Plan: | Zetten, Veldzicht |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0407ZTTNVeldzicht-ONT1 |
De locatie Veldzicht, aan de Veldstraat, wordt getransformeerd naar woningbouw. Er wordt een divers woningbouwprogramma van 49 woningen gerealiseerd. Voor de Woonstichting Valburg worden sociale huurwoningen ontwikkeld. Een ander deel van het plangebied wordt ingevuld door Vereniging De Groene Morgen, een vereniging die ecologische koopwoningen gaat ontwikkelen, inclusief gemeenschappelijke voorzieningen. Ook Vereniging 'De Biotoop' zal een deel van het plangebied gaan betrekken, in hun geval gaat het om sociale huurwoningen, eveneens inclusief gemeenschappelijke voorzieningen. Daarnaast worden direct aan de Veldstraat twee kavels voor vrijstaande woningen en 10 levensloopgeschikte, twee-aaneen, aaneengebouwde, geschakelde en of vrijstaande woningen gerealiseerd.
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, moet het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied worden herzien. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt aangrenzend aan de westzijde van de bebouwde kom van Zetten en staat kadastraal bekend als gemeente Valburg, sectie F, nummers 2405, 2844 en 646 (deels). Het plangebied wordt begrensd door:
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging plangebied (rode stip)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Voor de gronden in het plangebied geld het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe', zoals de gemeenteraad dat op 30 april 2014 heeft vastgesteld. Het plangebied is bestemd als 'Agrarisch met waarden' zonder bouwvlak. Ook zijn de gronden met de agrarische bestemming aangeduid ten behoeve van het behoud, de bescherming en het herstel van kleinschalige landschapselementen en geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. De voor 'Waarde - Archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
Uitsnede geldende plannen met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
De beoogde ontwikkeling van 49 burgerwoningen past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom worden de geldende bestemmingen voor de gronden in het plangebied herzien.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Oorspronkelijk was ter plaatse van het plangebied bedrijfsbebouwing aanwezig. Na de sloop van het bedrijf is de bestaande woning aan de Veldstraat gerealiseerd. Dit woonperceel maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Het plangebied is deels in gebruik als maïsakker en deels als grasland. Ook wordt het plangebied aan drie van de vier zijden omringd door watergangen. De watergang langs de westzijde en noordwestzijde van het toekomstige woongebied is onderdeel van het plangebied, vanwege de beoogde verbreding van deze watergang. Navolgend een impressie van de bestaande situatie in het plangebied.
Impressie van het plangebied
In de directe nabijheid van het plangebied zijn agrarische percelen, burgerwoningen en de Lantermansweide gelegen. De Lantermansweide heeft een maatschappelijke functie en omvat volkstuinen, een sportveld en een skatebaan. Op navolgende afbeelding is schematisch de bestaande bebouwing rond het plangebied weergegeven.
Impressie omliggende bebouwing plangebied
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de nieuwbouw van maximaal 49 woningen en gebouwen ten behoeve van gezamenlijke activiteiten. Het woningbouwprogramma betreft een mix van rijwoningen, vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen, benedenwoningen, galerijwoningen en collectieve woonvormen. Waaronder zowel koop- als huurwoningen. Van de 49 woningen vallen er 24 in het sociale huursegment.
De woningen zijn grotendeels bestemd voor drie verschillende groepen:
De Bewonersvereniging 'De Biotoop' is voornemens een gebouw voor gemeenschappelijke functies te realiseren ten behoeve van collectieve bergingen en een activiteitenruimte (totaal 100 tot 110 m²).
De Bewonersvereniging 'De Groene Morgen' is eveneens voornemens om bijgebouwen gezamenlijk te realiseren. Hierbij gaat het om functies als bijvoorbeeld:
De bergingen voor de Boven-beneden woningen van Woonstichting Valburg zijn opgenomen in het woonblok.
De situering van de nieuwe woningen is passend in het landschap en de stedenbouwkundige context. Zie ook het stedenbouwkundig en het beeldwaliteitplan in bijlage 1 bij de toelichting.
In Veldzicht wordt het, in aansluiting op de Lantermansweide, parkachtig wonen met ruimte voor water en groen. Met rechtlijnige structuren langs het bebouwingslint aan de Veldstraat en een overgang naar meer gevarieerde structuren richting de Lantermansweide. Zoals weergegeven op de navolgende verkavelingstekening.
Beoogde verkaveling van het plangebied (bron: De Regt+Danz BNA, 4-12-2023)
Met de in de zuidwesthoek beoogde vrijstaande woningen wordt het bestaande bebouwingslint langs de noordzijde Veldstraat aangevuld. Ook de zuidelijke woningen, van de in de zuidoosthoek beoogde woningen, worden zodanig gepositioneerd dat deze een onderdeel vormen van de lintbebouwing. De woningen achter de eerste bebouwingslijn, zijn rond de beoogde groen-blauwe dooradering voorzien. Een ongedwongen setting van de bebouwing, noordelijk van het bebouwingslint, zorgt voor een dorpse sfeer en landelijke uitstraling. De centrale groene ruimte is daarvan een belangrijk onderdeel. Deze zal (onderverdeeld tussen de bewonersgroepen ‘De Groene Morgen‘ en 'De Biotoop') natuurvriendelijk ingericht worden met twee wadi’s. De gemeenschappelijke (moes)tuin, de bestaande beeldbepalende wilgen en de wadi’s steunen het groene en landelijke karakter.
Het nieuwe woongebied wordt via de Veldstraat ontsloten door een ‘lus’. De 'lus' wordt privaatrechtelijk vastgelegd en afgesloten met paaltjes, die te verwijderen zijn door hulpdiensten. Via de ontsluiting van het plangebied aan de Veldstraat, wordt in het openbare gebied ook een reservering opgenomen voor een mogelijke ontsluiting naar de Lantermansweide. Parkeren vindt deels op eigen terrein en deels via openbare parkeerkoffers plaats, zie ook subparagraaf 4.1.2.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie subparagraaf 3.1.2.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van 12 woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling.
Planspecifiek
Met dit plan wordt de realisatie van maximaal 49 woningen mogelijk gemaakt. Daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling, welke getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het voorliggende plan voorziet in een lokale en regionale woningbehoefte. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de lokale Woonagenda 2025 en de Woondeal 2.0 afspraken van de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen. Vanwege de ontwikkeling van een duurzame wijk, met grotendeels betaalbare woningen en een CPO-collectief, sluit het eveneens bij de doelen van het gemeentelijke woonbeleid. Gezien de duurzaamheidsambities en de grote druk op de woningmarkt is het van belang om de beoogde ontwikkeling te realiseren.
Kwantitatief is de woningbehoefte volgens ramingen, zie ook het regionale woningmarktonderzoek Arnhem-Nijmegen uit 2022, groot. De woningbehoefte in Overbetuwe bedraagt ongeveer 2.500 woningen van 2022 tot 2030. Ruim 30% van de 2.500 woningen moet als sociale huurwoning gerealiseerd worden. Dan gaat het dus om 800 woningen. Ongeveer 40% van de 2.500 woningen moet verdeeld over de segmenten middenhuur, goedkope koop of sociale koop gerealiseerd worden: samen ruim 1.000 woningen. De voorgenomen ontwikkeling van maximaal 49 woningen past zowel kwantitatief als kwalitatief binnen de regionale Woondeal 2.0 afspraken als binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma. Het plan heeft een prioritaire status, daarmee is het reeds opgenomen in de plancapaciteit van de gemeente. De gemeente heeft in totaal 1.650 woningen in lopende prioritaire projecten. De prioritaire projecten leveren een belangrijke bijdrage aan de het voorzien in de behoefte van 2.500 woningen tot 2030. De gemeente geeft een prioritaire status aan plannen die het beste aansluiten bij de lokale woonbehoefte. Op basis van deze status krijgen plannen voorrang in organisatie en procedure om de woningen sneller te kunnen bouwen.
Gezien de realisatie van woningen buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gekeken naar de geschiktheid en beschikbaarheid van deze locatie en andere locaties. De beoogde ontwikkeling grenst zowel aan de noord-, als de oost-, als de zuidzijde direct aan het bestaand stedelijk gebied en wordt eveneens ontsloten via het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling van Veldzicht sluit daardoor ruimtelijk en functioneel aan op de omgeving en vormt een logische afronding van de westkant van de bebouwde kom van Zetten. Bovendien is een woningbouwontwikkeling van een dusdanige omvang niet binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk. Zeker wanneer rekening wordt gehouden met de ruimte die in het onderhavige plan gereserveerd is voor groen, waterberging en collectieve voorzieningen. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en zodoende wordt voldaan aan het gedachtengoed van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde Omgevingsverordening Gelderland (actualisatieplan 9) hebben Provinciale Staten op 5 juli 2022 vastgesteld. De geconsolideerde versie van de provinciale verordening dateert van 21 december 2022.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
Planspecifiek
Het beoogde woongebied omvat een gevarieerd woningbouwprogramma, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de ambitie om binnen de provincie een ieder een passende en betaalbare woning te kunnen bieden. Daarnaast wordt ook een bijdrage geleverd aan de provinciale duurzaamheidambities door de nieuwe woningen energieneutraal uit te voeren en een groene en waterrijke leefomgeving te creëren.
De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor de nieuw te bouwen burgerwoningen.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Planspecifiek
In artikel 2.2 van de omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
Zoals in subparagraaf 3.3.2 is beschreven, past de beoogde ontwikkeling zowel binnen de woonvisie alsmede binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (en daarmee binnen de regionale woonagenda). Zodoende is het plan passend binnen de omgevingsverordening.
Daarnaast is het plangebied, ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater voor de winning van drinkwater, gelegen in een intrekgebied. De Omgevingsverordening regelt dat een intrekgebied geen bestemming mag krijgen die de winning van fossiele energie mogelijk maakt. Hiervan is geen sprake.
Ook dient op grond van artikel 2.65b van de omgevingsverordening in het bestemmingsplan te worden toegelicht welke maatregelen of voorzieningen worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In het onderhavige geval zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet worden gekoppeld aan het rioolsysteem, waardoor overbelasting van het riool wordt voorkomen. Daarnaast worden diverse groenstructuren gerealiseerd, waardoor hittestress wordt beperkt. Ook zal door het beperken van terreinverharding en het toepassen van halfverharding het grondwater aangevuld blijven worden met regenwater, zodat droogteschade wordt voorkomen.
Voor het onderhavige plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsverordening. Vandaar dat de Omgevingsverordening geen belemmering vormt.
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
Op 1 oktober 2019 heeft de gemeenteraad de 'Omgevingsvisie Overbetuwe 2040' vastgesteld. In deze visie worden de ambities geschetst, die tot 2040 gelden, om de kwaliteit van de leefomgeving op niveau te houden en waar mogelijk te verbeteren. Het realiseren van deze visie wil de gemeente in samenspel doen, om tot initiatief en betrokkenheid te komen. Als basis voor het samenspel en de nieuwe initiatieven zijn de identiteit en kernwaarden beschreven. De koppeling met de toekomst wordt gemaakt aan de hand van zes trends. Te weten:
Planspecifiek
Als er sprake is van verstedelijking in dorpsrandzones, ziet de gemeente vooral perspectief in gebieden waar een combinatie kan plaatsvinden met versterking van water, recreatie en landschap. In onderhavig planvoornemen wordt hieraan uitvoering gegeven. Door het plangebied wordt, aansluitend op de Lantermansweide ten noorden van het plangebied en de doorgaande rechtlijnige sloot aan de overkant van de Veldstraat, een groen-blauwe dooradering gecreëerd met wadi's. De groene randen langs het plangebied worden versterkt en de woningen en parkeervoorzieningen worden landschappelijk ingepast. Ook wordt de bestaande B-watergang aan de westzijde verbreed en (deels) van natuurvriendelijke oevers voorzien aan de westzijde.
In de Woonagenda 2025 wordt aan de hand van vier thema’s geschetst wat de gemeente de komende jaren gaat doen op het gebied van ‘wonen’ in Overbetuwe.
Planspecifiek
Kwalitatief sluit de ontwikkeling van Veldzicht aan bij het streven uit de woonvisie om doormiddel van nieuwbouw de variatie van het woningaanbod te vergroten en diverse doelgroepen te integreren. Het beoogde woningbouwprogramma omvat onder andere sociale huurwoningen, huurwoningen voor starters, levensloopgeschikte woningen voor ouderen en collectieve woonvormen, waarbinnen samen zorg wordt gedragen voor de tuin, de moestuin, het voedselbos en het gemeenschappelijk gebouw.
Kwantitatief is de woningbehoefte volgens ramingen, zie ook het regionale woningmarktonderzoek Arnhem-Nijmegen uit 2019, groot. De woningbehoefte in Overbetuwe bedraagt ongeveer 2.000 woningen van 2019 tot 2030. 30% van de 2.000 woningen moet als sociale huurwoning gerealiseerd worden. Dan gaat het dus om 600 woningen. 35% van de 2.000 woningen moet verdeeld over de segmenten middenhuur, sociale koop of middeldure koop gerealiseerd worden: samen 700 woningen. De voorgenomen ontwikkeling van maximaal 49 woningen past kwantitatief gezien zowel binnen de woonagenda alsmede binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
Dit bestemmingsplan past binnen het beleid van de verschillende overheden.
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'.
Om de verkeersgeneratie te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied. De kern Zetten is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'matig stedelijk' gebied en het plangebied maakt in de toekomstige situatie onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom', waardoor de verkeersgeneratie (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedtes) uitkomt op:
Op basis van de meest recente stedenbouwkundige uitwerking voorziet de ontwikkeling in de bouw van 49 woningen waarvan 2 vrijstaande koopwoningen, 4 twee-aaneengebouwde koopwoningen, 19 tussen/hoek koopwoningen, 12 sociale/collectieve huurwoningen en 12 sociale huurappartementen. Uitgaande van deze aantallen zijn er ((2 x 8,2) + (4 x 7,8) + (19 x 7,1) + (24 x 4,9) =) 300,1 voertuigbewegingen per weekdag.
De beoogde woningbouwontwikkeling wordt ontsloten via de Veldstraat. De capaciteit van de Veldstraat is ruim voldoende om de toename van het aantal voertuigbewegingen op te vangen.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De gemeente Overbetuwe heeft haar parkeerbeleid vastgelegd in de Nota Parkeernormen Overbetuwe 2016. De kern Zetten is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'matig stedelijk' gebied en het plangebied maakt in de toekomstige situatie onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom', waardoor de parkeernorm, conform de Nota Parkeernormen Overbetuwe, uitkomt op:
Op basis van de meest recente stedenbouwkundige uitwerking voorziet de ontwikkeling in de bouw van 49 woningen waarvan 2 vrijstaande koopwoningen, 4 twee-aaneengebouwde koopwoningen, 19 tussen/hoek koopwoningen, 12 sociale/collectieve huurwoningen en 12 sociale huurappartementen. Uitgaande van deze aantallen zijn er ((2 x 2,6) + (4 x 2,5) + (19 x 2,3) + (12 x 2,0) + (12 x 1,8) =) 104,5 parkeerplaatsen benodigd om te voldoen aan de parkeernorm. Na toepassing van dubbelgebruik door bewoners en bezoekers bedraagt het benodigde aantal parkeerplaatsen 85 stuks.
De bewonersvereniging ‘De Groene Morgen’ wil hun woonomgeving op duurzame wijze ontwikkelen en het autobezit binnen hun bewonersverenigingen flink beperken. Zodoende wordt voor deze woningen uitgegaan van 9 parkeerplaatsen en een reserveringsgebied voor maximaal 18 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied is dus voldoende ruimte beschikbaar om de volgens de parkeernota benodigde 27 parkeerplaatsen ten behoeve van de woningen voor 'De Groene Morgen' te realiseren. Het voldoen aan de parkeernormen is geborgd in de regels bij dit plan. In de regels is een mogelijkheid opgenomen om van de parkeerregeling af te wijken. In het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor afwijken van de regeling zal worden bepaald hoeveel parkeerplaatsen de CPO daadwerkelijk dient te realiseren.
Het parkeren vindt voornamelijk plaats in parkeerkoffers, zoals zichtbaar op navolgende uitwerking van de parkeervoorzieningen. Op basis van deze uitwerking wordt inclusief reserveringen in 100 parkeerplaatsen voorzien, exclusief reserveringen in 72 parkeerplaatsen. De parkeerkoffers zijn als telmodel gekleurd aangegeven maar vallen in openbaar gebied en zijn voor iedereen toegankelijk. Dit geldt niet voor parkeerplaatsen van 'De Groene Morgen', deze bevinden zich op eigen terrein. Op het eigen terrein van de twee vrijstaande woningen is rekening gehouden met een lange oprit met garage (1,3) en bij de 10 twee-aaneen en aaneengebouwde woningen deels een enkele (0,8) en deels een dubbele oprit zonder garage (1,7).
Beoogde parkeervoorzieningen en reserveringen
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek naar asbest zuid-/oostelijk deel uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.
Voor het verkennend bodemonderzoek naar de bodemkwaliteit ter plaatse van het gehele plangebied werd de hypothese gesteld van een verdachte locatie, waarbij de voormalige dieselpompinstallatie met ondergrondse dieselolietank, voormalige bovengrondse dieselolietank en de voormalige bestrijdingsmiddelenkast aandachtspunten vormden. Op basis van de resultaten kan de verdachte hypothese voor wat betreft het verkennend bodemonderzoek worden verworpen, aangezien in de grond en in het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten voor zware metalen, PCB en/of OCB zijn aangetoond. In het grondwater is bij één van de peilbuizen een licht verhoogd gehalte voor barium aangetoond dat de index van 0,5 voor nader onderzoek overschrijdt. Naar verwachting betreft dit een van nature verhoogd achtergrondgehalte. Hiervoor wordt verwezen naar het RIVM-rapport ‘Achtergrondconcentraties van 17 sporenmetalen in het grondwater van Nederland’. De voormalige bedreigende activiteiten en de boomgaard hebben niet geleid tot ernstige bodemverontreinigingen.
De aangetoonde verhoogde gehalten betreffen overschrijdingen van de betreffende streef- en achtergrondwaarden. Aangezien de (gestandaardiseerde) meetwaarden de indexwaarde van 0,5 niet overschrijden, zijn verder geen vervolgstappen noodzakelijk in het kader van de Wbb.
Voor wat betreft asbest in de bodem werd voor het zuid-/oostelijk deel de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een asbestverontreiniging, in verband met de voormalige bebouwing/opstallen. Op basis van de onderzoeksresultaten dient de gestelde hypothese verworpen te worden, aangezien zowel zintuiglijk (> 20 mm) als analytisch (< 20 mm) geen asbest is aangetroffen op de locatie.
Op basis van voorliggend onderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit in voldoende mate onderzocht en bestaan geen verdere belemmeringen tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidscontour van een weg met een snelheidsregime van 50 km/u of meer. Daarom hoeft er geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd te worden voor de beoogde woningen in het plangebied.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een onderbouwing uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk.
Spuitzones
Bij het mogelijk maken van een nieuwe voor drift gevoelige bestemming in de nabijheid van bestemmingen, die het toepassen van chemische gewasbeschermingsmiddelen niet uitsluiten, is aandacht voor spuitzones nodig. Dit in verband met de risico's voor de volksgezondheid, vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift.
Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een spuitzone voor een voor driftgevoelige nieuwe bestemming aangehouden van 50 m, gemeten vanaf de bestemmingsgrens. Deze 50 m is in diverse uitspraken van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2009 in zaak nr. 200900570/1/R2) als “in het algemeen niet onredelijk” bevonden en geldt als een vaste richtafstand, waar gemotiveerd van kan worden afgeweken.
Bij het maken van een nieuw bestemmingsplan waar sprake is van een bestaande situatie/afstand mag de gemeente de bestaande afstand als voldoende aanduiden, aangezien niet vaststaat dat de eventuele nadelige gevolgen daarvan vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening zo groot zijn dat deze in redelijkheid niet langer aanvaardbaar kunnen worden geacht, De Raad van State heeft dat onderschreven in diverse uitspraken (bijvoorbeeld de uitspraak van 12 november 2014 in zaak nr. 201306395/3/R2). Het belang van de fruitteler en het feit dat de bestaande situatie niet zomaar opgelost kan worden, telt hierbij zwaar mee. Bovendien geldt in dergelijke situaties de verregaande bescherming die de Wro aan bestaande rechtmatige toestanden geeft. Die bescherming is mede terug te vinden in het standaard overgangsrecht, dat ingevolge art. 3.2.2 Bro in ieder bestemmingsplan voor bestaand rechtmatig gebruik dient te worden opgenomen.
In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd met een richtafstand die raakt aan het plangebied. Bovendien zijn de bestaande woningen tussen het plangebied en de bedrijvigheid maatgevend voor de mogelijkheden van de bedrijven.
Wel is vanwege de nabijheid van een skatebaan, op de Lantermansweide, een zone van 10,0 m aan de noordzijde van het plangebied aangehouden, waarbinnen geen woningen worden gerealiseerd.
Spuitzones
Ten westen van de beoogde woningbouwontwikkeling zijn akkers aanwezig. In onderhavig bestemmingsplan is ter plaatse van deze akkers gekozen voor een zone van 50 m breed (= aanduiding 'vrijwaringszone - gewasbeschermingsmiddelen') vanaf de beoogde woonbestemmingen, om de spuitvrijezone van 50 m te waarborgen.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van maximaal 49 woningen in dit bestemmingsplan valt dus binnen de NIBM-regeling. Vandaar dat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn aan de hand van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten (GCN en GDN), de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden.
Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geur bij niet-agrarische bedrijven
Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument 'Handleiding Geur Industrie' en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken. De provincie Gelderland heeft deze afweging uitgewerkt in de 'Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017' voor de industriële bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Daarin is het aanvaardbaar geurhinderniveau vertaald naar streef-, richt- en grenswaarden. De streefwaarde is de waarde waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde waarboven sprake is van ernstige hinder. Over het algemeen wordt een geurcontour die ligt tussen streef- en grenswaarde als aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld en vastgelegd in de milieuvergunning voor een industrieel geurrelevant bedrijf.
Er is geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving van het plangebied, met een geurcontour die (deels) over het plangebied ligt. Bovendien zijn tussen de omliggende agrarische bedrijven en het plangebied andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de regeling ‘Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet beheerst de afweging tussen enerzijds een noodzaak en toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds een behoefte om de fysieke ruimte langs en boven de infrastructuur intensiever te benutten. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd.
Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe vlakje)
Inrichtingen c.q. bedrijven
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen relevante risicovolle inrichtingen of bedrijven aanwezig. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting of bedrijf.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het plangebied is op circa 1,1 km van de A15 en de Betuwelijn gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is. Deze rijksweg en spoorlijn liggen parallel aan elkaar. Het plangebied ligt ruim buiten de 200 m zone en zowel de PR 10-6 contour, als de plasbrandaandachtsgebied zijn niet binnen het plangebied gelegen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Ten noorden van het plangebied lig, op circa 1,0 km, een hogedruk aardgastransportleiding. De beoogde woningen zijn daarmee buiten de invloedssfeer van de gasleidingen gelegen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is dan ook niet van invloed op onderhavige ontwikkeling.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen. Tevens biedt het plan voldoende mogelijkheid om in verschillende richtingen te kunnen vluchten.
Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval bij de genoemde inrichting. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het uitvoeren van een watertoets juridisch verplicht bij bestemmingsplannen, inpassingsplannen en projectbesluiten. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, wordt een watertoets uitgevoerd op basis van de afspraken uit het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt onder meer de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (artikel 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (artikel 3.1.1 Bro).
Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken. Dit wordt bereikt door waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet mee te nemen in de planvorming. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft hoe rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en andersom. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en -opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.
Nationaal en provinciaal
De Rijksoverheid is verantwoordelijk voor het nationale beleid en landelijke maatregelen op het gebied van de waterhuishouding. De provincie is verantwoordelijk voor de vertaling van het nationale waterbeleid naar regionale maatregelen.
Waterschap Rivierenland
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Waterwet vergunningen af voor lozingen op oppervlaktewater. Ook verstrekt het waterschap ontheffingen/vergunningen voor activiteiten in en nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt het waterschap het onderhoud van A-watergangen en draagt zorg voor het zuiveren van afvalwater.
Het beleid en de regelgeving van het waterschap is beschreven in:
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
Gemeente Overbetuwe
In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan geldt parallel het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) zijn uitgewerkt.
Het waterplan geeft inzicht in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
Voor de beoogde ontwikkeling is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Grondwater
Het plangebied ligt volgens de Geomorfologische Kaart van Nederland (2019) op een stroomrugglooiing. Naar verwachting heeft zich binnen het plangebied een kalkloze poldervaaggrond gevormd met zware zavel en lichte klei. Op basis van (model)gegevens uit het Dinoloket kan een verwachte bodemopbouw worden vastgesteld. Naar verwachting bestaat de bodem onder de antropogene afzetting (circa 0,5 m dikte) op de Formatie van Echteld. Deze formatie bestaat hoofdzakelijk uit klei met af en toe een zand- of veenlaag. Vanaf circa 4,5 m onder maaiveld gaat de bodem over op de Formatie van Kreftenheye en Formatie van Boxtel (Laagpakket van Delwijnen). Binnen deze formatie wisselen verschillende zandlagen elkaar af, waarin zowel grof als fijn zand voorkomt.
Binnen of vlakbij het onderzoeksgebied zijn geen grondwateronttrekkingen bekend. De onderzoekslocatie ligt niet in een (grond)waterbeschermingsgebied.
Ter hoogte van de W.A. van Spaenstraat (direct zuidoostelijk van het plangebied) is een grondwatermonitoringput aanwezig waarin over een lange periode het grondwaterniveau gemeten wordt. Op basis van deze gegevens wordt de gemiddelde grondwaterstand ingeschat op circa 6,4 m +NAP en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) op circa 6,9-7 m +NAP. Dit komt overeen met een ontwateringsdiepte van circa 0,5 tot 1,0 m binnen het plangebied afhankelijk van de maaiveldhoogte.
Oppervlaktewater
Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrenst door een C-watergang en aan de west- en noordzijde door een B-watergang. C-wateren zijn van tertiair belang voor het waterbeheer waarvoor geen jaarlijkse onderhoudsplicht geldt. B-wateren zijn van secundair belang voor het waterbeheer en dienen door de aangrenzende eigenaren onderhouden te worden. Het oppervlaktewater watert in noordelijke richting af in een A-watergang. Werkzaamheden in of nabij het oppervlaktewater zijn alleen toegestaan met de goedkeuring van het waterschap. De watergangen dienen vrij te blijven van obstakels ten behoeve van het onderhoud en de waterveiligheid.
Afvalwater
Voor de nieuwbouw dient op het eigen terrein een gescheiden rioolstelsel aangelegd te worden. Door de waterstromen gescheiden aan te bieden wordt er ingespeeld op het klimaatbestendig maken van het stedelijk gebied en wordt de druk op het gemeentelijk riool beperkt. Als het openbaar gebied overgedragen wordt aan de gemeente dient dit conform hun eisen ingericht te worden.
Hemelwater
Uit de resultaten van het infiltratieonderzoek kan worden geconcludeerd dat er een goede doorlatendheid aanwezig is in de onverzadigde zone en een slechte doorlatendheid in de verzadigde zone. Dit komt overeen met de verwachting gezien de sterk zandhoudende bovengrond op een zwak tot sterk zandige kleibodem.
Voor de onverzadigde bodem (boven de grondwaterstand) zijn goede k-waardes vastgesteld waardoor ter plaatse een goede verspreiding van hemelwater in de bodem richting het omliggende oppervlaktewater aanwezig is. Voor de uitwerking van voorzieningen kan voor de bovengrond inclusief veiligheidsfactor gerekend worden met een k-waarde van 1,6 m/dag noordelijk en 0,7 m/dag centraal zuidelijk.
De inpassing van absolute infiltratievoorzieningen worden ter plaatse afgeraden gezien de slechte doorlatendheid van de ondergrond en de grondwaterstanden op ca. 6-7 m +NAP. Wel zijn oppervlakkige voorzieningen toepasbaar om hemelwater ter plaatse in de bodem te brengen met een (vertraagde) overloop naar het bestaande oppervlaktewater. Hierbij dient aandacht te zijn voor de ligging ervan (rekening houden met invloed infiltratie grondwaterstand bij woningen).
Watercompensatie
Door de planontwikkeling neemt het verhard oppervlak met 12.400 m2 toe. Ter compensatie van de verhardingstoename dient ter plaatse voor een bui van T=10+10% circa 541 m3 verwerkt te worden en mag een bui van T=100+10% (circa 824 m3) geen inundatie opleveren. Voor het hemelwater zal een separaat HWA-stelsel aangelegd worden dat aangesloten wordt op de aan te leggen open voorziengen, waaronder de aanleg van wadi's en de verbreding van de bestaande watergangen aan de noordwest- en westzijde van het plangebied. De gronden ter plaatse van de beoogde verbreding van de bestaande watergangen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen. Bij het definitieve bouwplan worden de uiteindelijke hemel- en afvalwatervoorzieningen nader uitgewerkt.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:
In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wet natuurbescherming geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
In het kader van de beoogde ontwikkeling van het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De quickscan is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.
Soortenbescherming
Op basis van de quickscan is geconcludeerd dat voorafgaand aan de werkzaamheden met aanvullend onderzoek dient te worden vastgesteld of het plangebied een relevante functie heeft voor marterachtigen (bunzing, wezel en steenmarter) en poelkikker (soortenbescherming). Het aanvullend onderzoek is uitgevoerd en als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. In de quickscan Wnb is aanvullend onderzoek geadviseerd naar boombewonende vleermuizen. Aangezien de betreffende bomen behouden blijven is nader vleermuizenonderzoek niet noodzakelijk.
In de periode mei - juli 2023 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van poelkikker binnen het plangebied. Tijdens het onderzoek zijn geen individuen aangetroffen van de poelkikker. Derhalve kan de aanwezigheid van de poelkikker uitgesloten worden binnen het plangebied. Uit de resultaten van het aanvullend onderzoek blijkt dat de poel en het gebied eromheen in het plangebied geen functie heeft voor de poelkikker. Het dempen van de poel zal derhalve niet leiden tot negatieve effecten op de poelkikker. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is daardoor niet noodzakelijk.
Daarnaast is de periode mei 2023 - juli 2023 ook onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van kleine marterachtigen (bunzing en wezel) in het plangebied. Tijdens het onderzoek zijn er geen kleine marterachtige waargenomen. Tevens zijn er geen sporen van kleine marterachtigen aangetroffen binnen het plangebied. De beoogde ruimtelijke ontwikkeling leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art. 3.10, lid 1. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor kleine marterachtigen is derhalve niet benodigd.
Verder is in periode mei 2023 - juli 2023 eveneens onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van steenmarter in het plangebied. Tijdens het onderzoek is er één individu aangetroffen en eenmalig prooiresten binnen het plangebied, echter zijn er geen sporen, zoals uitwerpselen, pootafdrukken en lantrines aangetroffen. Derhalve is er geen sprake van essentieel leefgebied en verblijfplaatsen voor de steenmarter. De beoogde ruimtelijke ontwikkeling leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art. 3.10, lid 1. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor steenmarter is derhalve niet benodigd.
Voor de uitvoering van het planvoornemen is geen ontheffing Wnb nodig. Er gelden in het kader van de Wnb geen verdere vervolgstappen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, 'Rijntakken' ligt op circa 3,0 km van het plangebied.
Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.
Ten aanzien van stikstofdepositie naar de Natura 2000-gebieden is een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd. Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van de aanleg- en gebruiksfase is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) benodigd is voor het aspect stikstof.
Houtopstanden
In het plangebied zijn geen kapwerkzaamheden voorzien aan zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, met een oppervlakte van 1.000 m2 of meer of een rijbeplanting met meer dan 20 bomen. Een meldingsplicht in het kader van Wnb is niet noodzakelijk.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Gemeentelijke beleid
De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces. Dit beleid is doorvertaald in de bestemmingsplannen binnen het gemeentelijk grondgebied.
Archeologie
Het plangebied ligt in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde volgens de archeologische beleidskaart. Bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en met een diepte van ten minste 30 cm is een archeologisch onderzoek noodzakelijk, voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend. Gezien met de onderhavige ontwikkeling dit oppervlaktecriterium overschreden wordt, is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.
In het plangebied zijn twee archeologisch relevante niveaus aangetroffen. Het niveau voor de IJzertijd-Late Middeleeuwen bevindt zich direct onder de bouwvoor (circa 40 cm -Mv). Het niveau voor de periode Neolithicum – Bronstijd ligt op 75 -100 cm -Mv (6,4 á 6,9 m NAP). Gezien de hoge verwachting in het plangebied en de geplande bodemingrepen wordt vervolgonderzoek geadviseerd. Op grond van de resultaten van het rapport heeft de bevoegde overheid (de gemeente Overbetuwe) ingestemd met het vervolgonderzoek.
De archeologische verwachtingswaarde wordt, tot aan de onderzoeksplicht is voldaan, doormiddel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' in het plan beschermd. Hierdoor blijft vooralsnog voor de beoogde ingrepen een vergunning- en onderzoeksplicht gelden.
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt niet in een cultuurhistorisch waardevol gebied. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in en nabij het plangebied aanwezig en het plangebied is onbebouwd. Aantasting van cultuurhistorische waarden als gevolg van het plan is dus uitgesloten.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De voorgenomen activiteiten in het plan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is: het totale aantal geplande woningen bedraagt maximaal 49 woningen. Gelet hierop, kan worden geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene procedureregels
In de algemene procedureregels zijn de procedures opgenomen die dienen te worden doorlopen bij afwijking van het bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan kent meerdere bestemmingen. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen:
Agrarisch met waarden
De agrarische gronden binnen 50 m van de beoogde woonbestemmingen behouden de bestemming 'Agrarisch met waarden', maar zijn tevens voorzien van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - gewasbeschermingsmiddelen', ten behoeve van een spuitvrijezone. De bestemmingsregels uit de geldende bestemmingsplan zijn (voor zover relevant) 1-op-1 overgenomen.
Bos
Binnen het plangebied zijn structuurbepalende groenstroken, zoals het voedselbos, bestemd als 'Bos'. Binnen de bestemming 'Bos' is het niet toegestaan hoog opgaande beplanting te kappen of te rooien. Met een omgevingsvergunning kunnen, indien nodig, waterlopen worden aangelegd en kan oppervlakteverharding worden aangebracht.
Groen
Binnen de bestemming 'Groen' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Verkeer - Verblijf
Verkeersvoorzieningen zijn opgenomen binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Binnen deze bestemming wordt eveneens ruimte geboden voor parkeergelegenheden, voorzieningen voor het openbaar vervoer, water en groenvoorzieningen. Ook is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk de gronden te gebruiken voor evenementen.
Water
De watergang ten westen en ten noordwesten van het plangebied hebben de bestemming 'Water'.
Wonen
Naast bovenstaande bestemmingen is de bestemming 'Wonen' opgenomen waarbinnen de beoogde 49 woningen kunnen worden gerealiseerd. Doormiddel van het aanduiden van maximale woningaantallen is de positie van de hoofdgebouwen bepaald. De gemeenschappelijke voorzieningen zijn specifiek aangegeven op de verbeelding met een aanduiding.
Waarde - Archeologische verwachting (dubbelbestemming)
In het plan is de archeologische beleidskaart vertaald in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4', ten behoeve het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de betreffende hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Alle kosten die gemaakt moet worden het opstellen van het bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Daarmee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In het kader van het vooroverleg zal het plan onder andere besproken worden met de volgende partijen:
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende vooroverlegreacties hier, of in een separate nota, van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
In de voorbereidingsfase van het onderliggende bestemmingsplan heeft op verschillende momenten en manieren een dialoog plaatsgevonden met de omgeving, waarvan een participatieverslag is gemaakt. Dit verslag is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd.
Te zijner tijd zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. De zienswijzen zullen hier of in een separate nota zienswijzen van een gemeentelijke reactie worden voorzien.