direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Noordhoeksestraat 5, Driel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0399BUITNrdhkstr5-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer wil de huidige Recreatiebestemming op het perceel Noordhoeksestraat 5 te Driel wijzigen in een Woonbestemming. De verblijfsrecreatieve activiteiten worden beëindigd, de bestaande woning wordt gehandhaafd en er wordt één nieuwe woning gerealiseerd.

Het plan is in strijd met de bouw- en gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan. Om de realisatie van het plan mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan 'Buitengebied, Noordhoeksestraat 5, Driel' voorziet in een nieuw planologisch-juridisch kader voor het perceel.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied beslaat het perceel Noordhoeksestraat 5 te Driel. Dit perceel ligt in het buitengebied van de gemeente Overbetuwe, circa 800 meter ten westen van de bebouwde kom van Driel. Circa 2,5 kilometer westelijk ligt het dorp Heteren. Ruim 500 meter ten noorden van het plangebied stroomt de Neder-Rijn. De ligging van het plangebied is op afbeelding 1.1 zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0399BUITNrdhkstr5-VSG1_0001.png"  
Afbeelding 1.1: ligging plangebied (bron: Google Maps)  

1.3 Huidig bestemmingsplan

In het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Buitengebied, Noorhoeksestraat 5, Driel', vastgesteld op 3 december 2013. Dit bestemmingsplan is opgesteld met het doel om een terrein voor standplaatsen voor stacaravans en bed and breakfastkamers te realiseren. Binnen het plangebied gelden de volgende bestemmingen, zie de uitsnede op afbeelding 1.2:

  • 'Recreatie' (gehele plangebied). Binnen deze bestemming zijn meerdere bouwvlakken en enkele verschillende functieaanduidingen opgenomen;
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (gehele plangebied).

Tevens is de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geur' van toepassing in de noordwestelijke hoek van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0399BUITNrdhkstr5-VSG1_0002.png"  
Afbeelding 1.2: uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied, Noordhoeksestraat, Driel' uit 2013 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

De huidige bestemming 'Recreatie' laat verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerterrein met maximaal 12 stacaravans en een bed and breakfast met maximaal 4 eenheden toe. Daarnaast is er één bedrijfswoning toegestaan. Aan de zuidkant en de noordwestkant zijn ontsluitingen toegestaan. Binnen de bestemming is het niet mogelijk om nieuwe woningen op te richten. Daarnaast is er voor de bestaande woning in de toekomstige situatie geen sprake meer van een bedrijfswoning, omdat de bedrijfsmatige verblijfsrecreatie verdwijnt. Het plan is daarom in strijd met de bouw- en gebruiksregels van de huidige bestemming. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk, worden in hoofdstukken 2 en 3 respectievelijk de bestaande en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het voor dit bestemmingsplan van toepassing zijnde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Daarmee wordt inzichtelijk gemaakt of de ontwikkeling in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht aanvaardbaar en haalbaar is en voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven en in hoofdstuk 7 is de financiële toelichting opgenomen. Hoofdstuk 8 gaat in op enkele procedurele aspecten, zoals overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied beslaat het perceel Noordhoeksestraat 5 te Driel. Het is kadastraal bekend als gemeente Heteren, sectie O, perceelnummers 1091, 1194, 1687 en 1688 (ged.). De omvang van het plangebied is ca. 10.500 m². Het plangebied maakt deel uit van een bebouwingscluster aan de Noordhoeksestraat, ten zuiden van de Drielse Rijndijk.

De locatie bestaat uit een voormalige tabaksboerderij, Rutjensland, die in 1898 is gebouwd op de fundamenten van een honderden jaren oude boerderij. Het gebouw is een gemeentelijk monument en is gelegen achter het perceel van de woning Noordhoeksestraat 7. Het afgelopen decennium is op het erf rondom de boerderij een kleinschalige camping en een bed & breakfast gerealiseerd. Deze is toegankelijk aan de noordwestkant van het plangebied. Er zijn maximaal 12 standplaatsen toegestaan en maximaal 4 eenheden in de bed & breakfast. Het zuidelijke gedeelte van het erf is onbebouwd. Aan de randen van het erf is landschapsbeplanting aanwezig in de vorm van een afschermende haag.

De huidige situatie en begrenzing van het plangebied zijn op afbeelding 2.1 zichtbaar. In figuur 2.2 zijn enkele foto's van de huidige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0399BUITNrdhkstr5-VSG1_0003.png"  
Figuur 2.1: huidige situatie en indicatieve begrenzing van het plangebied (bron: Google Maps)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0399BUITNrdhkstr5-VSG1_0004.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0399BUITNrdhkstr5-VSG1_0005.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0399BUITNrdhkstr5-VSG1_0006.png"  
Figuur 2.2: foto's huidige situatie (bron: Mirjam van de Velde Tuin, Erf & Landschap)  

Hoofdstuk 3 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer wil de bestaande verblijfsrecreatieve functie op het erf beëindigen. De standplaatsen met stacaravans en een sanitairgebouwtje worden verwijderd. Ook wordt ca. 500 m² aan verharding verwijderd. Op de vrijgekomen ruimte aan de noordkant van het perceel wil de initiatiefnemer vervolgens één nieuwe vrijstaande woning realiseren. De bestaande bedrijfswoning (gemeentelijk monument) wordt behouden en zal als (burger)woning in gebruik blijven. Beide woningen zullen toegankelijk zijn via de bestaande ontsluiting op de Noordhoeksestraat.

Het beoogde nieuwe woonperceel aan de noordzijde heeft een omvang van ca. 2.800 m² en biedt daarmee ruimschoots voldoende ruimte om een nieuwe vrijstaande woning in te passen. Door deze aan de noordkant te realiseren, blijft het zuidelijke gedeelte onbebouwd. Dit sluit stedenbouwkundig logisch aan op het bebouwingscluster in de omgeving.

De nieuwe woning krijgt een inhoud van maximaal 600 m³ en is daarmee ruimtelijk ondergeschikt aan de bestaande monumentale boerderij, die een inhoud van ca. 1.200 m³ heeft. De nieuwe woning zal bestaan uit één bouwlaag met een kap. Bij de woning mogen bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd. De regels hiervoor sluiten aan bij de gangbare erfbebouwingsregeling in het buitengebied.

Het plangebied is reeds landschappelijk ingepast, met name aan de randen van het perceel. Deze landschappelijke inpassing zal worden behouden en versterkt. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Zie daarvoor Bijlage 1 bij de planregels. Figuur 3.1 geeft hiervan een verbeelding weer. De landschappelijke versterking zal op de erven zelf plaatsvinden en met name bestaan uit de aanplant van fruitbomen, solitaire bomen en hagen. Hierop wordt in paragraaf 4.3 nader ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0399BUITNrdhkstr5-VSG1_0007.png"  
Figuur 3.1: toekomstige inrichting (bron: Mirjam van de Velde Tuin, Erf & Landschap)  

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking gertreden is, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Omgevingswet (Ow). Tot de invoering van de Ow had dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.

Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.

Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De nationale overheid richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen.

Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt en wordt de bestaande verblijfsrecreatieve functie beëindigd. Er zijn geen nationale belangen aan de orde met een dergelijke kleinschalige ontwikkeling. De bestemmingswijziging conflicteert niet met het nationaal ruimtelijke ordeningsbeleid, zoals vastgelegd in de NOVI.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.

Beoordeling en conclusie
De bestemmingswijziging is een lokale ontwikkeling. Er zijn geen nationale belangen in het geding. Het Barro heeft geen doorwerking naar dit plan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: 'De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (ECLI:NL:RVS:2016:1503).

In een bestemmingsplan moet worden aangegeven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering als de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien”.

Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt en één bestaande woning behouden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, is er bij de netto toevoeging van één woning geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het bestemmingsplan maakt dus geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft in het kader van dit bestemmingsplan niet doorlopen te worden.

4.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Provinciale Staten hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 maart 2019. Het doel van de Omgevingsvisie is: een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland, vanuit het verleden én met het oog op de toekomst. De provincie is als middenbestuur een belangrijke schakel bij het bereiken van deze doelstellingen en wil op een aantal manieren waarde toevoegen:

  • met een brede blik kijken naar de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving;
  • stimuleren van ontwikkelingen enerzijds en beschermen van waarden anderzijds;
  • focussen op duurzaamheid, onderlinge verbondenheid en een economisch krachtig Gelderland;
  • door middel van 7 ambities verder verdiepen van de focus.


De 7 ambities van de provincie zien op de volgende thema's: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Per ambitie is de provinciale aanpak beschreven.

Beoordeling en conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening bevat concrete regels, waaraan het initiatief wordt getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen regels, die voor dit bestemmingsplan direct van belang zijn, gelet op de kleinschalig omvang en de aard van het plan. Het plan is dan ook in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening of verordening) vastgesteld op 19 december 2018. Nadien is deze verordening meermaals gewijzigd en geactualiseerd.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.

Beoordeling en conclusie
Aanduidingen
Op basis van de provinciale verordening zijn in het plangebied de aanduidingen boringsvrije zone, intrekgebied en koude-warmte-opslagvrije zone van toepassing. In intrekgebieden, die bedoeld zijn voor de bescherming van de kwaliteit van het grond-/drinkwater, is de winning van fossiele energie verboden. Hiervan is in dit plan geen sprake. In een boringsvrije zone is het verboden om werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd. Ook hiervan is geen sprake. In een KWO-vrije zone is het verboden binnen een inrichting werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd. Dit is evenmin aan de orde. Het plan is dus niet strijdig met de omgevingsverordening.

Thema 'wonen'
De Omgevingsverordening bepaalt dat nieuwe woonlocaties uitsluitend zijn toegestaan, wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio (artikel 2.2.1.1). De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgelegd in de Woonagenda 2025 en de regionale Woondeal. Hierop wordt in paragraaf 4.3 ingegaan. Het plan voorziet in een netto toename met één woning. De toevoeging van één woning past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma, dat op regionaal niveau is afgestemd. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in de Omgevingsverordening.

4.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Overbetuwe 2040
Op 1 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe de Omgevingsvisie Overbetuwe 2040 (hierna: Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de integrale koers en ambities van de gemeente Overbetuwe voor de fysieke leefomgeving voor de periode tot en met 2040 aan. De Omgevingsvisie is er primair op gericht om de kwaliteit van het leefmilieu te behouden en waar mogelijk te versterken. Samenwerking tussen verschillende partijen staat centraal en is noodzakelijk om deze doelen te bereiken. De visie is opgesteld vanuit een brede blik, waarbij ruimtelijke ordening, milieu, economie en bereikbaarheid met elkaar worden verbonden.

De gemeente onderscheidt een aantal kernwaarden die als vertrekpunt en inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen dienen. Deze kernwaarden zijn ontstaan in het cultuurhistorisch gegroeide Betuwse rivierenlandschap. Kernwaarden zijn beschreven op het gebied van bodem en landschap, netwerk en infrastructuur en occupatie. De verschillende kernen in de gemeente kennen elk een eigen karakteristieke identiteit en waarden. Deze worden eveneens als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen gehanteerd. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van deze kernen en het buitengebied is een speerpunt in het beleid.

In de Omgevingsvisie wordt de focus gelegd op zes opgaven:

  • Vitaal buitengebied in beweging;
  • Innovatieruimte voor ondernemerschap;
  • Samen werken aan energietransitie;
  • Gevarieerde dorpse woonomgeving;
  • Netwerk verbonden met samenleving;
  • Voorzieningen geclusterd.

Per thema wordt de toekomstige ontwikkeling van de Overbetuwse leefomgeving beschreven.

Beoordeling
Het plangebied ligt in het buitengebied van Overbetuwe. De directe omgeving van het plangebied bestaat uit een mix van agrarisch percelen, woonpercelen en bedrijvigheid. Het plangebied ligt aan de rand van een bebouwingscluster aan de Noordhoeksestraat en Drielse Rijndijk. Ten zuiden van het plangebied ligt een agrarisch gebied met meer openheid. Dit bestemmingsplan wijzigt de huidige Recreatiebestemming naar een Woonbestemming. Deze wijziging past binnen de functionele structuur van de omgeving. De bebouwing wordt geconcentreerd aan de noordzijde van het perceel en sluit hierdoor ook aan bij de stedenbouwkundige kenmerken van de omgeving. Het zuidelijk gedeelte blijft onbebouwd. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij het agrarische gebied ten zuiden van het plangebied. Het plan geeft een passende nieuwe bestemming met passende bebouwingsmogelijkheden aan het bestaande bouwperceel. Het sluit aan bij de uitgangspunten en het gedachtengoed van de Omgevingsvisie.

Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

Woonagenda Overbetuwe 2025
In de Woonagenda 2025 verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor deze woonagenda is een uitgangspuntennotitie opgesteld. Daarnaast vonden woningmarktanalyses en gesprekken plaats met stakeholders bij de voorbereiding van de Woonagenda.

De woonagenda bevat geen gedetailleerd uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. Centraal staat dat de gemeente over voldoende woningen met de juiste kwaliteit wil beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.

De Woonagenda omvat vier centrale thema's:

  • Voorraadstrategie: nieuw en bestaand;
  • Verduurzaming en koppelkansen;
  • Bijzondere doelgroepen en woonvormen;
  • Wonen en zorg.

Elk van deze thema's is nader beschouwd in de Woonagenda.

De woningbehoefte voor de gemeente Overbetuwe in de periode 2019-2030 is minstens 2.000 woningen. De woningbouwproductie blijft achter bij deze groei. Daarnaast wil de gemeente een extra bijdrage leveren aan de versnellings- en groeiopgave vanuit de regionale Woondeal. Dit gaat om een nog nader te bepalen aantal woningen, waarbij gedacht wordt aan circa 3.000 à 4.000 extra woningen in het middengebied (Overbetuwe en Lingewaard).

In kwalitatief opzicht is van belang dat betaalbaar wonen onder druk staat. Dit heeft verschillende oorzaken. De gemeente werkt in de Woonagenda toe naar een streefprogramma in de woningbouwprogrammering om de woningmarkt beter in balans te krijgen. Hierin wordt ook rekening gehouden met de veranderende woningvraag door bekende trends, zoals het toenemende aantal eenpersoonshuishoudens en de groei van het aantal huishoudens van 65 jaar en ouder.

Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan maakt één extra woning mogelijk en geeft een nieuwe bestemming aan het plangebied. De bestaande monumentale woning wordt behouden. Zoals uit de beschouwing hiervoor blijkt, is er binnen de regionale afspraken voor de gemeente Overbetuwe voor de komende jaren een aanzienlijke woningbouwopgave te realiseren. De realisatie van 1 extra woning past zonder meer binnen de kwantitatieve regionale afspraken en draagt op bescheiden schaal bij aan de woningbouwopgave.

In kwalitatief opzicht wordt opgemerkt dat de beoogde wijziging naar wonen in ruimtelijk en functioneel opzicht past in de omgeving. Dit is hiervoor onder het kopje 'Omgevingsvisie Overbetuwe 2040' al toegelicht. Het gaat hier om een geschikte woonlocatie in een bebouwingscluster op relatief korte afstand van de bebouwde kom van Driel. Gezien de ruimtelijk-stedenbouwkundige karakteristieken en waarden van de omgeving, is de realisatie van vrijstaande ruime woonpercelen de meest passende invulling voor het plangebied. Het plan voldoet ook in kwalitatief opzicht aan de uitgangspunten van de Woonagenda Overbetuwe 2025.

Beleidsregel 'Functieverandering en nieuwvestiging in het buitengebied'
In 2008 is de beleidsregel 'functieverandering en nieuwvestiging in het buitengebied' opgesteld. Deze bestaat uit regels, een toelichting en een gebiedstypenkaart. De beleidsregel bevat het toetsingskader voor concrete verzoeken om functiewijzigingen in het buitengebied. Het uitgangspunt hierbij is een reductie aan bebouwing van minimaal 50%.

Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan wijzigt de bestaande recreatieve bestemming naar 'Wonen'. Het maakt de realisatie van één extra woonperceel met een vrijstaande woning mogelijk. De beleidsregel is op deze ontwikkeling van toepassing.

Het plangebied ligt in het 'Agrarisch gebied'. Een functieverandering naar wonen is binnen dit gebied mogelijk. In totaal wordt er ruim 400 m² aan bebouwing verwijderd (7 campingkavels à 55 m² en een bijgebouw van 25 m²). In planologische zin worden nog eens 6 campingkavels (à 55 m²) met bebouwingsmogelijkheden voor stacaravans wegbestemd en is recent een kapschuur (110 m²) gesloopt.

Normaal gesproken moet het bij de toepassing van het beleid voor functieverandering gaan om gerealiseerde en aanwezige bebouwing. Dat is hier niet volledig het geval. In dit specifieke geval is ook gekeken naar wat planologisch mogelijk is. Het gaat hier om standplaatsen voor stacaravans. Stacaravans zijn redelijk eenvoudig te plaatsen en benutting van deze planologische mogelijkheden is dus reëel en binnen korte tijd uitvoerbaar. Gelet op de aard van de bebouwing is het daarom voor de hand liggend deze bebouwingsmogelijkheden mee te nemen bij de toepassing van de beleidsregel.

Gezien de totale hoeveelheid aan te verwijderen bebouwing en planologoische bouwmogelijkheden gezamenlijk, biedt de beleidsregel de mogelijkheid om één nieuwe woning toe te staan. Het streven om te komen naar een meer landschappelijke en natuurlijke inrichting met substantiële vermindering van bouwmogelijkheden past bij de ambities van de beleidsregel.

Verder wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de overige voorwaarden, die de beleidsregel stelt. De maximale inhoud van de nieuwe woning is 600 m³. De erfbebouwingsmogelijkheden sluiten aan bij de mogelijkheden uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel.

Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe (LOP)
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2009 zijn de (algemene) doelstellingen en gebiedsspecifieke opgaven voor Overbetuwe geformuleerd. De hoofddoelstelling is het ontwikkelen van een sterke samenhangende landschappelijke structuur met een eigen Betuwse identiteit, die tegenwicht biedt aan de verstedelijking en waarbij belangrijke landschappelijke waarden duurzaam in stand worden gehouden. Per deelgebied zijn daarnaast gebiedsspecifieke opgaven opgenomen.

Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt. Een voorwaarde om medewerking te kunnen verlenen aan deze ontwikkeling is dat een goede landschappelijke inpassing op basis van een inrichtingsplan plaatsvindt. Er is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit is opgenomen in Bijlage 1 bij de planregels. In het landschappelijk inpassingsplan is rekening gehouden met de kenmerken van de omgeving en de doelstellingen voor het gebied, die in het LOP zijn geformuleerd. Figuur 4.1 geeft de voorgestelde landschappelijke inpassing weer.

Het plangebied ligt in deelgebied 1c, de Oeverwal tussen Driel en Randwijk. In het deelgebied zijn onder meer de volgende voor dit plan relevante doelstellingen geformuleerd:

  • Vergroten contrast tussen openheid en kleinschaligheid;
  • Panorama's naar Veluwse stuwwal behouden;
  • Cultuuhistorie herkenbaar maken.

Het plangebied ligt aan de rand van de oeverwal, waar een kleinschalig landschap herkenbaar is. Zuidelijk van het plangebied ligt een open komgebied. Uitgangspunt van het landschappelijk inpassingsplan is om het contrast tussen de oeverwal en het open komgebied te versterken. Hierbij is van belang dat het erf met name aan de randen al landschappelijk is ingepast. Deze inpassing wordt behouden. De versterking vindt plaats rondom het nieuwe woonerf, door de realisatie van een landschappelijke haag aan de noord- en zuidzijden van het perceel, de aanplant van fruitbomen en enkele solitaire bomen (gebiedseigen soorten) en de ontwikkeling van bloemrijk grasland aan de oostkant. Bij het bestaand erf worden aansluitend op bestaande bomen eveneens fruitbomen aangeplant. Het zuidelijk deel van het plangebied wordt onbebouwd gehouden. De bestaande paddenpoel wordt behouden.

Het landschappelijk inpassingsplan sluit met de voorgestelde maatregelen goed aan op de doelstellingen vanuit het LOP. De realisatie van de landschappelijke inpassing is in de planregels geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0399BUITNrdhkstr5-VSG1_0008.png"  
Figuur 4.1: landschappelijk inpassingsplan nieuwe woonperceel en aanvulling op bestaand erf (bron: Mirjam van de Velde Tuin, Erf & Landschap)  

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Milieueffectrapportage

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom sinds 1 april 2011 ook bij kleinere bouwprojecten, zoals het onderhavige, beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is.

Ook de Implementatiewet 'herziening m.e.r. richtlijn' is relevant. Sinds 16 mei 2017 is deze wet in werking. De richtlijn heeft de procedure en de inhoud van het MER en de m.e.r.-beoordeling, maar ook de vormvrije m.e.r.-beoordeling gewijzigd. Dit heeft gevolgen voor de inhoud en procedure van ruimtelijke plannen. Voor activiteiten, die zijn opgenomen in onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. en waarvan de omvang beneden de in kolom 2 genoemde drempel ligt, geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt de verblijfsrecreatieve bestemming gewijzigd naar 'Wonen'. Er wordt netto één woning toegevoegd. De ontwikkeling behoort niet tot de in lijst C of D van het Besluit m.e.r. opgenomen categorieën.

Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit in dit plan. Een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling is niet aan de orde.

5.2 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) moet bij een plan een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:

  • de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
  • de aanleg van een nieuwe weg;
  • de reconstructie van een bestaande weg.

De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. Alle wegen hebben geluidzones, met uitzondering van wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één nieuwe woning en daarmee een nieuw geluidsgevoelig object, zoals bedoeld in de Wgh. De woning ligt binnen de geluidzone van de Noordhoeksestraat, de Drielse Rijndijk en de Boltweg. In het kader van de herziening van het bestemmingsplan voor het plangebied in 2013 is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit bleek dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer aan de randen van het plangebied ruimschoots onder de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh ligt. Zorgvuldigheidshalve is voor het nieuwe bestemmingsplan een nieuw akoestisch onderzoek uitgevoerd. Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 1.

In de rapportage is door middel van contouren aangegeven wat de geluidbelasting vanwege de verschillende wegen op de maatgevende beoordelingshoogte is. De berekende geluidbelasting aan de randen van het plangebied is maximaal 43 dB vanwege de Noordhoeksestraat en maximaal 39 dB vanwege de Drielse Rijndijk en de Boltweg. Hiermee wordt ruimschoots aan de voorkeursgrenswaarde voldaan. Er zijn geen hogere waarden nodig voor de nieuwe woning. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied is voldoende geborgd.

Conclusie
Het aspect geluid (Wgh) vormt geen belemmering voor het plan.

5.3 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.

Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.


Om te bepalen of een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:

  • het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;
  • het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2µg/m3).


Beoordeling en conclusie
De wijziging betreft de realisatie van één woning en een wijziging van de recreatieve bestemming naar een Woonbestemming. Gezien de aard van de wijziging is op voorhand zeker dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies, zoals woningen. Bij de planontwikkeling moet rekening worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Als bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk of een rustig buitengebied is ingericht volgens het principe van functiescheiding.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan wijzigt een bestaande recreatiebestemming naar 'Wonen'. Daarmee wordt een gevoelige bestemming mogelijk gemaakt. De huidige verblijfsrecreatieve functie is eveneens milieugevoelig, omdat er sprake is van menselijk verblijf. Zorgvuldigheidshalve zijn de omliggende milieubelastende functies zijn in beeld gebracht om na te gaan of er onevenredige hinder zou kunnen optreden. Worst case wordt uitgegaan van de richtafstanden voor het gebiedstype 'rustig buitengebied'.

Veehouderij Karstraat 1
Aan de Karstraat 1 is een varkenshouderij gevestigd. Ten opzichte van deze veehouderij moet een richtafstand worden aangehouden van 200 meter in verband met het aspect geur (milieucategorie 4.1). De nieuwe woning ligt op ca. 150 meter afstand tot de veehouderij en daarmee binnen de richtafstand voor het aspect geur. De woning ligt buiten de richtafstanden ten opzichte van de overige aspecten. Het aspect geur wordt in paragraaf 5.5 getoetst. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van belemmeringen over en weer.

Hoveniersbedrijf Drielse Rijndijk 45a
Deze bedrijfslocatie is gesitueerd ten noorden van het plangebied. De afstand tot de nieuwe woning bedraagt ruim 10 meter. Voor kleinschalige hoveniersbedrijven geldt een richtafstand van 30 meter (milieucategorie 2). De nieuwe woning ligt dus binnen de richtafstand. Het maatgevende aspect betreft geluid. De akoestische situatie vanwege dit bedrijf is in beeld gebracht in het akoestisch onderzoek in Bijlage 1. De bedrijfslocatie is momenteel niet in gebruik door een bedrijf, een geluidonderzoek op basis van de representatieve bedrijfssituatie is derhalve niet mogelijk. De ligging van de 45 dB(A) contour (ambitiewaarde en bovengrens op basis van het gemeentelijk geluidbeleid) is daarom bepaald door middel van een kavelbron (51 dB(A)/m²) volgens het standaard spectrum voor industrielawaai. Daarmee is een gemiddelde invulling van de bedrijfslocatie in beeld gebracht.

Dee 45 dB(A) contour van de bedrijfsbestemming ligt ongeveer 11 meter in het plangebied. Op basis van deze contouren kan een nieuwe woning gerealiseerd worden op een afstand van tenminste 11 meter van de noordelijke grens van het plangebied. Het bouwvlak voor de nieuwe woning ligt buiten deze contour.

Daar waar op korte afstand van een bedrijfslocatie geen woningen zijn gelegen, stelt het geluidbeleid dat op 50 meter voldaan moet worden aan 45 dB(A). Dat zou in deze situatie gelden voor de geluidemissie richting het zuidoosten. Ter plaatse van het oostelijke deel van de bedrijfskavel kan enigszins meer geluid geproduceerd worden. De emissie kan niet zoveel vergroot worden dan aan de oostzijde aan 45 dB(A) op 50 meter en aan de westzijde aan 45 dB(A) op de gevel van de Noordhoeksestraat 3 kan worden voldaan. Ook de woning aan de Drielse Rijndijk 47/47a is beperkend voor een hogere geluidemissie van het oostelijk deel van de kavel. Op basis van deze bevindingen, is tevens een situatie doorgerekend met een hogere geluidemissie op het oostelijk deel van het bedrijfsperceel en een lagere op het westelijke deel. In dat geval verandert de geluidcontour rondom het bedrijfskavel enigszins met een asymmetrisch verdeelde geluidsemissie. De 45 dB(A) contour komt in dit geval tot 17 meter binnen het plangebied. Op deze afstand is een goed woon- en leefklimaat bij de woning geborgd en levert de nieuwe woning geen (extra) beperkingen op aan de huidig toegestane geluidemissie van de bedrijfslocatie. Het bouwvlak van de nieuwe woning is hierop afgestemd.


Glastuinbouwbedrijf Boltweg 5
Dit glastuinbouwbedrijf is ca. 80 meter ten oosten van het plangebied gesitueerd. Voor glastuinbouwbedrijven geldt een richtafstand van 30 meter (milieucategorie 2). Het plangebied ligt hier ruimschoots buiten. Daardoor zijn belemmeringen over en weer uitgesloten en is nader onderzoek niet nodig.

Spuitzones
Ten oosten en ten zuiden van het plangebied zijn enkele percelen gelegen die in gebruik zijn voor boomteelt. Bij het telen van gewassen worden vaak bestrijdingsmiddelen gebruikt, die door drift ook terecht kunnen komen op aanliggende percelen. Naar aanleiding van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt er voor boomteeltbedrijven van uitgegaan dat de minimale afstand tussen een boomgaard en gevoelige functies 50 meter moet zijn. De huidige verblijfsrecreatieve bestemming is reeds als een gevoelige functie in dit opzicht. Dit geldt voor de toekomstige bestemming eveneens. In zoverre wijzigt de situatie niet. Wel kan worden opgemerkt dat het aantal verblijvenden binnen het plangebied afneemt. Waar er nu nog sprake is van één (bedrijfs)woning, 4 bed & breakfastkamers en 12 staanplaatsen, worden dit in de toekomstige situatie alleen 2 woningen. Er worden dus aanzienlijk minder personen blootgesteld aan eventuele risico's.

Er is geen sprake van belemmeringen met betrekking tot spuitzones.

Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de bestemmingswijziging en het oprichten van de nieuwe woning.

5.5 Geurhinder

Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan wijzigt een bestaande geurgevoelige bestemming, (verblijfs)recreatie, naar een andere geurgevoelige bestemming, namelijk wonen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het aspect geurhinder wel relevant. Zoals in paragraaf 5.4 al bleek, ligt in de omgeving van het plangebied één veehouderij (Karstraat 1).

Het plangebied aan de Noordhoeksestraat 5 is gelegen buiten de bebouwde kom van Driel. De norm voor geurgevoelige objecten bedraagt 8 ouE/m³.

In het kader van de herziening van het bestemmingsplan voor het plangebied in 2013 is een geuronderzoek uitgevoerd op basis van de vergunde situatie. Uit dit onderzoek bleek dat de feitelijke geurcontour van de varkenshouderij over een klein deel van het plangebied valt. Ook bleek dat de feitelijke contour reeds is gelegen over een aantal geurgevoelige objecten, namelijk Noordhoeksestraat 3, 4, 6 en 7. Dit betekent dat geen rekening gehouden hoeft te worden met de defaultcontour van het bedrijf, de inrichting zit immers al 'op slot'. In het gedeelte van het plangebied waarover de feitelijke contour is gelegen mogen geen geurgevoelige objecten worden opgericht. Hier is in het vigerende bestemmingsplan een gebiedsaanduiding opgenomen. Deze gebiedsaanduiding wordt in dit bestemmingsplan overgenomen. De nieuwe woning is buiten deze contour gesitueerd. Voor het oprichten van de nieuwe woningen zijn daarom geen belemmeringen aan de orde.

Conclusie
het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor het plan.

5.6 Bodem

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. De Bouwverordening bevat een verbod voor het bouwen van woningen op verontreinigde grond.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe woning mogelijk. Een bodemonderzoek is daarom in principe noodzakelijk. In het kader van de bestemmingswijziging in 2013 is reeds een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 2. In dit onderzoek zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Dit betreft cadmium in de ondergrond en barium en dichloorethenen in het grondwater. Deze resultaten gaven geen aanleiding tot nader onderzoek, omdat er ten hoogste sprake was van lichteverontreinigingen. Na de uitvoering van het betreffende onderzoek is het plangebied in gebruik geweest als camping. Gezien de aard van dit gebruik is het niet aannemelijk dat er sindsdien bodemverontreiniging is opgetreden. Dit gebruik geeft geen aanleiding voor het opnieuw uitvoeren van een bodemonderzoek. Redelijkerwijs mag worden verondersteld dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. In het kader van deze bestemmingsplanherziening zijn daarmee geen belemmeringen aan de orde.

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan.

5.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's moeten worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron is, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het PR beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, etc.), waarbij de 10-6-contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het GR beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het GR wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het GR (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van het GR moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegenomen in de beoordeling van het GR. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Beoordeling
De ontwikkeling betreft het staken van een camping en de realisatie van 1 nieuwe woning. Er worden 5 stacaravans met bijbehorende bebouwing gesloopt en 6 caravanplaatsen worden 'wegbestemd'. Daarna wordt 1 nieuwe woning gerealiseerd. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In figuur 5.1 is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0399BUITNrdhkstr5-VSG1_0009.png"  
Figuur 5.1: Uitsnede provinciale risicokaart met het plangebied in de zwarte cirkel (raadpleging: november 2023)  

De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op:

Rondom het plan zijn geen buisleidingen en inrichtingen aanwezig met externe veiligheidsrisico's.

Wel ligt de spoorlijn Arnhem – Nijmegen op ± 3.800 meter van het plan en de snelweg A50 op ± 2.200 meter. Op basis van de regeling basisnet is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van beide risicobronnen niet over het plangebied ligt.

Ten aanzien van het groepsrisico is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de snelweg A50 (namelijk 4.000 meter). Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Echter is de afstand tussen het plan en beide risicobronnen dermate groot (groter dan 200 meter), dat de wetgever heeft aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid.

Verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van een tweetal risicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9, vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de snelweg A50. Doordat het plan op meer dan 200 meter van de beide transportroutes ligt hoeft er enkel ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het plan levert een vermindering op van het aantal aanwezige personen. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de Veiligheidsregio adviesrecht. Hiervoor is de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) op 2 december 2023 om advies gevraagd. Hieronder een beschouwing van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd
hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings/ en alarmeringspalen (WAS palen) of NL/alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.

Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met externe veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de snelweg A50. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico (zie hiervoor) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.

5.8 Explosieven

De huidige gemeente Overbetuwe en buurgemeente Lingewaard maakten vanaf het begin van de geallieerde luchtlandingsoperatie 'Market Garden' op 17 september 1944 tot aan de bevrijding van Arnhem op 14 april 1945 deel uit van het frontgebied tussen de Duitsers en de Geallieerden. Overbetuwe en Lingewaard werden in hun geheel als oorlogsgebied beschouwd. Er is een gevechtspauze geweest na het oversteken van de brug bij Nijmegen. Het gebied is gedurende acht maanden frontgebied geweest waarbij het volledige eiland (gebied tussen de Rijn en de Waal) geëvacueerd is. Tevens zijn in die periode hevige bombardementen uitgevoerd. Tijdens de inventarisatie van oorlogsgegevens zijn 104 vliegtuigcrashes opgetekend en meer dan 1.000 oorlogsgraven. Door de oorlogshandelingen ontstonden er gebieden waarvan de bodem sterk met oorlogsmateriaal werd belast, wat op dit moment nog gevaar kan opleveren voor mens en dier. De Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD) ging er in 2014 vanuit, dat slechts 35% van de munitie inmiddels uit de grond is verwijderd. Dit betekent dat we de komende decennia nog met deze explosieve erfenis te maken zullen hebben en er kans bestaat dat in het plangebied nog sprake is van onontplofte munitie.

Beoordeling en conclusie
Bij bodemroerende werkzaamheden, zoals het oprichten van gebouwen, graafwerkzaamheden, aanleg van kabels en leidingen en het uitvoeren van bepaalde onderzoeken, is de aanwezigheid van mogelijke onontplofte oorlogsmunitie (OO) van belang. In dit geval is er sprake van sloop- en bouwwerkzaamheden en andere werkzaamheden om de terreininrichting te veranderen. Het is op voorhand niet uitgesloten dat OO wordt aangetroffen bij de uitvoering van deze werkzaamheden. Daarom is een vooronderzoek explosieven (projectleiderssamenvatting) uitgevoerd. De bevindingen hiervan zijn opgenomen in Bijlage 3. Uit geraadpleegde literatuur, archiefgegevens en luchtfotoanalyse blijkt dat binnen en in de directe nabijheid van het plangebied rekening dient te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van diverse (sub)soorten OO. Op locaties waar na-oorlogs bodemroerende werkzaamheden zijn uitgevoerd mag echter worden aangenomen dat (tot op zekere diepte) eventuele aanwezige OO reeds opgemerkt en verwijderd zijn. Het gaat hierbij op de grondlaag tot 0,50 meter onder maaiveld. Daar waar de bodem niet aantoonbaar na-oorlogs geroerd is, is geadviseerd om voorafgaande aan de voorgenomen bodemroerende werkzaamheden een opsporingsproces uit te voeren. Dit vormt echter geen belemmering voor de bestemmingswijziging, omdat de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding is.

5.9 Kabels en leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten en -kabels en dergelijke, kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken, moet de (leiding)beheerder aangeven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.

Beoordeling en conclusie
In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Dit aspect vormt geen belemmering voor het plan.

5.10 Waterparagraaf

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b) moet inzicht worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij zijn de hierna beschreven beleidsstukken van belang.

Rijksbeleid
Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan uit 2015. Het NWP plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode tot en met 2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het NWP richt zich op schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen, waaronder het overstromingsrisicobeheerplan en stroomgebiedbeheerplannen voor de rijkswateren.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het NWP, tot aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe de provincie voor de planperiode de uitvoering van acties ziet om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

Waterschap Rivierenland
Waterbeheerprogramma 2022-2027
In het waterbeheerprogramma (WBP) beschrijft het waterschap wat men in de periode tot en met 2027 wil bereiken, met wie, hoe en waarom. Eén van de voornaamste en voor de ruimtelijke ordening relevante principes is dat water bepalend is voor de inrichting van een gebied. De ambitie en samenwerking worden door gebiedsgericht te werken vormgegeven. Overbetuwe maakt onderdeel uit van het deelgebied Betuwe. Kerntaken van het waterschap zijn:

  • Dagelijks beheer van water en dijken;
  • Beschermen tegen overstromingen;
  • Water eerlijk verdelen;
  • Voorbereiden op extreem weer (klimaatadaptatie);
  • Werken aan schoon water;
  • Bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur.

Voor al deze taken zijn in het WBP ambities voor de lange termijn, concrete doelen voor de plantermijn, de strategie en maatregelen beschreven.

Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.

Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.

Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 stelde de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vast. Het waterbeheerplan van het waterschap is later geactualiseerd (zie hierboven), ook in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden naast elkaar.

In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.

Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.


Beoordeling (watertoets)
In het plangebied zijn momenteel een bedrijfswoning, enkele bijgebouwen en 7 standplaatsen met stacaravans aanwezig. In de toekomstige situatie is er sprake van behoud van de bestaande woning en een deel van de bijgebouwen. De standplaatsen met stacaravans worden verwijderd en ook ca. 504 m² verharding wordt verwijderd. Vervolgens wordt er één nieuwe woning met bijbehorende bouwwerken gerealiseerd. Het verhard oppervlak zal per saldo afnemen. Daarom is een compensatieverplichting niet aan de orde.

Hemel- en afvalwater zullen bij de nieuwe woningen gescheiden worden afgevoerd. De toekomstige productie van afvalwater is beperkt. Er zijn geen belemmeringen in dit opzicht te verwachten.

De planvorming heeft geen negatieve invloed op oppervlaktewater. Aan de noordelijke rand van het plangebied ligt een B-watergang. Er vinden geen ingrepen of werkzaamheden plaats aan deze watergang of binnen de beschermingszone daarvan. Er wordt een strook van 2 meter vrijgehouden voor het onderhoud en beheer van deze watergang. De bestaande poel aan de zuidkant van het plangebied, die niet op het netwerk van bestaande watergangen aangesloten is, blijft gehandhaafd.

De planlocatie ligt buiten de beschermingszone van waterkeringen.

Conclusie
In waterhuishoudkundig opzicht zijn er geen bezwaren verbonden aan dit bestemmingsplan. De planontwikkeling leidt per saldo tot een afname van het verhard oppervlak. Een compensatieverplichting is niet aan de orde. De realisatie van de nieuwe woning is hydrologisch neutraal en er zijn geen negatieve effecten op de waterhuishouding of op oppervlaktewater aan de orde.

5.11 Flora en fauna

De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet vervangen. De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat in verband met de bescherming van gebieden en dier- en plantsoorten. De provincies zijn het bevoegd gezag voor zowel de gebieds- als de soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming opgenomen van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden onderzocht of dit plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan alleen worden vastgesteld als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als deze zekerheid er niet is, kan het plan worden vastgesteld als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) met de bijbehorende Groene Ontwikkelingszones (GO). Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • 1. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • 3. de bescherming van overige soorten.

Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag.

Beoordeling
Het plan betreft de realisatie van een nieuw woonperceel, na sloop/verwijdering van bestaande bebouwing en verharding. Ook worden er enkele landschapselementen verwijderd en aangelegd. De voor de wijziging benodigde ingrepen kunnen mogelijk effecten hebben op beschermde soorten. Daarom is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 4. Hierna worden de bevindingen besproken.

Resultaten gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ongeveer op ongeveer 300 meter van Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’ en op ongeveer 1,5 kilometer afstand van Natura 2000-gebied ‘Veluwe’. Overige Natura 2000-gebieden zijn verder dan 10 kilometer van het plangebied gelegen. Gezien de ligging ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en uit te voeren activiteiten zijn geen directe effecten op de Natura 2000-gebieden te verwachten. Eventuele potentiële negatieve effecten zouden uitsluitend door een toename van stikstofdepositie kunnen optreden. In dit verband is van belang dat het plan leidt tot een afname van het aantal verkeersbewegingen (zie paragraaf 5.13) en de nieuwe woning gasloos wordt gerealiseerd. Significant negatieve effecten worden daarom niet verwacht.

Externe effecten op het GNN zijn evenmin aan de orde. Nu het plangebied niet in NNN ligt, is geen sprake van aantasting van NNN.
Wat betreft gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor het plan.


Resultaten beschermde houtopstanden
Er worden bomen geveld in het plangebied. De bomen maken geen onderdeel uit van een houtopstand van meer dan 1.000 m² of van meer dan 20 bomen in een rij. Het onderdeel Houtopstanden uit de Wet natuurbescherming is daarom niet van toepassing.

Resultaten soortenbescherming
In het plangebied kunnen algemeen beschermde vogelsoorten voorkomen. Alle vogelnesten in functie zijn beschermd. Alle werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen (circa 15 maart – 15 juli) plaats te vinden om overtreding van de Wnb op voorhand te voorkomen. Wanneer de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd, dient vooraf een broedvogelcheck te worden gedaan door een deskundige. Wanneer nesten worden aangetroffen die in gebruik zijn, dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden totdat het nest verlaten is. Voor de uitvoerbaarheid van het plan vormt dit geen belemmering.

Om amfibieën de kans te geven te vluchten tijdens de werkzaamheden dient tijdens de werkzaamheden één werkrichting aan gehouden te worden. Het ontstaan van poelen water en open zand dient voorkomen te worden zodat de rugstreeppad zich niet kan vestigen. Ook deze voorwaarden vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Er dient tot slot altijd rekening gehouden te worden met de zorgplicht.

Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie
Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden zijn op voorhand redelijkerwijs uit te sluiten. Ook negatieve effecten op beschermde soorten zijn grotendeels uitgesloten. Overtreding van de Wnb kan worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen te verrichten en met enkele beperkte restricties in de uitvoering.

5.12 Archeologie en cultuurhistorie

De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in het plan rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden.

De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.

Beoordeling en conclusie
In het plangebied geldt op grond van de beleidsadvieskaart een hoge tot middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Het grootste deel van het plangebied, inclusief het beoogde nieuwe woonperceel, valt onder de eerstgenoemde categoirie. De drempelwaarden voor een archeologische onderzoeksplicht (200 m², diepte van 0,30 meter binnen de zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde) worden vooralsnog niet overschreden. Archeologisch onderzoek is daarom niet aan de orde in het kader van dit bestemmingsplan. Conform de beleidsadvieskaart worden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2 en 3' opgenomen in het bestemmingsplan. Hiermee is het archeologisch belang voldoende geborgd.

Cultuurhistorisch gebieden en elementen zijn in de omgeving van het plangebied niet aanwezig. In het plangebied zelf is een cultuurhistorisch waardevolle boerderij aanwezig, die als monument is aangewezen. Deze wordt behouden. Door het erf een nieuwe passende bestemming te geven, wordt het behoud van het monument verzekerd.

5.13 Verkeer en parkeren

Parkeren
Het gemeentelijk parkeerbeleid is opgenomen in de Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016. In de beoogde situatie is er sprake van twee vrijstaande woningen. Per woning geldt in het buitengebied een parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen. Er is voldoende ruimte aanwezig om hierin te kunnen voorzien op beide woonpercelen. Dit aspect vormt daarom geen belemmering. Finale toetsing aan de parkeernormen vindt plaats bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit is in de planregels geborgd door middel van een parkeerregeling.

Verkeer
In de huidige situatie is er sprake van een camping met 12 standplaatsen, een (bedrijfs)woning en een bed & breakfast met 4 kamers in het plangebied. Op basis van de gemiddelde kencijfers van het CROW (publicatie 381) is de verkeersgeneratie voor deze functies als volgt:

Functie   Kencijfer   Aantal   Totaal  
Camping   0,4 mvt/standplaats   12   4,8 mvt/etmaal  
Bedrijfswoning (vrijstaand)   8,2 mvt/woning   1   8,2 mvt/etmaal  
Bed & breakfast (categorie hotel 1*)   12,4/10 kamers   4   5 mvt/etmaal  
Totaal       18 mvt/etmaal  

In de toekomstige situatie zijn in het plangebied 2 vrijstaande woningen aanwezig. Het aantal verwachte verkeersbewegingen bedraagt dan 2 * 8,2 = 16,4 mvt/etmaal. Het aantal verkeersbewegingen neemt door de wijziging dus beperkt af met ca. 2 mvt/etmaal.

De ontsluiting van beide woonpercelen vindt plaats via de bestaande ontsluiting aan de noordwestkant van het plangebied op de Noordhoeksestraat. Voor wat betreft de verkeersafwikkeling zijn er geen belemmeringen te verwachten, omdat er geen sprake is van een toename van het aantal verkeersbewegingen. De zuidelijke onsluiting van het plangebied vervalt.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemene opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte en het initiatief (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Noordhoeksestraat 5, Driel' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.

De regels
De bouw- en gebruiksregels zijn binnen de verschillende bestemmingen opgenomen. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven. Ook zijn algemene regels opgenomen, die binnen alle bestemmingen van toepassing zijn.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Agrarisch', 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2 en 4' opgenomen. De opgenomen bestemmingen worden waar nodig in paragraaf 6.2 toegelicht.

De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'.

Bouwplan
Als een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.

6.2 Toelichting op de verbeelding en regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.

Agrarisch
Het zuidelijke gedeelte van het plangebied is bestemd als 'Agrarisch'. Er is geen bouwvlak opgenomen.
De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn met name bestemd voor grondgebonden agrarische activiteiten, hobbymatig agrarisch grondgebruik, groenvoorzieningen en extensieve dagrecreatie, alsmede voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf is niet toegestaan.

Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan binnen de bestemming. De hoogte daarvan bedraagt maximaal 1 meter.

Wonen
Voor de twee beoogde woonpercelen en de gezamenlijke toegangsweg wordt de bestemming 'Wonen' opgenomen. Er zijn twee bouwvlakken opgenomen.

De gronden zijn bestemd voor het wonen in woningen, eventueel in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf, hobbymatig agrarisch grondgebruik en bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven. Aan de ingebruikname van de gronden voor het wonen is de voorwaardelijke verplichting gekoppeld, dat de landschappelijke inpassing op basis van het in de bijlage opgenomen inrichtingsplan tijdig wordt gerealiseerd. Deze inpassing moet na realisatie in stand worden gehouden.

De hoofdgebouwen (woningen) moeten binnen de opgenomen bouwvlakken worden opgericht. De maximale goot- en bouwhoogten zijn op de verbeelding aangegeven. Voor de zuidelijke (bestaande) woning is ook de maximale inhoud aangegeven op de verbeelding. De noordelijke woning krijgt een inhoud van maximaal 600 m³. Per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan. Verder zijn bouwregels voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde opgenomen.

Waarde - Archeologische verwachting 2 en 3
In het plan is de archeologische beleidskaart vertaald in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3', ten behoeve van het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Zie hierover ook paragraaf 5.12.

Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de betreffende hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. De dubbelbestemming bevat een omgevingsvergunningplicht en plicht tot het doen van archeologisch onderzoek voor bodemingrepen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en met een omvang groter dan 200 m² (waarde 2) of 1.000 m² (waarde 3).

Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een regeling voor eventuele bestaande afwijkende maatvoeringen, evenals een regeling voor ondergronds bouwen.

Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan voor alle opgenomen bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Opgenomen zijn bevoegdheden voor kleine afwijkingen in maatvoeringen, de inhoud van de woning, bouwgrenzen en voor ondergronds bouwen.

Algemene aanduidingsregels
In de noordwestelijke hoek van het plangebied is de aanduiding 'milieuzone - geurzone' opgenomen (zie ook paragraaf 5.5). Binnen deze aanduiding zijn geen geurgevoelige objecten toegestaan.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen.

Algemene procedureregels
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan, waarbij gebruik wordt gemaakt van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, in ieder geval moet worden aangetoond.

Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken, welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. De bestaande woning valt na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan onder de werking van dit overgangsrecht voor bouwwerken.

Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet. Zoals eerder al is aangegeven (Hoofdstuk 3), zal het gebruik voor wonen voor inwerkingtreding van het plan beëindigd zijn en zal dit gebruik dus niet onder het overgangsrecht worden geplaatst.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Financiële toelichting

Kostenverhaal
Uitgangspunt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, als sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. In dit geval is er sprake van een bouwplan, zoals bedoeld in de wet. Er wordt immers een nieuwe woning (hoofdgebouw) mogelijk gemaakt. Met de intiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin afspraken over het kostenverhaal zijn gemaakt. Het kostenverhaal is op deze wijze anderszins verzekerd.

Financiële haalbaarheid
Er zijn geen onvoorziene hoge kosten voor de initiatiefnemer of de gemeente te verwachten, omdat er sprake is van een kleinschalig en concreet initiatief. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie over het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het plan van start gaan.

8.2 Inspraak

De Wro zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor dit bestemmingsplan heeft, gezien de aard en kleinschalige omvang van de wijziging, geen inspraak plaatsgevonden.

8.3 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen. Ook moet overleg worden gepleegd met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan in het geding zijn. Het bestemmingsplan wordt aan de overlegpartners gestuurd. Met het Rijk heeft eerder reeds overleg plaatsgevonden vanwege de gebruikmaking van de uitkoopregeling hoogspanning.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vond plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan is in dit kader gedurende zes weken ter inzage gelegd. Er is één zienswijze ontvangen. De gemeente heeft deze samengevat en van een reactie voorzien. De zienswijze heeft geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Het plan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.

8.5 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.