direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Elst, Beethovenstraat 2-16
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0344ELSTBeethstr-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen is om de acht bestaande twee-onder-één-kap woningen ter plaatse van de percelen Beethovenstraat 2-16 te vervangen voor twaalf rijwoningen verdeeld over vier bouwblokken. Binnen het geldende bestemmingsplan 'Elst' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming gewijzigd kan worden teneinde een andere categorie bouwwijze toe te staan.

Dit wijzigingsplan 'Elst, Beethovenstraat 2-16' maakt de toevoegingen en andere categorie van de woningen juridisch-planologische mogelijk en biedt een bouw- en gebruikskader voor de woningen.

1.2 Ligging en beschrijving plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Beethovenstraat te Elst. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit acht (twee-onder-één-kap) woningen. Het plangebied staat kadastraal bekend als kadastrale gemeente Elst, sectie K, nummers 1572 en 4946. In navolgende afbeeldingen is de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0344ELSTBeethstr-ONT1_0001.jpg"

Afbeelding 1: ligging van het plangebied

1.3 Huidig bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Elst', dat is vastgesteld op 22 februari 2011. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Wonen' en 'Tuin'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

Een uitsnede van de verbeelding van het huidige bestemmingsplan 'Elst', met de begrenzing van het plangebied, is weergeven in afbeelding 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0344ELSTBeethstr-ONT1_0002.jpg"

Afbeelding 2: uitsnede huidig bestemmingsplan 'Elst' ter plaatse van het plangebied

Binnen de bestemming 'Wonen' is de specifieke bouwaanduiding 'vd2' opgenomen. Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'vd2' zijn enkel vrijstaand of dubbelwoning met twee bouwlagen toegestaan.

De bestemming 'Wonen' bevat een wijzigingsbevoegdheid, die het onder voorwaarden mogelijk maakt om de bestemming te wijzigen teneinde een andere categorie bouwwijze toe te staan (artikel 17.6.1). Van deze bevoegdheid wordt door middel van dit wijzigingsplan gebruik gemaakt. In deze toelichting wordt aangetoond dat aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan (zie paragraaf 6.1). Ook wordt aangetoond dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening (zie hoofdstuk 5).

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk, worden in hoofdstukken 2 en 3 respectievelijk de bestaande en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het voor dit plan van toepassing zijnde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Daarmee wordt inzichtelijk gemaakt of de ontwikkeling in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht aanvaardbaar en haalbaar is en voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven en wordt getoetst aan de voorwaarden uit het wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 7 is de financiële toelichting opgenomen. Ten slotte is in hoofdstuk 8 de bij de totstandkoming van het wijzigingsplan gevolgde procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat in de bestaande situatie uit 8 twee-onder-een-kap woningen aan de Beethovenstraat 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14 en 16 te Elst. Het bouwjaar van deze woningen is 1964. Het plangebied is gelegen in de muziekwijk. De dwarsstraten, zoals de Beethovenstraat, hebben stedenbouwkundig een zelfde karakteristiek. De koppen van de straat worden met name gevormd door vrijstaande woningen (en enkele twee-onder-één-kap), die gericht zijn op de oost-weststraten. De bebouwing aan de dwarsstraten zelf betreft een mix van twee-onder-één-kap woningen en rijwoningen.

In navolgende afbeelding is de bestaande situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0344ELSTBeethstr-ONT1_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0344ELSTBeethstr-ONT1_0004.png"

Afbeelding 3: bestaande situatie

Hoofdstuk 3 Toekomstige situatie

De woningen binnen het plangebied zijn niet geschikt voor verduurzaming. Om deze reden wordt ervoor gekozen om de bestaande woningen te slopen en hiervoor 12 nieuwe woningen, in de vorm van rijwoningen, te realiseren. Het betreffen nul op de meter woningen in de vrije huursector.

De stedenbouwkundige structuur van de Beethovenstraat wordt onder meer bepaald door de verspringende rooilijn. Bij de voorgenomen ontwikkeling liggen de twee middelste blokken verder naar achteren dan de twee buitenste blokken. Daarnaast is er gekozen voor verschillende dakopbouwen. In navolgende afbeeldingen is de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0344ELSTBeethstr-ONT1_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0344ELSTBeethstr-ONT1_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0344ELSTBeethstr-ONT1_0007.jpg"

Afbeelding 4: toekomstige situatie

Ten opzichte van de huidige situatie blijft het bouwvolume gelijk. Het blijven vier blokken, waarbij in elk blok er enkel een woning extra wordt toegevoegd.

In paragraaf 5.12 wordt ingegaan op hoe er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Het opstellen van dit wijzigingsplan vindt plaats binnen het ruimtelijk relevante beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau, zoals opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan 'Elst'.

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader voor zover dit relevant is nader toegelicht en aangevuld voor zover actuele relevante beleidswijzigingen hebben plaatsgevonden.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld op grond van de geldende regelgeving. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op het moment dat die wet in gaat. Tot die tijd geldt de NOVI als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in gaat, zal de NOVI gelden als instrument, zoals in de nieuwe wet is bedoeld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Prioriteiten

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie:

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden:

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken:

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied:

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda

Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld. Oost-Nederland is een sociaaleconomisch krachtig, vitaal en aantrekkelijk gebied. Oost-Nederland is onderdeel van de dynamische, innovatieve, en door kennis gedreven internationale netwerken en draagt hieraan bij vanuit onderscheidende kwaliteiten en kracht, zoals de sterke clusters op het gebied van Agro-Food, Health, High Tech, Logistiek en Cleantech. Rijk en regio hebben de ambitie de economische kracht en vitaliteit van Oost-Nederland te behouden, versterken en verduurzamen. Dit kan door de gestage economische en demografische groei in de stedelijke regio’s, en de kracht en specifieke kwaliteiten van Oost-Nederland, te benutten. En door grote transities te realiseren op het gebied van energie, klimaatbestendigheid, verduurzaming landelijk gebied en circulaire economie.

De volgende acht omgevingsopgaven vormden de komende jaren de basis voor de Rijk-regio samenwerking:

  • Netwerkkracht stedelijke regio's en robuuste vervoerscorridors;
  • Innovatieve groene Metropoolregio Arnhem, Nijemgen en Foodvalley;
  • Klimaatbestendige groeiregio Zwolle;
  • Internationale en bereikbare technologische topregio Twente;
  • Cleantech Regio: industrie, mensen en leefomgeving in balans;
  • Duurzame (transport)corridor rivierenland;
  • Dynamische IJsselvallei en Twentekanalen;
  • Transitie landelijk gebied (en groene schatkamers).
  • 2. De NOVI-gebieden

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren. De gemeente Overbetuwe is niet opgenomen als aandachtsgebied.

Conclusie

De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt daarmee geen rijksbelangen als opgenomen in de Omgevingsvisie.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand.

Beoordeling

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Met het wijzigingsplan worden 12 woningen mogelijk gemaakt. De toename ten opzichte van het huidige bestemmingsplan en huidige situatie is 4 woningen. Het aantal woningen blijft hiermee onder de drempel voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel een beschouwing van de behoefte noodzakelijk.

Binnen de Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. wordt uitgegaan van het toevoegen van circa 13.500 woningen in de periode 2017-2027. De kwantitatieve prognose is gebaseerd op de meest recente Primos-prognose. Uit de Woonagenda Overbetuwe 2020 blijkt dat de gemeente tot 2040 nog een groei kent van circa 2.250 woningen.

In deelgebied Oost (Elst, Oosterhout en Valburg) is er tot 2025 behoefte aan 100-200 huurwoningen in de duurdere prijsklasse, 250-300 huurwoningen in de betaalbare prijsklasse en 50-100 huurwoningen in de goedkopere prijsklasse. In de periode 2020-2030 neemt de vraag naar huurwoningen toe. Er staat te weinig plancapaciteit tegenover. De groeiende behoefte richt zich in gelijke mate op zowel eengezins- als meergezinshuurwoningen.

De gemeente gebruikt sinds enkele jaren de methode 'prioritering woningbouw'. Hiermee is het mogelijk om de plannen die het best passen in de visie van de gemeente, met voorrang te ontwikkeling. Voorgenomen ontwikkeling is door de gemeente Overbetuwe aangemerkt als prioritair plan.

Conclusie

De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op het plan. In het kader van zorgvuldige besluitvorming is ingegaan op de behoefte van de voorgenomen ontwikkeling. Voorgenomen ontwikkeling is aangemerkt als prioritair plan, dit om te voorzien in de resterende woonbehoefte. Daarnaast voldoen de woningen in kwalitatief en kwantitatief oogpunt aan de huidige vragen uit de woningmarkt en sluiten de woningen ruimtelijk en qua typologie aan op de rest van de wijk. Het plan is daarom in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Provinciale Staten hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 maart 2019. Het doel van de Omgevingsvisie is: een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland, vanuit het verleden én met het oog op de toekomst. De provincie is als middenbestuur een belangrijke schakel bij het bereiken van deze doelstellingen en wil op een aantal manieren waarde toevoegen:

  • met een brede blik kijken naar de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving;
  • stimuleren van ontwikkelingen enerzijds en beschermen van waarden anderzijds;
  • focussen op duurzaamheid, onderlinge verbondenheid en een economisch krachtig Gelderland;
  • door middel van 7 ambities verder verdiepen van de focus.

De 7 ambities van de provincie zien op de volgende thema's: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Per ambitie is de provinciale aanpak beschreven.

Beoordeling en conclusie

De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening bevat concrete regels, waaraan het initiatief wordt getoetst. Wel kan worden gesteld, dat het initiatief in lijn met de doelstellingen van de Omgevingsvisie is. De provincie streeft onder meer naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds anticipeert op ontwikkelingen. Dit plan is hiervan een voorbeeld, door het realiseren van nul op de meter woningen en het invullen van de behoefte naar betaalbare huurwoningen.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening of verordening) vastgesteld op 24 september 2014. De verordening wordt geregeld geactualiseerd. De meest recente actualisatie van de Omgevingsverordening dateert van maart 2021.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.

Beoordeling

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 12 nieuwe woningen mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. Er worden 4 woningen toegevoegd, omdat er reeds 8 woningen zijn gesitueerd. Het thema 'wonen' is bij deze ontwikkeling van belang. De provincie borgt dat elke regio een regionale woonagenda opstelt.

Het woningbouwprogramma wordt op regionaal niveau afgestemd en frequent geactualiseerd. Binnen de Subregionale Woonagenda Arnhem e.o., waartoe Overbetuwe behoort, wordt uitgegaan van het toevoegen van in totaal circa 13.500 woningen in de periode 2017-2027. De kwantitatieve prognose is gebaseerd op de meest recente Primos-prognose. Vooralsnog wordt er geen verdeling hiervan over de gemeenten gehanteerd. Dat maakt de ontwikkeling van een goed monitorinstrument en transparantie over de huidige (plan)voorraad van gemeenten tot een must.

Uit de Woonagenda Overbetuwe 2020 blijkt dat de gemeente tot 2040 nog een groei kent van circa 2.250 woningen. In deelgebied Oost (Elst, Oosterhout en Valburg) is er tot 2025 behoefte aan 100-200 huurwoningen in de duurdere prijsklasse, 250-300 huurwoningen in de betaalbare prijsklasse en 50-100 huurwoningen in de goedkopere prijsklasse. In de periode 2020-2030 neemt de vraag naar huurwoningen toe. Er staat te weinig plancapaciteit tegenover. De groeiende behoefte richt zich in gelijke mate op zowel eengezins- als meergezinshuurwoningen.

De gemeente gebruikt sinds enkele jaren de methode 'prioritering woningbouw'. Hiermee is het mogelijk om de plannen die het best passen in de visie van de gemeente, met voorrang te ontwikkeling. Voorgenomen ontwikkeling is door de gemeente Overbetuwe aangemerkt als prioritair plan.

Het plan is hiermee in overeenstemming met het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Woonprogramma.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Overbetuwe 2040

Op 1 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe de Omgevingsvisie Overbetuwe 2040 (hierna: Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de integrale koers en ambities van de gemeente Overbetuwe voor de fysieke leefomgeving voor de periode tot en met 2040 aan. De Omgevingsvisie is er primair op gericht om de kwaliteit van het leefmilieu te behouden en waar mogelijk te versterken. Samenwerking tussen verschillende partijen staat centraal en is noodzakelijk om deze doelen te bereiken. De visie is opgesteld vanuit een brede blik, waarbij ruimtelijke ordening, milieu, economie en bereikbaarheid met elkaar worden verbonden.

De gemeente onderscheidt een aantal kernwaarden die als vertrekpunt en inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen dienen. Deze kernwaarden zijn ontstaan in het cultuurhistorisch gegroeide Betuwse rivierenlandschap. Kernwaarden zijn beschreven op het gebied van bodem en landschap, netwerk en infrastructuur en occupatie. De verschillende kernen in de gemeente kennen elk een eigen karakteristieke identiteit en waarden. Deze worden eveneens als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen gehanteerd. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van deze kernen en het buitengebied is een speerpunt in het beleid.

In de Omgevingsvisie wordt de focus gelegd op zes opgaven:

  • Vitaal buitengebied in beweging;
  • Innovatieruimte voor ondernemerschap;
  • Samen werken aan energietransitie;
  • Gevarieerde dorpse woonomgeving;
  • Netwerk verbonden met samenleving;
  • Voorzieningen geclusterd.

Beoordeling en conclusie

Er worden met dit wijzigingsplan vier extra woningen toegevoegd. Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van Elst. Gezien de aard en de kleinschalige omvang van de wijziging, belemmert het initiatief de opgaven vanuit de Omgevingsvisie niet.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluit m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.


Beoordeling

De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit wijzigingsplan.

Daarnaast is er bij voorgenomen ontwikkeling geen sprake van passende beoordeling, omdat significant negatieven effecten op Natura 2000-gebieden uit te sluiten zijn.

Het wijzigingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de realisatie van 12 woningen. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (bijlage 1) opgesteld.

Hieruit is het volgende gebleken:

Het voornemen voor het realiseren van 12 woningen leidt in beperkte mate tot effecten voor het milieu en de omgeving. Voor alle onderzochte aspecten geldt dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten.

Wanneer er geen ‘belangrijke nadelige gevolgen’ zijn voor het milieu is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet noodzakelijk om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.

Conclusie

De gemeente Overbetuwe heeft op basis van deze aanmeldnotitie besloten dat geen milieueffectrapportage nodig is, het besluit is te vinden als bijlage 2.

5.2 Geluid

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning als het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

Beoordeling

Woningen zijn aan te merken als geluidsgevoelige objecten. Het plangebied is niet gelegen binnen een zone van een spoorweg of industrie, waardoor de aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai buiten beschouwing kunnen blijven.

De woningen zijn gelegen aan de Beethovenstraat. Dit betreft een weg met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Deze weg is niet-zoneplichtig conform de Wet geluidhinder. De Griegstraat aan de noordzijde en de Rijksweg-Noord aan de oostzijde van het plangebied zijn wel gezoneerde wegen.

In dit geval is er al sprake van woningbouw ter hoogte van het plangebied en worden er nieuwe woningen mogelijk gemaakt welke op dezelfde wijze gepositioneerd worden op de percelen. Er is sprake van vervangende nieuwbouw. Vervangende nieuwbouw is toegestaan, mits de vervanging niet zal leiden tot een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur óf een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

In de nieuwe situatie ten opzichte van de huidige situatie zijn er geen ingrijpende wijzigingen van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur en is er geen sprake van een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden. Daarnaast worden de woningen aan de noord- en oostzijde al afgeschermd door reeds bestaande bebouwing.

Hiermee is voldoende onderbouwd dat er geen sprake is van significante geluidbelasting op de gevels.

Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor het toevoegen van 4 woningen ten opzichte van de huidige situatie.

5.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Beoordeling en conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden er 4 extra woningen mogelijk gemaakt ten opzichte van de huidige situatie. De ontwikkeling valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen. De luchtkwaliteit wordt daarom niet in betekenende mate aangetast met de voorgestane ontwikkeling en een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven. Zodoende wordt enerzijds de kwaliteit van het leefmilieu voor woningen en andere gevoelige functies gehandhaafd en bevorderd en anderzijds wordt voorkomen dat bedrijven en andere milieubelastende functies onevenredig worden beperkt of belemmerd. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten (publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009). Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden.

Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Onderscheid wordt gemaakt in twee omgevingstypen, uitgaande van het principe van functiescheiding: rustige woonwijk c.q. rustig buitengebied en gemengd gebied. In gemengd gebied worden de richtafstanden één afstandsstap verlaagd.

Beoordeling

In de directe omgeving van het plangebied zijn enkel woningen gelegen. De meest nabij gelegen bedrijfsmatige functies zijn:

  • een maatschappelijke bestemming ten zuiden van het plangebied op circa 42 meter.
  • een detailhandel bestemming ten oosten van het plagnebied op circa 31 meter.

Dit betreffen beide functies met een maximale milieucategorie 2. Dit zijn functies welke goed samen gaan met woningen. De richtafstand bij een milieucategorie 2 functie bedraagt 30 meter. De bedrijfsmatige functies zijn op een grotere afstand van 30 meter gelegen. Daarnaast zijn er woningen dichter in de buurt van de bedrijfsmatige functies gelegen. Daarmee is uitgesloten dat er beperkingen optreden en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied.

Conclusie

Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden ten opzichte van omliggende functies. Op het gebied van bedrijven en milieuzonering zijn er dan ook geen belemmeringen voor het realiseren van de woningen.

5.5 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening moet worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. Voor de gevallen waarin de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, bepaalt de Wet bodembescherming dat de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Beoordeling en conclusie

Op grond van het vigerende bestemmingsplan is de functie wonen reeds toegestaan. Er is hier enkel sprake van vervangende nieuwbouw en er wordt geen gevoelige functie mogelijk gemaakt. De vervangende nieuwbouw vindt grotendeels binnen de bestaande bouwvlakken plaats. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

5.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's moeten worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron is, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het PR beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, etc.), waarbij de 10-6-contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het GR beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het GR wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het GR (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van het GR moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegenomen in de beoordeling van het GR. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.

Beoordeling

In navolgende afbeelding is een uitstelde van de risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0344ELSTBeethstr-ONT1_0008.png" Afbeelding 5: uitsnede risicokaart

De informatie van de risicokaart levert de volgende inzichten op:

Het plangebied ligt op circa 150 meter van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen, op circa 2.700 meter van de Betuweroute en op circa 3.000 meter van de snelweg A15. Over deze transportassen vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op basis van de regeling basisnet en de provinciale risicokaart is vastgesteld dat plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze risicobronnen niet over het plangebied ligt.

Ten aanzien van het groepsrisico is het plangebied gelegen in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem - Nijmegen, Betuweroute en de snelweg A15. Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Echter is de afstand tussen het plan en de Betuweroute en de snelweg A15 dermate groot (groter dan 200 meter), dat de wetgever heeft aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Voor de spoorlijn Arnhem - Nijmegen kan eveneens worden volstaan met een beperkte verantwoording maar dan omdat het groepsrisico niet met 10% toeneemt. Dit doordat feitelijk toename maar vier huizen betreft (max. 9,6 personen conform handreiking verantwoording groepsrisico) en de al aanwezige bevolking binnen de kern Elst.

Verantwoording groepsrisico

Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van verschillende externe veiligheidsrisicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Arnhem - Nijmegen, Betuweroute en snelweg A15. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van het advies van de Veiligheids en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) van 27 september 2021 (kenmerk: 2021-005487).

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dichtbij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de aanwezige voorzieningen. De VGGM is hiervoor voor advies gevraagd. Uit het advies is naar voren gekomen dat de VGGM geen aanleiding ziet om aanvullend te adviseren ten aanzien van de bestrijdbaarheid. De mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid

Met de term "zelfredzaamheid" wordt bedoeld: Het vermogen om jezelf en/of anderen in veiligheid te brengen bij (een dreiging van) een gevaarlijke situatie. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid spelen onder andere de fysieke gesteldheid en zelfstandigheid van de aanwezigen, de alarmeringsmogelijkheden en vluchtmogelijkheden een rol.

Het advies van de Veiligheids en Gezondheidsregio Gelderland Midden geeft het volgende aan:

  • De realisatie van het plan leidt tot zeer geringe toename van het aantal aanwezigen. Het is aannemelijk dat zij zichzelf bij een dreigend incident in veiligheid kunnen brengen, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd. Het plan ligt in incidentenscenario's explosie en toxisch wolk. De kans op dergelijk incident is klein.
  • Wel adviseert de VGGM, aandacht te hebben voor risicocommunicatie. Goede risicocommunicatie vergroot de zelfredzaamheid van burgers.

Ten aanzien van de risicocommunicatie is er NL Alert. Hiermee zijn mensen binnen een bepaald gebied gericht te informeren door het sturen van een bericht naar mobiele telefoons. Verder is het plan te ontvluchten via Beethovenstraat, Griegstraat en Bachstraat. De gemeente acht het dan ook niet noodzakelijk om verdere maatregelen te treffen om de zelfredzaamheid te verbeteren. Daarnaast zijn de geadviseerde maatregelen van de VGGM niet ruimtelijk relevant.

Conclusie

Het plan ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met externe veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan. Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem-Nijmegen, Betuweroute en de snelweg A15. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van dit plan.

5.7 Kabels en leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten en -kabels en dergelijke, kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken moet de leidingbeheerder aangeven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.

Beoordeling en conclusie

Op en nabij de planlocaties zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op voor de realisatie van het plan.

5.8 Waterparagraaf

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b) moet inzicht worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij zijn de hierna beschreven beleidsstukken van belang.

Rijksbeleid

Nationaal waterplan

In december 2015 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan

In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

In het kort zijn de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:

  • voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GGOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
  • de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
  • de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
  • wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
  • in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
  • de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
  • toekomstvast hoogwaterbeleid.

Waterschap Rivierenland

Waterbeheerplan 2016-2021

Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.

Keur Waterschap Rivierenland 2014

Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.

Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.

Gemeente Overbetuwe

Waterplan Overbetuwe

In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vastgesteld. Het waterbeheerplan van het waterschap is recent geactualiseerd (zie hierboven), eveneens in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden echter naast elkaar.

In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.

Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.

Beoordeling - Watertoets

Verhard oppervlak

Dit wijzigingsplanvoorziet in de realisatie van vier extra woningen ten opzichte van de huidige situatie. Deze ontwikkeling leidt tot een zeer beperkte toename van het verhard oppervlak. In onderstaand overzicht zijn plattegronden weergegeven van het huidige (groen) en toekomstige (rood) verhard oppervlak per planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0344ELSTBeethstr-ONT1_0009.jpg" Afbeelding 6: verhard oppervlak huidige en toekomstige situatie

Uit dit overzicht blijkt dat het verhard oppervlak in totaal met ongeveer 50 m2 afneemt. Hieruit kan geconcludeerd worden er geen sprake is van extra verhard oppervlak en dat de ontwikkeling hiermee onder de grens van de compensatieplicht ligt. Om deze reden hoeven geen waterbergende maatregelen genomen te worden.

Overig

Ter plaatse van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Er worden daarnaast geen ingrepen in de bodem gedaan die het grondwatersysteem kunnen veranderen. De bestaande woningen zijn zover bekend aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Afvalwater wordt middels het gemeentelijk rioolstelsel de RWZI getransporteerd. Het is niet bekend of de bestaande bebouwing reeds afgekoppeld is. Negatieve effecten op oppervlaktewater of op de veiligheid van een waterkering zijn uitgesloten. Bij de uitwerking van de initiatieven, moeten schoon hemelwater en vuilwater gescheiden worden afgevoerd.

Conclusie

De ontwikkelingen waarin dit wijzigingsplan voorziet, zijn hydrologisch neutraal. De toename van het verhard oppervlak blijft onder de grens van de compensatieplicht van Waterschap Rivierenland liggen. Negatieve effecten op oppervlaktewater of op de veiligheid van een waterkering zijn uitgesloten. Bij de uitwerking van de initiatieven, moeten schoon hemelwater en vuilwater gescheiden worden afgevoerd.

Gezien het bovenstaande hebben de ontwikkelingen geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding en vormt het aspect water dan ook geen belemmering in het kader van dit plan.

5.9 Flora en fauna

De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet vervangen. De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat in verband met de bescherming van gebieden en dier- en plantsoorten. De provincies zijn het bevoegd gezag voor zowel de gebieds- als de soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming opgenomen van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of dit plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) met de bijbehorende Groene Ontwikkelingszones (GO). Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • de bescherming van overige soorten.

Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag.

Beoordeling

Gebiedsbescherming

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. Natura 2000-gebieden liggen op ten minste 5 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard van de wijziging in het plangebied, namelijk het vervangen van 8 woningen voor 12 woningen, zijn negatieve effecten op de kenmerken en instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden in de vorm van verstoring, hinder en dergelijke uitgesloten. Een toename van stikstofdepositie >0,00 mol/ha/jr is eveneens uitgesloten vanwege de aard van het plan en de beperkte toename aan verkeersgeneratie die zullen plaatsvinden in relatie tot de afstand tot stikstofgevoelige habitats.

Het Natuurnetwerk Nederland ligt op minimaal 700 meter afstand van het plangebied. Gezien de aard van het plan en vanwege de afstand tot beschermde natuurgebieden, kunnen negatieve effecten op het Natuurnetwerk Nederland op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Vanuit het aspect gebiedsbescherming zijn er geen bezwaren verbonden aan het plan en is nader onderzoek niet nodig.

Soortenbescherming

Voor het plangebied is een natuuronderzoek uitgevoerd om vast te stellen of de voorgenomen uitbreiding geen negatieve effecten heeft op beschermde soorten. De resultaten van het natuuronderzoek worden hierna behandeld. Voor de rapportage van het verkennend natuuronderzoek wordt verwezen naar bijlage 3 bij deze toelichting.

De bebouwing in het onderzoeksgebied wordt niet door vleermuizen en gierzwaluw gebruikt als verblijfplaats. De begroeiing in het onderzoeksgebied vormt geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen en gierzwaluw. Voor de voorgenomen sloop van de woningen in het onderzoeksgebied is geen ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk ten aanzien van vleermuizen en gierzwaluw.

In de bebouwing in het onderzoeksgebied zijn 8 nestplaatsen van huismus aanwezig. Het onderzoeksgebied fungeert tevens als functionele leefomgeving voor deze huismussen. Voor de voorgenomen sloop van de woningen in het onderzoeksgebied is een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk ten aanzien van de huismus.

Conclusie

In de bebouwing binnen het plangebied zijn nestplaatsen van huismus aangetroffen. Er zijn reeds mitigerende maatregelen getroffen door het plaatsen van tijdelijke huismuskasten in de omgeving van het plangebied en er is een vergunning inzake de Wet natuurbescherming verleend.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving, gaan over naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling opgenomen.

De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.

De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a Bro) moet in het plan rekening worden gehouden met cultuurhistorie. Cultuurhistorie heeft onder andere betrekking op de historische stedenbouwkundige en historisch geografische waarden in het gebied. In het plan moet beschreven worden hoe met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan.

De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beoordeling

Archeologie

In navolgende afbeelding is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Overbetuwe weergeven. Hierop is te zien dat het plangebied in een gebied met een zeer hoge en hoge archeologische waarde gelegen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0344ELSTBeethstr-ONT1_0010.jpg"

Afbeelding 7: archeologische beleidskaart gemeente Overbetuwe (plangebied geel omkaderd)

Deze verwachtingswaarden worden in het onderhavige wijzigingsplan doorvertaald ter bescherming van de archeologische waarden voor de toekomst middels de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Op basis van deze bestemmingen, geldt in overeenstemming met de beleidskaart een archeologische onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan respectievelijk 50 m² en 100 m² en een diepte van 30 cm.

Er is geen onderzoeksplicht indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 50 m2 wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met uitzondering van nieuwe kelders.

Binnen het plangebied hebben grotendeels al bodemingrepen plaatsgevonden door de bestaande bebouwing. Het bouwplan heeft betrekking op het vervangen van de bestaande bebouwing waarbij de nieuwe bebouwing maximaal 2,5 uitwijkt van de bestaande funderingen. Archeologisch onderzoek is in het kader van dit wijzigingsplan dan ook niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Het plangebied heeft, naast de archeologische waarde ter plaatse, geen andere historische waarden.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie zorgen niet voor belemmeringen in het kader van dit wijzigingsplan. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' worden opgenomen in dit wijzigingsplan.

5.11 Niet-gesprongen explosieven

De gemeente Overbetuwe maakte vanaf het begin van de geallieerde luchtlandingsoperatie 'Market Garden' op 17 september 1944 tot aan de bevrijding van Arnhem op 14 april 1945 deel uit van het frontgebied tussen de Duitsers en de Geallieerden. Overbetuwe werd in zijn geheel als oorlogsgebied beschouwd. Er is een gevechtspauze geweest na het oversteken van de brug bij Nijmegen. Het gebied is gedurende acht maanden frontgebied geweest waarbij het volledige eiland (gebied tussen de Rijn en de Waal) geëvacueerd is. Tevens zijn er in die periode hevige bombardementen uitgevoerd. Tijdens de inventarisatie van oorlogsgegevens zijn o.a. 34 vliegtuigcrashes, meer dan 300 mijnenveldenen meer dan 200 veldgraven opgetekend. Door de oorlogshandelingen ontstonden er gebieden waarvan de bodem sterk met oorlogsmateriaal werd belast wat op dit moment nog gevaar kan opleveren voor mens en dier. De Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD) gaat er in 2014 vanuit, dat slechts 35% van de munitie inmiddels uit de grond is verwijderd. Dit betekent dat we de komende decennia nog met deze explosieve erfenis te maken zullen hebben en er kans bestaat dat in het plangebied nog sprake is van onontplofte munitie.

Beoordeling en conclusie

De vervangende nieuwbouw vindt grotendeels binnen de bestaande bouwvlakken plaats. Binnen het gedeelte buiten de bestaande bouwvlakken hebben bodemroerende werkzaamheden plaatsgevonden door het aanleggen van bestrating of kabels en leidingen. Er hebben reeds naoorlogse bodemroeringen plaatsgevonden binnen het plangebied. Het uitvoeren van een Niet-gesprongen explosieven onderzoek is daarmee niet noodzakelijk. Als er een explosief wordt gevonden is dat een zogeheten toevalstreffer. Bij het uitvoeren van de bodemroerende werkzaamheden dient het protocol toevalsvondst explosieven gevolgd te worden.

5.12 Verkeer en parkeren

Verkeer

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit 8 woningen. Met de voorgenomen ontwikkeling worden er 4 extra woningen gerealiseerd ten opzichte van de huidige situatie. Er is daarmee in planologisch opzicht sprake van een zeer geringe toename van het aantal verkeersbewegingen. Deze toename is zodanig gering, dat deze niet merkbaar is en niet tot problemen in de verkeersafwikkeling zal leiden. Het plangebied ligt direct aan een doorgaande weg, die over voldoende capaciteit beschikt. In verkeerskundig opzicht zijn er geen belemmeringen voor het plan.

Parkeren

In het vigerende bestemmingsplan 'Elst' is bij de regels een parkeernormering opgenomen. Voor een woning in de duurdere categorie (vrije huur), in een weinig stedelijk gebied en in de rest bebouwde kom bedraagt de parkeernorm maximaal 2,2 parkeerplaatsen per woning.

Parkeersituatie nu

In de huidige situatie is er op basis van de parkeernormering van de gemeente Overbetuwe een parkeerbehoefte van 17,6 parkeerplaatsen bij 8 woningen In de huidige situatie zijn er 8 parkeerplaatsen op eigen terrein en worden de overige parkeerbehoefte van 9,6 parkeerplaatsen in het openbaar gebied opgelost.

Parkeersituatie met voorgenomen ontwikkeling

Als er 4 woningen bijkomen, zijn er 8,8 extra parkeerplaatsen nodig volgens de parkeernormering van de gemeente Overbetuwe. Dat brengt het totale aantal benodigde parkeerplaatsen in de Beethovenstraat op 26,4. Binnen het bouwplan is er ruimte voor 17 parkeerplaatsen: 5 op eigen terrein en 12 via nieuw aan te leggen parkeervakken langs de straat. Hiermee is er nog een tekort van 9,4 parkeerplaatsen. Om te kijken of dit in de praktijk in de huidige situatie en de toekomstige situatie problemen kan geven is een parkeeronderzoek uitgevoerd.

Resultaten parkeeronderzoek

Dit zijn de resultaten van het parkeeronderzoek:

  • Op dit moment wordt er met de bestaande woningen 9,6 parkeerplaatsen in het openbaar gebied opgelost.
  • Gemiddeld is 85% of minder van de bestaande parkeerplaatsen in gebruik. Dat betekent dat het voor de bestaande woningen niet nodig is om extra parkeerplaatsen aan te leggen.
  • Door de vier extra woningen dienen er 21,4 parkeerplaatsen in het openbaar gebied opgelost te worden. Dit krijgt vorm door 12 nieuwe parkeerplaatsen aan te leggen. De overige 9,4 parkeerplaatsen welke in het openbaar gebied opgelost moeten worden zijn daarmee grotendeels gelijk aan wat er nu in het openbaar gebied wordt opgelost (9,6 parkeerplaatsen) en daarmee is er in zowel de huidige als toekomstige situatie sprake van een passende parkeerdruk (85%).

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Toets aan voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

De gewenste planologische wijziging van type woning en uitbreiding van de hoeveelheid woningen is mogelijk met toepassing van artikel 17.6.1 van het huidige bestemmingsplan 'Elst'. Een wijzigingsplan kan uitsluitend worden opgesteld als wordt aangetoond dat aan de voorwaarden van de toe te passen wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. Hierna wordt een opsomming van deze voorwaarden weergegeven en wordt het plan getoetst aan deze voorwaarden.

  • a. de te realiseren woning(en) dient/dienen te passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.

Uit de Woonagenda Overbetuwe 2020 blijkt dat de gemeente tot 2040 nog een groei kent van circa 2.250 woningen. In deelgebied Oost (Elst, Oosterhout en Valburg) is er tot 2025 behoefte aan 100-200 huurwoningen in de duurdere prijsklasse, 250-300 huurwoningen in de betaalbare prijsklasse en 50-100 huurwoningen in de goedkopere prijsklasse. In de periode 2020-2030 neemt de vraag naar huurwoningen toe. Er staat te weinig plancapaciteit tegenover. De groeiende behoefte richt zich in gelijke mate op zowel eengezins- als meergezinshuurwoningen.

De gemeente gebruikt sinds enkele jaren de methode 'prioritering woningbouw'. Hiermee is het mogelijk om de plannen die het best passen in de visie van de gemeente, met voorrang te ontwikkeling. Voorgenomen ontwikkeling is door de gemeente Overbetuwe aangemerkt als prioritair plan.

  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

In Hoofdstuk 5 zijn de verschillende relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld en is aangetoond dat het plan geen onevenredig negatieve effecten op de omgeving heeft, waarmee belangen van derden kunnen worden geschaad. Daarnaast is de woonbebouwing op voldoende afstand van andere woonpercelen gesitueerd om onevenredige aantasting van bijvoorbeeld privacy te voorkomen. Omdat de toekomstige bebouwing grotendeels binnen de huidige bouwvlakken wordt gebouwd, leidt het plan ook niet tot een uitzichtvermindering of tot schaduwwerking.

  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.

In paragraaf 5.10 is aangetoond dat er geen aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.

  • d. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.

In Hoofdstuk 5 zijn de verschillende relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld en is aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het woon- en leefklimaat van de omwonenden wordt met dit voornemen niet onevenredig aangetast. De woningen betreffen geen milieubelastende functie en passen goed in de omgeving.

  • e. de maatvoering leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

De toekomstige bebouwing past grotendeels binnen de bestaande bouwvlakken. Zowel de huidige als de toekomstige bebouwing bestaat uit twee bouwlagen met een kap. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft akkoord gegeven op de stedenbouwkundig uitwerking. De stedenbouwkundige structuur van de Beethovenstraat wordt onder meer bepaald door de verspringende rooilijn. Bij de voorgenomen ontwikkeling liggen de twee middelste blokken verder naar achteren dan de twee buitenste blokken. Daarnaast is er gekozen voor verschillende dakopbouwen. Er is geen sprake van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

  • f. in het geval er door de wijziging van categorie bouwwijze meer woningen worden toegestaan, gelden aanvullend de volgende voorwaarden:
    • 1. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;

In paragraaf 5.2 is onderbouwd dat er geen sprake is van significante geluidbelasting op de gevels.

    • 1. uit onderzoek dient te blijken dat de bodemkwaliteit voldoet aan de eisen die woningbouw toestaan;

Op grond van het vigerende bestemmingsplan is de functie wonen reeds toegestaan. Er is hier enkel sprake van vervangende nieuwbouw en er wordt geen gevoelige functie mogelijk gemaakt. De vervangende nieuwbouw vindt grotendeels binnen de bestaande bouwvlakken plaats. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk is.

    • 1. uit onderzoek dient te blijken dat de luchtkwaliteit geen belemmering opwerpt voor woningbouw;

In paragraaf 5.3 is aangetoond dat de luchtkwaliteit geen belemmeringen opwerpt voor woningbouw.

    • 1. uit onderzoek dient te blijken dat geen beschermde flora en fauna aanwezig zijn.

In paragraaf 5.9 is ingegaan op de beschermde flora en fauna in het plangebied. Er is sprake van beschermde fauna in het plangebied. In de bebouwing binnen het plangebied zijn nestplaatsen van huismus aangetroffen. Er zijn reeds mitigerende maatregelen getroffen door het plaatsen van tijdelijke huismuskasten in de omgeving van het plangebied en er is een vergunning inzake de Wet natuurbescherming verleend.

6.2 Algemene opzet

Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte en de gewenste ontwikkeling (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het wijzigingsplan (de verbeelding en regels).

Het wijzigingsplan 'Elst, Beethovenstraat 2-16' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting

In de toelichting is de ontwikkeling beschreven en verantwoord, zowel op basis van het beleid als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.

De regels

Deze bevatten de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen en algemene regels die in het gehele plangebied gelden. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin', 'Verkeer en verblijf', 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen. Verder is er een bouwvlak opgenomen met een maatvoeringsaanduidingen.

Bouwplan

Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.

6.3 Toelichting op de verbeelding en regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Hierna worden de in het plan opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Bestemmingsregels

Verkeer - Verblijf

De gronden ten behoeve van het trottoir en parkeerplaatsen heeft de bestemming Verkeer - Verblijf.

Wonen en Tuin

De woonfunctie is een belangrijke functie in het plangebied. Binnen het plangebied is onderscheid gemaakt in de bestemmingen wonen en tuin, waarbij de bestemming wonen meer toestaat op het gebied van aan- en uitbouwen. Bij recht is een aan huis verbonden beroep of bedrijf toegestaan. Dit omdat hiermee tegemoet wordt gekomen aan de wens van velen om ook thuis enige activiteiten/-werkzaamheden te ontplooien. Daarnaast levert het toestaan hiervan in een woonwijk levendigheid op, hetgeen ten goede komt aan de leefbaarheid van de wijk.

De bestemming Tuin heeft betrekking op bij woningen gelegen (voor)tuinen.

Waarde - Archeologische verwachting 1 en 2

De dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1 en Waarde - Archeologische verwachting 2 is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden binnen het plangebied. Deze dubbelbestemming omhelst het gehele plangebied. Op grond van deze dubbelbestemming gelden beperkte bouwmogelijkheden en is het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gekoppeld aan een omgevingsvergunning. Afwijking van deze bouwregels is onder voorwaarden wel mogelijk.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels

Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hier onder meer om kleinschalige afwijkingen van de voorschreven maatvoering, overschrijdingen van de bouwgrenzen en tijdelijk kamperen. Ook is een regeling voor evenementen opgenomen.

Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Het voor alle ruimtelijke plannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken, welke op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gebruikmaken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Financiële toelichting

Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, als sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. Dit wijzigingsplan voorziet in een nieuw bouwplan, omdat het aantal woningen wijzigt van 8 naar 12 woningen.

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is hiermee voor de gemeente geborgd en is anderszins verzekerd. Ook is een planschadeovereenkomst afgesloten.

Financiële haalbaarheid

De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen.

De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan van start gaan.

8.2 Inspraak

De Wro zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrijstaat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor dit wijzigingsplan heeft, gezien de aard en kleinschalige omvang van de wijziging, geen inspraak plaatsgevonden.

8.3 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen. Ook moet overleg worden gepleegd met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan in het geding zijn. Gezien de aard en de kleinschalige omvang van de wijziging, heeft in dit geval geen vooroverleg plaatsgevonden.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het wijzigingsplan vindt plaats volgens artikelen 3.7 tot en met 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerp wijzigingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Eventuele zienswijzen worden samengevat en van een reactie voorzien.

Het plan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld door het college.

8.5 Beroep

Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.