direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, 't Vlot, Elst (realisatie bos en natuur)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0214BUITtvlot-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied van Arnhem noord is een aantal initiatieven in voorbereiding, vergund of inmiddels uitgevoerd, waarbij de verplichting voor bos- of natuurcompensatie conform de provinciale verordening noodzakelijk is. Gemeente Arnhem heeft verkend waar binnen haar eigendom ruimte is om deze compensatieverplichting van derden te faciliteren. De ambitie is daarbij tevens het bestaande landschappelijke raamwerk te versterken. In het buitengebied van Arnhem noord zijn geen gronden beschikbaar die voor dit doel kunnen worden ingezet. In de gemeente Overbetuwe heeft Arnhem eigendom die wel aan de compensatie-eisen, te weten het versterken van het provinciaal natuurnetwerk, voldoet. Gemeente Arnhem heeft daarom een formeel verzoek bij gemeente Overbetuwe ingediend om het perceel aan Grote Molenstraat ongenummerd in Elst in te richten als bos en natuur.

Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' laat deze ontwikkeling niet toe, aangezien de gronden de bestemming 'Agrarisch' hebben. De voorgestane ontwikkeling wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt door middel van onderhavige partiële bestemmingsplanherziening.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied voor de boscompensatie ligt aan de Grote Molenstraat ongenummerd, in het buitengebied van de gemeente Overbetuwe. De locatie ligt ten zuidoosten van de kern Driel (gemeente Overbetuwe) en ten zuidwesten van de wijk Schuytgraaf (gemeente Arnhem). Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de straat 't Vlot en aan de westzijde door de Grote Molenstraat. Aan de overige zijden wordt de begrenzing gevormd door omliggende percelen. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Elst, sectie P, nummer 714. Het perceel heeft een oppervlakte van 45.659 m².

Op afbeelding 1 is de ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving te zien. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0214BUITtvlot-VSG1_0001.png"  
Afbeelding 1: Luchtfoto's bestaande situatie plangebied (plangebied in rood kader)  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' (vastgesteld 5 maart 2013). Het plangebied heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'.

De gronden zijn dus bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied geldt de genoemde dubbelbestemming. Aangezien de voorgestane ontwikkeling de inrichting van het perceel als bos en natuur betreft, is deze niet toegestaan op basis van het vigerende bestemmingsplan en dient de bestemming aangepast te worden naar 'Bos' en 'Natuur'.

1.4 Leeswijzer

Allereerst wordt ingegaan op het beleid wat van toepassing is op onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving. De huidige situatie en de voorgenomen ontwikkeling komen hier aan bod. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan aangeduid. Afgesloten wordt met het hoofdstuk voor de te volgen procedure.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte1 staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.


Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • verbeteren van de internationale achterlandverbindingen;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.


Conclusie
De voorgestane ontwikkeling speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat de ontwikkeling niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Conclusie
De voorgestane ontwikkeling speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat de ontwikkeling niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Conclusie
De in het plan voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Gezien het voorgaande vormt de ladder voor duurzame ontwikkeling geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

2.2 Provinciaal- en regionaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. In de Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft de provincie de volgende doelstellingen:

  • de samenhang tussen de natuurgebieden bevorderen en daarmee het Gelders Natuurnetwerk versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies zoneren;
  • ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van functies die hier aanwezig zijn en passen, in het bijzonder de grondgebonden landbouw, het landgoedbedijf en extensieve openluchtrecreatie;
  • kansen bieden voor creatieve functiecombinaties ter versterking van het natuurlijke systeem door een versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap in combinatie met stedelijke functies waaronder verblijfsrecreatie;
  • beschermen van bos;
  • specifieke weidevogel- en ganzenfoerageergebieden beschermen.


Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde. De kernkwaliteiten zijn:

  • de samenhang met aangrenzende natuurgebieden;
  • de aanwezige en nog te ontwikkelen natuurwaarden (in het bijzonder de ecologische verbindingszones);
  • de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en archeologische waarden;
  • de abiotische kwaliteiten stilte, donkerte, openheid en 'rust' (omgevingscondities).


Conclusie
Het perceel staat op de natuurbeleidskaart van de provincie aangeduid als Groene Ontwikkelingszone. Kenmerk is een schakeling van elementen met natuurwaarden in een multifunctioneel gebied. Gezien de opgave van boscompensatie ligt vooral het model IJsvogelvlinder als inrichtingsprincipe in dit geval ten grondslag aan het voorstel voor inrichting van het plangebied. Het perceel wordt ingericht met nieuwe elementen met de natuurwaarden: vochtig loofbos (Essen - elzen iepenbos) met open plekken en structuurrijke randen. Element is ook de aanleg van natuurvriendelijke oevers (model Rietzanger).

Model ijsvogelvlinder
Dit model bestaat uit grote en kleine stapstenen bestaande uit bos met veel variatie in de structuur, in een landschapszone. Het is met name bedoeld voor organismen die niet zozeer uitgestrekte bossen nodig hebben, als wel bos met een hoge kwaliteit: bos met veel variatie in de structuur. Bijvoorbeeld de kleine ijsvogelvlinder en de grote weerschijnvlinder profiteren van dit model. Tevens dient het model om kleine, geïsoleerde maar waardevolle bosjes uit hun isolement te halen.

Model rietzanger
Dit model bestaat uit grote en kleine stapstenen. Het is bedoeld om de populaties van rietvogels te versterken door de afstand tussen de verschillende broedgebieden te verkleinen, zodat samenhangende populaties kunnen ontstaan. De kwaliteit van veel rietland is sterk achteruitgegaan door verdroging. De waterhuishouding van de stapstenen vraagt dan ook de nodige aandacht. Overigens zijn aan rietland ook andere dieren gebonden, zoals enkele bedreigde libellensoorten.

Gezien het bovenstaande kan gesteld worden dat met de voorgestane ontwikkeling de kernkwaliteiten van het gebied substantieel versterkt wordt. Zodoende is de ontwikkeling in overeenstemming met het provinciale beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland.

Ruimtelijke Verordening
Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale Omgevingsvisie.

2.7.2 Beschermingsregime Groene Ontwikkelingszone (GO)
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, tenzij:

  • a. geen reële alternatieven aanwezig zijn;
  • b. sprake is van redenen van groot openbaar belang;
  • c. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en
  • d. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.


In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kunnen nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, mits:

  • e. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt; en
  • f. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.


Conclusie
De voorgestane ontwikkeling betreft de realisatie van bos en natuur. Daarmee is er geen sprake van de aantasting van de kernkwaliteiten van de Groene Ontwikkelingszone. Voor een nadere onderbouwing wordt verwezen naar het Landschapsontwikkelingsplan in paragraaf 2.3 Gemeentelijk beleid.

Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is de opvolger van het 'Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005' en is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.

Het Regionaal Plan signaleert een grote vraag naar landelijke woonmilieus. Deze behoefte kan grotendeels worden opgevangen door inbreiding en uitbreiding van de dorpen. Ruimtelijke ontwikkelingen vormen wel een bedreiging voor de ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de dorpen. Bij uitbreidingsplannen worden karakteristieke, streekeigen dorpsstructuren maar zelden als drager of inspiratiebron gebruikt. De ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de regio dreigt hiermee verloren te gaan. Daarom dient met uiterste zorgvuldigheid om te worden gegaan met nieuwbouw in en uitbreiding van kernen.

Conclusie
Een van de kernpunten van beleid is het behouden van de karakteristiek van het gebied. De karakteristiek van het gebied blijft met deze ontwikkelingen bewaard. Geconstateerd kan worden dat de ontwikkelingen niet conflicteren met het regionaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Kadernota 'Visie op ruimte'
In 2004 is door de gemeente Overbetuwe de kadernota 'Visie op ruimte' opgesteld. Deze kadernota biedt een landschappelijk en stedenbouwkundig kader, de criteria die de geschiktheid en beperkingen van gebieden voor verschillende vormen van grondgebruik aangeven en een handleiding voor de toepassing van die criteria. De kadernota kent twee uitgangspunten. Allereerst zal binnen de gemeente Overbetuwe, voordat uitbreiding voor woningbouw aan de orde komt, eerst gezocht worden naar mogelijkheden voor inbreiding binnen bestaande kernen. Het tweede uitgangspunt betreft de toenemende druk op de gemeente Overbetuwe om de stedelijke ontwikkeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen verder vorm te geven in het oostelijk deel van de gemeente.

Het plangebied bevindt zich binnen de zone 'bufferzone stedelijk gebied'.

Bufferzone stedelijk gebied
Dit betreft gewenste zones langs doorgaande wegen, dijken, watergangen en perceelsgrenzen, zones tussen kernen onderling en zones tussen kernen en nabijgelegen buurtschappen en het buitengebied. Meestal is het niet wenselijk dat kernen vastgroeien aan doorgaande wegen, dijken, watergangen en perceelsgrenzen, nabijgelegen kernen of nabijgelegen buurtschappen. Het kan wenselijk zijn om en bufferzone in te vullen met groene functies, waaronder recreatie- of sportterreinen, volkstuinen of een park: 'dorpsrandfuncties'. Dit om een invulling met woongebieden of bedrijventerreinen op langere termijn tegen te gaan en om een duurzame dorpsrand te vormen.

Conclusie
Het onderhavige plan betreft het aanleggen van bos en natuur. Er zijn in principe geen bouwmogelijkheden opgenomen. Het gebied biedt de mogelijkheid voor extensieve recreatie (wandelen) en de ontwikkeling van natuur. Het perceel ligt op de overgang van stad (Schuytgraaf) naar het landschap van Overbetuwe. Ruimtelijk gezien vormt het een groene bufferzone dat gaat functioneren als uitloopgebied van zowel Driel als Arnhem. Groen (vooral bos) wordt gebruikt als structurerend element in het stroomruglandschap. Functioneel wordt toegankelijkheid en beleefbaarheid van het gebied vergroot door (beperkte) uitbreiding van het padennetwerk. Het bestaande schouwpad langs de sloot kan worden gebruikt als wandelroute. Hiermee wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke ambities uit de Kadernota 'Visie op ruimte'.

Landschapsontwikkelingsplan
In het landschapsontwikkelingsplan uit 2009 is het gebied tussen de wijk Schuytgraaf en het dorp Driel aangegeven als bufferzone stedelijk gebied. In de uitwerking op deelgebiedsniveau is voor dit deelgebied 13A 't Vlot aangegeven:

  • Gradiënten behouden/versterken
  • Openheid versus kleinschaligheid
  • Cultuurhistorisch herkenbaar
  • Benutten kansen ecologie met watersysteem
  • Verbeteren overgang kern en platteland (ruimtelijk en functioneel)


Conclusie
Gradiënten behouden/versterken
Ten westen van de Vogelenzangsestraat ligt nog een klein open laag gebied. Openheid dient hier gewaarborgd te blijven, zodat de laagte herkenbaar blijft. In de inrichtingsschets (zie paragraaf 4.2 Voorgenomen ontwikkeling) is openheid aan de noordzijde van het perceel opgenomen. Ook het zicht over het open landschap is hiermee gewaarborgd voor de bewoners van de Vogelenzangsestraat.

Openheid versus kleinschaligheid
Natuur creëert contrast met de openheid. Deze zijn voor de versterking van kleinschaligheid belangrijke actoren. Door toevoegen van dicht, nat loofbos wordt het contrast met het aanliggende komgebied omgeving Vogelenzangsestraat vergroot. De bestaande laanbeplanting versterkt het halfopen landschap en om die reden is deze in het noorden van het perceel 'vrijgezet'. De open delen bestaan uit natuurlijk bloemrijk gras en naar het bos een overgang met ruigte. Vanuit de wijk Schuytgraaf worden op deze manier ook zichtlijnen over de zandwinplas richting het open weidegebied van de gemeente Overbetuwe vastgelegd.

Cultuurhistorisch herkenbaar
Oude slotenpatronen blijven herkenbaar in het gebied. Oude laanbeplanting langs 't Vlot is gerespecteerd en ruimtelijk 'vrijgezet' in het landschap.

Benutten kansen ecologie met watersysteem
De meeste van deze kansen zijn benut bij de aanleg van de 'natte ecologische zone' aan de westzijde van de Schuytgraaf. De inrichting van dit perceel ondersteunt dit natuurnetwerk. Binnen de natte ecologische zone hebben kamsalamander en rietzanger de meeste kansen. Door toevoeging van een groot aandeel bos op dit perceel wordt habitat voor de ijsvogelvlinder vergroot. Terwijl de gradiënt naar het open landschap zowel naar Schuygraaf als naar de open komgrond met een aangepaste inrichting en sortiment broedgelegenheid bieden voor zangvogels maar ook het foerageergebied voor o.a. vleermuizen vergroten. Bloemrijke glanshaverhooiland versterkt deze gradiënt en de overgang naar het intensieve agrarische gebied.

Verbeteren overgang kern en platteland (ruimtelijk en functioneel)
Zie eerder bij Kadernota 'Visie op ruimte'.

Het perceel maakt 'slechts' onderdeel uit van het totale deelgebied 13A volgens het LOP Overbetuwe. De verwachting is, door te zorgen dat de inrichting van het perceel aan de gestelde uitgangspunten van het LOP voldoet en aansluit op het landschappelijk netwerk van Schuytgraaf, dat hiermee inhoud gegeven wordt aan de beleidsuitgangspunten zoals gemeente Overbetuwe voor deze zone heeft geformuleerd.

Toekomstvisie+
De Toekomstvisie is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De geschetste identiteit kan bijdragen aan het behouden en aantrekken van inwoners en bedrijven. De Toekomstvisie+ is een overkoepelend beleidsdocument dat richting geeft aan het beleid van de gemeente Overbetuwe.

Een van de opgaven voor de gemeente is om eigenheid en kenmerken van het landschap te behouden en te versterken De kenmerkende waarden en de eigenheid van de gemeente Overbetuwe moeten beschermd, behouden en daar waar mogelijk versterkt worden. Bestaande landschapstypen vormen de basis van de (historische) identiteit van de gemeente Overbetuwe. Deze landschapstypen zijn uitgangspunt en worden gebruikt als afwegingskader voor verdere ontwikkelingen. De kenmerken van de oeverwallen worden behouden en versterkt. Verdichting langs oude verbindingswegen is ongewenst. De kenmerkende openheid en grootschaligheid van de komgebieden moeten ook behouden en versterkt te worden, zodat de komgronden een tegenstelling vormen ten opzichte van de oeverwallen. Ook de uiterwaarden met rivierstrangen, wielen, kades, baksteenindustrie en hoge natuurwaarden verdienen aandacht. Verder zijn de stroomgeulen bijzondere elementen in het landschap, waar we zorgvuldig mee omgaan. Bij nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied is slechts ruimte voor extensieve recreatie, agrarisch gebruik passend bij het landschap, natuurontwikkeling, landgoederen en waterbeheersing.

Conclusie
Het landschapstype ter plaatse van het plangebied is dat van stroomruglandschap. Kenmerkend zijn de kleinschaligheid met karakteristieke elementen als fruitbomen, boomgaarden, laanbeplanting en elzensingels. Kwaliteit is daarbij het verschil in gradiënten: open-dicht, hoog-laag, droog-nat tussen stuwwallen en uiterwaarden, stroomruggen-kommen. Op de stroomruggen is dus kleinschalig verdichten gewenst als tegenhanger van de open, natte komgebieden. Met de voorgestane inrichting van het plangebied (zie hoofdstuk 4 Planbeschrijving en hierboven bij Landschapsontwikkelingsplan) wordt de karakteristiek van het landschap behouden. Daarmee voldoet het plan aan de Toekomstvisie+.

Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.

Conclusie
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  • 1. In het plangebied wordt de bestemming 'Agrarisch' omgezet naar de bestemmingen 'Bos' en 'Natuur'. Er is daarmee geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r..
  • 2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit paragraaf 3.10 (Flora en fauna) van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarden. Daarnaast is er geen sprake van externe werking op de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Belvédèregebied. Daarnaast is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.
  • 3. In Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.


Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

3.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.


In het onderhavige plan worden geen geluidgevoelige objecten gerealiseerd. Het betreft de aanleg van bos en natuur. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

3.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Conclusie
In het onderhavige plan wordt de aanleg van bos en natuur mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de regeling NIBM. De verkeersaantrekkende werking van bos en natuur met een gezamenlijke oppervlakte van 4,57 ha is redelijkerwijs kleiner dan die van een woonwijk met 1.500 woningen (een dergelijk project wordt beschouwd als NIBM). Om die reden kan geconcludeerd dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de realisatie van het voorliggende plan.

3.4 Bedrijven en milieuzonering

Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten''2. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden.

Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van bos en natuur mogelijk. Om deze reden is toetsing aan het aspect bedrijven en milieuzonering niet aan de orde.

3.5 Geurhinder

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.

Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van bos en natuur mogelijk. Dit zijn geen geurgevoelige objecten. Om deze reden is toetsing aan het aspect geurhinder niet aan de orde.

3.6 Bodem en grondwater

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.

Conclusie
In dit geval betreft de voorgestane ontwikkeling de realisatie van bos en natuur. Er worden geen gevoelige objecten toegevoegd en er gaan geen mensen verblijven binnen het plangebied. Daarom is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Ten aanzien van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.7 Externe veiligheid

Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers: bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour. Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens.


Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In bovenstaande besluiten is vastgelegd dat voldaan moet worden aan de eisen van het besluit bij nieuwe activiteiten / situaties. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen, transportroutes en/of buisleidingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die aangewezen zijn in het Bevi, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg/spoor/water en buisleidingen.

Conclusie
De voorgestane ontwikkeling maakt geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk, immers de ontwikkeling betreft de realisatie van bos en natuur. Om deze reden is toetsing aan het aspect externe veiligheid niet aan de orde.

3.8 Kabels en leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden. In het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen gelegen.

3.9 Waterparagraaf

Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:

  • voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GOOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
  • de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
  • de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
  • wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
  • in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
  • de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
  • toekomstvast hoogwaterbeleid.


Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2010-1015
Het plan, vastgesteld op 30 oktober 2009, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende zes jaar gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden.

Keur Waterschap Rivierenland 2009
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.

Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe het Waterplan vastgesteld. In het waterplan wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.

Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
    grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.


In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern op genomen.

Watertoets
Het plangebied is in de huidige situatie onverhard. De voorgenomen ontwikkeling laat geen verharding toe, het betreft immers de realisatie van bos en natuur. Daardoor wijzigt er niets voor wat betreft het verhard oppervlak. Er geldt dus geen wateropgave. Waterhuishoudkundig gezien is de ontwikkeling neutraal.

Conclusie
Wat betreft water zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het ruimtelijk plan.

3.10 Flora en fauna

Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is uitgewerkt.

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.

Resultaten gebiedsbescherming
Het plangebied valt buiten de invloedssfeer van de voor de Natuurbeschermingswet aangewezen gebieden. Het plangebied ligt aangrenzend aan een gebied dat is aangeduid als 'ehs-verbinding'. De ingreep heeft echter een zeer beperkte uitstraling, waarbij de beschermde natuurwaarden geen nadelige effecten ondervinden.

Resultaten soortenbescherming
Gezien de bestaande situatie binnen het plangebied en de aard van de voorgestane ontwikkeling zal deze geen invloed hebben op de flora en fauna. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie
Wat betreft natuurwetgeving en beleid zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het ruimtelijk plan.

3.11 Archeologische waarden

Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan3 en een archeologische beleidsadvieskaart4 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.

Conclusie
Op de archeologische beleidsadvieskaart ligt het perceel binnen de zone die is aangeduid als AWV categorie 4: gebieden met een hoge archeologische verwachting. Dit betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm-Mv, bij een oppervlakte van 100 m² van de ingreep, archeologisch onderzoek verplicht is.

Omdat de voorgestane ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt het realiseren van bos en natuur betreft, vinden er geen bodemverstorende ingrepen met een oppervlakte van meer dan 50 m² dan wel 100 m² plaats. Daarom is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. In onderhavig bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen. De archeologische waarden die eventueel in het deelgebied aanwezig zijn, worden middels deze dubbelbestemming beschermd.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Huidige situatie

Het plangebied is momenteel in agrarisch gebruik. Er is mais verbouwd. Daarnaast is er gras ingezaaid zodat na-beweiding met schapen mogelijk is.

4.2 Voorgenomen ontwikkeling

De voorgestane ontwikkeling betreft de inrichting van het plangebied met bos en natuur. Het noordelijke gedeelte van het perceel wordt daarbij ingericht als open,lage natuur (hooiland beheer). Het gedeelte lage natuur is circa 2 ha groot. Het zuidelijke deel wordt ingericht als bos met essen, elzen en iepen. Rondom het bos wordt voorzien in een zoom-mantel zone. Het gedeelte bos en mantelvegetatie is circa 2,5 ha groot.

De lage natuur bestaat uit:

  • bloemrijk glanshaver hooiland;
  • plaatselijk vochtig grasland (eventueel kwel).

De bloemrijke grasvegetatie zal door ontwikkelbeheer ontstaan. Dat betekent dat de eerste twee jaar driemaal gemaaid en gehooid wordt. De lage natuur is kansrijk voor een waterrijke plek.

Het Essen-elzen iepenbos bestaat uit de volgende soorten:

  • els, aanplanten als bosplantsoen 25%;
  • es, aanplanten als bosplantsoen 35%;
  • hazelaar, aanplanten als bosplantsoen 5%;
  • inheemse vogelkers, aanplanten als boomgroep 10%;
  • iep, aanplanten als bomen 10%;
  • eik, aanplanten als enkele bijzondere bomen 15%.


De zoom-mantelzone maakt onderdeel uit van het bos en bestaat uit:

  • rode kornoelje 15%;
  • sleedoorn 20%;
  • vogelkers 25%;
  • gelderse roos 25%;
  • grauwe wilg 10%;
  • amandelwilg 5%.


In afbeelding 2 is de bovenstaande beschrijving van de toekomstige inrichting weergegeven in een inrichtingsschets.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0214BUITtvlot-VSG1_0002.png"  
Afbeelding 2: Inrichtingsschets  

Hoofdstuk 5 Beschrijving van de bestemmingen

5.1 Algemene opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, 't Vlot, Elst (realisatie bos en natuur)' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.

De bestemmingsregels
In de bestemmingsregels zijn de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen opgenomen. Daarnaast zijn afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen 'Bos' en 'Natuur' opgenomen. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen.

De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving. Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Daarvoor zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Deze regelingen bieden weliswaar ruimte voor bepaalde ontwikkelingen, er kunnen echter geen directe rechten en/ of plichten aan worden ontleend. Er zal altijd een belangenafweging plaatsvinden. Als echter wordt voldaan kan worden aan de gestelde voorwaarden, is die afweging marginaal.

5.2 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.

Bos
Gebruik
Deze gronden zijn bestemd voor bos, extensieve dagrecreatie, speelvoorzieningen, educatieve voorzieningen, beeldende kunstwerken en waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van algemene natuur- en landschapswaarden. Bijbehorende voorzieningen zoals bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (waaronder tevens bankjes en bewegwijzering wordt verstaan) wegen en verhardingen en parkeervoorzieningen zijn toegestaan.

Bouwen
Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.

Natuur
Gebruik
Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke, ecologische waarden en natuurwaarden, extensieve dagrecreatie en waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen zoals bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden toegestaan.

Bouwen 
Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van natuurobservatieposten met een maximale oppervlakte van 6 m² en een maximale bouwhoogte van 2 m.

Waarde - Archeologische verwachting 2
In het plan is een dubbelbestemming opgenomen, ten behoeve van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming, zoals 'Bos' en 'Natuur'. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.

Hoofdstuk 6 Financiele toelichting

Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. Eventuele door de gemeente gemaakte kosten worden middels leges verhaald bij de initiatiefnemer.

Financiële haalbaarheid
De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Gebleken is dat er geen onvoorziene hoge kosten te verwachten zijn. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

 

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor het onderhavige bestemmingsplan heeft gezien de zeer geringe ingreep geen inspraak plaatsgevonden.

7.3 Overleg

Artikel 3.1.1. van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de geringe omvang en impact van de voorgenomen ontwikkeling heeft vooroverleg niet plaatsgevonden.

7.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan wordt daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.

7.5 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.