 2012 is aangepast (SVBP-2012), geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de opzet van bestemmings-, uitwerkings- en wijzigingsplannen. Bij het opstellen van deze standaard is ook rekening gehouden met het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO-2012) en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012 (PRBP-2012). De inhoudelijke regeling sluit dus aan op het bestemmingsplan De Nieuwe Rietgraaf. De regels van het voorliggende wijzigingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Deze hoofdstukken zijn:
1. Inleidende regels: In de Inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1) en worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden (artikel 2).
2. Bestemmingsregels: In de bestemmingsregels zijn de relevante regels opgenomen voor dit wijzigingsplan. Het gaat hier om de bestemming 'Bedrijventerrein' en de dubbelbestemmingen 'Leiding – Gas', 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' en 'Waarde – Archeologie'.
3. Algemene regels: In artikel 8 is een antidubbeltelregel opgenomen. Deze regel strekt ertoe dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van bouwvergunningen, niet nogmaals meegeteld kunnen worden. Verder zijn in dit hoofdstuk opgenomen: Algemene onthefingsregels (artikel 9) en Algemene wijzigingsregels (artikel 10).
4. Overgangs- en slotregels: De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.2 van het Bro opgenomen (artikel 11 en 12). In artikel 13 is de gebruikelijke slotregel overgenomen.
Bij het opstellen van een bestemmings- of wijzigingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn. Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro moet voor een wijzigingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een ‘bouwplan’. Artikel 6.2.1 van het Bro beschrijft wat een ‘bouwplan’ is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
De ‘Grex-wet’ is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden. Voorliggend wijzigingsplan behelst een particuliere ontwikkeling, waaraan voor de gemeente geen kosten verbonden zijn. Tussen gemeente en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten om de financiële haalbaarheid te borgen van het moederplan. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.
Inspraak en vooroverleg
Per 1 juli 2005 is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) in werking getreden. Artikel 6a Wro is daarmee vervallen en daarmee ook de inspraakverplichting. Dat betekent dat ruimtelijke plannen (o.a. wijzigingsplannen) worden voorbereid met toepassing van de UOV (Awb). Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze een ieder zijn/haar mening kenbaar kan maken.
Ontwerp terinzagelegging
Het ontwerp wijzigingsplan ‘De Nieuwe Rietgraaf - Rietgraaf' heeft overeenkomstig artikel 3.8 Wro gedurende zes weken ter inzage gelegen ten behoeve van het indienen van zienswijzen. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan.
Gedurende de termijn zijn 2 zienswijzen ingediend. Deze hebben niet geleidt tot een aanpassing van het wijzigingsplan. (zie Bijlage 6)
Het plan is vervolgens op 3 december met inachtname van deze wijzigingen vastgesteld.