Plan: | Buitengebied, Bredestraat-Noord 5, Herveld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0262BUITbredestrn5-VSG1 |
De initiatiefnemer is voornemens om op het perceel Bredestraat-Noord 5 te Herveld alle aanwezige agrarische bedrijfsbebouwing en de bestaande bedrijfswoning (boerderij "De Cruimelhoeve") te slopen. In plaats van deze bebouwing wil de initiatiefnemer twee vrijstaande woningen op het perceel realiseren. Hiertoe heeft de initiatiefnemer een verzoek bij burgemeester en wethouders van Overbetuwe ingediend. Het perceel heeft een agrarische bestemming (intensieve veehouderij), maar is niet meer in gebruik als agrarisch bedrijf. Een wijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming is dan ook gewenst.
Om het verzoek mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan 'Buitengebied, Bredestraat-Noord 5, Herveld' voorziet in het planologisch-juridisch kader om de gewenste wijzigingen mogelijk te maken.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Overbetuwe, ca. 1,2 kilometer ten oosten van de kern Zetten en ca. 1,8 kilometer ten noorden van de kern Herveld. Op afbeelding 1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied ligt in een hoofdzakelijk agrarisch gebied met relatief grote agrarisch kavels (weilanden) en open gebieden. Aan de wegen zijn diverse woningen, agrarische en niet-agrarische bedrijven aanwezig. Ca. 1,5 kilometer zuidelijk van het plangebied ligt de rijksweg A15, ca. 2 kilometer oostelijk de A50 en ca. 1,1 kilometer zuidelijk de spoorlijn Elst-Tiel en de Betuweroute.
Het plangebied aan de Bredestraat-Noord 5 betreft een agrarisch perceel, dat momenteel niet meer voor agrarische bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt. Centraal geclusterd op het perceel zijn de agrarische bedrijfswoning Bredestraat-Noord 5 en de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. Aangrenzend aan de bebouwing is ook een paardenbak aanwezig. De gronden aan de oost- en westkant van het perceel zijn in gebruik als weiland. Ten westen van de bedrijfswoning is ook enige begroeiing aanwezig.
De huidige situatie, met de begrenzing van het plangebied, is op afbeelding 1 weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
![]() |
![]() |
Afbeelding 1: Luchtfoto bestaande situatie plangebied (plangebied in rood kader, boven: globale ligging in groter verband, onder: gedetailleerde ligging in nabije omgeving) (Bron: Bing Maps) |
In het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe', vastgesteld op 5 maart 2013. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak, dat zowel aan de oost- als de westkant aanmerkelijk ruimer is dan de feitelijk aanwezige bebouwing. Ter plaatse is de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' opgenomen. Daarnaast gelden in het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' (grootste deel van het plangebied) en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' (oostelijke zone). Tevens zijn de gebiedsaanduidingen 'waardevol landschap' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen. Een uitsnede uit de verbeelding bij het vigerende bestemmingsplan is opgenomen in afbeelding 2. Het bouwvlak is met een rood kader aangegeven; de begrenzing van het plangebied met een zwart kader.
![]() |
Afbeelding 2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Op basis van het vigerende bestemmingsplan is de realisatie van twee vrijstaande woningen niet mogelijk. Derhalve is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.
Allereerst wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het beleid dat van toepassing is op de ontwikkeling van twee woningen in het plangebied. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving (huidige en toekomstige situatie alsmede verkeer en parkeren). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling van de gewenste ontwikkeling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan toegelicht. Afgesloten wordt met het hoofdstuk over de te volgen procedure (hoofdstuk 7).
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Conclusie
De ontwikkeling van twee woningen op een agrarisch bouwperceel speelt zich, gezien de aard en omvang van de ontwikkeling, af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling van twee woningen op een agrarisch bouwperceel speelt zich, gezien de aard en omvang van de ontwikkeling, af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet, voor zover nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden, een verantwoording opgenomen worden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de 'ladder voor duurzame verstedelijking'). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van twee woningen. In de huidige situatie is er één agrarische bedrijfswoning aanwezig. Derhalve is er per saldo sprake van een toename van één woning. Hiermee wordt niet voorzien in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (zie onder meer ABRvS 14 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:156). Bovendien wordt alle agrarische bebouwing gesloopt. Gezien het voorgaande voorziet het bestemmingsplan niet in een stedelijke ontwikkeling en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten van Gelderland hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. Nadien zijn nog enkele actualisatieplannen vastgesteld, waarvan de meest recente op 1 maart 2017 is vastgesteld. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland. In deze regio streven de provincie en haar partners naar de volgende vier speerpunten:
Conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan het voorliggende initiatief moet worden getoetst, onder meer met betrekking tot het als zodanig aangeduide waardevol open landschap. De provincie is wat betreft dit aspect normerend middels de Omgevingsverordening.
Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014. De meest recente actualisatie van de verordening dateert van 1 maart 2017.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.
Het plangebied is geheel of gedeeltelijk gelegen binnen de volgende aanduidingen:
Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in het wijzigen van een agrarisch bouwperceel (intensieve veehouderij) in een woonperceel. Alle bestaande bebouwing wordt daarbij gesloopt en er worden in plaats daarvan twee vrijstaande woningen gerealiseerd. Bovengenoemde aanduidingen met betrekking tot windenergie, veehouderij, glastuinbouw en intrekgebieden zijn voor deze ontwikkeling niet van belang. De navolgende thema's zijn voor de voorgenomen ontwikkeling wel van belang en van toepassing.
Grondwaterbescherming
Bestemmingsplannen gelegen binnen het grondwaterbeschermingsgebied mogen uitsluitend bestemmingen mogelijk maken die hetzelfde of een lager risico voor het grondwater met zich meebrengen dan de vigerende bestemming(en). Gezien de vigerende bestemming als intensieve veehouderij, voldoet dit bestemmingsplan aan deze eis.
Het grondwaterbeschermingsgebied is in het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' met een gebiedsaanduiding opgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit. Bouwen overeenkomstig de bestemmingen kan uitsluitend mits advies van het waterleidingbedrijf is verkregen. Deze regeling wordt in het onderhavige bestemmingsplan eveneens opgenomen. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het 'bouwen', dient een advies te worden verkregen. Op voorhand vormt de ontwikkeling van twee woonpercelen op een agrarisch bouwperceel geen belemmering ten aanzien van het grondwaterbeschermingsgebied.
KWO-vrije en boringsvrije zone
Binnen de boringsvrije en KWO-vrije zones mogen geen schadelijke vloeibare stoffen zwaarder dan water (direct of indirect) in de bodem worden gebracht. Daarvan is gezien de beoogde bestemming (twee woonpercelen en onbebouwde agrarische gronden) geen sprake.
Thema 'wonen'
Nieuwe woonlocaties zijn uitsluitend toegestaan wanneer dit in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief/Kwantitatieve Woonprogramma past. De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgesteld in de Woonagenda Overbetuwe 2020. Zie daarover nader paragraaf 2.3. Er wordt maatwerk binnen het woningaanbod geleverd, een belangrijk speerpunt in beide woningbouwprogramma's. Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één extra, vrijstaande woning. Deze extra woning past binnen het vastgestelde woningbouwprogramma. Het plangebied betreft een geschikte woningbouwlocatie in een gebied met verspreid liggende woningen in een relatief open agrarisch gebied. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaand bouwperceel. Door de ligging in een landelijk woonmilieu, is het plangebied een aantrekkelijke woonlocatie. De ontwikkeling past in het Kwalitatief/Kwantitatieve Woonprogramma.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
Toekomstvisie 2020+ Overbetuwe verbindt..
Op 8 september 2009 heeft de gemeenteraad van de gemeente Overbetuwe de 'Toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt..' vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De geschetste identiteit kan bijdragen aan het behouden en aantrekken van inwoners en bedrijven. De visie kan mensen inspireren en motiveren die werken aan stedenbouw, sport, ondernemerschap, onderwijs, openbare ruimte, welzijnswerk en dergelijke. De visie is tenslotte ook een duidelijke positionering naar andere gemeenten en partners; het geeft Overbetuwe een eigen gezicht in de regio. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wro voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten.
Conclusie
Een belangrijke opgave is het behoud en de versterking van de eigenheid en kenmerken van het landschap (opgave 1). Het plangebied ligt in het stroomruggen- en oeverwallenlandschap. Dit landschap is verdicht en kleinschalig, met een afwisselend landgebruik in onregelmatige blokverkaveling. Kenmerkend is verder de veelheid aan landelijke wegen met clusters aan vrijstaande woningen en (voormalige) boerderijen. De oeverwallen zijn in de afgelopen 60 jaar grootschaliger en opener geworden. De kwaliteit van het karakteristieke landschap wordt hierdoor bedreigd. Belangrijk is dat de kleinschaligheid van het landschap behouden blijft. Ook de contrasten tussen de open agrarische landschappen en de verdichte bebouwingsclusters zoals buurtschappen, dienen behouden te blijven of te worden versterkt.
In dit bestemmingsplan wordt een agrarisch bouwperceel met een bouwvlak van forse omvang omgezet in twee woonpercelen van beperkte omvang. De hoeveelheid bebouwing in het plangebied neemt daardoor in aanzienlijke mate af. Er ontstaan twee kleinschalige woonpercelen, die landschappelijk worden ingepast. Deze ontwikkeling draagt bij aan het behoud c.q. de ontwikkeling van het karakteristieke kleinschalige landschap. Bij de landschappelijke inrichting wordt rekening gehouden met de karakteristieken van het gebied.
Gezien het voorgaande draagt het plan bij aan één van de centrale opgaven van de Toekomstvisie+.
Woonagenda Overbetuwe 2020
In de Woonagenda 2020 verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor deze woonagenda is een opgavennotitie opgesteld. Deze woningmarktanalyse geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonagenda. De woonagenda bevat geen gedetailleerd uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.
Accentpunten zijn:
Het aantal huishoudens binnen de gemeente neemt in de periode 2015-2040 naar verwachting toe met ca. 2.250. Tot 2025 is een uitbreiding van de woningvoorraad met 1.400 woningen nodig voor het oplossen van bestaande tekorten en het opvangen van de autonome huishoudengroei.
Variatie in het woonaanbod is bij realisatie van nieuwbouw een speerpunt. De grootste vraag bestaat naar woningen voor starters en ouderen. Een ander uitgangspunt is dat nieuwe woningen zoveel mogelijk levensloopbestendig worden gebouwd. De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Daarnaast blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is, naast het in de pas lopen met die groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren en beter aan te sluiten op de kwalitatieve behoefte.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid als vastgelegd in de Woonagenda 2020, is gericht op kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en op mogelijkheden voor inbreiding en intensivering. Dit bestemmingsplan maakt twee vrijstaande burgerwoningen in het buitengebied mogelijk, waarbij er sprake is van toevoeging van één woning aan de woningvoorraad. Hoewel de locatie niet in bestaand stedelijk gebied is gelegen, betreft het een geschikte locatie om te wonen gezien de rustige landelijke woonomgeving. Vanaf het plangebied zijn ook de omliggende kernen en de nabij gelegen snelwegen A15 en A50 goed bereikbaar. De woningen worden gerealiseerd op een bestaand bouwperceel, waarbij de bebouwingscontour wordt verkleind en de totale hoeveelheid aan toegestane bebouwing aanzienlijk vermindert. Verder is van belang dat met de twee woningen wordt ingezet op verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad. Er worden twee ruime woningen, waaronder een schuurwoning (1.200 m³) gerealiseerd. Realisatie van de twee woningen op dit perceel past in kwalitatief opzicht dan ook in de beleidslijn van de Woonagenda.
In de Woonagenda heeft de gemeente haar woningbouwprogramma niet alleen kwalitatief, maar ook kwantitatief vastgelegd voor de periode tot en met 2020. Dit programma vormt een uitwerking van het door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld Kwalitatief Woonprogramma en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen in de regio. Op regionaal niveau zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het toevoegen van woningen per gemeente. Overbetuwe heeft een rol in het opvangen van de regionale woningbehoefte door de toenemende druk vanuit het stedelijk gebied van Arnhem en Nijmegen. Uit de woningbouwopgave, die in hoofdstuk 8 van de Woonagenda is vastgelegd, blijkt dat er tot 2020 nog ruimte is om ca. 1.000 woningen te realiseren. Het toevoegen van één woning aan de woningvoorraad past binnen de woningbouwopgave.
De ontwikkeling is in kwalitatieve en kwantitatieve zin in overeenstemming met de gemeentelijke Woonagenda.
Beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied'
De beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied' uit 2008 bestaat uit regels, een toelichting en een gebiedstypenkaart. De beleidsregel bevat het toetsingskader voor concrete verzoeken om functiewijzigingen in het buitengebied.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging in het buitengebied: de huidige agrarische bedrijfsbestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming. Het plangebied is gelegen in een agrarisch gebied. Artikel 7 van de beleidsregel bevat regels voor dit gebiedstype.
De beleidsregel biedt mogelijkheden om een functiewijziging naar wonen in agrarische gebieden toe te staan. Uitgangspunt is een reductie van bebouwing met tenminste 50%. Indien 1.500-3.000 m² aan bebouwing wordt gesloopt kan medewerking worden verleend aan de realisatie van maximaal 2 nieuwe woningen, naast de bestaande woningen. In het onderhavige geval wordt 1.688 m² aan bebouwing gesloopt. De beleidsregel biedt dan ook de mogelijkheid om maximaal 3 woningen toe te staan (bestaande woning en 2 nieuwe woningen). Voorwaarde is dat de nieuwe woningen een inhoud van minimaal 400 en maximaal 600 m³ hebben. In dit geval is een grotere inhoud van de woningen, namelijk maximaal 800 m³ en maximaal 1.200 m³ gewenst. Enerzijds vanuit kwaliteitsoogpunt en anderzijds uit landschappelijk-stedenbouwkundige overwegingen. Door de voorste woning als 'oorspronkelijke boerderij' vorm te geven en de achterste woning als 'schuurwoning' (soberder en ondergeschikt ten opzichte van de voorste woning) blijven de kenmerken van het huidige erf met een uidelijk onderscheid tussen wonen en werken, behouden. Door af te wijken van de inhoudsmaat van de woningen, wordt het aantal woningen beperkt tot twee (één extra woning). De wijziging past daarmee in de beleidslijn, die met deze beleidsregel is beoogd. Het uitgangspunt, dat een reductie van minimaal 50% wordt bereikt, wordt in acht genomen.
Dit bestemmingsplan past gezien het voorgaande in de met de beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied' beoogde doelstellingen.
Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe (LOP)
In hoofdstuk 2 van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2009 zijn de (algemene) doelstellingen en gebiedsspecifieke opgaven voor Overbetuwe geformuleerd. De hoofddoelstelling betreft het ontwikkelen van een sterke samenhangende landschappelijke structuur met een eigen Betuwse identiteit, die tegenwicht biedt aan de verstedelijking en waarbij belangrijke landschappelijke waarden duurzaam in stand worden gehouden.
Beoordeling
Het plangebied ligt aan de rand van het gebied dat als waardevol open komgebied wordt beschouwd. Dit gebied ligt grofweg tussen de kernen Heteren, Driel, Elst, Valburg en Zetten in. In dit gebied wordt ingezet op behoud en versterking van de waardevolle gradiënt uiterwaard-oeverwal-kom en behoud van de waardevolle openheid. In de zone waartoe het plangebied behoort, wordt tevens ingezet op behoud van de ruimtelijke afwisseling en versterking van de kleinschaligheid van de lagere oeverwallen. Het plangebied ligt op een lagere stroomrug in het stroomruggenlandschap.
Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van twee woonpercelen op een agrarisch bouwperceel. Deze ontwikkeling, die plaatsvindt binnen de bestaande bebouwingscontour, versterkt de kleinschaligheid, onder meer doordat de hoeveelheid bebouwing afneemt. De ontwikkeling is daarmee passend in het gebied. Door het amoveren van een groot agrarisch bouwvlak, draagt de ontwikkeling ook bij aan versterking van de openheid en het creëren van doorzichten op het omliggende open landschap. De ontwikkeling draagt dan ook bij aan de doelstellingen in het gebied, zoals opgenomen in het LOP.
Verder is van belang dat het plangebied is gelegen in deelgebied 3 (Herveldsche Veld). Doelstelling is om in dit gebied een kwalitatief hoogwaardig buitengebied te behouden. Zonering van functies is daarbij gewenst. Enkele gebiedsspecifieke doelstellingen zijn:
Een voorwaarde om medewerking te kunnen verlenen aan de gewenste ontwikkeling van twee woningen, is dat een goede landschappelijke inpassing op basis van een inrichtingsplan, dat past in het LOP, plaatsvindt. Ten behoeve van de ontwikkeling is dan ook een inrichtingsplan opgesteld, waarin onder meer rekening is gehouden met de hiervoor beschreven kenmerken en doelstellingen zoals beschreven in het LOP (zie Bijlage 1).
De onderhavige ontwikkeling van twee woonpercelen draagt bij aan de benoemde gebiedsspecifieke opgaven. Doordat een agrarisch bouwvlak wordt geamoveerd en er in plaats daarvan twee kleinschalige woonpercelen ontstaan, wordt de kleinschaligheid versterkt. Landschappelijke elementen die daaraan bijdragen, zijn onder meer de bestaande en nieuwe hoogstamfruitboomgaarden aan de west- en de noordoostkant van het plangebied, een aantal solitaire bomen en enkele hagen rondom het westelijke woonperceel (zie afbeelding 3). Verder worden zoals reeds aangegeven de zichtlijnen vanaf de Bredestraat-Noord op het open landschap versterkt.
Bij het opstellen van het inrichtingsplan is ook rekening gehouden met het herkenbaar maken van cultuurhistorische aspecten, zowel met betrekking tot de landschappelijke inrichting (hoogstamfruitboomgaarden) als de situering en omvang van de bebouwing. Er ontstaat een duidelijk onderscheid tussen het voorste, smalle erf (functie 'wonen') en het achterste, grotere erf (functie 'werken').
![]() |
Afbeelding 3: landschappelijke inrichting op basis van het LOP |
Conclusie
Na realisatie van de landschappelijke inpassing en de beoogde ontwikkeling, ontstaat een nieuw ensemble van bebouwing, erf en groen, dat passend is in de omgeving en bijdraagt aan de doelstellingen van het LOP.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten zoals het onderhavige beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in het wijzigen van een agrarisch bouwperceel (intensieve veehouderij) in een woonbestemming met twee vrijstaande woningen. Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is er gezien de kleinschalige omvang van de ontwikkeling geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden en zijn er geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Het plangebied behoort ook niet tot een gevoelig gebied. Gezien het voorgaande is het dan ook niet noodzakelijk om een m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgelegd dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Alle wegen hebben geluidzones, met uitzondering van:
Voor het plangebied is uitsluitend het wegverkeerslawaai relevant. Spoorwegen bevinden zich meer dan 1 kilometer zuidelijk van het plangebied. Op grond van de Wgh geldt een voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels vanwege het wegverkeer van 48 dB (artikel 82 lid 1). Indien de geluidbelasting hoger is, dient een nadere afweging plaats te vinden en kan een ontheffing voor een hogere geluidbelasting worden verleend (artikel 82 lid 2). De maximale ontheffingswaarde voor nieuwbouw buiten de bebouwde kom bedraagt 53 dB.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van twee woningen buiten de bebouwde kom. Daarmee worden nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. De woningen zijn gelegen binnen de geluidzone van de Bredestraat-Noord/Kuilsestraat en de Slopsestraat. Dit zijn lokale wegen met een zeer geringe verkeersintensiteit. Derhalve kan op voorhand redelijkerwijs worden aangenomen, dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en er sprake zal zijn van een aanvaardbaar akoestisch woonklimaat. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Vanuit akoestisch oogpunt zijn op voorhand geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van twee woningen te verwachten.
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling betreft het wijzigen van een agrarische bedrijfsbestemming in een woonbestemming. Daarbij wordt één extra woning mogelijk gemaakt en een agrarisch bedrijf wordt wegbestemd. Het toevoegen van één woning valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen. De luchtkwaliteit wordt daarom niet in betekenende mate aangetast met de voorgestane ontwikkeling en een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten (VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009). Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
Onderscheid wordt gemaakt in twee omgevingstypen, uitgaande van het principe van functiescheiding: rustige woonwijk c.q. rustig buitengebied en gemengd gebied. In gemengd gebied worden de richtafstanden één afstandsstap verlaagd.
Beoordeling
Het plangebied behoort gezien de aard van de omgeving tot het gebiedstype 'rustig
buitengebied'. De reguliere richtafstanden zijn daarom van toepassing. Het bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van gevoelige objecten, namelijk twee woningen. Het plan maakt geen milieubelastende functies mogelijk, maar bestemt juist een milieubelastende functie (intensieve veehouderij) weg.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele bedrijven. In de navolgende tabel wordt dit weergegeven. Overige bedrijven bevinden zich op meer dan 300 meter afstand van de beoogde woonpercelen.
Adres | Bedrijf | Milieucategorie | Richtafstand | Afstand werkelijk |
Bredestraat-Noord 6 | Zorgboerderij | 1 | 10 m | >100 m |
Slopsestraat 4 | Aannemersbedrijf (>1.000m²) | 3.1 | 50 m | ca. 300 m |
Tabel 1: bedrijven en milieuzonering
Uit het overzicht blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstanden ten opzichte van omliggende bedrijven.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling van twee woningen in het plangebied. Omliggende functies worden niet belemmerd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om geurhinder veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening.
De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.
Naast de Wgv is sinds 1 januari 2013 ook het Activiteitenbesluit milieubeheer van belang in het kader van de omgekeerde werking. De meeste veehouderijen vallen sindsdien onder de werking van het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit vormt voor wat betreft de 'omgekeerde werking' het toetsingskader voor deze veehouderijen.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in het wijzigen van een agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Er worden twee woningen mogelijk gemaakt. Daarmee wordt voorzien in nieuwe geurgevoelige objecten. In de omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. Er is dan ook geen sprake van belemmering van veehouderijen. Verder is aannemelijk dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot geurhinder. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Er zijn vanuit het aspect geurhinder geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. Ook in het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit een belangrijke afweging. Daarnaast bevat de Bouwverordening een verbod voor het bouwen van bouwwerken, waarin mensen permanent of nagenoeg permanent verblijven (zoals woningen) op verontreinigde grond.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt de wijziging van een agrarisch bedrijfsperceel naar een woonperceel mogelijk. Daarbij worden twee woningen gerealiseerd. De functiewijziging leidt tot een gevoeliger functie in het plangebied. Een onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk. Voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen wordt verleend, dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op voorhand zijn er geen belemmeringen voor het beoogde gebruik te verwachten.
Conclusie
Op voorhand zijn er wat betreft het aspect bodemkwaliteit geen belemmeringen voor het beoogde gebruik te verwachten. Voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen wordt verleend, dient een verkennend bodemonderzoek plaats te vinden.
Beleid en normstelling
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Beoordeling
Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die aangewezen zijn in het Bevi, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg/spoor/water en buisleidingen. Hierbij is gebruik gemaakt van de risicokaart (http://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html). In afbeelding 4 is een uitsnede van de risicokaart opgenomen (raadpleging op 8 maart 2017).
![]() |
Afbeelding 4: uitsnede risicokaart |
Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn enkele Bevi-inrichtingen aanwezig (Kuilsestraat 6 en Slopsestraat 3 en 4), waar een bovengrondse propaantank aanwezig is. Het plangebied ligt op ruime afstand van deze risicobronnen (minimaal 300 meter) en daarmee buiten de PR-contour en het invloedsgebied van deze risicobronnen. Er is dan ook geen sprake van belemmeringen of beperkingen.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig, die dienen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Transportroutes
Ca. 1,8 kilometer ten oosten van het plangebied ligt de Rijksweg A50 en ca. 1,5 kilometer ten zuiden de Rijksweg A15. Respectievelijk 1,1 en 1,4 kilometer zuidelijk van het plangebied liggen de spoorweg Elst-Tiel en de Betuweroute. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van deze transportroutes. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen. Binnen het invloedsgebied wordt een nieuw kwetsbaar object mogelijk gemaakt omdat een extra woning wordt toegevoegd. Omdat de afstand tussen het plangebied en de risicobron groter is dan 200 meter, hoeft het groepsrisico alleen beperkt verantwoord te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid (beperkte verantwoordingsplicht).
De gemeente heeft bij het invullen van de beperkte verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van één extra woning mogelijk, waarbij een agrarisch bedrijf planologisch wordt opgeheven. Tevens wordt de bestaande bedrijfswoning vervangen door een nieuwe woning. Door deze ontwikkelingen neemt het aantal personen in het plangebied minimaal toe. Gezien deze zeer beperkte toename en de afstand tot de risicobronnen, wordt geconcludeerd dat er voldoende afstand tussen de functies aanwezig is. De invloed op het GR zal minimaal zijn en de aanwezigen in het plangebied kunnen voldoende zelfredzaam worden geacht. Er zijn voldoende vluchtmogelijkheden. Ten aanzien van de bestrijdbaarheid in geval van een calamiteit bestaan geen belemmeringen. De gemeente acht het groepsrisico verantwoord en het restrisico wordt geaccepteerd.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.
Conclusie
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en/of leidingen gelegen. Er is dan ook geen sprake van belemmeringen.
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
In het kort zijn de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.
Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.
Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vastgesteld. Het waterbeheerplan van het waterschap is recent geactualiseerd (zie hierboven), eveneens in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden echter naast elkaar.
In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern opgenomen en een overzichtskaart van de gehele gemeente.
Watertoets
Dit bestemmingsplan voorziet in het omzetten van een agrarisch bedrijfsperceel naar een woonperceel met twee vrijstaande woningen met bijgebouwen. Er wordt 1.688 m² aan bebouwing gesloopt. Met de realisatie van twee woningen met bijgebouwen, wordt minder nieuw verhard oppervlak toegevoegd dan er wordt verwijderd. De oppervlakte aan verhard oppervlak in het plangebied neemt dan ook af, waarmee er sprake is van een hydrologisch gunstige ontwikkeling. De planvorming heeft geen invloed op oppervlaktewater.
Conclusie
Waterhuishoudkundig zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan dit bestemmingsplan. Het plan heeft een positief effect op de waterhuishouding.
Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. Deze vervangt de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wet vormt een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dat op provinciaal niveau is uitgewerkt (Gelders Natuurnetwerk).
De Wet natuurbescherming heeft enerzijds betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
Anderzijds is in de wet de bescherming van diverse planten- en diersoorten in Nederland vastgelegd. Naast de voor alle in het wild levende planten en dieren geldende algemene zorgplicht, geldt voor een aantal soorten een aanvullend beschermingsregime. Dit betreffen drie groepen van beschermde soorten, te weten alle vogelsoorten uit de Europese Vogelrichtlijn, overige strikt beschermde soorten uit de Europese Habitatrichtlijn en nationaal beschermde soorten (waaronder de 'Rode Lijst'). De Wet Natuurbescherming bevat een verbod om (het leefgebied van) beschermde soorten aan te tasten.
Provincies hebben de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling, op basis van de provinciale verordening. De provincie Gelderland heeft voor een aantal soorten vrijstelling verleend.
Indien voorzorgsmaatregelen ten aanzien van andere beschermde soorten niet mogelijk zijn, dient bij de provincie een ontheffing te worden aangevraagd wanneer er sprake is van activiteiten in strijd met de verbodsbepalingen van de wet.
Op voorhand is niet uitgesloten dat de ingrepen waarin dit bestemmingsplan voorziet, tot overtreding van de Wet Natuurbescherming leiden. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is dan ook een QuickScan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn beschreven in Bijlage 2. Hierna worden uitsluitend de conclusies en voornaamste bevindingen weergegeven.
Resultaten gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in de buurt van een Natura 2000-gebied; deze bevinden zich buiten een straal van 3 kilometer rondom het plangebied. Het plangebied ligt ook buiten het NNN. In de omgeving liggen enkele beschermde landschapselementen (hoogstamfruitboomgaarden). Het plangebied heeft geen functionele relatie met deze boomgaarden. Nadere toetsing naar de externe werking hoeft dan ook niet plaats te vinden.
Wat betreft gebiedsbescherming zijn er dan ook geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Resultaten soortenbescherming
In het kader van de soortenbescherming is een lateratuur- en veldonderzoek uitgevoerd. Tijdens het veldbezoek zijn waarnemeningen van de volgende beschermde soorten gedaan: huismus, groene specht en patrijs. Het plangebied is daarnaast geschikt als verblijfplaats voor de volgende soorten: huismus (jaarrond beschermde nesten), broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten, algemene broedvogels, vleermuizen. Het plangebied kan tevens als foerageergebied worden gebruikt door vleermuizen. Negatieve effecten op vleurmuizen en op de huismus zijn op voorhand niet uitgesloten.
Op basis van de onderzoeksresultaten, is onderzoek gedaan naar mogelijke maatregelen om overtreding van de Wet Natuurbescherming te voorkomen en zijn daartoe concrete voorafgaande mitigerende maatregelen voorgesteld. De kans is aanzienlijk dat uit nade ronderzoek volgt, dat deze maatregelen voldoende zijn. In dat geval is geen ontheffing nodig. Indien ontheffing nodig blijkt, is deze redelijkerwijs verkrijgbraar. Het plan is daarmee redelijkerwijs uitvoerbaar. De regelgeving met betrekking tot beschermde soorten, staat niet aan dit bestemmingsplan in de weg.
Conclusie
Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden zijn op voorhand uit te sluiten. Vanwege het (mogelijk) voorkomen van de beschermde huismus en vleermuizen, zijn negatieve effecten op beschermde soorten niet uitgesloten. Dit vormt echter in het kader van deze bestemmingsplanprocedure geen belemmering. Aannemelijk is dat de voorgestelde mitigerende maatregelen voldoende zijn en geen ontheffing benodigd is. Een eventuele ontheffing kan redelijkerwijs worden verleend.
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan1 en een archeologische beleidsadvieskaart2 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.
Beoordeling en conclusie
Ter plaatse van het plangebied zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' opgenomen. De beoogde woonpercelen liggen geheel binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie'. Indien bodemingrepen dieper dan 0,30 meter plaatsvinden, dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Van dergelijke ingrepen zal sprake zijn. Voordat een omgevingsvergunning voor het 'bouwen' wordt verleend, dient dan ook een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. In het onderhavige bestemmingsplan worden de huidige archeologische dubbelbestemmingen overgenomen, zodat eventueel aanwezige archeologische waarden adequaat worden beschermd.
Het plangebied betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie in het buitengebied van de gemeente Overbetuwe, ten oosten van de kern Zetten en ten noorden van de kern Herveld. Het plangebied ligt in een open agrarisch gebied met hoofdzakelijk weilanden. Bebouwing is geclusterd aanwezig aan de spaarzame wegen in de omgeving, zoals de Bredestraat-Noord.
In het plangebied is momenteel een agrarische bedrijfswoning aanwezig, centraal op het perceel aan de voorzijde (voormalige boerderij "De Cruimelhoeve"). Achter de woning is een aantal bedrijfsgebouwen aanwezig. De bebouwing verkeert in vervallen staat. Aan de oostkant is een paardenbak. De overige gronden zijn hoofdzakelijk ingericht als weiland en als tuin bij de bedrijfswoning.
![]() |
Afbeelding 5: huidige situatie in het plangebied |
Het perceel is niet meer in gebruik als agrarische bedrijfslocatie en een dergelijk gebruik is voor de eigenaar van het perceel niet meer aan de orde is. De initiatiefnemer wil de agrarische bestemming dan ook wijzigen in een woonfunctie. Alle agrarische bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning worden gesloopt. In plaats daarvan worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd.
Het voornemen van de initiatiefnemer is op basis van de beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied' onder voorwaarden mogelijk (zie nader paragraaf 2.3). De bestemming dient te worden gewijzigd naar 'Wonen'. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Op basis van de beleidsregel, dient een tegenprestatie te worden geleverd om de voorgenomen functiewijziging met toevoeging van een woning toe te kunnen staan. De tegenprestatie is in dit geval tweeledig:
Hierdoor wordt voldaan aan de voorwaarden van de beleidsregel en ontstaat de mogelijkheid om twee vrijstaande woningen te realiseren. Het betreft één woning van 800 m³ (boerderijwoning) en één woning van 1.200 m³, die als schuurwoning wordt uitgevoerd.
De nieuwe woningen worden gesitueerd op het perceelsgedeelte waar momenteel de bebouwing aanwezig is. De bestaande bebouwingscontouren worden niet overschreden. Eén woning komt haaks op de Bredestraat-Noord te staan, terwijl de grotere schuurwoning evenwijdig aan deze weg en op iets grotere afstand wordt gerealiseerd. Op deze wijze ontstaan twee duidelijk afgebakende erven met een grootte van ca. 1.650 en ca. 4.750 m².
Het voorerf van de voorste woning wordt ingericht met een siertuin en enkele verschillende heggen. Langs de (reeds bestaande) oprit ten westen van de woning, worden enkele solitaire bomen geplant. Ook worden er verspreid over de beide woonpercelen diverse solitaire bomen geplant (inheemse soorten). De bestaande hoogstamfruitboomgaard ten westen van dit woonperceel, blijft behouden. Daarnaast wordt de weide ten oosten van de boerderijwoning, in het voorerf van de schuurwoning, ingericht als hoogstamfruitboomgaard. Daarmee wordt de cultuurhistorische waarde van het erf versterkt. Aan twee zijden wordt deze boomgaard omgeven door heggen.
![]() ![]() |
Afbeelding 6: impressie van de toekomstige situatie |
Ten behoeve van de twee woningen dienen op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Hierbij dient te worden voldaan aan de Nota Parkeernormen Overbetuwe 2016. Dit betekent dat er minimaal 4 parkeerplaatsen in het plangebied benodigd zijn. In de planregels wordt dit geborgd. Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerplaatsen aanwezig.
De woningen worden ontsloten op de Bredestraat-Noord ter plaatse van de twee bestaande opritten en hebben dus beide een eigen oprit.
Voor wat betreft parkeren en verkeersafwikkeling zijn er geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling aanwezig.
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Bredestraat-Noord 5, Herveld' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.
De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch', 'Groen', 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' opgenomen met de daarbij behorende aanduidingen. Waar nodig worden deze in paragraaf 5.2 nader toegelicht.
De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'.
Bouwplan
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.
Agrarisch
De oostelijke en westelijke perceelsgedeelten behouden de bestemming 'Agrarisch'. Het bouwvlak wordt geamoveerd.
Deze gronden zijn met name bestemd voor agrarische bedrijfsvoering, hobbymatig agrarisch grondgebruik, extensieve dagrecreatie, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. De gebiedsaanduiding 'overige zone - waardevol landschap' waarborgt het belang van behoud van het waardevolle open landschap. Omdat er geen bouwvlak is opgenomen, zijn de bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zeer beperkt.
Groen
In het inrichtingsplan worden twee percelen met groen voorzien. Dit betreft de bestaande en de nieuw aan te leggen hoogstamfruitboomgaarden. Hiertoe is de bestemming 'Groen' opgenomen.
Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, hobbymatige fruitteelt, extensief recreatief medegebruik en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.
Wonen
Gebruik
De woonpercelen zijn bestemd als 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit (onder voorwaarden) en hobbymatig agrarisch gebruik. Een en ander met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tuinen en erven.
In de gebruiksregels is de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de benodigde landschappelijke inrichting, zoals opgenomen in het inrichtingsplan, tijdig wordt gerealiseerd. De inpassing dient na realisatie in stand te worden gehouden. Tevens is voorwaardelijk verplichtend opgenomen dat nieuwe bebouwing pas mag worden opgericht wanneer alle bestaande gebouwen in het plangebied zijn gesloopt.
Bouwen
Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen de op maat opgenomen bouwvlakken toegestaan. Er is een kleine flexibiliteitsmarge in acht genomen. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 3 en 8,5 meter. De maximale inhoud is 800 m³ voor de ene en 1.200 m³ voor de andere woning. Dit is op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding vastgelegd. Bij de woningen zijn aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan. Deze dienen 3 meter achter de voorgevels van de woningen te worden gesitueerd. Voor de vrijstaande bijgebouwen zijn specifieke aanduidingsvlakken opgenomen. De maximale goot- en bouwhoogte van bijgebouwen zijn op de verbeelding aangegeven, evenals de maximale oppervlakte per bouwperceel.
Waarde - Archeologie en Waarde - Archeologische verwachting 3
In het plan zijn de huidige archeologische dubbelbestemmingen overgenomen, ten behoeve het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de betreffende hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. De dubbelbestemming bevat een omgevingsvergunningplicht en plicht tot het doen van archeologisch onderzoek voor bodemingrepen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld (Waarde - Archeologie). Voordat een omgevingsvergunning voor het 'bouwen' wordt verleend, zal een archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan voor alle opgenomen bestemmingen.
Algemene aanduidingsregels
In het bestemmingsplan zijn twee gebiedsaanduidingen opgenomen: 'overige zone - waardevol landschap' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Deze gebiedsaanduidingen waarborgen het belang van respectievelijk het waardevolle open landschap en de kwaliteit van het grondwater. Ten aanzien van het grondwaterbeschermingsgebied geldt een omgevingsvergunningplicht voor bepaalde werken en werkzaamheden. Bij een omgevingsvergunning voor het 'bouwen' dient vooraf advies van het waterleidingbedrijf te worden verkregen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen.
De kosten worden verhaald middels een met de initiatiefnemer afgesloten anterieure overeenkomst. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het plangebied gelegen, is tevens een planschadeovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten, dit is daarin op afdoende wijze vastgelegd. Middels de afgesloten overeenkomst is het kostenverhaal voldoende verzekerd en is de financiële haalbaarheid in voldoende mate aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de geringe omvang en impact van de voorgenomen ontwikkelingen heeft vooroverleg niet plaatsgevonden.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken van 30 maart tot en met 10 mei 2017. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Ambtshalve is één wijziging in de regels doorgevoerd: per abuis ontbrak in de bouwregels de mogelijkheid om zwembaden te realiseren. Deze bouwmogelijkheid wordt alsnog opgenomen in de bouwregels (artikel 5.2.4).
Het plan is op 11 juli 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.