direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Elst, Brahmsstraat-Schubertstraat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0327ELSTbrahmschub-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Schubertstraat in Elst is een plan voor woningbouw ontwikkeld. De nu nog onbebouwde grond wordt herontwikkeld ten behoeve van acht twee-onder-één kap woningen aan de Schubertstraat en de Brahmsstraat. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Dit bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken en een passend planologisch-juridisch kader te verschaffen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen nummer 3416 en 3417, sectie I aan de Brahmsstraat en de Schubertstraat te Elst in de gemeente Overbetuwe. Het plangebied ligt ten oosten van het sportcentrum de Helster en is verder omgeven door zowel vrijstaande als aaneengebouwde woningen. De planlocatie is gelegen in de Componisten woonwijk ten westen van de spoorlijn en ten noorden van het centrum van Elst. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven met de rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0327ELSTbrahmschub-ONT1_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de planlocatie te zien is. De begrenzing van het plangebied komt overeen met de kadastrale percelen nummer 3416 en 3417, sectie I te Elst. Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0327ELSTbrahmschub-ONT1_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Schubertstraat en Brahmsstraat ong. in Elst geldt het bestemmingsplan 'Elst'. Het bestemmingplan 'Elst' is door de gemeenteraad van de gemeente Overbetuwe op 22 februari 2011 vastgesteld. Op 20 oktober 2011 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0327ELSTbrahmschub-ONT1_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Elst', plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Detailhandel' toegekend met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor detailhandel en dienstverlening, met dien verstande dat deze functie alleen is toegestaan op de begane grond; wonen, met dien verstande dat deze functie alleen is toegestaan op de verdieping; nutsvoorzieningen; parkeervoorzieningen; waterhuishoudkundige voorzieningen; evenementen; de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit; een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om in totaal 8 woningen te bouwen. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Elst, Brahmsstraat-Schubertstraat' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1734.0327ELSTbrahmschub-ONT1);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in de woonwijk Elst-Noordoost, gesitueerd ten westen van het spoor en ten noorden van het centrum. In de huidige situatie is er aan de Schubertstraat en Brahmsstraat ong. in Elst sprake van een braakliggend terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0327ELSTbrahmschub-ONT1_0004.png"

Figuur 2.1: huidige situatie planlocatie (bron: Google Maps Streetview)

De planlocatie grenst aan de oostzijde aan meerdere achtertuinen, aan de zuidzijde aan de zijkant van een woonperceel, aan de westzijde aan de Schubertstraat en aan de noordzijde aan de Brahmsstraat.

2.2 Toekomstige situatie

Het plan behelst de ontwikkeling van maximaal acht woningen in de vorm van acht twee-onder-één kap woningen. Hierbij zullen maximaal vier woningen georiënteerd zijn op de Brahmsstraat en maximaal vier woningen op de Schubertstraat. In onderstaande afbeeldingen is de opzet weergegeven voor de indeling van de kavels en de situering van de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0327ELSTbrahmschub-ONT1_0005.png"

Figuur 2.2: Toekomstige situatie (bron: Hans Been Architecten)

Door de enigszins langwerpige vorm van het perceel lijkt een verkaveling met diepe kavels aan de zijde van de Schubertstraat en ondiepere kavels aan de zijde van de Brahmsstraat het meest voor de hand liggend, zoals indicatief hieronder is weergegeven. Dit past ook bij de wensen van doelgroepen die voor deze woningen in aanmerking komen.

De woningen aan de zijde van de Schubertstraat zullen bestaan uit traditioneel twee onder een kap woningen. De woningen zijn vooral geschikt voor gezinnnen met kinderen, die ruimte zoeken in een woning en een grote tuin wensen. Dit zijn traditionele twee onder een kapwoningen zijn, bestaande uit twee lagen met een kap. Het complete schetsontwerp is bijgevoegd in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0327ELSTbrahmschub-ONT1_0006.png"

Figuur 2.3: Toekomstige situatieschets (bron: Hans Been Architecten)

De woningen aan de zijde van de Brahmsstraat bestaan uit maximaal vier twee-onder-één kap woningen en hebben een kleinere tuin dan de woningen aan de Schubertstraat. De doelgroep die voor de woningen aan de Brahmsstraat in aanmerking zal komen zijn onder andere 55+, (jonge) gezinnen, samengestelde huishoudens, vitale senioren, oftewel een breed scala aan doelgroepen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Conclusie

Door de beperkte schaal en omvang van het plan is geen nationaal belang in het geding.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, december 2011) worden nationale ruimtelijke belangen juridisch geborgd. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met de regels van het Barro zodat de nationale belangen doorwerken in de beleidsruimte van andere overheden.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het nationaal ruimtelijk beleid. De regels van het Barro hebben geen betrekking op dit plan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraak (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) blijkt namelijk dat de ontwikkeling van 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Onderhavig plan betreft de realisatie van maximaal 8 woningen en is daarmee nog kleinschaliger. De ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het voorliggende plan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Gelderland

In 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Inmiddels is de omgevingsvisie gewijzigd, de meest recente actualisatie is op 19 december 2018 vastgesteld.

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland’ is als doel benoemd: gezond, veilig, schoon en welvarend. De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
  • Klimaatadaptie omgaan met veranderend weer
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen
  • Biodiversiteit: werken met de natuur
  • Vestigingsklimaat: Een krachtige duurzame topregio!
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam

De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. In de visie is onder meer aangegeven dat de provincie streeft naar aanbod van woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag. Het streven is onder andere het benutten van bestaande bebouwde omgeving en het aardgasvrij aanleggen van alle nieuwbouw.

Toets

Het onderhavige initiatief doet geen afbreuk aan bovengenoemde opgaven. De ontwikkeling draagt bij aan het vormen van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor wonen waarbij rekening gehouden wordt met de actuele regionale behoefte voor nieuwbouw.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Op basis van de themakaarten behorende bij de verordening zijn de onderstaande aanduidingen relevant voor het plangebied overig gebied glastuinbouw, tijdelijk verbodsgebied op glastuinbouw, grondwaterbeschermingsgebied, intrekgebied en Romeinse Limes.

Conclusie 

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op de bovengenoemde thema's. De conclusie is dat het plan geen invloed heeft op de genoemde aspecten.

3.2.3 Subregionale woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027

In samenwerking met provincie en subregionale gemeenten is een woonagenda opgesteld waarin de samenwerkende gemeente aangeven waar zij de komen de jaren op willen inzetten. Uitgangspunten zijn: ‘Betaalbaar en beschikbaar’, ‘Op en top Duurzaam’ en ‘Verschil maken’.

Aangegeven wordt dat het bij de nieuwbouw gaat om meer dan enkel ‘bouwen, bouwen, bouwen’ en de focus meer ligt op de kwaliteit. In de woonagenda zijn dan ook kwalitatieve toetsingscriteria opgenomen en spelregels voor de woningbouwprogrammering. De kwantitatieve behoefte blijft onderdeel van de overweging en argumentatie, maar meer als een richtsnoer. Verantwoord versnellen en wendbaar sturen zijn daarbij het motto. Versnellen is nodig om het huidige woningtekort in te lopen en – op een verantwoorde wijze – in te kunnen spelen op de huidige druk op de regionale woningmarkt. Tevens wordt naast nieuwbouw focus gelegd op de versterking van de bestaande woningvoorraad: de aanpak van de opgaven en het benutten van kansen. Met de herontwikkeling van de bestaande boerderij en het aardgasloos bouwen van nieuwbouwwoningen sluit het plan aan bij de kwalitatieve doelstelling uit de subregionale woonagenda.

Voor de kwantitatieve onderbouwing van planontwikkeling dient getoetst te worden aan de meest recente provinciale Primosprognose. De Bevolkings- en huishoudensprognose 2017 van de Provincie Gelderland geeft aan dat de bevolking in Gelderland groeit in de periode 2015 tot 2040 met ruim 79.000 mensen. Een groot deel van de groei wordt in de periode tot 2020 gerealiseerd (ca. 44.000), de groei geldt voor elke regio. Daarbij is voor de woningmarkt vooral de toename van particuliere huishoudens van belang. Het aantal particuliere huishoudens neemt sneller toe dan de bevolking, de verwacht is dat er tot 2040 nog ongeveer 83.500 huishoudens bijkomen waarvan de helft op korte termijn. Na 2025 vlakt de groei af. Op basis van de woningmarktanalyse Arnhem-Nijmegen (Companen, 2017) blijkt dat vanwege een veranderende woningvraag een toenemende woningvraag verwacht wordt van woningen die kleiner zijn met voorzieningen op de begane grond. Het plan voorziet met maximaal 8 woningen in een sterk groeiende behoefte aan woningen op de korte termijn. Verder worden binnen het plan gekeken naar de behoefte van bepaalde doelgroepen om zodoende tevens aan te sluiten bij de kwalitatieve woningbehoefte.

Conclusie

Met de herontwikkeling van het braakliggende terrein ten behoeve van het toevoegen van kwalitatieve nieuwbouw is het plan in lijn met de subregionale woonagenda.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overbetuwe

Op 1 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe de Omgevingsvisie Overbetuwe 2040 (hierna: Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de integrale koers en ambities van de gemeente Overbetuwe voor de fysieke leefomgeving voor de periode tot en met 2040 aan. De Omgevingsvisie is er primair op gericht om de kwalitiet van het leefmilieu te behouden en waar mogelijk te versterken. Samenwerking tussen verschillende partijen staat centraal en is noodzakelijk om deze doelen te bereiken. De visie is opgesteld vanuit een brede blik, waarbij ruimtelijke ordening, milieu, economie en bereikbaarheid met elkaar worden verbonden.

De gemeente onderscheidt een aantal kernwaarden die als vertrekpunt en inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen dienen. Deze kernwaarden zijn ontstaat in het cultuurhistorisch gegroeide Betuwse rivierenlandschap. Kernwaarden zijn beschreven op het gebied van bodem en landschap, netwerk en infrastructuur en occupatie. De verschillende kernen in de gemeente kennen elk een eigen karakteristieke identiteit en waarden. Deze worden eveneens als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen gehanteerd. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van deze kernen en het buitengebied is een speerpunt in het beleid.

In de Omgevingsvisie wordt de focus gelegd op zes opgaven:

  • Vitaal buitengebied in beweging;
  • Innovatieruimte voor ondernemerschap;
  • Samen werken aan energietransitie;
  • Gevarieerde dorpse woonomgeving;
  • Netwerk verbonden met samenleving;
  • Voorzieningen geclusterd.

Per thema wordt de toekomstige ontwikkeling van de Overbetuwse leefomgeving beschreven.

Eén van de centrale opgaven volgens de Omgevingsvisie is een gevarieerde dorpse woonomgeving. Een eigentijdse, aantrekkelijke en herkenbare leefomgeving is gebaat bij een dorps en groen karakter die voldoende ruimte biedt voor (nieuwe) woonwensen. Als we (in de uitvoering en bij het maken van plannen) voldoende rekening houden met een gezonde en veilige leefomgeving én demografische trends, kunnen we blijvend bijdragen aan een woonomgeving die ons allen past. We werken daaraan via twee pijlers; gebiedsgericht werken en variatie & flexibiliteit.

Het plan sluit aan bij deze pijlers daar er gebiedsgericht gewerkt wordt door de hoeveelheid en soort woningen aan te laten sluiten op de mogelijkheden die het plangebied en de omgeving biedt. Er is sprake van efficiënt ruimtegebruik door herbestemming van de planlocatie. Daarbij wordt de mogelijkheid geboden verscheidene soorten woningen in het plan toe te passen waarbij woningen voor verschillende doelgroepen wordt geboden. Daarbij wordt flexibiliteit in het plan gevormd.

Conclusie

De ontwikkeling en de in dit bestemmingsplan vastgelegde randvoorwaarden passen binnen de doelstellingen van de omgevingsvisie. Aan de voorwaarden om medewerking te verlenen aan het oprichten van acht nieuwe woningen wordt voldaan.

3.3.2 Woonagenda Overbetuwe 2020

De gemeente Overbetuwe heeft haar beleid in het kader van wonen opgenomen in de Woonagenda 2020. In de Woonagenda is aangegeven dat de gemeente vooral in Elst groei voorziet in huishoudensontwikkeling. Speerpunten van de Woonagenda zijn;

  • Urgente huisvestingsnood oplossen;
  • Groei van de sociale huurvoorraad;
  • Verduurzaming van de woningvoorraad;
  • Passende woning en woonomgeving voor langer thuis wonen;
  • Prioritering en versnelling woningbouwprogramma.

Door Overbetuwe is aangeven dat zij plannen voor woningbouw toevoegen die echt passen bij de kwalitatieve behoefte. Daarbij wordt opgemerkt dat andere segmenten, typologieën en woonmilieus (variatie in aanbod) gewenst zijn. In de volgende paragraaf wordt in aansluiting op de Ladder duurzame verstedelijking nader ingegaan op de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Kwantitatieve woningbehoefte

De woningbehoefte voor Overbetuwe tot 2025 is gebaseerd op de prognose voor de ontwikkeling van het aantal huishoudens in de gemeente. Deze prognose behoort bij de Woonagenda (Atrivé, 2016) en voorspelt een afvlakkende groei, met 990 huishoudens in de jaren 2016 tot 2020 en circa 560 huishoudens in de periode 2021-2025. Van deze woningen zijn er reeds 153 gerealiseerd in de periode tot en met 31 december 2016; met name in de projecten Westeraam en Breekenhof. Hiermee resteert een kwantitatieve behoefte van 1.397 woningen.

Het streven is daarom de resterende behoefte in te vullen met een minimaal programma van circa 160 – 180 woningen per jaar in de jaren tot 2025. Dit streven is gebaseerd op:

  • historische productie 2010 tot 2017 – ca. 160 woningen per jaar;
  • de provinciale prognose van 1.550 woningen 2016 – 2025 – ca. 160 woningen per jaar.

Begin 2017 voorzagen de projecten op de projectenlijst echter in:

  • tot 2020 – gem. 240 woningen per jaar
  • 2020 – 2025 – meer dan 300 woningen per jaar

Uit een eerste analyse blijkt dat de bouwplannen waar het bestemmingsplan (nagenoeg) onherroepelijk is en/of er een (geldende) koop- of exploitatieovereenkomst is (‘prioritaire’ projecten juli 2017), in theorie voldoende zijn om de productie tot 2020 met gemiddeld 180 woningen per jaar op het gewenste minimale peil te houden.

Daarbij is er in de huidige situatie sprake van een scheve verhouding tussen vraag en aanbod:

  • er is een kwantitatieve opgave omdat er meer woningen in projecten gepland zijn dan waaraan, gebaseerd op de behoefteramingen, behoefte bestaat;
  • er is een kwalitatieve aanpassing nodig omdat de projecten samen niet de kwalitatieve behoefte voeden. Met andere woorden: er is niet altijd het ‘juiste’ type woningen in projecten opgenomen qua prijs, woningtypen, doelgroep of woonmilieu.

De gemeente Overbetuwe wil blijven sturen op kwaliteit en heeft daarom een keuze gemaakt in de volgordelijkheid van projecten. De gemeente heeft een onderscheid gemaakt in ‘prioritaire’ en (nog) ‘niet prioritaire’ projecten. Omdat Overbetuwe adaptief en flexibel wil programmeren wordt jaarlijks een deel van de programmaruimte beschikbaar gesteld om in te vullen met nieuwe prioritaire projecten.

Kwalitatieve behoefte

De kwalitatieve behoefte richt zich op de kansrijke doelgroepen en de potentiële vraag naar eigendomssituatie, woningtype en prijsklassen. Om de potentiële vraag naar eigendomssituatie, woningtype en prijsklassen in te schatten, is de huishoudensprognose van Primos2015 gecombineerd met de woonvoorkeuren van kansrijke doelgroepen uit WoON2015.

De groei in huishoudensontwikkeling voor Overbetuwe als geheel is met name te vinden is in de doelgroep ouderen en (1-ouder)gezinnen, voornamelijk in de vorm van levensloopbestendige woningen. Ook in het marktgebied zal vooral vanuit deze doelgroepen de vraag naar woningen afkomstig zijn.

Uit het locatieprofiel blijkt dat in eerste instantie gezinnen, maar ook (door-)starters en (vitale) ouderen kansrijke doelgroepen zijn voor het herontwikkelingsproject. Het voornemen voldoet aan de woonwensen van deze doelgroepen gezien het locatieprofiel, het gevarieerde aanbod aan grondgebonden woningen, de overige kenmerken van de woningen (onder andere maatvoering) en de mogelijkheid tot het realiseren van (meerdere) nultredenwoningen. Met het uitgangspunt om een woning te realiseren die geschikt is voor zowel (jonge) gezinnen als (vitale) ouderen kan een brede range aan doelgroepen worden bediend. Onder andere de gehanteerde beukmaat maakt dit mogelijk.

Op de kwalitatieve woonvoorkeuren van de kansrijke doelgroepen en de daaruit voortvloeiende woningvraag wordt in onderstaande paragrafen nader ingegaan.

Woonmilieu - behoefte doelgroepen

De overgrote meerderheid van de kansrijke doelgroep ‘gezinnen’ wenst een grondgebonden woning met tuin, vooral in het middelsegment en het duurdere segment. Ook hecht deze doelgroep groot belang aan een goede autobereikbaarheid.

Aanbod Brahmsstraat-Schubertstraat

De beoogde woningbouwlocatie betreft een klein stedelijk woonmilieu. Conform de ABF woonmilieutypologie gaat het daarbij om de ligging in een woonkern met meer dan 10.000 huishoudens, een woningdichtheid van meer dan 20 woningen per hectare. Het project sluit met een woningdichtheid van 30 tot 35 woningen per hectare, uitgevoerd in deels grondgebonden woningen, aan op dit woonmilieu.

Woningtype

De koopmarkt in Overbetuwe wordt in de huidige situatie gedomineerd door grondgebonden woningen. Van het aantal verkochte woningen in het afgelopen jaar was circa 93% een grondgebonden woning. In Overbetuwe is er veel dynamiek op de markt voor 2-onder-1 kapwoningen. Ook de rij- en hoekwoningen verkopen goed. Gegevens van Funda.nl ten aanzien van de verhouding verkocht/te koop duiden op minder dynamiek op de markt voor vrijstaande woningen. Desondanks verkoopt ook dit woningtype goed in Overbetuwe.

Uit het onderzoek van Stec groep (2016), op basis van ABF Research, Primos (2015), WoON2015 “op basis van doorsnedes van Nederland, provincie Gelderland, gemeenten met 20.000 tot 50.000 inwoners binnen landsdeel oost en weinig stedelijke gemeenten binnen landsdeel oost”, blijkt dat de vraag vanuit de kansrijke doelgroep gezinnen met name uitgaat naar een grondgebonden woning (87-97%). De overige kansrijke doelgroepen vertonen meer verscheidenheid in voorkeur. Het plan Brahmsstraat-Schubertstraat bestaat uit 8 grondgebonden woningen. Het aanbod van 8 grondgebonden woningen past binnen de woningvraag in Elst.

De verwachting is dan ook gerechtvaardigd dat de behoefte vanuit de kansrijke doelgroepen groter zal zijn dan de hier genoemde aantallen c.q. bandbreedte en dat het project Brahmsstraat-Schubertstraat aldus voorziet in een actuele behoefte binnen het marktgebied.

Conclusie

De voorgenomen woningbouw draagt bij aan een gevarieerde woningaanbod. Op basis van de plancapaciteit blijkt dat de ontwikkeling van het aantal woningen past binnen de kwantitatieve opgave. Het plan is conform de Woonagenda Overbetuwe.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Er worden middels deze onderbouwing acht woningen toegevoegd die op basis van het geldende bestemmingsplan niet zijn toegestaan. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2.2. Het huidige gebruik van het plangebied is een braakliggend terrein met mogelijkheden voor ontwikkeling van gebouwen ten behoeve van detailhandel in combinatie met woningen.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Er dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Door de initiatiefnemer wordt een aanmeldingsnotitie opgesteld die wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd dient het bevoegd gezag een besluit te nemen.

Conclusie

Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een separaat besluit waarin het beslist of de potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken van de plaats van het plan, dusdanig beperkt van aard en omvang zijn dat dit geen significant nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. De m.e.r. aanmeldnotitie is opgenomen in Bijlage 2 en het besluit is opgenomen in Bijlage 3.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0327ELSTbrahmschub-ONT1_0007.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Ten westen van het plangebied is een sportcentrum aanwezig welke op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering een maximale richtafstand heeft van 50 meter. De onderlinge afstand tussen de planlocatie en het sportcentrum voldoet aan deze richtafstand. Daarnaast is er een parkeerterrein aanwezig ten behoeve van het sportcentrum. De grootste richtafstand voor een parkeerterrein is 30 meter voor het aspect geluid. De onderlinge afstand tussen de planlocatie en het parkeerterrein voldoet aan deze richtafstand. Van andere bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied is geen sprake. De verdere omgeving bestaat namelijk uit woonbebouwing, wat niet als een milieubelastende functie wordt aangemerkt.

Uit de beoordeling komt naar voren dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft bedrijven en milieuzonering.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. Ook in het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Op basis van art. 8 Woningwet en art. 2.4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Overbetuwe (2016) geldt een verbod voor het bouwen van bouwwerken, waarin voortduren of nagenoeg voortdurend mensen verblijven, op vervuilde grond.

MILON bv te Veghel heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (kenmerk: 20191859, d.d. 31-07-2019). Het onderzoeksgebied in dit onderzoek komt overeen met het plangebied, kadastraal bekend als Gemeente Elst, sectie I, nummer 3416 en 3417. Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 4.

Vooronderzoek

Volgens historisch kaartmateriaal was omstreeks 1900 de onderzoekslocatie in gebruik als
agrarisch gebied. Vanaf 1930 tot omstreeks 1970 is het te onderzoeken gebied in gebruik
geweest als boomgaard en/of het telen van bomen. Op basis hiervan is de locatie verdacht
op het voorkomen van organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB’s).
Rond 1970 is de woonwijk waarbinnen de onderzoekslocatie is gelegen aangelegd.
Gedurende het aanleggen van de woonwijk is de onderzoekslocatie in gebruik geweest voor de opslag van bouwmaterialen. Op de onderzoekslocatie is rond 1972 bebouwing
gerealiseerd. In 2006 is de bebouwing gesloopt. In voorgaande onderzoeken is op de locatie een matige verontreiniging met minerale olie in de grond en sterke verontreiniging met PAK in de grond en het grondwater aangetoond. De voormalige bebouwing op het perceel dateert uit 1972. Gezien dit bouwjaar is het aannemelijk dat asbesthoudende materialen in het pand aanwezig zijn (geweest). Gezien deze bebouwing is gesloopt, is mogelijk asbest in de bodem geraakt. Hierom is de locatie verdacht op het voorkomen van asbest.

Gelet op het gebruik van de locatie en de afwezigheid van bodembedreigende activiteiten op de locatie en in de directe omgeving is de locatie onverdacht op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Hierom is, conform de NEN 5740, de locatie onderzocht met de onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie niet lijnvormig (ONV-NL). De verontreiniging met PAK en minerale olie die in het verleden is aangetoond in de ondergrond dient echter te worden geactualiseerd. Ten aanzien van asbest is conform NEN 5707, uitgegaan van de onderzoeksstrategie voor een verdachte locatie, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld op schaal van monsterneming.

Verkennend bodemonderzoek

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn in de boven- en ondergrond bijmengingen waargenomen aan bakstenen en beton. Voor het overige zijn geen bijzonderheden waargenomen die duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem. De verontreiniging met minerale olie en PAK is niet meer aangetroffen in de bovengrond. Asbestverdacht materiaal is eveneens niet aangetroffen.

Verkennend asbestonderzoek

De proefgaten bestonden uit klei met bijmengingen met puin en beton. Al het ontgraven materiaal uit de proefgaten is gezeefd en geïnspecteerd, waarbij geen asbestverdacht materiaal is aangetroffen. Analytisch is in de fijne fractie van zowel de separate proefgaten als de samengestelde mengmonsters geen asbest aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

Het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Ter plaatse zijn ten hoogste licht verhoogde gehaltes of concentraties aangetoond. De verontreiniging met minerale olie en PAK is niet meer aangetoond in de bovengrond. Vervolgonderzoek wordt niet zinvol geacht. Op basis van de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit wordt geacht dat geen belemmeringen aanwezig zijn voor het huidige en toekomstige gebruik van de locatie.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plan voorziet in de bouw van maximaal acht woningen op het perceel Brahmsstraat - Schubertstraat ong. te Elst. De woningen liggen op korte afstand van zowel de Brahmsstraat als de Schubertstraat, echter deze wegen liggen ter plaatse in een 30 km/u zone. Bovengenoemde geluidszone in het kader van de Wet geluidhinder is daarom niet geldig voor de planlocatie.

Ook voldoet de planlocatie aan de VNG richtafstanden voor het aspect geluid voor de functie veldsportcomplex (met verlichting) en/of sporthallen van 50 meter en de functie parkeerterrein van 30 meter.

Er is in de directe omgeving geen sprake van spoorwegverkeer en/of een gezoneerd industrieterrein. Op basis hiervan wordt gesteld wat voor wat betreft het aspect geluid sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De ontwikkeling van het plangebied betreft het toevoegen van maximaal 8 nieuwe woningen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 80 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer als gevolg van de woonfunctie, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 80 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0327ELSTbrahmschub-ONT1_0008.png"

Figuur 4.2: NIBM-tool (bron: Infomil)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal acht nieuwe woningen. Er is daarmee sprake van de realisatie van acht nieuwe kwetsbare objecten. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland ter plaatse van de planlocatie. De globale ligging van dit gebied is aangeduid met een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0327ELSTbrahmschub-ONT1_0009.png"

Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 415 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

Nationaal Waterplan 2016-2021

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016- 2021 geeft de hoofdlijnen, principes en inrichting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016- 2021 met een vooruitblik tot 2050.

Het Rijk speelt proactief in op klimaatverandering. Doel is het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid is integraal van opzet door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het Rijk initieert zelf en werkt samen met andere partijen, stimuleert en informeert om de beleidsdoelen te bereiken.

Naast overheid zijn bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust van de kansen en bedreigingen van water in hun omgeving. Het Waterplan is aan te merken als een Structuurvisie. Dit beleidsplan gaat uit van een stroomgebiedbenadering. In Nederland is sprake van de 4 stroomgebieden:

  • de Rijn
  • de Maas
  • de Schelde
  • de Eems

Per stroomgebied is het beleid verschillend. Voorts zijn er strategieën gericht op deelgebieden zoals de Zeeuwse Delta, het Rivierengebied, het IJsselmeer, de Noordzee, de Kust en het Waddengebied. Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Rijn. De doelen en maatregelen die betrekking hebben op het stroomgebied van de Rijn zijn doorvertaald naar het waterschapsbeleid en komen nader aan bod.

Duurzaam waterbeheer 21e eeuw (2000)

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Dit betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan.

Bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.


Vasthouden, bergen, afvoeren

De waterbeheerder heeft gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Zo wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.


Schoon houden – scheiden – schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen, is het belangrijk dat hemelwater niet vervuild raakt. Dit kan door eisen te stellen aan materialen.


Waterbeheerplan 2016-2021 Waterschap Rivierenland

Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen.

In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.


Keur Waterschap Rivierenland 2014

Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.

Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.


Waterplan gemeente Overbetuwe

In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vastgesteld. Het waterbeheerplan van het waterschap is recent geactualiseerd, eveneens in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden naast elkaar.

In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.

Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit; grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.

In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern op genomen.

Doorvertaling bestemmingsplan

Bebouwing

In de huidige situatie bestaat de mogelijkheid een bedrijfsgebouw ten behoeve van detailhandel zoals een supermarkt te bouwen met bijbehorende verharding rondom het gebouw. De te realiseren woningen worden gesitueerd ter plaatse van deze te vervallen bouwlocatie voor detailhandel waar voorheen een woning en bedrijfsgebouw aanwezig waren. De nieuwe bebouwing heeft een oppervlakte van 660 m2. Per saldo betekent dit dat er een afname van bebouwing is.

Verharding

Het uitgangspunt van het plan is om het plangebied in te richten met waterdoorlatende verharding. In het plan zijn om die reden de openbare parkeerplaatsen voorzien van waterdoorlatende verharding. Daarnaast is er verharding aanwezig ter plaatse van de opritten en parkeerplaatsen bij de woningen.

Compensatie

De herontwikkeling van de detailhandelslocatie brengt per saldo geen toename aan bebouwing met zich mee. De verharding die wordt aangebracht wordt grotendeels waterdoorlatend. Derhalve hoeft er niet gecompenseerd te worden. Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Watertoetsproces

Op 08-10-2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 5. Het waterschap adviseert positief over het plan, onder de voorwaarde dat er voldoende rekening wordt gehouden met de in de watertoets genoemde aandachtspunten. Het ruimtelijk plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (projectnummer 1645 versie 1.0), zie ook Bijlage 6. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Gelders Natuurnetwerk

Het plangebied ligt op enige afstand van gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een Zoekgebied nieuwe natuur van 7.300 hectare, voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur. Gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren liggen op minimaal 475 meter afstand van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied. Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Omdat de bescherming van het Gelders natuurnetwerk geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied ligt op 5.3 kilometer van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, amfibieen-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soortgroepen benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige algemene en weinig kritische grondgebonden zoogdier- en amfibieensoorten er een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie en nestelen er vogels in de beplanting. Vleermuizen benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied. Potentiele verblijfplaatsen van vleermuizen, zoals bebouwing, bouwwerken of holenbomen ontbreken in het plangebied.

Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieensoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties '(of de soort is niet beschermd). De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het gebied voorkomende vogel-, amfibieen-, en grondgebonden zoogdiersoorten niet beschermd. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.

Stikstofdepositie

Doordat het dichtstbijzijnde voor stikstof gevoelig Natura 2000-gebied (Rijntakken) op meer dan 5 km afstand ligt van het plangebied en vanwege het beperkt aantal verkeersbewegingen is geen depositie te verwachten welke de grenswaarde (0,00 mol/ha/jaar) overschrijdt. Tevens is bij besluit van 26 april 20181 bepaald is dat nieuwbouwwoningen per 1 juli 2018 aardgasvrij moeten zijn, vanuit de te realiseren woningen zullen geen stikstofemissies optreden vanwege aardgasverbruik. Op basis van de Handreiking woningbouw en AERIUS, gepubliceerd op 4 februari 2020 is aannemelijk te maken dat er geen depositie zal optreden voor bij het toevoegen van 8 woningen op de desbetreffende locatie. Om voorgaande redenen is geen AERIUS- berekening uitgevoerd.

Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging van het plangebied op enige afstand van beschermd (natuur)gebied, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op deze gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en -gebieden.

1 Staatsblad 2018, nr. 109 en 129; Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie)

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0327ELSTbrahmschub-ONT1_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0327ELSTbrahmschub-ONT1_0011.png" Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Overbetuwe)

Toets

De planlocatie is gekenmerkt als Archeologische verwachtingszone categorie 4 gebied, gebieden met een hoge archeologische verwachting. Meandergordel / oever op kom complex. De regels ten behoeve van het bestemmingsplan bestaan uit het 'Streven naar behoud in huidige staat; inventariserend archeologisch onderzoek verplicht (IVO-protocol 2) als het bruto-oppervlak van de ingreep groter is dan 100 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm –Mv'.

Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd door Laagland Archeologie (projectnr. 2018, d.d. november 2018), zie Bijlage 7. Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans groot dat het plangebied archeologische sporen bevat. Er zijn maximaal drie laklagen in oeverafzettingen aangetroffen vanaf 130 à 160 cm –Mv (7,11 à 7,42 m +NAP). In de bovenste laklaag op 130 à 160 cm –Mv (7,11 à 7,42 m +NAP) zijn overal archeologische indicatoren in de vorm van één enkel fragmentje gebroken kwarts en houtskool aangetroffen. In boring 1 is in de middelste laklaag op 170 tot 210 cm –Mv een fosfaatvlek aangetroffen. Verder zijn afgezien van recente bijmengingen geen archeologische indicatoren aangetroffen. De bovenste afzettingen bestonden voor een belangrijk deel uit beddingafzettingen van een ondiepe geul en geroerde grond, waarin geen archeologische sporen te verwachten zijn. Intacte oeverafzettingen die de boven beschreven beddingafzettingen afdekken, zijn slechts nog maar deels aanwezig doordat de bodemopbouw op drie van de vijf boorpunten tot 60 à minimaal 70 cm uit een verstoorde bodemopbouw bestaat.

Het archeologisch belang hiervan is hoog. Echter omdat de diepte van de geplande verstoring vermoedelijk overwegend niet dieper dan ongeveer 100 cm –Mv reikt en de laklagen met mogelijke vindplaatsen zich op een diepte van tenminste 130 cm – mv bevinden, blijft de verstoring van een mogelijke vindplaats zeer beperkt. Om deze reden is er geen vervolgonderzoek uitgevoerd en wordt het plangebied vrijgegeven. Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

In en nabij het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig die als gevolg van dit plan (de realisatie van acht woningen) geschaad zouden kunnen worden.

4.10 Niet-gesprongen explosieven

De gemeente Overbetuwe maakte vanaf het begin van de geallieerde luchtlandingsoperatie 'Market Garden' op 17 september 1944 tot aan de bevrijding van Arnhem op 14 april 1945 deel uit van het frontgebied tussen de Duitsers en de Geallieerden. Overbetuwe werd in zijn geheel als oorlogsgebied beschouwd. Er is een gevechtspauze geweest na het oversteken van de brug bij Nijmegen. Het gebied is gedurende acht maanden frontgebied geweest waarbij het volledige eiland (gebied tussen de Rijn en de Waal) geëvacueerd is. Tevens zijn er in die periode hevige bombardementen uitgevoerd. Tijdens de inventarisatie van oorlogsgegevens zijn o.a. 34 vliegtuigcrashes, meer dan 300 mijnenveldenen meer dan 200 veldgraven opgetekend. Door de oorlogshandelingen ontstonden er gebieden waarvan de bodem sterk met oorlogsmateriaal werd belast wat op dit moment nog gevaar kan opleveren voor mens en dier. De Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD) gaat er in 2014 vanuit, dat slechts 35% van de munitie inmiddels uit de grond is verwijderd. Dit betekent dat we de komende decennia nog met deze explosieve erfenis te maken zullen hebben en er kans bestaat dat in het plangebied nog sprake is van onontplofte munitie.

Beoordeling
Er worden met onderhavig planvoornemen acht nieuwe woningen met bijbehorende voorzieningen zoals nutsaansluitingen etc. gerealiseerd. Bij bodemroerende werkzaamheden, zoals het oprichten van gebouwen, uitvoeren van graafwerkzaamheden, aanleg van kabels en leidingen en het uitvoeren van bepaalde onderzoeken, is de aanwezigheid van mogelijke conventionele explosieven (CE) van belang. In het verleden is de locatie bebouwd geweest. De bebouwing is gesloopt en momenteel ligt het perceel braak.

Conclusie
De bodem van de projectlocatie is in het verleden gedeeltelijk geroerd. Het is nu nog niet tot in detail duidelijk op welke locatie en tot welke diepte bodemroerende werkzaamheden plaatsvinden voor de bouw van de woningen. Bij vergunningverlening ontstaat hierover meer duidelijkheid. Op dat moment kan worden beoordeeld of nader onderzoek naar explosieven noodzakelijk is.

4.11 Verkeer / parkeren

Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Schubertstraat en de Brahmsstraat die in een 30 km/u zone liggen. Deze wegen sluiten aan op de Grote Molenstraat. Voor twee-onder-één kap woningen geldt een kencijfer van 7,8 verkeersbewegingen per woning per dag. Dit betekent op basis van het bouwplan voor 8 twee-onder-één kapwoningen dat er 62,4 verkeersbewegingen ten gevolge van het plan zullen plaatsvinden. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De beleidsregels voor parkeren zijn vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen Gemeente Overbetuwe 2016'. In het kader van de ontwikkeling van het woningbouwplan is door Loendersloot een parkeeronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek (7 september 2020, referentienummer 5677) is als Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.

Het plan bestaat uit het realiseren van acht twee-onder-één kap woningen in de koopsector. Op basis van de Nota Parkeernormen geldt voor dit type woning op deze locatie een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per woning. Dat betekent dat de totale parkeerbehoefte als gevolg van het plan 20 parkeerplaatsen bedraagt (8 x 2,5).

Een gedeelte van deze parkeerplaatsen wordt op eigen terrein gerealiseerd. Zeven woningen beschikken over een lange oprit met garagebox. Eén woning beschikt over een dubbele oprit met een garagebox. Conform de parkeernota dient de rekenwaarde per type oprit als uitgangspunt voor het aantal beschikbare parkeerplaatsen te worden gebruikt. In totaal worden daarmee 10,4 parkeerplaatsen opgevangen. De resterende parkeervraag (afgerond 10) dient te worden opgevangen in de openbare ruimte.

Om de bestaande, actuele parkeerdruk te bepalen is in het parkeeronderzoek een parkeerinventarisatie uitgevoerd in een afgebakend gebied. Dit afgebakende gebied wordt gedefinieerd als 'alle beschikbare openbare parkeerruimte met een loopafstand tot honderd meter van de voordeur van de herontwikkeling'. Het totaal aantal plaatsen binnen het onderzoeksgebied is in kaart gebracht. In het gebied zijn 48 openbare parkeerplaatsen aanwezig. Vervolgens is op achttien verschillende momenten een inventarisatie van het aantal geparkeerde auto's binnen dit gebied uitgevoerd.

In de parkeernota heeft de gemeente Overbetuwe vastgelegd dat een parkeerdruk van maximaal 85% aanvaardbaar is. Deze eis geldt op elk willekeurig moment. De verwachte toename in de parkeerdruk bedraagt 10 parkeerplaatsen. De verwachte toename van de bezettingsgraad binnen het onderzoeksgebied betreft (10/48) * 100% = 20,83%. Indien de huidige bezettingsgraad in de openbare ruimte toestaat dat de parkeervraag toeneemt met 20,83% zonder dat de limiet van 85% overstegen wordt, is de parkeercapaciteit voldoende. Voor voldoende parkeercapaciteit mag de huidige bezettingsgraad dus niet boven de 85% - 20,83% = 64,17% uitkomen.

Uit het parkeeronderzoek blijkt dat de bezettingsgraad/parkeerdruk in de omgeving gemiddeld 49,65% bedraagt. Om de parkeerbalans te kunnen berekenen is naast dit gemiddelde ook het drukste moment van belang. Dit moment viel op dinsdag- en donderdagnacht met een druk van 60,42%.

Op basis van het parkeeronderzoek kan worden geconcludeerd dat er in de openbare ruimte voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om, in het deel van de parkeerbehoefte die niet op eigen terrein gerealiseerd kan worden, te voldoen.

Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

4.12 Duurzaamheid

De gemeente Overbetuwe hecht veel waarde aan duurzaamheid. Vanaf 1 juli 2020 moet alle nieuwbouw in Nederland voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Deze verplichting vloeit voort uit onder meer de Europese richtlijn EPBD. Bij de verdere uitwerking van het bouwontwerp, zal nader worden bekeken met welke maatregelen de BENG-eisen kunnen worden gehaald. De woningen zullen daarnaast in ieder geval gasloos worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels:

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • Tuin

De bestemming 'Tuin' is onder andere bestemd voor tuinen, in- en uitritten en parkeervoorzieningen en heeft een relatie met de aangrenzende woonbestemming, ten behoeve waarvan onder voorwaarden mag worden gebouwd.

  • Wonen

De gronden in dit bestemmingsplan met de bestemming wonen zijn bestemd voor twee-aaneen gebouwde woningen. In totaal mogen er maximaal 8 woningen gebouwd worden ter plaate van deze bestemming.

  • Waarde - Archeologische verwachting 2

In het plangebied is de archeologische dubbelbestemming opgenomen. Dit ten behoeve van het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de hoofdbestemming 'Wonen’ en ‘Tuin'. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. De dubbelbestemmingen bevatten een vergunningplicht voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiertoe wordt tussen gemeente en initiatiefnemer een overeenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Gelderland

Conform het door de provincie Gelderland gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven [reactie provincie].

Waterschap Rivierenland
Op 8 oktober 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Rivierenland. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap - met inachtneming van de uitgangspunten - een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Inspraak

Na overleg met de gemeente is de voorgenomen ontwikkeling tijdens een digitale informatiebijeenkomst op maandag 12 oktober 2020 voorgelegd aan de buurt. Schipperbosch heeft de plannen gepresenteerd waarna er vragen gesteld konden worden en de buurt haar mening kon geven. De presentatie en de het verslag van de digitale bijeenkomst zijn bijgevoegd in Bijlage 9 en 10. De reacties van insprekers en van overlegpartners hebben niet geleid tot aanpassing van het voorontwerpplan.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.