Plan: | Ossebroeken II te Beilen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1731.OssebroekenII-ONT1 |
Nabij Beilen beschikt de gemeente Midden-Drenthe over een aantal bedrijventerreinen. Het bedrijventerrein Ossebroeken I is daar één van. De ontwikkeling van dit terrein is de afgelopen jaren voorspoedig gegaan. Op het terrein is nog een beperkt aantal kavels beschikbaar. Reden voor de gemeente te starten met de voorbereidingen voor de ontwikkeling van de tweede fase van het bedrijventerrein: Ossebroeken II. Dit bestemmingsplan legt juridisch de planologische status van het bedrijventerrein Ossebroeken II vast.
De locatie Ossebroeken II ligt ten westen van Beilen en ten westen van de autosnelweg A28 (Zwolle - Groningen). Figuur 1 geeft de ligging en begrenzing van het plangebied aan. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het plangebied binnen de gegeven grenzen.
Figuur 1 Plangebied (bron: Google Maps).
Het plangebied is gesitueerd in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Midden-Drenthe", vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2012. In dit bestemmingsplan kent het plangebied de volgende bestemmingen:
Door de aanwezigheid van een intensieve veehouderij is in het bestemmingsplan een deel van het gebied voorzien van de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'.
Dit bestemmingsplan wijzigt de bestemming voor het gebied zodanig dat een functie voor bedrijventerrein mogelijk wordt.
Figuur 2 Fragment geldend bestemmingsplan (bron: Ruimtelijkeplannen.nl).
In figuur 2 is het bedrijventerrein Ossebroeken I als luchtfoto opgenomen. Het plangebied Ossebroeken II bevindt zich ten noorden daarvan in het groen aangegeven gebied.
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie van het plangebied alsook de geplande ontwikkeling. Dit hoofdstuk geeft ook de uitgangspunten voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 3 kan een inventarisatie van het beleid van de diverse overheden worden gevonden. Ook de onderbouwing in het kader van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' bevindt zich in dit hoofdstuk.
Voor dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de relevante omgevingsaspecten. De beschrijving en de resultaten hiervan staan in Hoofdstuk 4. In de Bijlagen toelichting staan de volledige onderzoeken.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet geeft een juridische toelichting op de regeling van het bestemmingsplan. De wijze van voorbereiding en de wettelijke procedure van dit bestemmingsplan staat in Hoofdstuk 6, terwijl de economische uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7 is beschreven.
Overige stukken die minder goed in de toelichting passen, bijvoorbeeld vanwege de omvang van de documenten, zijn gebundeld in de Bijlagen toelichting.
De ontwikkeling van Ossebroeken II is voorzien op gronden gelegen direct naast de autosnelweg A28. Aan de andere zijde van de A28 ligt de stedelijke bebouwing van de kern Beilen. Aan de zuidkant van de ontwikkelingslocatie ligt het huidige bedrijventerrein Ossebroeken I.
De gronden waarop de ontwikkeling is gepland zijn momenteel grotendeels in gebruik als agrarische weidegrond. In de noordoostelijke punt van het plangebied is een perceel in gebruik als hondenpark. Op deze gronden staat een aantal speeltoestellen voor de honden.
In het gebied is een voormalige intensieve veehouderij aanwezig. Ten noordwesten van de planlocatie ligt het buurtschap Brunsting.
Door het plangebied (figuur 3) loopt een weg, De Ossebroeken. De westelijke begrenzing van het plangebied wordt gevormd door een watergang, de Brunstinger Leek genaamd. De noordelijke begrenzing wordt gevormd door de doorgaande weg van Beilen naar Brunsting (Brunsting/Sportlaan).
Figuur 3 Plangebied in rode cirkel en de directe omgeving (bron: Google Maps).
Ossebroeken II sluit aan op het bedrijventerrein voor Ossebroeken I. In figuur 4 is het schetsidee opgenomen voor de uitbreiding. In de lichtgele kleur is de bestaande bebouwing opgenomen. De uitbreiding is in de paarse kleur aangegeven. Het schetsidee is het vertrekpunt voor dit bestemmingsplan. In figuur 4 is tevens de mogelijke eindsituatie aangegeven.
Figuur 4 Schets Ossebroeken II vertrekpunt (boven) en eindsituatie (onder) (bron: gemeente).
Voor Ossebroeken II gelden de volgende uitgangspunten:
Inrichting van het plan geschiedt aan de hand van een landschappelijk raamwerk, zie Bijlage 2 Landschapsplan. In dit plan is ook ruimte voor het realiseren van extra waterberging ter compensatie van de toename van verhard oppervlak.
In dit hoofdstuk komt het van belang zijnde rijks-, regionaal-, provinciaal- en gemeentelijk beleid aan de orde. Eventueel sectoraal beleid is meegenomen in genoemde beleidsvelden of wordt in hoofdstuk 4, bij de milieu- en omgevingsaspecten, beschreven.
Het Europese beleid is in grote mate vertaald naar het rijksbeleid, onder meer in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid wordt in deze paragraaf beschreven.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012) worden de nationale ruimtelijke belangen afgebakend. Hoofdlijnen uit de SVIR zijn:
Rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken van het SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn de regels vanuit het Barro dan ook direct bindend en het meest van belang.
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Conform deze ladder moet worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Indien blijkt dat inderdaad sprake is van een behoefte dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. In paragraaf 3.2 wordt het planvoornemen getoetst aan de ladder.
De realisatie van het bedrijventerrein vindt plaats binnen de kaders van het algemene rijksbeleid. Specifieke nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking, zie ook paragraaf 3.2 Rijksbeleid - ladder voor duurzame verstedelijking
In 2016 is door bureau Louter een markonderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan bedrijfskavels in het betreffende gebied. Begin 2019 is dit onderzoek geactualiseerd naar de huidige situatie. De update van dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. In deze paragraaf een samenvatting en toetsing van de behoefte in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. In deze paragraaf wordt ook gemotiveerd dat de uitbreiding van het bedrijventerrein binnen bestaand stedelijk gebied niet tot de mogelijkheden behoord.
Figuur 5 Ontwikkeling Ossebroeken I in 2008 (links) en 2017.
Het onderzoek in Bijlage 3 heeft plaats gevonden in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking en onderzoekt de behoefte vanuit de markt voor de komende vier jaar (de periode van 2019 tot 2022).
In de Handreiking Duurzame Verstedelijking van het Ministerie van I&M staat een procedure in drie stappen (of: 'treden') om, wanneer sprake is van plannen voor nieuwe bedrijventerreinen, te komen tot een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, namelijk:
Bij de vraag van de gemeente Midden-Drenthe gaat het om een specifiek bedrijventerrein, namelijk Ossebroeken II. Trede 3 (het 'zoeken naar' een locatie) is dus niet relevant. De locatie is al langer in beeld en beschreven in beleidsstukken als potentiele bedrijfslocatie.
Voor het bepalen van de behoefte daaraan zijn de treden 1 en 2 wel van belang.
Trede 1: regionale behoefte.
Uit het onderzoek blijkt, dat er sprake is van een regionale behoefte. Indien wordt uitgegaan van het (meest waarschijnlijke) middenscenario: op korte termijn (de periode 2019-2022) is er 2 à 3 hectare meer vraag dan er aan uitgeefbare terreinen beschikbaar is, op wat langere termijn (de periode 2019-2028) loopt het verschil tussen vraag en aanbod op 5 à 6 hectare.
Trede 2: opvang binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk.
Opvang van de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied is niet mogelijk. Er is weliswaar sprake van enige leegstand en er zijn wat onbebouwde reserves, maar de omvang daarvan ligt ver beneden wat gangbaar is. Omdat er ook in de toekomst altijd wel sprake zal zijn van enige leegstand en onbebouwde reserves kan dit niet als 'extra aanbod' worden beschouwd.
Op basis van de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan de ontwikkeling van het bedrijventerrein plaatsvinden.
Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de komende periode. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
Werklocaties
Een belangrijke prioriteit binnen het Drentse ondernemersklimaat is het borgen van een aantrekkelijk aanbod van werklocaties, passend bij het gewenste ruimtelijk-economisch profiel van de locatie en bij de (veranderende) marktvraag. Voor nieuwe en bestaande regionale werklocaties wordt gestreefd naar kwaliteit die past bij het gewenste ruimtelijk-economisch profiel van de werklocatie. Om te voorzien in de ruimtevraag, wordt ingezet op het herstructureren en intensiveren van bestaande terreinen en op regionale afstemming van het aanbod aan nieuwe regionale werklocaties. Vertrekpunt bij nieuwe werklocaties is de implementatie van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking en een actuele analyse van de kwantitatieve en kwalitatieve ruimtevraag voor de periode tot 2020 en 2030. Herstructurering van het bestaande aanbod van werklocaties stelt de provincie in principe boven de ontwikkeling van nieuwe (uitbreidings)locaties.
Esdorpenlandschap
De ontwikkeling is gesitueerd in een beekdalgebied dat de kenmerken draagt van een esdorpenlandschap. Het Drents plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide.
Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).
Rond de dorpen liggen de landschapsonderdelen die vanouds in het landbouwsysteem elk hun eigen functie hadden. Direct aan de rand van het dorp lagen de ‘goorns’: kleinschalige, verkavelde gebieden met hagen en singels, waar onder andere groenten voor menselijke consumptie werden verbouwd. Op de hoger gelegen gronden ontwikkelden zich door de eeuwen heen de essen, omzoomd door bosjes, strubben of soms een ringwal. In het lager gelegen beekdal lagen de graslanden, tot aan het begin van de vorige eeuw onverdeeld, de zogenaamde madelanden. Later zijn de beekdalen sterk verkaveld en hebben ze door de aanleg van houtwallen een kleinschalig, besloten karakter gekregen. Buiten de gecultiveerde wereld lag de grote ‘woestenij’: het veld, de heide. Dit is een vaak enorm grote ruimte die gebruikt werd om de schapen te weiden. Door ontginning en bebossing (tot ver in onze eeuw) zijn de meeste van deze heidevelden verdwenen.
Het provinciaal beleid is gericht op het:
De Omgevingsverordening (2018) stelt in artikel 2.18, het tweede lid, dat een ruimtelijk plan dat niet betrekking heeft op het bestaand stedelijk gebied van de plaatsen Hoogeveen, Emmen, Meppel, Assen en Coevorden alleen kan voorzien in nieuwe of uitbreiding van lokale werklocaties wanneer het desbetreffende ruimtelijk plan vergezeld gaat van een beeldkwaliteitsplan en wanneer de locatie wordt bestemd voor kleinschalige en lokaal georiënteerde bedrijvigheid. Het vierde lid geeft aan, dat een ruimtelijk plan alleen voorziet in de vestiging van nieuwe bedrijven voor zover deze niet volgens de VNG systematiek 'Handreiking Bedrijven en Milieuzonering' zouden vallen in de milieucategorieën 4, 5 en 6, tenzij op regionale werklocaties. Tevens van belang is het zesde lid: een ruimtelijk plan voorziet niet in nieuwe locaties voor detailhandel, voor zover deze ten koste gaan van het bestaande kernwinkelgebied. Tot slot zegt het achtste lid van genoemd artikel, dat een ruimtelijk plan dat voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe werklocatie vergezeld dient te gaan van een beeldkwaliteitsplan dat juridisch is verbonden aan het desbetreffende ruimtelijke plan.
Artikel 2.34 van de verordening bepaalt vervolgens, dat een ruimtelijk plan in een beekdalgebied niet voorziet in kapitaalintensieve functies. Hierop is uitzondering mogelijk onder de volgende voorwaarden:
Met dit bestemmingsplan wordt voldaan aan de provinciale verordening. Aangetoond is dat de ontwikkeling kan voldoen aan de ladderonderbouwing voor duurzame verstedelijking. De locatie is al sinds 2000 in beeld als uitbreidingsrichting van Ossebroeken I. De gekozen locatie is een logische uitbreidingsrichting van de eerdere fase. De wateraspecten worden niet nadelig beïnvloed door het plan, hiervoor worden goede maatregelen getroffen. Voor de ontwikkeling is tevens een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie de bijlage) en wordt met het toepassen van groen- en waterbestemmingen de landschappelijke inpassing geborgd. Gelet hierop levert een toetsing aan de genoemde aspecten in de provinciale verordening een positieve beoordeling op.
De ontwikkelingsvisie voor Beilen dateert van 2004. In dit document is de uitbreiding van het bedrijventerrein van Ossebroeken al benoemd en aangegeven, zie onderstaande figuren. Op basis van de visie wil de gemeente de ingezette lijn naar de toekomst verder doorzetten. Dat wil zeggen dat de toekomstige werkgebieden na Ossebroeken I eveneens grenzend aan de A28 worden ontwikkeld, waarbij ingestoken wordt op hoge beeldkwaliteit in een aangename landelijke setting.
Ontwikkeling van Ossebroeken II zal plaatsvinden als de gewenste bedrijvigheid zich voordoet nà de realisering van Ossebroeken I. Tevens moet deze groei niet op het bestaande bedrijventerrein kunnen worden opgevangen.
Bij de ontwikkeling van Ossebroeken II zal wandwerking zoveel mogelijk worden voorkomen door een zorgvuldige inpassing. Er zijn uitstekende oplossingen denkbaar om de wandvorming te verzachten en het groene karakter van de omgeving uit te dragen.
Het terrein zal daarom vanuit zuidelijke richting moeten worden ontsloten, waarbij prioriteit
gegeven wordt aan de weg naar Brunsting. Deze mag niet doorsneden worden. Er kan gebruik worden gemaakt van de onderdoorgang bij de weg naar Brunsting.
Figuur 6 Toekomstvisie Ontwikkelingsvisie Beilen, met onder nummer 2a de voorziene uitbreiding van Ossebroeken (bron: gemeente Midden-Drenthe).
Figuur 7 Fragment Ontwikkelingsvisie Beilen met paars gearceerd de voorziene uitbreiding van Ossebroeken (bron: gemeente Midden-Drenthe).
Met de structuurvisie Midden-Drenthe 2030 schept de gemeente een kader voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen de gemeente tot 2030. De gemeente vormt daarmee het kader voor de integrale afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en de inzet daartoe van de bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten.
Voor onderhavig plangebied bepaald de structuurvisie het volgende:
Bedrijventerrein Ossebroeken II is de laatste plek in Midden-Drenthe voor vestiging van 'nieuwe' bedrijven. Daar waar bedrijven op de bestaande bedrijventerreinen, na eventuele herstructurering van deze terreinen, te weinig uitbreidingsmogelijkheden zien, kunnen zij die uitbreidingsmogelijkheid wel vinden op Ossebroeken. Met de ligging langs de A28 is het bedrijventerrein goed aangesloten op het nationale wegennet. Door deze ligging langs de A28 en aan afslag 30 is Ossebroeken beeldbepalend als entree voor Beilen, tegelijkertijd is een goede inpassing van Ossebroeken, dat ook direct aan het landschap grenst, een belangrijke opgave.
Ossebroeken II zal voornamelijk lokale bedrijven faciliteren, waarvan het logisch is dat deze in een kern als Beilen gevestigd zijn. Ook op Ossebroeken I zijn in hoofdzaak dergelijke bedrijven gevestigd, zoals hoveniers, bouw- en aannemersbedrijven, autobedrijven, cateringbedrijven, etc. Het is wenselijk dat dergelijk bedrijven op korte afstand van de klant zijn gevestigd en daarom niet uit behoeve te wijken naar Assen, waar ook wordt gewerkt aan de realisatie van een bedrijventerrein.
Het Landschapsbeleidsplan uit 2012 geeft de visie van de gemeente Midden-Drenthe op het landschap. Het gemeentelijk beleid richt zich op het versterken van de beleefbare kenmerken en het contrast tussen de verschillende landschapstypen. Deze landschapstypen zijn bepalend voor de ruimtelijke- en ecologische kwaliteiten in Midden-Drenthe.
De provincie heeft het concept ‘landschaps- en wegpanorama’s’ opgenomen in de omgevingsvisie, deze
worden omschreven als zichtlocaties van karakteristieke landschapstypen of het contrast tussen stad en land, gezien vanaf de hoofdinfrastructuur. De A28 tussen Hoogeveen en Assen is aangegeven als
landschapspanorama, met als doel de beleving van het landelijke beeld van Drenthe te verbeteren.
Aandachtspunten in het landschap langs de A28 zijn de industrieterreinen
Dambroeken en Ossenbroeken, deze industrieterreinen kunnen beter ingepast worden in het landschap.
Voor de toetsing van ontwikkelingen aan redelijke eisen van welstand kent de gemeente een welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan dat voor de ontwikkeling van de tweede fase van Ossebroeken is gemaakt wordt afzonderlijk vastgesteld en toegevoegd aan de welstandsnota.
De uitbreiding van Ossebroeken II past binnen de ontwikkelingsvisie. Bij de ontwikkeling van Ossenbroeken II wordt rekening gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van het gebied en de beleving vanaf de snelweg A28.
Voor het maken van een bestemmingsplan is een toets aan milieu- en omgevingsaspecten wettelijk verplicht. De ontwikkeling is getoetst op de volgende thema's.
Gemeentelijk parkeerbeleid
Het gemeentelijk beleid is verwerkt in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoers Plan 2012-2020 van de gemeente Midden-Drenthe. Van belang is het uitgangspunt in de gemeente Midden - Drenthe dat bij nieuw te realiseren bedrijvigheid zo veel mogelijk geparkeerd kan worden op eigen terrein. Bij deze plannen kan worden afgeweken van het punt dat de hoogste parkeernorm gehanteerd wordt. Dit is enkel mogelijk wanneer er een goede toelichting is, zoals gecombineerd gebruik. De gebruikte parkeerrichtlijnen zijn die van het CROW.
Onderzoek
Op 21-02-2019 is door Rho adviseurs een mobiliteitstoets uitgevoerd. Deze mobiliteitstoets gaat in op de gevolgen op het gebied van verkeer en parkeren. Hiervoor is de verkeersgeneratie berekend. Deze informatie is nodig om te kunnen onderbouwen dat de verkeersafwikkeling ook na realisatie van de beoogde ontwikkeling is gewaarborgd. Derhalve is de verkeersafwikkeling berekend op de rotonde Ossebroeken/Beilervaart en het kruispunt Beilervaart/Domoweg.
Ontsluiting
Het plangebied wordt direct ontsloten aan de Ossebroeken, welke via de Beilervaart aansluit op de rijksweg A28. De A28 maakt deel uit van het landelijk hoofdwegenstelsel. Vanaf noordelijke richting op de Ossebroeken verbindt de Sportlaan het plangebied met het noordelijk deel van Beilen.
Parkeren
Voor de uiteindelijke inrichting zal de parkeernorm inzichtelijk gemaakt moeten worden op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren). Vooralsnog biedt het bedrijventerrein voldoende ruimte om de toekomstige parkeerbehoefte op eigen terrein te realiseren.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van het planvoornemen is op basis van de kencijfers van het CROW bepaald (publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren, tabel A8).
Het bruto oppervlak van het totale terrein bedraagt 22,38 hectare. Het netto oppervlak van een bedrijventerrein bedraagt 77% van het bruto oppervlak, het netto oppervlak bedraagt derhalve 17,23 hectare. Op basis van de CROW normen bedraagt de verkeersgeneratie van een gemengd bedrijventerrein 158 mvt/etmaal per netto hectare. Voor het totale terrein zal dit een verkeersgeneratie van circa 2.722 mvt/etmaal. Het verkeer zal ontsluiten via het huidige bedrijventerrein Ossenbroeken I richting de A28.
Conclusie
De parkeerbehoefte zal volledig op eigen terrein opgevangen moeten worden en zal bij de inrichting van het terrein worden bepaald. De ontwikkeling van het bedrijventerrein leidt tot een verkeerstoename op de ontsluitende wegen vanuit het plangebied. Voor de verkeersafwikkeling op het ontsluitende wegennetwerk is de rotonde Beilervaart/Ossebroeken en het kruispunt Beilervaart/Domoweg beoordeeld. De verzadigingsgraad en de wachttijden zijn bij de rotonde Beilervaart/Ossebroeken binnen acceptabele normen. Op het kruispunt Beilervaart/Domoweg zijn maatregelen nodig om de verkeersafwikkeling binnen acceptabele normen te brengen. Het gemeentelijk beleid noemt al het realiseren van een rotonde op deze plaats, de berekeningen sluiten hierbij aan.
De ontwikkeling van het bedrijventerrein zorgt voor een toename van de wachttijden en de verzadigingsgraad, maar heeft geen nadelig effect op de rotonde Beilervaart/Ossebroeken. Het kruispunt Beilervaart/Domoweg is in het maatgevende jaar 2030 exclusief en inclusief de beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein Ossebroeken II onacceptabel. Voor dit kruispunt is het aanleggen van een enkelstrookrotonde aanbevolen. Hiertoe heeft de gemeente Midden-Drenthe inmiddels al besloten. Najaar 2019 wordt gestart met de aanleg van een rotonde.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype "rustige woonwijk".
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied is een woning gelegen. De maximale milieucategorie van de bedrijvigheid op het terrein is afgestemd op deze woning. De maximale toegestande milieucategorie bedraagt 3.2. De richtafstand volgens de VNG voor bedrijven met de milieucategorie van maximaal 3.2, betreft 100 meter binnen het omgevingstype "rustige woonwijk". Vanwege de ligging naast een reeds bestaand bedrijventerrein en de aanwezigheid van de A28 (hoofdinfrastructuur) kan het gebied getypeerd worden als "gemengd gebied". Hierdoor kan de richtafstand met één stap worden gereduceerd en bedraagt dan 50 meter. Categorie 3.1 bedrijven binnen een "gemengd gebied" zijn toegestaan op een afstand van 30 meter en categorie 2 bedrijven op een afstand van 10 meter. De betreffende zonering is vastgelegd op de verbeelding.
Geurgevoelige bedrijven, grote lawaaimakers en bevi inrichtingen worden uitgesloten.
De bestaande agrarische bedrijfswoning krijgt een woonbestemming en ligt op iets meer dan 30 m afstand van het nieuwe bedrijventerrein. Het geluidemissiekental van een bedrijventerrein met milieucategorie 3.2 bedraagt 55 dB(A)/m2 als etmaalwaarde. In figuur 8 is de berekende 50 dB(A) etmaalwaardecontour gegeven op basis van de standaard geluidemissie van 55 B(A)/m2. Uit de berekening blijkt dat, de geluidbelasting op de voormalig agrarische bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 50 dB(A). Er wordt voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) en daarmee kan worden gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 8 Berekende 50 dB(A) etmaalwaardecontour (bron: Rhoi Adviseurs).
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De Wet geluidhinder grijpt aan bij de aanleg van wegen, het realiseren van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de zone van een weg of reconstructies.
Op het bedrijventerrein worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt en de bestaande agrarische bedrijfswoningen is planologisch al geregeld. In het onderhavige geval is de Wet geluidhinder dan ook niet van toepassing.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied zijn volgens de professionele risicokaart geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt er geen vervoer plaats via het water of door buisleidingen die van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie ter plaatse.
Ten oosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, A28: afrit 31 (Westerbork) - afrit 27 (Fluitenberg). Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie LF1, LF2, LT2 en GF3. Het invloedsgebied bedraagt 355 meter, de stofcategorie GF3 is hier maatgevend. De PR 10-6 contour is gelegen op 0 meter van het midden van de weg. De A28 heeft een plasbrandaandachtgebied (PAG) van 30 meter vanaf het midden van de weg. Binnen het plasbrandaandachtgebied worden geen kwetsbare objecten toegestaan. De veiligheidzone is in dit bestemmingsplan bestemd voor groen en water.
Het plangebied grenst aan de voorgenoemde weg en is dan ook deels binnen de plasbrandaandachtsgebied en invloedsgebied gelegen. Binnen het invloedsgebied geldt een verantwoordingsplicht. Omdat het plan de realisatie van bedrijven mogelijk maakt binnen 200 meter van de weg, zal een groepsrisicoberekening noodzakelijk zijn. Op 21 februari 2019 is door de RUD een groepsrisicoberekening uitgevoerd (bijlage 5). Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een minieme toename van het groepsrisico. Het groepsrisico (t.o.v. fN-curve) voor de A28 ligt en blijft in de bestaande en nieuwe situatie ruim onder de oriëntatiewaarde (van 0,07% tot 0,12 %). Omdat het groepsrisico praktisch niet toeneemt (< 10%) en het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Beknopte verantwoording van het groepsrisico
Ten oosten van het plangebied vindt ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor. Hoogeveen - Assen. Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie A, B2, C3, D3 en D4. Het invloedsgebied bedraagt 4 kilometer, de stofcategorie D4 is hier maatgevend. Het plangebied is gelegen op een afstand van 1,6 kilometer en dus binnen het invloedsgebied. Voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied geldt een verantwoordingsplicht.
Figuur 9 Uitsnede professionele risicokaart (bron: Proffesionele risicokaart).
Conclusie
De benoemde risicobronnen zijn op dusverre afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan. Bij vaststelling van het bestemmingsplan zal een uitgebreide groepsrisicoberekening worden toegevoegd.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de tabel in figuur 10 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Figuur 10 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm (bron: Rho Adviseurs).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een bedrijventerrein en leidt tot een toename van verkeer van 2.722 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 12%. Uit de nibm-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 3,71 µg/m³ en van fijn stof 0,64 µg/m³ (zie figuur 11). De toename van het gehalte stikstof in de lucht overschrijdt de grens van 1,2 µg/m³.
Het plan draagt bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs de A28 weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De toename van stikstof en fijnstof door de beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Figuur 11 Berekening NIBM-tool (bron: Rho Adviseurs).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A28, direct ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2017; 18,0 µg/m³ voor NO2, 14,9 µg/m³ voor PM10 en 8,3 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan hebben de gemeente Midden-Drenthe en Rho Adviseurs op 25 februari 2019 overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. In mei heeft een overleg plaatsgevonden over watercompenserende maatregelen.
Het plan is via www.dewatertoets.nl aangemeld bij waterschap Drents Overijsselse Delta (20190213-59-19861). De uitkomst van de watertoets is dat een normale procedure moet worden doorlopen. Hierop heeft het waterschap een uitgangspunten notitie opgesteld (bijlage 6). Bij de uitwerking van de plannen wordt hiermee rekening gehouden.
Het ontwerp bestemmingsplan is tot stand gekomen in overleg met het waterschap.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
In het waterbeheerplan 2016 - 2021 is de koers beschreven hoe het waterschap de komende periode gaat zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, een goed functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap heeft het plan vormgegeven in dialoog en samenwerking met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstromen, die naast Drents Overijsselse Delta deel uitmaken van het stroomgebied Rijn-Oost. Ook provincies en gemeenten zijn hierbij betrokken geweest.
De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veiligheid). De taken worden uitgevoerd voor én samen met de maatschappij. Dit gebeurt vanuit een brede kijk en tegen aanvaardbare kosten. Hierbij wordt rekening gehouden met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Het werk van het waterschap draagt ertoe bij dat iedereen op een veilige, gezonde, prettige en duurzame manier met water kan leven. Het waterschap wil daarbij professioneel, betrouwbaar en deskundig werken en zo de positie als lokale en regionale waterautoriteit waarmaken. Met de aanwezige middelen en mogelijkheden werkt het waterschap aan een duurzame ontwikkeling van het stedelijk en landelijk gebied.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen ten westen van de kern Beilen en de A28. In de huidige situatie bestaat het gebied uit agrarisch grasland dat in zuidelijke richting grenst aan het bedrijventerrein Ossebroeken fase 1. Het plangebied is gelegen binnen het hoofdstroomgebied Meppelerdiep en het deelstroomgebied de Oude Vaart. Het zomerpeil betreft 10,45 m NAP en het winterpeil betreft 10,05 m NAP. Op de hoogtekaart is het goed te zien dat het plangebied is gelegen in een beekdal van de Brunstinger Leek.
Figuur 12 Uitsnede AHN2 50 cm maaiveld.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veen en een klein gedeelte ten oosten langs de A28 bestaat de bodem uit zand (figuur 13). Ter plaatse van de veengrond is er sprake van grondwatertrap IIIb dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand tussen de 0,25 en 0,40 m-mv is gelegen. En de laagste grondwaterstand bedraagt tussen de 0,80 en 1,20 m-mv. Het gedeelte dat bestaat uit zandgrond is gelegen binnen de grondwatertrap Vb. Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand is gelegen tussen 0,25 m-mv en 0,40 m-mv. de Gemiddeld laagste grondwaterstand in gelegen op 1,20 m-mv. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt in het zuidwestelijk deel circa 10.96 m NAP en richting het noordoostelijk deel loopt het maaiveld op tot 12,60 m NAP.
Figuur 13 Uitsnede Bodemkaart Nederland 1:50.000 (locatie plangebied, rode circel).
Waterkwantiteit
Uit de legger van het waterschap blijkt dat in en nabij het plangebied, primaire watergangen ook A waterlopen zijn gelegen. Het plangebied wordt ten westen begrenst door een hoofdwatergang 'Brunstinger Leek'. Op deze watergang is ten midden van het plangebied van oost naar west een hoofdwatergang aangesloten. Vanuit het zuiden is ook een primaire watergang dat in noordelijke richting is aangesloten op de hiervoor genoemde watergang. Op de genoemde watergangen is een beschermingszone van 5 meter aan weerszijde van toepassing.
Figuur 14 Legger waterschap WDOD.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Bij vaststelling van het bestemmingsplan wordt dit aangevuld.
Veiligheid en waterkeringen
In en nabij het plangebied zijn geen kern en beschermingszones van keringen aanwezig. Wel is het plangebied gelegen in een beekdal, de kans op overstroming is door de lage ligging aanwezig.
Afvalwaterketen en riolering
Binnen het plangebied is nog geen gemeentelijke riolering aanwezig. Ter plaatse van de weg Ossebroeken ligt een rioolpersleiding van het waterschap (paarse lijn in figuur 14).
Toekomstige situatie
Algemeen
Het voormalig agrarisch gebied wordt ingericht als bedrijventerrein. Hierdoor neemt het verhard oppervlak toe. Totaal kavels 158.500 m2 / 80% = 128.000 m2 + 19.000 m2 wegen = 147.000 m2 / 10% van totaal is 14.700 m2 benodigde watercompensatie. Op basis van de schets wordt geschat dat binnen het plangebied ruimte is voor 30.000 m2 oppervlaktewater. Op basis van minimale dimensionering van A watergangen wordt de daadwerkelijk te realiseren compensatie herberekend.
Waterkwantiteit
Vanwege de lage ligging in het beekdal zal de bodem worden opgehoogd om te voldoen aan de droogleggingsnorm. De aanleghoogte voor gebouwen bedraagt minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. (grondwateronderzoek).
Beekdal
Wanneer er wordt gebouwd in het beekdal dient voldoende ruimte voor water te worden behouden. De beekdalen zijn van nature de laagste plekken in het watersysteem. Bij extreme neerslag zijn deze gebieden het meest kwetsbaar voor wateroverlast. Het verdient de voorkeur te kiezen voor ophoging (i.p.v. bouwen op bijvoorbeeld palen). Het verlies aan ruimte voor water zal gecompenseerd moeten worden. Het terrein zal worden opgehoogd. Hierdoor neemt de bergingscapaciteit van het beekdal af. De benodigde compensatie is berekend. Dit kan binnen de inrichting van het terrein en overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan worden opgevangen.
Compensatie verhardoppervlak
Binnen het bestemmingsplan worden bedrijfskavels mogelijk gemaakt. Voor bedrijfskavels kan worden uitgegaan dat 80% van de kavel bestaat uit verhard oppervlak. Daarnaast wordt een infrastructuur aangelegd dat tevens zorgt voor een toename van het verhard oppervlak. Er is een berekening gemaakt voor de compensatie van de toename van het verhard oppervlak. Zie hieronder.
De toename van het verharde oppervlak bedraagt meer dan 1.500 m2 in het buitengebied. Hierdoor zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. Voor middelgrote plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater.
De compensatie vindt plaats middels het graven van een watergang door het plangebied, de aanleg van een waterpartij langs de A28 en verbreding van een watergang direct naast de bestaande wegen. Hiermee wordt de toename aan verharding voldoende gecompenseerd. De watergangen moeten voldoen aan de regels voor dimensionering en worden zo aangelegd dat maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan. De aan te leggen waterberging wordt ontworpen op basis van een vertraagde afvoer of infiltratiesituatie (afhankelijk van de bodemopbouw).
Klimaatadaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwde gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.
Bij de inrichting van het plangebied kan hier op geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Hiervoor is het ook belangrijk te kijken naar maatregelen zoals half verharding en groene daken.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Gemeentelijk rioleringsbeleid
De gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast). Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het “Activiteitenbesluit” en voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het “Besluit lozen buiten inrichtingen” (Blbi).
Rioolcapaciteit
De capaciteit van het huidige rioolstelsel vormt een aandachtspunt. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Bij het bouwrijp maken van de uitbreiding van het bedrijventerrein zal hier aandacht aan worden besteed.
Afvoer hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht. Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Vanwege het bodemtype is infiltratie nauwelijks mogelijk. Het hemelwater wordt via een gescheiden rioolsysteem geloosd op het oppervlaktewater. Licht vervuilde hemelwater (bijvoorbeeld van infrastructuur) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren. Ten behoeve van een goede doorstroming wordt het nieuw te realiseren watersysteem met een open verbinding en met enkele duikers aangesloten op het bestaande systeem. Voor deze watergangen geldt een minimale waterdiepte van 80 cm. Omdat het graven van nieuw water maatwerk betreft zal de dimensionering van de watergangen en duikers, voor aanleg van deze voorzieningen hydrologisch worden doorgerekend. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Door het ophogen van de uit te geven kavels zal de kans op overstroming in het plangebied sterk afnemen.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is.
De watergang ten noorden van Ossebroeken I wordt in de Legger opgenomen als A watergang. Deze vormt een verbinding tussen de te realiseren A watergang langs de A28 en het Bruntsinger Leek. Verder noordelijk zal ook een verbinding worden gerealiseerd. Het nu in de legger opgenomen verbinding ter plaatse van de weg Ossebroeken komt hiermee te vervallen. Het onderhoud van de A watergangen zal door het waterschap worden uitgevoerd vanaf de weg. Hierdoor zal aan weerszijden van de watergang een strook van 5 meter worden vrijgehouden van obstakels. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige ontwikkeling is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. In de zone langs de A28 wordt een groenbestemming gelegd, waarbinnen zowel groen als water aangelegd kan worden. Verder worden er in alle bestemmingen bij recht waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Voor de werkzaamheden aan bestaande en nieuw te realiseren watergangen is een watervergunning noodzakelijk. Watercompenserende maatregelen worden bij de inrichting van het gebied meegenomen en zullen voldoen aan het beeldkwaliteitsplan.
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van een plan een rol spelen.
De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Nota Belvedère, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W. Wetgeving is momenteel vooral gebundeld in de Erfgoedwet.
Voor de gemeente is een archeologische verwachtingskaart vastgesteld. Naar aanleiding daarvan zijn in het bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen. Het plangebied heeft deels een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" en deels een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3". Voor "Waarde - Archeologie 2" geldt een onderzoeksverplichting bij ontwikkelingen vanaf 1.00 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld, voor "Waarde - Archeologie 3" is dit 1000 m2 en 30 cm. De ontwikkelingen zijn groter dan de aangegeven oppervlakte. Een onderzoek is daarom uitgevoerd.
(Inmiddels is de concept versie van het inventariserend veldonderzoek verstuurd, zie Bijlage 7 Archeologisch onderzoek, naar de gemeente Midden Drenthe. Zodra de gemeente het onderzoek heeft getoetst wordt de definitieve versie opgesteld. De aanbevelingen uit het concept zijn al wel toegevoegd aan de verbeelding. Dit kan uiteraard weer aangepast worden zodra het inventariserend veldonderzoek definitief is of nadat er nader onderzoek is uitgevoegd).
Het plangebied is gelegen binnen de zonering van een beekdal het Bruntsinger Leek (figuur 16).
Het eerste en tweede lid van artikel 2.34 geven bescherming aan belangrijke beekdalen. Kapitaalintensieve functies worden daar geweerd. Het gaat daarbij om onder andere woon- en werkgebieden, (energie)installaties en kapitaalintensieve vormen van agrarisch grondgebruik, zoals glastuinbouw, intensieve veehouderijen en kwekerijen. Uitzonderingen op het vrijwaren van het gebied van kapitaalintensieve functies kunnen gemaakt worden in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen en een drietal andere voorwaarden. De voorwaarden zijn cumulatief bedoeld. Op voorhand is niet te benoemen of sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Van geval tot geval zal afzonderlijk beoordeeld moeten worden of er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een kapitaalintensieve functie. Vanwege een groot aantal bedrijven dat zich wil vestigen op Ossebroeken is een uitbreiding van de eerste fase noodzakelijk. De uitbreiding wordt in dezelfde lijn doorgezet als Ossebroeken I. Hierdoor worden geen belemmeringen verwacht voor de realisatie van Ossebroeken II.
Figuur 16 Zonering beekdal (bron: provinciale verordening).
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 8. De conclusie van het onderzoek is, dat er, gelet op de aard en de mate van de lichte verontreinigingen die zijn aangetroffen, geen reden bestaat voor nader onderzoek. Er bestaan met betrekking tot de milieuhygienische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor het bestemmingsplan en de daarin opgenomen ontwikkeling van het bedrijventerrein. De onderzoekslocatie kan als onverdacht ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd.
Vanuit het onderzoek wordt een tweetal aanbevelingen gedaan:
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura-2000 gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
• overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Drenthe
In de provincie Drenthe wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Dwingelderveld bedraagt 3,2 km en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt de afstand 1,6 km.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Dwingelderveld is wel gevoelig voor stikstofdepositie. De realisatie van categorie 3.2 bedrijven met de daarbij behorende verkeersgeneratie leidt tot een toename in de stikstofdepositie op de nabij gelegen Natura 2000 gebieden. Met behulp van AERIUS calculator is stikstofdepositieberekening uitgevoerd (bijlage 4).
De op te heffen agrarische emissies zijn aanzienlijk groter dan de nieuwe emissies als gevolgen van alle toekomstige bedrijven en bijbehorende verkeersbewegingen. Het plan Ossebroeken I leidt derhalve tot een daling van de stikstofdepositie op Natura 2000. Voor de toekomstige te vestigen bedrijven geldt dus geen vergunning- of meldingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Drenthe staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
In het vroege voorjaar van 2019 is in het gebied een quickscan uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten. De quickscan is bijgevoegd in Bijlage 9 Ecologisch onderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt naar deze bijlage verwezen.
Resultaten quickscan
Hieronder een samenvatting van de resultaten van de quickscan:
Aanbevelingen en vervolgstappen quickscan
Conclusie
Er is nader onderzoek nodig naar diersoorten. Dit nader onderzoek wordt gedurende het broedseizoen 2019 uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn eind oktober bekend.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied is een hogedruk rioolpersleiding van het waterschap gelegen. Deze is gelegen onder de weg van de Ossebroeken. Gelet op deze feitelijke situatie is er voor gekozen geen belemmeringenzone op te nemen. In de omliggende bestemmingsplannen is een dergelijke zone ook niet opgenomen.
Verder zijn binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Nederland is bezig met een energietransitie van fossiele naar meer duurzame energiebronnen. In dit kader is op 1 juli 2018 de Wet Voortgang Energietransitie in werking getreden (Wet VET). Met deze wet is de Gaswet gewijzigd, waardoor onder de 40 m3 doorlaatwaarde per jaar netbeheerders nieuwe gebouwen niet meer op het gasnet mogen aansluiten. In de praktijk betekent dit dat nieuwe woningen en (kleinere) bedrijfsgebouwen gasloos moeten worden gebouwd. Dit betekent dat voor het in dit bestemmingsplan voorziene project moet worden omgezien naar alternatieven voor verwarming en andere energievoorziening.
Hiervoor is een mix van oplossingen mogelijk. Gelet op de strengere energieprestatienormen moeten nieuwe gebouwen beter worden geïsoleerd. In combinatie met zonnepanelen of –collectoren op daken, vloerverwarming, meer apparatuur op elektriciteit, (lucht)warmtepompen is doorgaans gasloos bouwen goed mogelijk. Hiermee kan het project uitvoerbaar worden geoordeeld.
Conclusie
Dit bestemmingsplan geeft niet bij voorbaat welke mogelijkheden moeten worden gekozen. De regeling in het bestemmingsplan geeft voldoende ruimte voor voorzieningen om gasloos te kunnen bouwen.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van circa 8 hectare bedrijventerrein. Via een wijzigingsbevoegdheid kan vervolgens nog circa 14 hectare toegevoegd worden. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
Het college van burgemeester en wethouders zal moeten besluiten dat geen MER nodig is (op basis van de Vormvrije mer-beoordeling). Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan zoveel als mogelijk aan bij het bestemmingsplan dat nu geldt voor het bedrijventerrein Ossebroeken I.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.
INLEIDENDE REGELS
Begrippen (Artikel 1)
De van toepassing zijnde begrippen die voorkomen in de regeling van dit bestemmingsplan worden in Artikel 1 verklaard. Een aantal begrippen worden voorgeschreven door de SVBP 2012.
Wijze van meten (Artikel 2)
Wat onder andere moet worden verstaan onder de bouwhoogte, de goothoogte, de dakhelling en andere maatvoeringsbegrippen wordt in dit deel van de regels uitgelegd.
BESTEMMINGSREGELS
Agrarisch (Artikel 3)
De weilanden binnen het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch'. In de bestemmingsregels is aangegeven, dat de gronden voor agrarische cultuurgrond zijn bestemd en voor het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Ter plaatse zijn geen gebouwen toegestaan. Wel zijn er eventuele waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Binnen de bestemming is een wijzigingsmogelijkheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming naar de bestemming Bedrijventerrein en naar de bestemming Groen. De mogelijkheid kan worden toegepast indien binnen de geldende bedrijfsbestemming geen uitgeefbare kavels meer aanwezig zijn en er aantoonbare behoefte bestaat aan uitgeefbare bedrijfsgronden. De wijziging naar een groenbestemming wordt ingezet om de landschappelijke inpassing te garanderen. Om deze reden ook is voor een wijziging naar de bedrijfsbestemming een voorwaardelijke verplichting voor de realisatie en instandhouding van groen als voorwaarde opgenomen.
Bedrijventerrein (Artikel 4)
Op gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn bedrijven tot en met maximaal milieucategorie 3.2 of daaraan gelijkwaardig toegestaan. Rondom de woonbestemming zijn lagere milieucategorieen toegelaten. Voor deze zonering is in Bijlage 1 een Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen. Lawaaiproducerende bedrijven volgens de Wet geluidhinder, vuurwerkbedrijven, bedrijven met externe veiligheidsrisico's en zware industriebedrijven zijn niet toegestaan. Ook zijn in het plangebied geen bedrijfswoningen toegestaan. Het bestemmingsplan biedt ruime bouwmogelijkheden in de zin van te bebouwen oppervlak en maatvoering.
Binnen de bestemming zijn gezondheids- en welzijnszorginstellingen toegestaan conform de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals artsenpraktijken, klinieken en daarmee vergelijkbare instellingen. Het gaat om niet geluidsgevoelige functies zonder bijvoorbeeld uitslaapbedden en overnachtsmogelijkheden.
Onder meer ondergeschikte ontsluitingswegen, waterhuishoudkundige voorzieningen (waterbergingbasins, wadi's, etc.), nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen zijn eveneens toegestaan. Alleen aan de rand van het plangebied mogen wegen parallel lopen aan de A28 en de Brunstingerleek. De andere wegen moeten haaks op de A28 worden gerealiseerd.
Door middel van een voorwaardelijke verplichting wordt de afschermende groenvoorziening tussen het bedrijventerrein en Brunsting gewaarborgd.
De bestemming 'Bedrijventerrein' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. De toegestane bouwwerken dienen binnen dit vlak te worden opgericht. In de regels en op de verbeelding zijn maatvoeringen ten aanzien van de toegestane bebouwing opgenomen. Deze maatvoeringen hebben onder meer betrekking op de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen, de toegestane hoogte en het bebouwingspercentage.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken en van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving, ter waarborging van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, de verkeers-, sociale en brandveiligheid en in het kader van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen kan uitsluitend gemotiveerd plaatsvinden.
Voorts is het bevoegd gezag bevoegd - onder voorwaarden - bevoegd af te wijken van de planregels en toe te staan dat de bouwhoogte van gebouwen en/of het bebouwingspercentage wordt vergroot. Een belangrijke voorwaarde om af te wijken is dat het bedrijf dient te voorzien in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein. Het is uiteraard aan het bevoegd gezag om dit te bepalen. Hiertoe kan het bevoegd gezag gebruik maken van de ASVV (aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) van de CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek).
Het bevoegd gezag kan afwijken van de bij recht toegestane bedrijven en toestaan dat bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in de bedrijvenlijst, mits wordt voldaan aan de hieromtrent gestelde voorwaarden. Hierbij is het van belang onderzoek te verrichten naar geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens gekeken dient te worden naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
Groen (Artikel 5)
Gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en ter plaatse van een specifieke aanduiding op de verbeelding voor een hondenspeelpark. Ondergeschikte functies als voet en rijwielpaden, recreatief medegebruik en speelvoorzieningen zijn eveneens toegestaan.
Behalve een beperkt gebouw ten behoeve van het hondenspeelpark zijn geen gebouwen toegestaan.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing om zodoende de verkeers-, sociale en brandveiligheid te waarborgen, een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken te voorkomen, de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen alsmede ten behoeve van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen dient gemotiveerd plaats te vinden.
Verkeer (Artikel 6)
Gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen en straten met hoofdzakelijk een stroomfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen en stallingsruimten voor fietsen. Ondergeschikte functies zoals stallingen, groen-, nuts- en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede kunstwerken zijn eveneens toegestaan.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing om zodoende de verkeers-, sociale en brandveiligheid te waarborgen, een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken te voorkomen, de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen alsmede ten behoeve van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen dient gemotiveerd plaats te vinden.
Water (Artikel 7)
Gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor het ontvangen, bergen en/ of afvoeren van water en de bescherming, het beheer en het onderhoud van de waterloop, alsmede voor bruggen, dammen en/of duikers en andere waterstaatswerken en taluds. Ook kunstwerken en speelvoorzieningen zijn toegestaan.
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing om zodoende de verkeers-, sociale en brandveiligheid te waarborgen, een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken te voorkomen, de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen alsmede ten behoeve van rampenbestrijding. Het stellen van nadere eisen dient gemotiveerd plaats te vinden.
Wonen - Voormalige boerderijen (Artikel 8)
De niet meer als agrarisch bedrijf in werking zijnde boerderij in het plangebied is bestemd als Wonen - Voormalige boerderijen. De bestemming is afgeleid van de bestemming die aan dergelijke panden in het buitengebied van de gemeente is toegekend. De bestemmingsregels zijn afgestemd op de bestaande situatie. Binnen de regels is een wijzigingsmogelijkheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar een bedrijfsbestemming en een groenbestemming. Om realisering en handhaving van het groen te waarborgen is een voorwaardelijke verplichting als voorwaarde aan de wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Waarde - Archeologie 2 en 3 (Artikel 9 en 10)
Om de archeologische waarden te kunnen beschermen is voor een deel van het plangebied de bestemming Waarde - Archeologie 2 en 3 opgenomen.
ALGEMENE REGELS
Antidubbeltelregel (Artikel 11)
De antidubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
Algemene bouwregels (Artikel 12)
Dit artikel regelt enkele algemene aspecten met betrekking tot het bebouwen van gronden.
Algemene gebruiksregels (Artikel 13)
Dit artikel regelt enkele algemene aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 14)
Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 15)
In dit artikel is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.
Overige regels (Artikel 16)
In dit artikel is aangegeven op welke wijze de verwijzing naar wettelijke regelingen gelezen dient te worden en is een strafregel opgenomen. Tevens worden mede op basis van dit artikel seksinrichtingen uitgesloten.
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Overgangsrecht (Artikel 17)
Dit artikel regelt ten aanzien van bouwen en gebruik dat bestaande bouwwerken of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.
Slotregel (Artikel 18)
In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.
Het concept ontwerpbestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar en overlegd met de overleginstanties in casu de provincie Drenthe en het Waterschap.
Gedurende de voorbereiding van het bestemmingsplan is ook gesproken met de Buurtvereniging Brunsting en met de Natuur en Milieufederatie Drenthe. In deze gesprekken is het bestemmingsplan inhoudelijk toegelicht en is de procedure van de totstandkoming van het bestemmingsplan nader uitgelegd.
De Buurtvereniging Brunsting is gevraagd hoe zij aankijkt tegen de ontwikkeling van het gebied en wat zij wenselijk vindt bij de uitvoering van het plan in acht te nemen. De gemeente heeft hier notitie van genomen en zal dit bij de uitwerking van de plannen meenemen. Door de Buurtvereniging wordt onder meer aandacht gevraagd voor het mogelijk maken van een wandelroute langs de Brunstinger Leek, het zorgen van voldoende parkeerruimte op het bedrijventerrein en het aanleggen van afschermende groenbuffers rondom het bedrijventerrein. Er is door de Buurtvereniging ook een aantal onderwerpen aangedragen die buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan liggen. Deze zijn door de gemeente teruggekoppeld binnen de organisatie en hier zal actie op worden ondernomen.
De Natuur en Milieufederatie Drenthe heeft vraagtekens bij de nut en de noodzaak van de uitbreiding van Ossebroeken gelet op de aanwezigheid van bedrijventerreinen bij Assen Zuid. Men vraagt om nadere onderbouwing van de uitbreiding van Ossebroeken. In de optiek van de federatie maakt het in die zin zeker uit of de wijzigingsmogelijkheid voor het wijzigen van de agrarische bestemming in een bedrijfsbestemming onderdeel van het bestemmingsplan blijft. De gemeente staat op het standpunt, dat het nut van de uitbreiding voldoende is aangetoond. Zie het haalbaarheidsonderzoek in Bijlage 3. Het bedrijventerrein Ossebroeken is met name bedoeld voor lokale bedrijven. De wijzigingsbevoegdheden zullen slechts onder strikte voorwaarden worden toegepast.
Het ontwerp van het bestemmingsplan wordt medio 2019 bekendgemaakt en gedurende zes weken ter visie gelegd. belanghebbenden kunnen gedurende deze termijn een zienswijze indienen.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
De gemeente is eigenaar van de gronden en financiert de realisatie van het gebied.
Gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan wordt door de gemeente een grondexploitatie vastgesteld.