direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Elst, Groenoordstrip
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0156ELSTgroenoords-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In de VINEX (Vierde Nota over de Ruimtelijke ordening Extra) is de regio Arnhem-Nijmegen, waar de gemeente Overbetuwe deel van uitmaakt, aangewezen als een stedelijk knooppunt. Onderdeel van deze aanwijzing is een woningbouwopgave voor de regio. Voor de ontwikkeling is op 2 april 1998 een Regionaal Structuurplan voor het Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) opgesteld.

De woningbouw die volgt uit de VINEX is, voor zover het de gemeente Overbetuwe betreft, beoogd in het gebied 'Westeraam'. Dit gebied is gelegen ten oosten van de kern Elst, ten westen van de A325, ten zuiden van de Linge en ten noorden van de Nieuwe Aamsestraat.

Ten behoeve van de ontwikkeling van Westeraam is, na vaststelling van het Regionaal Structuurplan, het bestemmingsplan Westeraam op 14 december 1999 door de voormalige gemeente Elst vastgesteld. Op 25 juli 2000 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland dit bestemmingsplan goedgekeurd. Dit plan is vanaf 16 november 2001 onherroepelijk.

1.2 Bestemmingsplan Westeraam

Voor het grootste deel van het plangebied is gebruikgemaakt van uit te werken bestemmingen. Dit houdt in dat nadere concretisering van deze bestemmingen dient plaats te vinden in een uitwerkingsplan. Daarbij zijn randvoorwaarden en uitgangspunten, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Westeraam, vertrekpunt. Het uitwerkingsplan Groenoordstrip is dienovereenkomstig opgesteld. De voorschriften van het bestemmingsplan Westeraam blijven voor het overige onverkort van toepassing. Deze voorschriften zijn als bijlage bij dit uitwerkingsplan gevoegd.

Het plangebied Westeraam is opgedeeld in een aantal deelgebieden. Voor de deelgebieden Groenoord, Centrale Zone, Lingebuurt en Lanenbuurt zijn inmiddels separate uitwerkingsplannen en beeldkwaliteitplannen in werking getreden. Deze gebieden zijn in ontwikkeling gebracht.

1.3 Uitwerkingsplan Groenoordstrip

Het plangebied Groenoordstrip ligt ten noorden van deelplan Groenoord, zie ook figuur 1.1. Het plan omvat twee vrijstaande woningen, zes twee-onder-één-kapwoningen en een gebied waar vijf vrijstaande woningen of acht twee-onder-één-kapwoningen (of een combinatie hiervan) mogen worden gerealiseerd, met de daarbij behorende ontsluiting, groen, water en andere bijbehorende voorzieningen. Een nadere omschrijving van de huidige en nieuwe situatie is opgenomen in hoofdstuk 2.

Uitwerkingsplan Groenoordstrip zal de procedure doorlopen zoals is vastgelegd in de Wro. Na de inspraakprocedure en de voorbereidingsprocedure, zoals opgenomen in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb), zal het plan worden vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe. De goedkeuringsvereiste van Gedeputeerde Staten van Gelderland is met ingang van het nieuwe stelsel van de Wro en de Bro vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0156ELSTgroenoords-VSG1_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een omschrijving van de huidige en nieuwe situatie opgenomen. De nieuwe situatie wordt in hoofdstuk 3 getoetst aan relevante aspecten zoals de ontsluiting, het parkeren, archeologie, ecologie, water en diverse milieuaspecten. In hoofdstuk 4 is de juridische regeling beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De Groenoordstrip vormt de afronding van Groenoord, de meest noordwestelijk gelegen woonbuurt van de woonwijk Westeraam. Het plangebied ligt op circa 900 m ten noordoosten van het oude centrum van Elst. De woonbuurt vormt de nieuwe overgang van het meer stedelijk gebied van Elst naar het aan de 1e Weteringsewal gelegen landschap.

Het plangebied is ten noorden van een oude boerderij gelegen. Het plangebied bestaat uit grasland, er zijn geen gebouwen of bomen aanwezig.

Direct ten westen en ten noorden van het plangebied liggen twee ontsluitingswegen: aan de westzijde de Rijksweg Noord en de noordzijde de Ceintuurbaan. Op een afstand van circa 300 m ten noorden van het plangebied, ligt het sterk gekanaliseerde deel van de Linge. Nog meer noordelijk ligt op bijna 1.600 m afstand de zuidrand van het stedelijk gebied van Arnhem.

Het huidige nog resterende landschap rond Elst kenmerkt zich door een onregelmatig blokvormig ingedeeld ruilverkavelingslandschap. Het landschap heeft een open tot coulissenachtige structuur, waarbij de boerderijen verspreid langs talrijke oude en nieuwe polderwegen zijn opgericht. De belangrijkste beplantingen zijn de bomenrijen langs de Linge, de erfbeplantingen bij boerderijen en de groenstrook langs de A325. Het direct bij Groenoordstrip aangrenzende landschap heeft echter tot aan de Rijksweg Noord en de Linge een meer open karakter.

2.2 Stedenbouwkundig plan

Voor Groenoordstrip is het thema 'Jaren Dertig-stijl' voorgesteld. Bij de Jaren Dertig-stijl overheerst de horizontale lijn. Lage daken met brede dakoverstekken geven de volumes een bescheiden, gedrukt karakter. Door toepassing van meerdere bouwvolumes (minimaal 2) en door allerlei overgangsruimtes (loggia's, erkers, waranda's en luifels) ontstaat integratie met de omringende tuinaanleg. Dit beeld van landhuisachtige bebouwing in een groene setting is leidend bij de realisering van de halfvrijstaande en vrijstaande huizen in Groenoordstrip in de wijk Westeraam.

Het stedenbouwkundig plan omvat van oost naar west: één vrijstaande woning, vervolgens een hofje van zes halfvrijstaande woningen, daarnaast een gebied waar zowel vijf vrijstaande als acht halfvrijstaande woningen mogelijk zijn, of een combinatie hiervan. Het ensemble wordt in het uiterste westen afgesloten door één vrijstaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0156ELSTgroenoords-VSG1_0002.png"

Figuur 2.1 Stedenbouwkundig schetsontwerp met de variant waarbij alle woningen in het 'variabele' gedeelte zijn uitgevoerd als vrijstaande woningen.

De woningen worden ontsloten door een eigen erftoegangsweg die parallel loopt aan de Ceintuurbaan. Eventueel wordt aan de westzijde een keerlus gerealiseerd. De woningen aan het hofje worden ontsloten door een eigen doodlopende insteek. Deze insteek eindigt in een keerlus.

2.3 Beeldkwaliteitplan

Algemeen

Naast de regels in het bestemmingsplan, geldt er voor het nieuwe gebied een aantal criteria ten aanzien van beeldkwaliteit. Onderstaande criteria zijn opgesteld, zodat in het kader van welstand hieraan kan worden getoetst. Er worden hierbij eisen gesteld aan aspecten als bouwmassa, gevelindeling, materiaal- en kleurgebruik en erfafscheidingen en voortuinen.

Beeldkwaliteitsparagraaf

Bij de bouwplantoetsing wordt een systeem van eisen (verplicht) en richtlijnen (niet verplicht) gehanteerd:

Hoofdmassa

  • De bebouwing bestaat uit minimaal twee (eis) of meer (richtlijn) samenhangende zelfstandige volumes die met elkaar een ruimtelijke compositie vormen. De bouwvolumes bestaan uit rechthoekige of vierkante volumes; er is altijd sprake van één hoofdvolume (groter en/of hoger) en minimaal één (eis) of meer (richtlijn) bescheidener (eis) bijvolumes.
  • De bouwvolumes worden bij voorkeur gekoppeld met een stevig verticaal element (trappenhuis, ventilatiekolom) zodat een ruimtelijke compositie van horizontale volumes ontstaat met een enkel verticaal element als kern (richtlijn).
  • Om het groene en vrije karakter veilig te stellen, dienen de voorgevels minimaal 4 m achter de voorste perceelsgrens te zijn opgericht (eis) ten opzichte van de perceelsgrenzen die gericht zijn naar de Ceintuurbaan. Hogere volumes (gelijk of meer dan anderhalve laag) staan minimaal 3 m van de zijdelingse- of achtererfgrens en 6 m vanaf de achtererfgrens (eis). Lagere volumes (een tot anderhalve laag) staan in of op ten minste 1 m van de zijdelingse- en achterperceelsgrens. Er is geen strikte rooilijn.
  • De richting van de bebouwing is parallel aan of staat haaks op de voorste perceelsgrens.
  • De verticale opstand van de verschillende volumes is 1 laag tot 2,5 lagen. Woonkamers, praktijk-, atelier- en kantoorruimtes mogen hoger zijn dan de gebruikelijke, 2,7 m waardoor ze zich zullen gaan onderscheiden van de bijvertrekken en zodoende de ruimtelijke compositie kunnen verrijken (richtlijn).
  • Het hoofdvolume bestaat uit maximaal 2 lagen met kap of 2,5 laag met kap (eis). In het geval dat wordt gekozen voor een gevel van 2,5 laag, dan heeft de kap een helling hoek van circa 300 en een opstand van maximaal 1,8 m (eis). Is het hoofdvolume 2 lagen, dan mag een steilere, bewoonbare kap van circa 450 worden gebruikt (richtlijn).
  • Toegepaste kapvormen zijn schilddaken en tentdaken of samenstellingen van beide (eis). Door koppeling van de verschillende volumes en overgangsruimtes aan elkaar ontstaat een daklandschap.
  • Kappen hebben een ruim dakoverstek van minimaal 0,4 m (eis).
  • Toevoegingen aan de verschillende volumes in de vorm van erkers, erker-balkoncombinaties, serres, waranda's, luifels, loggia's zijn mogelijk. Bij voorkeur zijn deze bijvolumes gedekt met de hoofdkap of onder toegevoegde kapjes in dezelfde uitvoering als de hoofdkap (richtlijn) of in de vorm van een plat dak in relatie of verbinding met de toegestane betonnen lateien of sierbanden (richtlijn). Doel is dat integratie ontstaat met de hoofdvorm en sprake blijft van een totaalcompositie van grotere en kleinere volumes.
  • Er is geen sprake van symmetrie of monumentaliteit (eis).

Gevelindeling

  • Het horizontale karakter van de architectuur wordt bereikt door toepassing van horizontale gevelopeningen, het horizontaal koppelen van ramen, of herhaling van gelijke ramen zodat bij elkaar een horizontaal karakter ontstaat (alle richtlijn).
  • Het horizontale karakter wordt onderbroken bij de entree die op zichzelf een ruimtelijke compositie vormt uit verticale en horizontale elementen (eis).
  • De gevel bestaat uit doorgaand metselwerk; betimmeringen boven ramen en deuren zijn niet toegestaan om metselwerk tussen bovenkozijn dakoverstek te voorkomen (eis). Wel is het toegestaan om bovenkozijnen direct te verbinden met de kap, waardoor als vanzelf een huifachtig, gedrukt karakter ontstaat (richtlijn).
  • Bij ramen en deuren in het vlak van de gevel is toepassing van een rollaag of lichtgetinte latei verplicht (eis).
  • Gebruik van horizontale banden in de gevel uitgevoerd in metselwerk of sierbeton (in verlenging van de rollagen of lateien en onderdorpels) en bijzonder metselwerk met een horizontaal karakter is gewenst (richtlijn)

Materiaal- en kleurgebruik

  • Het materiaal- en kleurgebruik van de verschillende elementen op het terrein (bebouwing en gebouwde tuinelementen) zijn gelijk (eis).
  • De gevels zijn gemetseld in baksteen (eis). De bakstenen zijn strak van vormgeving (optie verblendsteen, richtlijn) en hebben rossige, warme tinten zoals rood of oranjerood (eis).
  • Het gebruik van een plint (donkere steen) voor de verschillende bouwvolumes is verplicht (eis), de plintsteen heeft bij voorkeur een gesinterde uiterlijk (richtlijn).
  • Met uitzondering van de plint is de gevel opgemetseld in één kleur steen waarmee ook de rollagen en andere sierverbindingen worden gemaakt (eis).
  • Lateien, sierlijsten en platte daken mogen uitgevoerd worden in beton of in natuursteen (richtlijn). Wordt hiervoor gekozen dan is sprake van een consequente toepassing die over het gehele ontwerp wordt doorgevoerd.
  • Het metselwerk van de gevels heeft een horizontale textuur (eis). Dit kan worden bereikt door toepassing van een relatief smalle metselsteen, een bijzonder metselverband (bijvoorbeeld klezoorverband) of door de toepassing van een relatief forse, diepe lintvoeg en een vol bezette of ontbrekende stootvoeg (richtlijn).
  • Dakpannen zijn bij voorkeur gebakken, hebben een donkere genuanceerde kleur en een vlakke, leiachtige vormgeving (richtlijn).
  • Kozijnen, ramen en deuren zijn bij voorkeur van hout. Grote ramen hebben een indeling (eis). Kozijnen en ramen mogen ook in slanke, donker gemoffelde, metalen profielen zijn uitgevoerd (richtlijn).
  • Kozijnen, houten erkers, gootbetimmeringen zijn geverfd in lichte kleuren (wit, offwhite, roomwit, geel, oker; eis). Ramen en deuren, de houten wangbetimmeringen van uitbouwen zijn bij voorkeur geverfd in donkere, gedekte tinten (groen, blauw, soms heel donkerrood (richtlijn).
  • Gootbodems zijn getimmerd (of bestaan uit geprofileerd plaatmateriaal); vlak plaatmateriaal is niet toegestaan (eis). Goten mogen worden ondersteund met zichtbare gootklossen (richtlijn).

Erfscheidingen en voortuinen

  • De erfscheiding aan de voorzijde bestaat uit een haag van Veldesdoorn of Beuk; de haag is maximaal 1 m hoog. Deze lage haag loopt door tot 4 m achter de voorerfgrens (eis).
  • Het pad van erf naar voordeur en garage mag worden aangegeven door een draaihek gemonteerd aan blokmuurtjes (richtlijn)
  • Zijdelingse- (vanaf 4 m achter de voorerfgrens) en achtererfscheidingen bestaan bij voorkeur uit hagen (veldesdoorn, of beuk) met een hoogte van 1,50 tot 2,0 m (richtlijn). Achter de voorgevel mag deze haag worden vervangen door een muur met een maximale hoogte van 2,0 m. Wanneer een muur wordt gebruikt is deze opgetrokken uit de gevelsteen van de woningen (eis).
  • De voortuin blijft zo groen mogelijk (eis). De hoeveelheid verharding in de zone van de voortuin (minimaal 4 m) blijft daarom bij voorkeur beperkt tot de toegang naar de woning en de oprijlaan naar de garage, carport of opstelplaats van de auto.

Hoofdstuk 3 Verkeer en milieu

3.1 Verkeer en openbaar vervoer

Gemotoriseerd verkeer

De ontsluiting van de kavels voor het gemotoriseerde verkeer geschiedt via een ontsluitingsweg parallel aan de Ceintuurbaan. De Ceintuurbaan maakt onderdeel uit van de hoofdwegenstructuur van Elst en sluit via de Nieuwe Aamsestraat aan op de regionale (hoofd)wegenstructuur (A325 en A15). De verkeersstructuur binnen de kern Elst is aangepast ten behoeve van een betere ontsluiting, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. De Ceintuurbaan maakt onderdeel uit van de rondweg van Elst en is derhalve ingericht als gebiedsontsluitingsweg.

Langzaam verkeer

Alle interne wegen van Groenoord zijn geschikt voor langzaam verkeer, door het 30 km/h-regime en de daarmee samenhangende fysieke inrichting. De structuur van Groenoord laat een ruime keuze aan korte routes voor fietsers en wandelaars. Ter hoogte van de Ceintuurbaan kunnen fietsers gebruikmaken van de parallelweg.

Openbaar vervoer

Westeraam wordt door het openbaar vervoer ontsloten via een openbaarvervoerroute langs de Regenboog. Het openbaar vervoer halteert aan de zuidoostzijde van de Groenoordstrip (haltes Sneeuwjacht). Vanuit de Groenoorstrip is de bushalte aan de Rijksweg Noord (halte Oude Tol) eveneens goed te bereiken. Station Elst ligt op een afstand van circa 1.200 m.

Duurzaam Veilig

Parallel aan de Ceintuurbaan, in het verlengde van Limes, wordt een ontsluitingsweg voor Groenoordstrip aangelegd. De nieuwe weg wordt als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h uitgevoerd en ingericht conform de principes van Duurzaam Veilig.

De aanleg van deze ontsluitingsweg voorkomt directe perceelsaansluitingen op de Ceintuurbaan, waarmee de verkeersveiligheid wordt gewaarborgd. De intensiteit op de nieuwe ontsluitingsweg zal zeer laag zijn.

3.2 Parkeren

De parkeernorm die de gemeente hanteert voor het bestemmingsplan Westeraam, waar het onderhavige plan een uitwerking van is, bedraagt 1,5 parkeerplaats per woning.

Het plan omvat twee vrijstaande woningen, zes twee-onder-één-kapwoningen aan de Cul de Sac en een gebied waar vijf vrijstaande woningen of acht twee-onder-één-kapwoningen (of een combinatie hiervan) mogen worden gerealiseerd.

Elke vrijstaande woning wordt – bovennormatief – voorzien van 2 parkeerplaatsen op eigen erf; hiervoor zijn dus geen parkeerplaatsen in het openbaar gebied benodigd.

Bij elke twee-onder-één-kapwoning dient 1 parkeerplaats op eigen erf te worden gerealiseerd. Voor deze woningen moet dus 0,5 parkeerplaats per woning in het openbaar gebied worden gevonden. Het profiel van zowel de ontsluitingsweg (die Stapelwolk zal gaan heten) parallel aan de Ceintuurbaan als de Cul de Sac haaks op de Ceintuurbaan is dermate breed dat probleemloos op straat kan worden geparkeerd. Hiervoor worden in de profielen geen parkeervakken aangeduid. Ook de lengte van Stapelwolk en Cul de Sac is dermate groot dat hier gemakkelijk 4 respectievelijk 3 auto's kunnen worden geparkeerd.

3.3 Geluidhinder

Nieuwe woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige objecten waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van gezoneerde (spoor)wegen, akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

In onderhavige situatie is sprake van een geluidsbelaste situatie ten gevolge van het wegverkeer en de spoorlijn. De nieuwe geluidsgevoelige functies zijn namelijk gelegen binnen de geluidszone van de Rijksweg Noord en de Ceintuurbaan. Verder ligt het plangebied binnen de geluidszone van de spoorlijn Arnhem-Nijmegen. Akoestisch onderzoek is dan ook noodzakelijk.

Onderzoek en conclusie
Uit het akoestisch onderzoek, zie Bijlage 1, blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Ceintuurbaan en de Rijksweg-Noord en de spoorlijn de wettelijke voorkeurswaarde wordt overschreden. Aan de bovengrens zoals vastgelegd in het geluidbeleid van de gemeente Overbetuwe wordt overal voldaan.

In het kader van het bestemmingsplan Westeraam is akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting van de woningen ten gevolge van de Ceintuurbaan (rapportage geluidsonderzoek DGMR, 16 november 1999). In het onderzoek wordt gesproken over de Parklaan. Bij realisatie van het plan is de naam van de weg herzien in Ceintuurbaan. Op basis van het akoestisch onderzoek is voor een aantal woningen langs de Ceintuurbaan een hogere waarde verleend. Het Verzoek hogere waarde voorziet voor de locatie waarop onderhavig uitwerkingsplan betrekking heeft in een hogere waarde van 59 dB(A) voor maximaal 60 woningen ten gevolge van het verkeer op de Ceintuurbaan. De geluidsbelasting van 59 dB(A) is omgerekend naar de huidige dosismaat Lden 57 dB. Op basis van dit uitwerkingsplan doet zich een hogere geluidsbelasting voor, namelijk 58 dB. Voor de woningen dient ten gevolge van de Ceintuurbaan dan ook opnieuw een hogere waarde te worden vastgesteld.

In het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat maatregelen niet mogelijk of doelmatig zijn (zoals het toepassen van geluidschermen of aanpassingen van de geluidsbron). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe dient derhalve voor de nieuwe woningen een hogere waarde vast te stellen, zoals weergegeven in onderstaande tabel. Hiervoor moet de procedure voor het besluit hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder worden doorlopen. Een deel van de procedure vindt zijn grondslag in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Maar ook in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) zijn bepalingen rond de procedure te vinden. Om hogere waarden te verlenen, dient voldaan te worden aan het gemeentelijke geluidbeleid. Zoals hierboven beschreven zijn maatregelen om de geluidsbelasting te verlagen niet mogelijk of doelmatig. Wel is sprake van niet-akoestische compensatie. Hiermee staat de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid de ontwikkeling niet in de weg.

Tabel 3.1 Ontheffingswaarden

Aantal woningen   Hogere waarde   Bron  
16   58 dB   Ceintuurbaan  
1   54 dB   Rijksweg-Noord  
1   60 dB   Spoorlijn Nijmegen – Arnhem  
1   56 dB   Spoorlijn Nijmegen – Arnhem  

De hogere waarden dienen in het kadaster te worden vastgelegd.

3.4 Bedrijven en milieuhinder

Normstelling en beleid

Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.

Onderzoek en conclusie

In het kader van het moederplan is gekeken naar eventuele beperkingen vanwege bedrijven in en rond het plangebied Westeraam. Daarbij is ook gekeken naar eventuele beperkingen vanwege het agrarische bedrijf ten noorden van het plangebied. Binnen hindercirkel A (zoals weergegeven in het bestemmingsplan Westeraam) worden enkel groenvoorzieningen gerealiseerd.

Ook ten zuiden van het plangebied is een agrarisch bedrijf gelegen. Er is een aantal bestaande woningen op korte afstand gelegen, waarmee in de bedrijfsvoering rekening dient te worden gehouden. De realisatie van de nieuwe woningen uit het voorliggende plan zal niet leiden tot extra beperkingen op het agrarisch perceel.

Geconcludeerd wordt dat door de uitvoering van het plan geen bedrijven in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de beoogde woningen naar verwachting sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.5 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.3 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 3.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011
 

1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m3 overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • 1. de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • 2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • 3. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • 4. de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • 5. het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen, uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Besluit niet in betekenende mate (Besluit nibm)

In dit Besluit en de bijbehorende Regeling niet in betekende mate is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • 1. een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • 2. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorie betreft onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek en conclusie

Met het voorliggende uitwerkingsplan worden maximaal 16 woningen mogelijk gemaakt. Op basis van het Besluit nibm kan formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden nagegaan of de beoogde ontwikkeling aanvaardbaar is gezien de luchtkwaliteit ter plaatse van de geprojecteerde woningen. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs de hoofdontsluitingsstructuur binnen de gemeente onder de geldende grenswaarden liggen. Ook ter plaatse van de beoogde woningen zullen geen grenswaarden worden overschreden.

Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

3.6 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • 1. bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • 2. vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Onderzoek/beoordeling

De ontwikkeling betreft het realiseren van een 15 tal woningen op een braakliggend terrein gelegen aan de Ceintuurbaan ter hoogte van Rijksweg Noord te Elst. Het betreft een uitwerking van het bestemmingsplan Westeraam. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In figuur 3.1 is een uitsnede opgenomen van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0156ELSTgroenoords-VSG1_0003.png"

Figuur 3.1 Uitsnede provinciale risicokaart (geraadpleegd op 31-5-2016) met het plangebied in de rode cirkel.

De informatie van de risicokaart levert de volgende inzichten op:

Op het adres Rijksweg Noord 105 Elst is een propaantank gesitueerd van 3 m3. Het plangebied is op een dermate grote afstand gelegen (meer dan 100 meter) dat dit geen consequenties heeft op de ontwikkeling. De aan te houden veiligheidsafstanden uit het activiteitenbesluit voor dergelijke propaantanks reikt niet zover.

Verder ligt op dichtstbij gelegen punt van het plangebied (ongeveer 100 meter) de spoorlijn Arnhem – Nijmegen. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit de Regeling Basisnet, bijlage 2, Traject 'Ressen Noord – Arnhem West aansluiting' blijkt dat er geen 10-6 risicocontour is. Daarnaast heeft het traject ook geen plasbrandaandachtsgebied. Dit vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Het invloedsgebied groepsrisico van de spoorlijn is volledig gelegen over het plangebied. Omdat een gedeelte van het plan is gelegen binnen de 200 meter zone van de spoorlijn is een uitgebreide verantwoording groepsrisico noodzakelijk.

Verantwoording groepsrisico

De gemeente Overbetuwe is op grond van het Bevt (artikel 7, 8 en 9) verplicht het groepsrisico voor het bestemmingsplan, ten aanzien van de ontwikkeling Groenoordstrip Elst, te verantwoorden. Deze verantwoording moet uitgebreid gebeuren aangezien de ontwikkeling gelegen is binnen de 200 meter zone van de spoorlijn.

De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van criteria e en f heeft de Veiligheidsregio adviesrecht. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden van 16 juni 2016 (kenmerk: 160616-0017). Conform het Bevt worden in de motivering (verantwoording) van het betrokken besluit de volgende gegevens opgenomen:

A. De aanwezige en de op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting die het groepsrisico mede veroorzaakt of oude situatie veroorzaken;

De ontwikkeling behelst het realiseren van 15 woningen aan de Groenoordstrip te Elst. Voor 1 woning geldt een personendichtheid van 2,4 personen (PGS 1, deel 6 aanwezigheidsgegevens). De toename van het aantal personen behelst in totaal 36 personen. In de bestaande situatie betreft het een braakliggend terrein. De personendichtheid is hierdoor voor de huidige situatie op 0 gesteld.

B. Het groepsrisico en het eerder vastgestelde groepsrisico;

Het rijk heeft een Basisnet viewer ontwikkeld. Hierin is de huidige hoogte van groepsrisico af te lezen. Zo ook voor de spoorlijn Arnhem – Nijmegen. Ter hoogte van het plangebied bedraagt het groepsrisico 0,003 maal de orientatiewaarde (zie figuur 2). Dit is zogezegd een verwaarloosbaar groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0156ELSTgroenoords-VSG1_0004.png"

Figuur 3.2 Hoogte groepsrisico Spoorlijn Anrhem- Nijmegen ter hoogte plangebied (0,003 maal de orientatiewaarde)

Door de ontwikkeling zal het groepsrisico niet tot nauwelijks toenemen. Aangezien de ontwikkeling minimaal is (bouw van 15 woningen), het huidige groepsrisico zogezegd verwaarloosbaar is en de ontwikkeling maar gedeeltelijk gelegen is in de 200 meter zone rondom de transportas.

C. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico die bij de voorbereiding van het plan of de vergunning zijn overwogen;

Aangezien de ontsluitingsweg van de Groenoordstrip al haaks op de Spoorlijn Arnhem – Nijmegen is gesitueerd biedt dit een goede vluchtmogelijkheid. In de voorbereidingen is hier dan ook geen rekening mee gehouden.

Wel is in voorbereidingen van het plan rekening gehouden dat er geen woningbouw wordt mogelijk gemaakt op dichtstbij gelegen punt van de risicobron. Dit ter scheiding van de risicobron en ontvanger. Hier is groen en een keerlus voorzien.

D. De mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan;

De hoogte van het groepsrisico wordt bepaald door de eigenschappen van de risicoveroorzaker (in dit geval Spoorlijn Arnhem – Nijmegen) en de eigenschappen van de risico-ontvanger (in dit geval ontwikkeling Groenoordstrip). De gemeente Overbetuwe heeft geen invloed op de vervoersintensiteit en transportaantallen gevaarlijke stoffen over de Spoorlijn Arnhem – Nijmegen.

De ontwikkeling Groenoordstrip betreft een uitwerking van het plan Westeraam. Aangezien de ontsluitingsweg al haaks op de Spoorlijn is gesitueerd biedt dit een goede vluchtmogelijkheid. Daarnaast is in het plan op het dichtstbij gelegen punt van de risicobron geen woningbouw mogelijk. Hier is groen en een keerlus voorzien.

E. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;

In de omgeving van het plangebied (ten westen) vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor Arnhem-Nijmegen, waardoor bij een incident scenario's als een explosie, plasbrand en toxische wolk kunnen optreden. De kans daarop is klein. De mogelijkheden voor de rampbestrijding worden o.a. bepaald door de mogelijkheden voor de hulpdiensten om het gebied te bereiken en de aanwezigheid van bluswatervoorzieningen.

Het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden geeft aan: 'om rekening te houden met de bluswatervoorziening en bereikbaarheid op planniveau in het kader van de basisbrandweerzorg en brandpreventieve zaken'. Hiervoor zal zeker aandacht voor worden gevraagd bij de uitwerking van het plan. Echter zijn dit zaken die niet in het bestemmingsplan geregeld kunnen worden.

F. Mogelijkheden voor zelfredzaamheid en vluchtmogelijkheden aanwezigen;

Voor het vermogen om jezelf/en of anderen in veiligheid te brengen bij de dreiging van, of het bestaan van een gevaarlijke situatie wordt de term zelfredzaamheid gebruikt. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid spelen onder andere de fysieke gesteldheid en zelfstandigheid van de aanwezigen, de alarmeringsmogelijkheden en vluchtmogelijkheden een rol.

Het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden geeft aan: 'dat er aandacht moet zijn voor risicocommunicatie'. Ook wordt er aangegeven dat de aanwezigen in het plangebied voldoende zelfredzaam zijn. Na navraag bij de VGGM is gebleken dat het plangebied niet in het dekkingsgebied van het Waarschuwing Allermerings Systeem (WAS) ligt. Ook is NL-Alert operationeel, daarmee zijn mensen binnen een bepaald gebied gericht te informeren door het sturen van een bericht naar de mobiele telefoons (mits geactiveerd). De gemeente acht hiermee de risicocommunicatie voldoende geregeld te hebben.

Conclusie

De Spoorlijn Arnhem – Nijmegen heeft geen 10-6 risicocontour. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee dan geen belemmering voor de realisatie van het plan. Wel is er een propaantank gesitueerd op Rijksweg-Noord 105 E Elst. Het plangebied is alleen dusdanig ver gesitueerd dat dit ook belemmering vormt voor de realisatie van dit plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de Spoorlijn Arnhem - Nijmegen. Uit de Basisnet Viewer blijkt dat het huidige groepsrisico 0,003 maal de orientatiewaarde bedraagt. Door de ontwikkeling zal het groepsrisico niet tot nauwelijks toenemen. De ontwikkeling is beperkt (bouw 15 woningen), de hoogte van het huidige groepsrisico is verwaarloosbaar en de ontwikkeling is maar gedeeltelijk gelegen in de 200 meter zone van transportas. Daarmee acht de gemeente Overbetuwe het groepsrisico verantwoord en wordt het restrisico geaccepteerd.

3.7 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

In verband met de uitvoerbaarheid van een plan dient onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe functies dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Het onderzoek naar milieuhygiënische aspecten heeft reeds plaatsgevonden in het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan Westeraam. De provincie Gelderland stelt de eis dat een bodemonderzoek niet ouder mag zijn dan 5 jaar. Het bodemonderzoek, waar in de toelichting van het bestemmingsplan Westeraam naar wordt verwezen, dateert van maart 1997 en is dus ouder dan 5 jaar. Er is echter recenter onderzoek beschikbaar. De gemeente Overbetuwe beschikt namelijk over een Bodemkwaliteitskaart (oktober 2010) voor de gehele gemeente. Uit het onderzoek ten behoeve van de vaststelling van de Bodemkwaliteitskaart blijkt dat de locatie onverdacht is voor mogelijk bodembedreigende bedrijfsmatige activiteiten. Voor nader onderzoek of het treffen van maatregelen bestaat dan ook geen aanleiding.

3.8 Kabels en leidingen

In de omgeving van het plangebied of daarbinnen zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het uitwerkingsplan.

3.9 Waterhuishouding en riolering

De ontwikkeling van Westeraam heeft consequenties voor de huidige waterhuishouding en het huidige waterbeheer. Om de effecten en bijbehorende maatregelen in beeld te krijgen, is samen met het Waterschap Rivierenland het Koepelplan Water Westeraam opgesteld.

In relatie tot de watertoets is het Waterschap Rivierenland nauw betrokken geweest bij het vaststellen van de maatregelen ten behoeve van de toekomstige waterhuishouding en het toekomstige waterbeheer.

Westeraam wordt ontwikkeld op voormalige agrarische grond. Het watersysteem in het agrarische gebied buiten Westeraam vormt vooralsnog één geheel met het water binnen Westeraam. Binnen het plangebied wordt voorzien in een zelfstandig functionerend, duurzaam watersysteem. Dit betekent dat het watersysteem van het agrarisch gebied moet worden ontkoppeld van het watersysteem van Westeraam. Hiervoor zal een beperkt aantal maatregelen getroffen worden, zodat het watersysteem van het agrarisch gebied goed kan blijven functioneren.

Het watersysteem voor Westeraam wordt zodanig opgezet dat sprake is van een duurzaam watersysteem. Zowel qua drooglegging als voor wat betreft de waterberging voldoet het watersysteem aan de huidige normen van het Waterschap. In totaal zal in het gehele plangebied van Westeraam 7% wateroppervlak aanwezig zijn. Het streefpeil van het oppervlaktewater is 7,7 m +NAP. Het minimum peil bedraagt 7,5 m +NAP en het maximum peil bedraagt 7,8 m +NAP.

Uitgangspunt, conform het Waterplan Lingebuurt Westeraam (Grontmij, 17 augustus 2005), is het zoveel mogelijk scheiden van de verschillende waterkwaliteiten. In de Groenoordstrip wordt daarom een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd. In oktober 2012 is in overleg met het Waterschap en de gemeente Overbetuwe besloten dat al het hemelwater – dus niet alleen meer het schone dakwater – via het HWA-riool kan worden afgevoerd.

3.10 Archeologie

Op de beleidskaart van de gemeente ligt het gebied in een gebied met een hoge en middelmatige archeologische verwachting (zie figuur 3.1). Bij de start van de ontwikkelingen van Westeraam, was bekend dat er een archeologische verwachting geldt voor het gebied. Het plangebied valt daarom binnen een gebied waarvoor in 1995 onderzoek is verricht naar het voorkomen van archeologische waarden (Schute I.A., Westeraam. Een archeologische kartering, inventarisatie en waardering, Raap rapport 115, Amsterdam). Daaruit is voor het plangebied Groenoordstrip geen advies voor eventueel vervolgonderzoek voort gekomen. Wel dienen eventuele toevalsvondsten gemeld te worden op basis van artikel 53 van de Monumentenwet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0156ELSTgroenoords-VSG1_0005.jpg"

Figuur 3.3 Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Overbetuwe

3.11 Flora en fauna

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status en maakt geen onderdeel uit van de EHS. Deze natuurgebieden liggen op relatief grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de ingreep. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie vormen dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit uitwerkingsplan.

Soortenbescherming

Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van een beperkt aantal woningen. De benodigde werkzaamheden kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Het plangebied bestaat uit grasland en dichtgegroeide sloten. Er zijn dus geen gebouwen of bomen aanwezig. Daarom zullen hier geen broedvogels of vleermuizen aanwezig zijn. Het plangebied is wel geschikt voor algemene zoogdieren en amfibieën als mol, egel, veldmuis, bosmuis, bosspitsmuis, huisspitsmuis, konijn, gewone pad en middelste groene kikker. Het gaat hier om zogenaamde tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt op grond van de Flora- en faunawet een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit deze wet. Het aanvragen van een ontheffing voor deze soorten is daarom niet nodig. Het plangebied heeft op dit moment geen functie voor de rugstreeppad. Deze soort kan wel aangetrokken worden door de grondwerkzaamheden. De vestiging van de rugstreeppad kan worden voorkomen door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten.

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde vissen, reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

Ook het aspect soortenbescherming vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit uitwerkingsplan.

Hoofdstuk 4 Juridische regeling

Het uitwerkingsplan Elst, Groenoordstrip maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van het bestemmingsplan Westeraam. De voorschriften van het bestemmingsplan Westeraam zijn dan ook van toepassing op dit uitwerkingsplan, naast de regels die zijn opgenomen in het voorliggend uitwerkingsplan. De relevante voorschriften uit het bestemmingsplan Westeraam zijn opgenomen in bijlage 1 van de regels.

4.1 Uitgewerkte bestemmingsregeling

Bij het opstellen van de regels is het bepaalde in het bestemmingsplan Westeraam (waaronder de uitwerkingsregels) als uitgangspunt gehanteerd.

Onderstaand worden de regels van het uitwerkingsplan Elst, Groenoordstrip toegelicht.

De regels vallen in 4 hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen, hoofdstuk 3 bevat de algemene regels en hoofdstuk 4 de slotregel.

Inleidende regels

Inleidende regel

In het eerste artikel zijn de artikelen uit het bestemmingsplan Westeraam opgesomd die onverkort van toepassing zijn op het plangebied Elst, Groenoordstrip. Deze artikelen zijn opgenomen in bijlage 1 van de regels van dit uitwerkingsplan. Het begrip 'aan-huis-gebonden beroep' is in dit uitwerkingsplan nader ingeperkt. De begripsomschrijving is terug te vinden in artikel 2 lid 2.3 van de regels.

Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het uitwerkingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel (en artikel 1 van het bestemmingsplan Westeraam) aan de betreffende woorden toegekende betekenis.

Bestemmingsregels

Groen

De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen met bijbehorende additionele voorzieningen, zoals straatmeubilair en speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen en water. Ten behoeve van de bestemming zijn bouwwerken toegestaan. De maximaal toegestane hoogten zijn opgenomen in lid 3.2.

Ter plaatse van de keerlus die is voorzien aan het einde van de insteek, is een specifieke aanduiding opgenomen. De exacte ligging van de keerlus is nog niet bekend, waardoor een groter gebied van deze aanduiding is voorzien. Omdat dit vlak overwegend groen blijft en de keerlus hieraan ondergeschikt is, is dit onder de bestemming 'Groen' gehouden.

Tuin

Een gedeelte van het plangebied is enkel bestemd voor tuinen waaronder tevens inritten verstaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd. De maximale bouwhoogten zijn opgenomen in lid 4.2 van het artikel.

Verkeer - Verblijf

Binnen deze bestemming worden alle openbare functies als verblijfsgebied, wegen, voet- en fietspaden en parkeren mogelijk gemaakt. Ten behoeve van de bestemming zijn bouwwerken toegestaan. De maximaal toegestane hoogten zijn opgenomen in lid 5.2.

Wonen

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor het wonen met bijbehorende erven, tuinen, ontsluitingspaden, parkeerplaatsen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen. Op de gronden zijn enkel vrijstaande en halfvrijstaande woningen toegestaan. Het aantal bouwlagen bedraagt ten hoogste 2,5.

Ten behoeve van de bestemming zijn bouwwerken toegestaan. De maximaal toegestane hoogten van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, evenals die van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn opgenomen in lid 6.2.

Algemene regels

Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag (burgemeester en wethouders) kan met behulp van dit artikel in de genoemde situaties afwijken van de regels zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van dit uitwerkingsplan.

Slotregel

Voor verwijzingen in andere stukken kunnen de regels als volgt worden aangehaald: 'Regels van het uitwerkingsplan Elst, Groenoordstrip'.

4.2 Inspraak

Het voorontwerp van het uitwerkingsplan heeft in de zomer van 2013 voor zes weken terinzage gelegen. In deze periode zijn geen reacties ingediend.

4.3 Financiele uitvoerbaarheid

De gronden zijn grotendeels in eigendom bij de gemeente. In het westen van het plangebied zijn gronden bij een derde in eigendom. De kosten voor de aanleg van de (openbare) infrastructuur, inrichting openbaar gebied en de inrichting van het groen komen voor rekening van de GEM Westeraam. Hiermee is rekening gehouden in de exploitatie. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar. Voor een deel van de gronden die niet in eigendom zijn bij de gemeente, wordt een nieuwe bouwmogelijkheid opgenomen, voor het bouwen van één vrijstaande woning. Over de exploitatiebijdrage voor deze bouwmogelijkheid zijn afspraken gemaakt met de GEM Westeraam, zodat er geen exploitatieplan opgesteld behoeft te worden.