Plan: | TAM-omgevingsplan Buitengebied, Ondergrondse 150kV-verbindingen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0411BUITondrg150kV-VSG1 |
TenneT is voornemens hun bestaande ondergrondse hoogspanningsverbindingen in de gemeente Overbetuwe planologisch te borgen middels het wijzigen van het omgevingsplan. De hoogspanningsverbindingen worden niet aangelegd of uitgebreid, maar maken reeds deel uit van de bestaande situatie. De 150kV-verbindingen zijn in de jaren 70 aangelegd. In 2023 is de verbinding tussen Dodewaard – Renkum vervangen. De verbinding Dodewaard - Kattenberg zal in de nabije toekomst nog vervangen moeten worden. Hoewel de verbindingen sinds de jaren 70 bestaan, zijn deze – in tegenstelling tot de bovengrondse hoogspanningsverbindingen – nooit juridisch-planologisch vastgelegd. Het voorliggend plan voorziet enkel in de instandhouding van de bestaande hoogspanningsverbindingen.
Voor het wijzigen van het Omgevingsplan wordt gebruik gemaakt van een TAM-omgevingsplan. Met een TAM-omgevingsplan wordt een wijziging van het omgevingsplan opgesteld, maar mag men hierbij gebruik maken van de digitale standaarden zoals deze golden voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet (dus voor 1 januari 2024). Onder de Omgevingswet worden in het Omgevingsplan geen (dubbel)bestemmingen meer opgenomen. De (dubbel)bestemmingen zoals we die kennen van het bestemmingsplan zullen functies heten. Er moet onder meer aangetoond worden dat het plan in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Onderhavige motivering voorziet hierin.
Het projectgebied omvat het tracé van twee bestaande hoogspanningsverbindingen door gemeente Overbetuwe (zie figuur 1.1).
![]() |
Figuur 1.1: Globale aanduiding bestaande 150kV verbindingen door gemeente Overbetuwe (ingezoomd zie figuur 2.1) |
Het betreft de volgende verbindingen:
De verbindingen lopen door het buitengebied van gemeente Overbetuwe. Het buitengebied is een dunbevolkt gebied dat voornamelijk uit agrarische gronden bestaat. Dit gebied kenmerkt zich door een afwisseling van open landbouwgronden, oevers, paden en sporadisch wat bebouwing.
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet (per 1 januari 2024) is van rechtswege een omgevingsplan ontstaan. Het overgangsrecht voorziet in een 'tijdelijk' omgevingsplan. Het 'tijdelijke' omgevingsplan bestaat uit de ruimtelijke plannen onder de oude Wet ruimtelijke ordening (waaronder bestemmingsplannen en beheersverordeningen) en gedecentraliseerde rijksregels over onder meer bouwen en milieubelastende activiteiten (Bruidsschat). Op de locaties waar de verbindingen door gemeente Overbetuwe lopen was het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' (vastgesteld 5 maart 2013) van toepassing. Dit plan is opgenomen in het Omgevingsplan van Overbetuwe. Figuur 1.2 toont een uitsnede van dit (tijdelijke) omgevingsplan van rechtswege.
![]() |
Figuur 1.2: Uitsnede (tijdelijke deel) omgevingsplan van rechtswege 'Buitengebied Overbetuwe' |
De verbindingen liggen met name op gronden met een agrarische bestemming, waar op verschillende plaatsen bedrijfswoningen zijn gevestigd. Op diverse plekken passeren de verbindingen ook woonbestemmingen. Over het gehele buitengebied rusten er archeologische dubbelbestemmingen. Nabij de 150kV-verbinding Dodewaard – Kattenberg zijn er ten behoeve van de bovengrondse hoogspanningsverbindingen gronden waarop een dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' geldt. Aan de noordkant, ter hoogte van de oevers van rivier de Nederrijn, passeren de verbindingen gronden waarop een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' rust. Verder passeren de verbindingen, in de nabijheid van hoogspanningsstation Dodewaard, gronden met de gebiedsaanduiding 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied'.
Deze motivering bestaat uit verschillende onderdelen. Hoofdstuk 2 bevat een projectbeschrijving, waarbij tevens wordt ingegaan op de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 bevat de toets aan relevant rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Daarna zal het plan in hoofdstuk 4 worden getoetst aan de verschillende relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hierbij wordt per aspect het toetsingskader geschetst. Ten slotte wordt in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken
Momenteel lopen er twee ondergrondse 150kV hoogspanningsverbindingen vanaf Dodewaard via het noordwestelijke deel van gemeente Overbetuwe:
Het noordwesten van de gemeente Overbetuwe wordt gekenmerkt door agrarische gebieden, waterwegen en groene open ruimtes. Het gebied heeft een open karakter. De ondergrondse verbindingen hebben geen landschappelijk effect. De hoogspanningsstations zijn buiten de grenzen van de gemeente gelegen en maken geen onderdeel uit van dit plan.
![]() |
Figuur 2.1: Globale aanduiding bestaande 150kV verbindingen door noordwestelijk deel gemeente Overbetuwe |
Er is geen sprake van aanleg of uitbreiding van de verbindingen. De twee ondergrondse verbindingen zijn namelijk al aangelegd. De verbinding Dodewaard - Kattenberg zal wel in de nabije toekomst vervangen moeten worden, echter blijft het tracé ongewijzigd.
Dit TAM-omgevingsplan is alleen gericht op de juridische borging van de bestaande ondergrondse 150kV-verbindingen. Ter plaatse van de tracés van de verbindingen en 3 meter aan weerszijden van de kabels (gemeten vanuit de buitenste kabels) zijn een werkingsgebied 'Leiding - Beperkingengebied - kabels en leidingen' en een werkingsgebied 'Leiding - Hoofdinfrastructuur - kabels en leidingen' opgenomen.
Met de Nationale omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de inrichting van de fysieke leefomgeving meer over aan de decentrale overheden en komt de gebruiker centraal te staan.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem de fysieke leefomgeving. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren, dit is echter niet altijd mogelijk. In die gevallen dienen belangen te worden afgewogen. Hiervoor gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:1
Onderhavig plan is niet in strijd is met de nationale belangen en waar de NOVI op van invloed is. Een hoogspanningsnet van 110kV en hoger wordt in de NOVI juist aangewezen als nationaal belang. Immers dient een betrouwbaar hoogspanningsnet juist de nationale belangen. De bestaande hoogspanningsverbindingen zijn namelijk essentieel voor de betrouwbaarheid en stabiliteit van het elektriciteitsnetwerk.
Het Bkl voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Er staat onder andere in wat er in omgevingsplannen, omgevingsverordeningen en waterschapsverordeningen moet staan. Ook omgevingswaarden van het Rijk staan in het Bkl. Verder geeft het Bkl regels voor het toetsen en verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning. En regels over monitoring en gegevensverzameling.
De normering uit het Bkl werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over (wijzigingen van) omgevingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Zoals al in voorgaande paragraaf bij de NOVI is aangegeven, dienen de hoogspanningsverbindingen nationale belangen gezien ze van essentieel belang zijn voor het functioneren van elektriciteitsnetwerken. Het Bkl vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit kwaliteit leefomgeving (par. 5.1.5.4 Bkl) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Zie voor de onderbouwing van de ladder verder onder paragraaf 4.12.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een middellange en lange termijnvisie, waarin Provincie Gelderland benoemt wat voor Gelderland van waarde is en wat zij wil beschermen, terwijl ook richting gegeven wordt aan wat de provincie wil en moet veranderen richting 2050. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 vastgesteld door Provinciale Staten en vervangt de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018.
Vanuit het Gelderse rijke verleden en het heden werkt Provincie Gelderland aan de toekomst. Een schoon, gezond, veilig en welvarend Gelderland. De provincie voegt als volgt waarde toe:
De focus is op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. De provincie wil en kan daar van toegevoegde waarde zijn, door zeven met elkaar samenhangende ambities na te streven waarbij het verschil gemaakt kan worden voor een schoon, gezond, veilig en welvarend Gelderland:
De Provincie Gelderland streeft naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten. Uiteindelijk is het doel dat Gelderland in 2050 volledig klimaatneutraal is, met als tussendoel de reductie van broeikasgasreductie met 55%. Een betrouwbaar elektriciteitsnetwerk is hiervoor van essentieel belang. De 150kV-verbindingen maken deel uit van het bestaande elektriciteitsnet. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de borging van de hoogspanningsverbindingen passen in de omgevingsvisie van Gelderland.
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. Deze is op 15 december 2021 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De omgevingsverordening richt zich net zo breed als de omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van biodiversiteit, natuur, landschap, milieu, provinciale wegen, water (met name grond- en zwemwater), cultureel erfgoed, wonen en ruimte.
In artikel 1.7 van de omgevingsverordening is aangegeven dat de provincie Gelderland de duurzame opwekking van energie als een zwaarwegend maatschappelijk belang ziet. Hoogspanningsverbindingen zijn hierbij zeer van belang als onderdeel van het energiesysteem. In paragraaf 5.7.7 van de omgevingsverordening zijn specifieke bepalingen opgenomen in het kader van de energietransitie. Deze bepalingen zijn gericht op het duurzaam opwekken van energie.
De 150kV-verbindingen maken reeds deel uit van de bestaande situatie en zijn van belang voor het transport van duurzaam opgewekte energie. Onderhavig plan is niet in strijd met de Omgevingsverordening Gelderland.
De Watervisie 2050 is uitgewerkt in het waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken. Verbinden. Vergroenen.', dat op 26 november 2021 door het waterschap Rivierenland is opgesteld. Volgens de Omgevingswet zijn waterschappen verplicht een waterbeheerprogramma op te stellen. In het waterbeheerprogramma staan oplossingen, maatregelen en ideeën voor de korte termijn (periode van 6 jaar). Deze worden vervolgens in projecten en in het reguliere beheer en onderhoud door het waterschap gerealiseerd. Het bevat een gebiedsgerichte aanpak voor verschillende deelgebieden. In het waterbeheerprogramma zijn per waterthema de doelstellingen en maatregelen genoemd, zodat een aantrekkelijk en toekomstbestendig rivierengebied ontwikkeld kan worden. Er wordt in aangegeven hoe wordt ingespeeld op de veranderende omstandigheden, zoals klimaatverandering, de stikstofproblematiek, energietransitie, gezondheid, etc. Voor een beeld hiervan wordt verwezen naar het waterbeheerprogramma zelf.
De desbetreffende hoogspanningsverbindingen maken deel uit van de bestaande situatie en veroorzaken geen nieuwe effecten op het beheergebied van Waterschap Rivierenland.
De Omgevingsvisie is erop gericht de kwaliteit van de leefomgeving op niveau te houden en waar mogelijk (verder) te verbeteren. De visie dat bevat de ambities voor de kwaliteit van de leefomgeving. Een vitale en aantrekkelijke leefomgeving in Overbetuwe moet er rekening worden gehouden houden met belangrijke trends. Deze trends sturen op de verdere ontwikkeling van met name zes opgaven:
Gemeente Overbetuwe wil graag een bijdrage leveren aan de energietransitie. Het duurzaam opwekken van energie in het kader van het Gelders Energieakkoord is hiervoor de minimale basis.
Een betrouwbaar elektriciteitsnetwerk ligt ten grondslag aan alle ambities. Onderhavig plan voorziet in de instandhouding van de bestaande 150kV-verbindingen en is daarmee niet in strijd met de omgevingsvisie.
De Gemeente Overbetuwe vindt het belangrijk om aan het landschap van het buitengebied bijzondere zorg te besteden. Daarom heeft de gemeente in september 2010 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Met het Landschapsontwikkelingsplan wil de gemeente ontwikkelingen (be-)geleiden die te maken hebben met het landschap. Het voornaamste doel daarbij is het stimuleren van initiatieven in het buitengebied (door o.a. particulieren, instanties en gemeente) die te maken hebben met het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit, in de brede zin van het woord. Daarnaast biedt het Landschapsontwikkelingsplan de mogelijkheid om ook nieuwe ontwikkelingen op een passende manier in het bestaande landschap op te nemen.
De desbetreffende hoogspanningsverbindingen maken deel uit van de bestaande ondergrondse situatie. De verbindingen veroorzaken geen nieuwe effecten op de landschappen.
De wetgeving rond de milieueffectrapportage (mer) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Per plan of project dient te worden besloten of er een mer-plicht geldt, of dat er aanvankelijk slechts een mer-beoordeling wordt gevraagd. In bijlage V van het Omgevingsbesluit in 1 lijst zowel de mer-plichtige als de mer-beoordelingsplichtige gevallen opgenomen en de daarvoor benodigde besluiten. Onder de Omgevingswet is er geen onderscheid tussen een externe initiatiefnemer en een initiatiefnemer binnen dezelfde organisatie als het bevoegd gezag. In alle gevallen moet het bevoegd gezag een mededeling ontvangen.
Er is geen sprake van aanleg of uitbreiding van hoogspanningsverbindingen. De 150kV-verbindingen maken deel uit van de bestaande situatie. Een toetsing aan de mer-regelgeving is niet benodigd.
Het omgevingsplan bevat de waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodem-gevoelige locatie (par. 5.1.4.5 Bkl). Het gaat daarbij om een gebouw of een deel van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zullen zijn. Ook de aangrenzende tuin of perceel maakt hier onderdeel van uit. Bij het bepalen van de waarden voor de toelaatbare kwaliteit houdt de gemeente rekening houdend met de interventiewaarden voor de verschillende stoffen en neemt de gemeente de grenswaarden in acht. Bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit kan alleen gebouwd worden als de door de gemeente voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen.
Daarnaast wordt in het omgevingsplan de landbodem in verband met grondverzet in de bodemfunctieklassen landbouw/natuur, wonen en industrie ingedeeld, rekening houdend met de functie van de locatie. Ook kunnen in het omgevingsplan bodembeheergebieden zijn aangewezen.
De 150kV-verbindingen maken reeds deel uit van de bestaande situatie. Er is geen sprake van bodemroerende werkzaamheden. Derhalve vormt het aspect 'bodem' geen belemmering voor onderhavig plan.
Sinds 2016 is de regelgeving met betrekking tot het behoud en beheer van cultureel erfgoed ondergebracht in de Erfgoedwet. Samen met de Omgevingswet zorgt deze wet voor een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed.
Cultureel erfgoed bestaat uit vijf elementen: roerend of immaterieel cultureel erfgoed, cultuurlandschappen, archeologische monumenten, gebouwde monumenten en stads- en dorpsgezichten. Er moet rekening gehouden worden met het belang van het behoud van dit cultureel erfgoed. Dit wordt gedaan door regels te stellen ter bescherming van het cultureel erfgoed (par. 5.1.5.5 Bkl).
De 150kV-verbindingen maken reeds deel uit van de bestaande situatie. Bovendien zijn de desbetreffende verbindingen ondergronds en is het aspect 'cultuurhistorie' niet van toepassing. Derhalve vormt het aspect 'cultuurhistorie' geen belemmering voor onderhavig plan.
Er dient rekening gehouden te worden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, waaronder archeologische monumenten (par. 5.1.5.5 Bkl). Dit door regels te stellen ter bescherming van het cultureel erfgoed gericht op:
In het belang hiervan worden in het omgevingsplan ook regels gesteld over eisen aan onderzoek.
De 150kV-verbindingen maken reeds deel uit van de bestaande situatie. Er is geen sprake van bodemroerende werkzaamheden. Derhalve vormt het aspect 'archeologie' geen belemmering voor onderhavig plan.
Het is van belang dat activiteiten met gebruiksruimte en milieugevoelige functies in evenwicht tot elkaar locaties krijgen toegedeeld in de fysieke leefomgeving. Dit kan in hoofdzaak op twee manieren:
Op deze manier wordt zowel voor ruimte voor bedrijvigheid gezorgd als voor het behoud van bescherming van de woon- en leefomgeving.
Daarbij moet worden voldaan aan de instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) ten aanzien van geluid, geur en trilling door activiteiten. Met als gevolg dat milieunormering in het omgevingsplan plaatsvindt om tot een evenwichtige toedeling van milieugevoelige en milieubelastende functies te komen.
Deze milieunormen voor activiteiten met gebruiksruimte (gebiedsgerichte regels) beogen de gebruiksruimte van een activiteit specifiek te begrenzen, zodat die activiteit op een specifieke locatie kan worden verricht zonder onaanvaardbare gevolgen voor een milieugevoelige functie in dat gebied. De term 'activiteiten met gebruiksruimte' kan dus ook worden gebruikt voor activiteiten die het milieu belasten, maar niet specifiek zijn aangewezen in het Bal. De term is dus ruimer dan de veelgebruikte term 'milieubelastende activiteiten'.
Het uitgangspunt is dat alle activiteiten met gebruiksruimte in meer of mindere mate milieu gerelateerde gebruiksruimte nodig hebben en dus belastend kunnen zijn. Alleen het wonen is hiervan uitgezonderd. Dat betekent dat wanneer het om wonen gaat, het niet nodig is om specifiek te kijken naar de impact op het milieu bij het bepalen van de ruimte die voor deze activiteit nodig is. Wel is wonen een milieugevoelige functie, net als o.a. onderwijs en gezondheidszorg. Bij een ontwikkeling die ziet op een milieugevoelige functie is het dus noodzakelijk te bepalen of er sprake is van een aanvaardbare woon- en leefomgeving.
De 150kV-verbindingen maken deel uit van de bestaande situatie. Toetsing aan het aspect 'activiteiten en milieuzonering' is niet nodig.
Doel van de Omgevingswet is een duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Duurzaamheid is het waarborgen van de bestaansmogelijkheden van de mens. Iedereen wil immers welvarend, gezond en veilig leven. Duurzame ontwikkeling vergt volgens de VN-commissie Brundtland2 een balans tussen de kwaliteit van de natuurlijke leefomgeving (planet), de economie (profit) en het sociale vermogen van de mens (people). Dit vraagt om zorgvuldig benutten, ontwikkelen en beheren van de fysieke leefomgeving.
De 150kV-verbindingen maken deel uit van de bestaande situatie. Een nadere onderbouwing van het aspect 'duurzaamheid' is niet benodigd.
Magnetische velden ontstaan bij het transport en het gebruik van elektriciteit/stroom. Voorbeelden van voorzieningen die zorgen voor elektromagnetische velden zijn antennes, hoogspanningslijnen, mobiele telefoons en elektrische apparaten. De kracht van het elektromagnetische veld kan per voorziening verschillen. In het kader van de fysieke leefomgeving zijn met name antennes en hoogspanningslijnen van belang, aangezien dit vaste objecten zijn. De Europese Unie heeft in 1999 blootstellingslimieten, bestaande uit basisrestricties en daarvan afgeleide referentieniveaus, aanbevolen (PbEG L 199/59, 1999). De basisrestricties mogen niet worden overschreden. Als de blootstelling lager is dan de referentieniveaus kan ervan worden uitgegaan dat de basisrestricties niet worden overschreden. Voor magnetische velden die met de elektriciteitsvoorziening samenhangen, bedraagt het referentieniveau 100 microtesla voor de gehele bevolking.
Door de toenmalige minister voor Klimaat en Energie is (samen met de toenmalige minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en in afstemming met de staatssecretaris voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport) op 21 april 2023 een herijkt voorzorgsbeleid aan gemeenten, provincies en netbeheerders gezonden inzake de gezondheidsrisico's van magneetvelden bij hoogspanningslijnen3. De kern van het herijkte voorzorgsbeleid voor magneetvelden is dat met de netbeheerders is afgesproken dat deze bronmaatregelen gaan treffen om de sterkte en grootte van magneetvelden zo veel mogelijk te beperken. Ook voor stations en ondergrondse kabelverbindingen gelden (proportionele) bronmaatregelen. Het beleidsadvies is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden die afkomstig zijn van elektriciteitsinfrastructuur en die gemiddeld over een jaar sterker zijn dan 0,4 microtesla4. De waarde van 0,4 microtesla geldt als gemiddelde voor een heel jaar. Tijdens dat jaar kan de veldsterkte regelmatig boven en onder de waarde van 0,4 microtesla komen. Het is een waarde uit voorzorg, die alleen van toepassing is bij bovengrondse hoogspanningslijnen.
De 150kV-verbindingen maken deel uit van de bestaande ondergrondse situatie. Er is geen sprake van aanleg of uitbreiding van de verbindingen.
Het plan is ter toetsing voorgelegd aan de GGD van Veiligheids-en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM). Zij gaan uit van het referentieniveau van 100 microtesla. Op publiektoegankelijke plaatsen bij hoogspanningslijnen, ondergrondse kabels en transformatorhuisjes wordt de blootstellingslimiet voor het magneetveld van 100 microtesla, vrijwel nergens overschreden. Overschrijdingen vinden niet plaats bij gevoelige functies. Op grond hiervan kan dus worden gesteld dat de blootstelling aan elektromagnetische velden als gevolg van de ondergrondse verbindingen onder de blootstellingslimiet van 100 microtesla blijft.
Er dient rekening te worden gehouden met het geluid door (spoor)wegen op geluidgevoelige gebouwen. Daarbij gelden er geluidaandachtsgebieden rondom (spoor)wegen. Binnen een dergelijk geluidaandachtsgebied, dient het geluid op geluidgevoelige gebouwen aanvaardbaar te zijn (par. 5.1.4.2a Bkl). Indien het geluid op een geluidgevoelig gebouw (binnen een geluidaandachtsgebied) niet meer bedraagt dan de standaardwaarde dan is er in ieder geval sprake van een aanvaardbare woon- en leefomgeving. De standaardwaarden zijn aangegeven in onderstaande tabel. Deze geluidsnormen hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw en hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond woningen, waar mensen langdurig verblijven en slapen.
Tabel: Standaardwaarde geluid voor een geluidbron op een geluidgevoelig gebouw per (spoor)weg
Geluidbronsoorten | Standaardwaarde |
Rijkswegen en provinciale wegen | 50 Lden |
Gemeentewegen en waterschapswegen | 53 Lden |
Hoofdspoorwegen en lokale spoorwegen | 55 Lden |
De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven. Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van (spoor)wegen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige gebouwen en locaties nabij een (spoor)weg. Geluidgevoelige gebouwen zijn gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat bijvoorbeeld een woon-, onderwijs- of zorgfunctie heeft. Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid op grond van artikel 4.2 van de Omgevingswet. Dat doet de gemeente vanuit een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Daarnaast vindt de beheersing van het geluid plaats:
Een geluidproductie plafond geeft de maximale toegestane productie weer op een vast fictief punt, het referentiepunt, op korte afstand van de geluidsbron.
De 150kV-verbindingen maken deel uit van de bestaande situatie. Toetsing aan het aspect 'geluid' is niet benodigd.
Er dient rekening te worden gehouden met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Daarbij dient de geur op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar te zijn (par. 5.1.4.6 Bkl). Voor enkele, met name agrarische activiteiten zijn standaardwaarden bepaald voor de geurbelasting of afstand waarbij er in ieder geval sprake is van een aanvaardbare woon- en leefomgeving. Voor bedrijfsmatige activiteiten zoals onder meer industrie worden geen waarden en afstanden toegekend. Ook in deze gevallen dient er rekening te worden gehouden met de geur afkomstig van deze activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Geurgevoelige gebouwen zijn gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat bijvoorbeeld een woon-, onderwijs- of zorgfunctie heeft. Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geur op grond van artikel 4.2 van de Omgevingswet. Dat doet de gemeente vanuit een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De 150kV-verbindingen maken reeds deel uit van de bestaande situatie. Het aspect 'geur' is niet van toepassing.
Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. Een gezonde en veilige leefomgeving is een leefomgeving die als prettig wordt ervaren (welbevinden/kwaliteit), uitnodigt tot gezond gedrag (gezondheidsbevordering) en waar de druk op de gezondheid zo laag mogelijk is (gezondheidsbescherming). De gemeente moet bij de evenwichtige toedeling van functies in het omgevingsplan rekening houden met het belang van het beschermen van de gezondheid. Het Rijk legt ondergrenzen vast voor de bescherming van de gezondheid, bijvoorbeeld door middel van instructieregels of omgevingswaarden voor geluid, luchtkwaliteit, geur, trillingen, waterkwaliteit en bodem. Het Bkl bevat specifieke instructieregels voor de bescherming van de gezondheid en het milieu (paragraaf 5.1.4 Bkl). Deze aspecten zijn in de vorige paragrafen gemotiveerd.
Decentrale overheden hebben de mogelijkheid om hun eigen gezondheidsambities en regels vast te leggen en uit te werken via instrumenten zoals de omgevingsvisie, omgevingsverordening en programma's. De gemeente Overbetuwe heeft geen specifiek gezondheidsbeleid. Zie voor het toetsingskader voor wat betreft EM-velden paragraaf 4.7.1.
De 150kV-verbindingen maken deel uit van de bestaande ondergrondse situatie. Er is geen sprake van aanleg of uitbreiding van deze verbindingen. Er zijn dus geen effecten vanuit geluid, luchtkwaliteit, geur, trillingen, waterkwaliteit of bodem. Voor wat betreft EM-velden wordt in paragraaf 4.7.2 geconcludeerd dat er voldaan wordt aan de blootstellingslimiet.
Ondergrondse kabels en leidingen zijn belangrijk voor het transport van data, elektriciteit en stoffen zoals gas en water. Sommige ondergrondse (hoogspannings)leidingen kunnen een risico opleveren voor de omgeving. De Omgevingswet bevat regels en instrumenten om dit te voorkomen of om dit zoveel mogelijk te beperken. Artikel 5.159 van het Bkl geeft bijvoorbeeld aan dat voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een locatie voor een hoogspanningsverbinding met een spanning van ten minste 220 kV, het omgevingsplan het tracé van die hoogspanningsverbinding bevat en het omgevingsplan het gebruik als hoogspanningsverbinding en de daarmee verbonden schakel- en transformatorstations en andere voor die hoogspanningsverbinding noodzakelijke hulpmiddelen toelaat.
De 150kV-verbindingen maken reeds deel uit van de bestaande situatie. Er is geen sprake van aanleg, uitbreiding of wijziging van het tracé van de verbindingen. Nieuwe effecten zijn dan ook niet aan de orde. Aangezien het bestaande hoogspanningsverbindingen betreft die sinds de jaren '70 aanwezig is, is er tevens geen sprake van (extra) interventie met andere kabels en leidingen.
Het klimaat verandert in een hoog tempo. Om Nederland tegen de gevolgen van klimaatverandering te beschermen, is het nodig om verschillende soorten maatregelen te nemen, vanuit verschillende beleidsvelden. Daarnaast is het nodig dat klimaatadaptatie op alle overheidsniveaus onderdeel is van het beleid en uitvoering.
In Nederland is het beleid op de gevolgen van klimaatverandering nationaal geregeld aan de hand van twee programma's:
Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS)
De Nationale klimaatadaptatiestrategie is de overkoepelende strategie op het gebied van klimaatadaptatie in Nederland. Het doel van de NAS is om alle risico's en gevolgen van klimaatverandering voor Nederland te beheersen en te verkleinen. Het is de koers die wordt omgezet in plannen en acties in een uitvoeringsprogramma. De werkzaamheden uit het NAS zijn gericht op de risico's die het meest urgent zijn, enkele voorbeelden zijn:
Deltaprogramma en Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (DPRA)
In het nationaal Deltaprogramma staat beschreven hoe de overheid Nederland beschermt tegen overstromingen, zorgt voor voldoende zoetwater en werkt aan een klimaatbestendig en waterrobuuste inrichting. Alle verschillende overheidsniveaus werken vanuit het deltaprogramma samen aan deze opgaven. Het deltaprogramma is opgebouwd rond drie thema's/programma's. Dit zijn Waterveiligheid, Zoetwater, en ruimtelijke adaptatie die voor de verschillende regio's zijn uitgewerkt.
Deze programma's zijn weer opgebouwd uit een Deltabeslissing en een Deltaplan. In de Deltabeslissingen staan nationale kaders die voor heel Nederland gelden. De deltaplannen bestaan uit concrete maatregelen voor de uitvoering van het beleid en de planning van deze maatregelen. In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie staan bijvoorbeeld concrete acties en doelen die ervoor zorgen dat Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht.
Het Deltaprogramma controleert en evalueert elk jaar hoe de deltabeslissingen, voorkeursstrategieën en deltaplannen tot dan toe zijn uitgewerkt en uitgevoerd. In deze jaarlijkse monitor kunnen voorstellen staan om beleid aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen en risico's die zijn ontstaan.
Decentrale overheden hebben de mogelijkheid om hun eigen gezondheidsambities en regels vast te leggen en uit te werken via instrumenten zoals de omgevingsvisie, omgevingsverordening en programma's.
Er is geen sprake van aanleg of uitbreiding van de verbindingen. Het plan voorziet enkel in de instandhouding van de bestaande situatie. Het plan voldoet aan het aspect 'duurzaamheid'.
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand rekening gehouden te worden met:
Dit wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking genoemd (par. 5.1.5.4 Bkl).
Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening, of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is. Er is geen wettelijke ondergrens voor de genoemde ontwikkelingen. Op basis van vaste jurisprudentie wordt gesteld dat bij een woningbouwplan van 12 woningen of meer in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling5. Voor alle andere stedelijke functies wordt in beginsel een oppervlakte van 500 m2 bruto vloeroppervlak aangehouden als ondergrens6. Daarnaast geldt het vereiste dat het moet gaan om een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit wordt beoordeeld aan de hand van het nieuwe planologische ruimtebeslag dat met de stedelijke ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt of wanneer wordt voorzien in een functiewijziging van enige omvang7.
De desbetreffende 150kV-verbindingen maken reeds deel uit van de bestaande situatie. De beoogde ontwikkeling betreft derhalve geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er is geen sprake van een Ladderplicht.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen ter bescherming van de gezondheid staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl (paragraaf 5.1.4.1). Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
Aandachtsgebieden
De toetsing en monitoring van de luchtkwaliteit vindt plaats in de aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties NO2 en/of PM10. Aandachtsgebieden voor zowel NO2 als PM10 staan vermeld in artikel 5.51, lid 2 van het Bkl. Aandachtsgebieden voor alleen PM10 zijn aangewezen in artikel 5.51, lid 3 van het Bkl. In een aandachtsgebied moet de overheid de omgevingswaarden in acht nemen (artikel 5.51 Bkl).
Niet in betekende mate
De beoordeling van de luchtkwaliteit in een aandachtsgebied vindt niet altijd plaats. Voor een activiteit die niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor NO2 en PM10 nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 van het Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties.
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit
Sinds 1 januari 2023 wordt de luchtkwaliteit berekend en gemonitord via het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK).
De 150kV-verbindingen maken deel uit van de bestaande situatie. Er is geen sprake van aanleg of uitbreiding van de verbindingen. Het plan voorziet enkel in de instandhouding van de bestaande situatie. Er is geen sprake van een verandering in de luchtkwaliteit.
Natura 2000-gebieden
De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden middels een voortoets (afd. 11.1 Bal). Projecten en activiteiten die een significant negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig (Natura 2000-activiteit). Indien nadelige effecten te verwachten zijn, welke niet significant zijn, geldt de specifieke zorgplicht. In dat geval moeten nadelige gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperkt, of ongedaan gemaakt worden.
Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State bepaald dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet als basis voor toestemming mag worden gebruikt voor het onderdeel Natura 2000 (gebiedsbescherming) van de Wet natuurbescherming. Per plan dient aangetoond te worden dat er geen toename is van de stikstofdepositie.
Op 2 november 2022 heeft de Raad van State uitspraak gedaan over de stikstofdepositie in de bouwfase (uitspraak ECLI:NL:RVS:2022:3159). Met deze uitspraak is bepaald dat de zogenoemde partiële bouwvrijstelling, die is geregeld in artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming en artikel 2.5 van het Besluit natuurbescherming niet juist is. Het is verplicht om voor een nieuw ruimtelijk initiatief de stikstofdepositie van zowel de bouwfase als de gebruiksfase te berekenen.
NNN-gebieden
Op basis van artikel 7.8 lid 2 Bkl van de Omgevingswet dragen Gedeputeerde Staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk is opgenomen in de provinciale verordening. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden. Daarnaast wordt ook de groenblauwe mantel beleidsmatig beschermd. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.
Houtopstanden
De bescherming van houtopstanden heeft betrekking op alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van minimaal tien are of een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gelegen buiten de zogenaamde bebouwingscontour houtkap (afdeling 11.3 Bal). Wanneer deze houtopstanden worden geveld, geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van desbetreffende provincie. Indien er geen bezwaar is om de houtopstanden te kappen, dienen binnen 3 jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand op dezelfde grond nieuwe houtopstand te worden geplant. Er geldt een algehele vrijstelling van deze herplantplicht voor houtopstanden die gekapt worden in het kader van natuurbeheer en natuurbehoud. Daarnaast geldt er een specifieke zorgplicht voor houtopstanden. Indien natuurbescherming, instandhouding bosareaal of bescherming landschappelijke waarden in het geding komt, geldt een verplichting om nadelige gevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken, of achterwege te laten.
Soortenbescherming
Soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten (afd. 11.2 Bal). De beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën:
Er geldt een vergunningsplicht voor een flora- en fauna-activiteit wanneer schadelijke handelingen worden uitgevoerd. Op basis van de Omgevingswet is een flora- en fauna-activiteit een 'activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten'. Dit heeft betrekking op vrijwel alle ruimtelijke activiteiten. De provincie is het bevoegd gezag en kan bij onder meer ruimtelijke ontwikkelingen vrijstelling geven van de lijst met nationaal beschermde soorten in afstemming op de situatie in de provincie.
Ook geldt er een specifieke zorgplicht om nadelige gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Dit geldt voor alle beschermde soorten, alsmede soorten van de rode lijsten, en voor die soorten belangrijke leefgebieden of natuurlijke habitats. Voor deze soorten wordt vastgesteld of nadelige gevolgen kunnen worden uitgesloten. Is dit niet mogelijk, dan dienen preventieve maatregelen te worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen.
De 150kV-verbindingen maken reeds deel uit van de bestaande situatie. De verbindingen doorkruisen het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Er is geen sprake van aanleg of uitbreiding van de verbindingen. Het plan voorziet enkel in de instandhouding van de bestaande situatie. Nader onderzoek naar het aspect 'natuur en landschap' is niet van toepassing.
Externe veiligheid heeft betrekking op de mogelijkheden een brand, ramp of crisis te voorkomen, te beperken en te bestrijden (par. 5.1.2 Bkl). Het beschermen van personen in gebouwen en op locaties in de omgeving van risicovolle activiteiten is cruciaal. Daarnaast is het beperken van schade aan de fysieke leefomgeving bij een ongeval van een risicovolle activiteit van groot belang. Er wordt daarbij op basis van bijlage VI van het Bkl onderscheid gemaakt in 3 categorieën 'gebouwen en locaties':
Bij het bepalen van de kwetsbaarheid wordt gekeken naar het aantal personen dat gelijktijdig aanwezig is, de duur van hun aanwezigheid, en in hoeverre zij zichzelf in veiligheid kunnen brengen bij een incident.
Risicobronnen zijn activiteiten met externe veiligheidsrisico's. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen die risicobronnen vormen. Het gaat daarbij om bepaalde activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor, buisleidingen met gevaarlijke stoffen en windturbines. Daarnaast worden ook de volgende activiteiten beschouwd als risicobronnen:
In het omgevingsplan worden beperkingen gesteld met betrekking tot externe veiligheid. Zo wordt de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht genomen. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. De grenswaarden voor het plaatsgebonden risico zijn ruimtelijk vertaald naar afstanden tot gebouwen en locaties. Gebouwen en locaties die als (zeer) kwetsbaar worden beschouwd mogen niet binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6-contour van een activiteit vallen. Ook kunnen in het omgevingsplan aandachtsgebieden en voorschriftengebieden zijn aangewezen in het verband met het groepsrisico. Het groepsrisico gaat over de kans per jaar dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een aandachtsgebied. Er zijn drie typen aandachtsgebieden:
De 150kV-verbindingen maken deel uit van de bestaande situatie. Er is geen sprake van aanleg of uitbreiding van de verbindingen. Hoewel de verbinding Dodewaard – Renkum enkele gronden met een woonbestemming passeert, zijn nieuwe effecten niet aan de orde. Het plan voorziet immers enkel in de instandhouding van de bestaande situatie. Bovendien valt de hoogspanningsinfrastructuur niet onder de werkingssfeer van de wetgeving omtrent omgevingsveiligheid.
Middels de weging van waterbelangen dient inzicht te worden geboden in de effecten van de ontwikkeling op stedelijk afvalwater, grondwater en hemelwater (par. 5.1.3.1 Bkl). De weging van het waterbelang zorgt er voor dat per ontwikkeling de klimaatbestendigheid van het watersysteem en een water robuuste inrichting van de omgeving vroegtijdig in de planvorming worden betrokken. Daarbij is het van belang dat er op een gestructureerde wijze afstemming tussen waterschap en de gemeente plaatsvindt, waarbij een constructieve en doorlopende afstemming van belang is.
De 150kV-verbindingen maken deel uit van de bestaande situatie. Er is geen sprake van aanleg of uitbreiding van de verbindingen. Het plan voorziet enkel in de instandhouding van de bestaande situatie.
Er dient rekening te worden gehouden met trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen. Deze trillingen dienen aanvaardbaar te zijn (par. 5.1.4.4 Bkl). Indien de trillingen niet meer bedragen dan de standaardwaarde dan is er in ieder geval sprake van een aanvaardbare woon- en leefomgeving. Trillinggevoelige gebouwen zijn gebouwen met een woonfunctie, onderwijsfunctie of gezondheidszorgfunctie. Het gaat om activiteiten anders dan wonen die trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz veroorzaken in trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, uitgezonderd industrieterreinen en verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen.
Bij het mogelijk maken van trillinggevoelige gebouwen in de buurt van spoorwegen moet in beginsel binnen een afstand van 100 meter van een spoorweg het risico op trillinghinder worden beoordeeld. In sommige gevallen is het nodig om het onderzoeksgebied uit te breiden tot 250 meter aan weerszijden van het spoor. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn als er reeds klachten door trillinghinder van het spoor op een grotere afstand dan 100 meter bestaan.
Onderhavig plan voorziet in de instandhouding van bestaande 150kV-verbindingen. Het betreft geen toevoeging van een trillinggevoelig object/gebouw. Derhalve is het aspect 'trilling' niet van toepassing.
Het toevoegen en/of veranderen van een functie heeft in veel gevallen effect op de parkeervraag en het aantal verkeersbewegingen. In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet worden aangetoond of er sprake is van (extra) parkeerbehoefte voor auto's en fietsen. Ook dient er te worden gekeken naar de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling van de te realiseren functie, er mag geen onaanvaardbaar effect op de fysieke leefomgeving optreden.
Er is geen sprake van een toevoeging en/of verandering van de bestaande situatie. Derhalve is verdere toetsing aan dit aspect niet benodigd.
In het omgevingsplan kunnen regels opgenomen worden voor ontplofbare oorlogsresten, maar dit is niet verplicht. De gemeente Overbetuwe heeft hier geen specifieke regels voor opgenomen.
In de Tweede Wereldoorlog is de gemeente Overbetuwe getroffen door explosieven. Geschat wordt dat circa 10% van deze explosieven niet tot ontploffing is gekomen. Een deel hiervan is tijdens en na de Tweede Wereldoorlog al geruimd. Echter is er een kans op niet gesprongen explosieven in de grond.
De 150kV-verbindingen maken reeds deel uit van de bestaande situatie. Er is geen sprake van bodemroerende werkzaamheden. Derhalve vormt het aspect 'ontplofbare oorlogsresten' geen belemmering voor onderhavig plan.
Inleiding
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op planologisch beschermen van bestaande 150 kV-verbindingen. Dit zal als een nieuw hoofdstuk worden opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Overbetuwe. Het TAM-omgevingsplan (nieuwe hoofdstuk) wordt bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, op https://www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD (de digitale standaard uit de Omgevingswet) beschikbaar te stellen. Het TAM-omgevingsplan wordt in een later stadium opgenomen in het definitieve omgevingsplan van de gemeente Overbetuwe.
Het 'TAM-omgevingsplan Buitengebied, Ondergrondse 150kV-verbindingen' bestaat uit de volgende onderdelen:
De motivering
In de motivering is de ontwikkeling beschreven en verantwoord in het licht van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, zowel op basis van het beleid als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.
De regels
De regels worden zoals gezegd opgenomen als afzonderlijk hoofdstuk binnen het omgevingsplan van de gemeente Overbetuwe. De regels bevatten de bouw- en gebruiksregels, die zijn gekoppeld aan werkingsgebieden op de digitale verbeelding. De regels van dit hoofdstuk gelden naast de overige regels van het omgevingsplan.
De (digitale) verbeelding
Op de digitale verbeelding zijn werkingsgebieden opgenomen, die zijn gekoppeld aan bepaalde toegestane functies dan wel activiteiten. Het gehele plangebied heeft het werkingsgebied 'Leiding - Beperkingengebied – kabels en leidingen' en het werkingsgebied 'Leiding - Hoofdinfrastructuur – kabels en leidingen' gekregen. De ene functie is gericht op bescherming van de hoogspanningsverbinding, de andere op het toelaten van het gebruik van de gronden voor een hoogspanningsverbinding.
De opzet van het plan
Het omgevingsplan bevat regels, die bindend zijn voor eenieder. Gekozen is voor zoveel mogelijk concrete regels, omdat er sprake is van een bestaande situatie. Daarbij is, met het oog op de rechtseenheid, waar mogelijk aansluiting gezocht bij de planregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe', dat onderdeel uitmaakt van het van rechtswege ontstane omgevingsplan.
In de regels zijn verschillende algemene regelingen opgenomen, waarmee de begripsbepalingen, het toepassingsbereik van de regeling en de van toepassing zijnde aanvraagvereisten (in de procesregels) geregeld zijn. Op de verbeelding zijn werkingsgebieden opgenomen, die zijn gekoppeld aan functies met bijbehorende regels. Hierna worden deze functies met bijbehorende regels kort toegelicht.
Leiding - Beperkingengebied – kabels en leidingen
Met deze functie wordt de hoogspanningsverbinding beschermd tegen werkzaamheden waardoor de kabels beschadigd kunnen worden of er een onveilige situatie kan ontstaan (zoals bij graafwerkzaamheden). Ook wordt voorkomen dat er bouwwerken op de kabels gebouwd worden, waardoor onderhoud aan de kabels niet meer mogelijk is. Voor zowel de bouwactiviteiten als het aanleggen en uitvoeren van werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen in combinatie met beoordelingsregels.
Leiding - Hoofdinfrastructuur – kabels en leidingen
Met deze functie wordt de hoogspanningsverbinding planologisch beschermd. Binnen deze regeling zijn bepalingen opgenomen waarmee de toegestane en verboden gebruiks- en bouwactiviteiten geregeld zijn. Er mag alleen gebouwd worden ten behoeve van de hoogspanningsverbinding.
Procesregels
In de procesregels zijn de algemene bepalingen ten aanzien van aanvraagvereisten opgenomen.
De 150kV-verbindingen zijn reeds aangelegd. Derhalve hoeft de financieel-economische uitvoerbaarheid niet nader te worden toegelicht.
Kostenverhaal is niet aan de orde omdat er geen sprake is van een aangewezen bouwactiviteit of aangewezen activiteit vanwege gebruikswijzigingen als bedoeld artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit.
De procedures voor een wijziging van het omgevingsplan zijn door de wetgever geregeld. Daarnaast bepaalt de Omgevingswet dat bij ruimtelijke ontwikkelingen zorgvuldige participatie moet plaatsvinden en de gemeente overleg met belanghebbende instanties moet voeren.
De wijze waarop participatie wordt uitgevoerd is door de wetgever niet bepaald. Gemeenten kunnen hiervoor beleid opstellen. De gemeente Overbetuwe beschikt op dit moment nog niet over participatiebeleid.
De 150kV-verbindingen zijn reeds aangelegd. Onderhavig plan voorziet in de instandhouding van de bestaande situatie, derhalve is dit niet van toepassing. Voor vrijwel alle betrokken grondeigenaren zal een privaatrechtelijke belemmering gelden in de vorm van een Zakelijk Recht Overeenkomst (ZRO). Alle rechthebbenden krijgen voor de officiële publicatie een brief waarin ze worden geïnformeerd over dit nieuwe omgevingsplan.
Bij de voorbereiding van een wijziging van het omgevingsplan moet overleg worden gevoerd met bestuursorganen en instanties die belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan (mogelijk) in het geding zijn, zoals de provincie en het waterschap.
De stukken behorende bij het ontwerpbesluit tot wijziging van het omgevingsplan zijn aan de betrokken vooroverlegpartners voorgelegd.
Het ontwerpbesluit tot wijziging van het omgevingsplan is bekendgemaakt en gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode heeft een ieder zijn zienswijzen tegen het plan kenbaar kunnen maken. De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en van een reactie voorzien door de gemeente (zie bijlage).
Het omgevingsplan is gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.
Tegen het besluit van de gemeenteraad tot wijziging van het omgevingsplan kan een ieder gedurende zes weken beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Om te beoordelen of het planvoornemen resulteert in een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, zijn alle relevante aspecten voor de fysieke leefomgeving nauwkeurig onderzocht en afgewogen. Met name uit hoofdstuk 4 'Omgevingsaspecten in de fysieke leefomgeving' kan worden geconcludeerd dat de beoogde activiteit leidt tot een situatie waarin er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Er heeft een zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden, waarbij doeltreffend verband is gelegd tussen de instrumenten van de Omgevingswet en recent beleid. Er is een duidelijke link gecreëerd tussen de belangen van de initiatiefnemer, de doelen van de gemeente, en de belangen van omwonenden en andere belanghebbenden.
Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de wijziging van het omgevingsplan adequaat gemotiveerd is.