Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Moraineweg 22 Spier
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1731.Moraineweg22Spier-VST1
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
a. het plan:
het bestemmingsplan Moraineweg 22 Spier met identificatienummer NL.IMRO.1731.Moraineweg22Spier-VST1 van de gemeente Midden-Drenthe;
 
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
c. aan- of uitbouw:
een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw, maar functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw;
 
d. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
e. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
f. aangebouwd bijgebouw:
een met het (hoofd)gebouw verbonden en/of een aan het (hoofd)gebouw aanwezig zijnde gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
 
g. aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteiten in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kunnen worden uitgeoefend;
 
h. aan huis verbonden beroep:
het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect,
assurantiebemiddelaar, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist, tandarts, tandartsspecialist, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige, dan wel naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat in combinatie met de woonfunctie als hoofdfunctie kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw en/of bijgebouw(en) dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;
 
i. archeologisch monument:
terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd;
 
j. archeologische waarden:
voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen;
 
k. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
l. bebouwingsbeeld:
de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap. Bij de afweging van het begrip ‘bebouwingsbeeld’ zal het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe, zoals opgenomen in de bijlagen, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
 
m. bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat
maximaal mag worden bebouwd;
 
n. bed & breakfast(eenheid):
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor recreatief
nachtverblijf en ontbijt;
 
o. bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
p. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een
bedrijf, een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimte en dergelijke;
 
q. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
r. bestaande:
  1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een vergunning;
  2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan;
s. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
t. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
u. bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm en ten dienste staat van het hoofdgebouw, vrijstaand, dan wel aangebouwd;
 
v. bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande, respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
 
w. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
x. bouwlaag:
een doodlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke
bouwhoogte liggende vloeren is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
 
y. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
 
z. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
aa. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
bb. cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die bedrijfsmatig, dan wel hobbymatig in gebruik zijn;
 
cc. cultuurlandschappelijk waardevol terrein:
een terrein met een toegekende waarde, ontstaan door het gebruik van dat terrein in de loop van de geschiedenis door de mens;
 
dd. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
ee. evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optochten, georganiseerd
vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten op een locatie die vaker dan twee maal per jaar wordt gebruikt, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties; af. extensief dagrecreatief medegebruik: een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
 
ff. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
 
gg. hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel in bouwkundig opzicht qua massa en vorm, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
 
hh. horeca-activiteiten:
een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecagebruik dat is gericht op het hoofdzakelijk
overdag verstrekken van dranken en etenswaren, zoals een theehuisje, ijssalon, croissanterie, dagcafé, dagrestaurant, wijnhuis en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
 
ii. horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
 
jj. houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
 
kk. kampeermiddel:
  1. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
ll. kampeerterrein:
een terrein of een deel van een terrein bedoeld voor verblijfsrecreatie in die zin dat het ter beschikking wordt gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;
 
mm. kap:
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;
 
nn. kleinschalig kampeerterrein:
een nevenactiviteit bij een (bedrijfs)woning in de vorm van een kampeerterrein, met dien verstande dat:
  1. toegestaan is een onbeperkt aantal mobiele kampeermiddelen te plaatsen;
  2. het kampeerterrein inclusief alle voorzieningen minimaal 0,2 ha en maximaal 1 ha groot is;
  3. het kampeerseizoen van 15 maart tot 1 november loopt en daarbuiten het terrein leeg is. In uitzondering hierop mogen de eventueel aanwezige trekkershutten en/of bijgebouwen ten behoeve van het kampeerterrein, zoals een sanitair gebouw, ook buiten het seizoen aanwezig zijn, met dien verstande dat de trekkershutten alleen in het kampeerseizoen gebruikt mogen worden;
oo. kleinschalige recreatievoorziening:
recreatie als nevenactiviteit in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein, bed & breakfast of dagrecreatie;
 
pp. landschappelijke waarden:
de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. Bij de afweging van het begrip 'landschappelijke waarden' zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van Midden-Drenthe (februari 2000) steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
 
qq. milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van
scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen, dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling. Onderdeel van de afweging van het begrip ‘milieusituatie’ zal ook de bodembescherming zijn;
 
rr. minicamping:
een nevenactiviteit bij een (bedrijfs)woning in de vorm van een kampeerterrein, met dien verstande dat:
  1. er maximaal 15 kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;
  2. het kampeerseizoen van 15 maart tot 1 november loopt en daarbuiten het terrein leeg en buiten gebruik is. In uitzondering hierop mogen de eventueel aanwezige bijgebouwen ten behoeve van het kampeerterrein, zoals een sanitair gebouw, ook buiten het seizoen aanwezig maar niet in gebruik zijn;
ss. natuurlijke waarden:
de abiotische en biotische waarden van een gebied;
 
tt. normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
 
uu. overkapping:
een bouwwerk dat is voorzien van een plat dak, dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;
 
vv. peil:
  1. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
  2. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
  3. bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
  4. bij aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij of aan een bestaande woning: de bestaande peilmaat van de woning;
ww. permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
 
xx. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
 
yy. recreatief nachtverblijf:
een recreatiewoning, caravan, stachalet, trekkershut of ander gebouw dat gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
 
zz. relatie:
ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen bij elkaar
behorende gebouwen of percelen;
 
aaa. reïntegratiebedrijf:
een bedrijf waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op de persoonlijke ontwikkeling van
derden met betrekking tot het re-integreren op de arbeidsmarkt.
 
bbb. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
ccc. theehuis:
een kleinschalige horecavoorziening die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen;
 
ddd. verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen,
appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
 
eee. vloeroppervlak:
totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de
verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen;
 
fff. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, indien een woning met meer dan één zijde naar de weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s);
 
ggg. voorgevelrooilijn:
  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
    • de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als bedoeld onder 1 aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    • bij een wegbreedte van ten minste 15 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
    • bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
    • bij een wegbreedte tussen de 10 m en de 15 m, de lijn gelegen op een afstand, die gelijk is aan de wegbreedte, uit de as van de weg;
hhh. voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtsreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
iii. vrijstaand bijgebouw:
een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
 
jjj. vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
 
kkk. watergang:
een min of meer lijnvormig watervoerend object met vrij wateroppervlak, zoals een beek, een vaart, een sloot of een greppel;
 
lll. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
a. de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel;
 
b. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
c. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
d. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste kant van het dak of van de kap. De goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak;
 
e. de hoogte van een stacaravan:
vanaf de onderkant van het wiel tot aan het hoogste punt van het bouwwerk;
 
f. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
g. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
h. de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:
  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
  2. erkers, die voldoen aan de bestemmingsregels;
  3. wolfseinden;
  4. overstekende daken en/of luifels kleiner dan 0,75 m;
  5. balkons die minder dan 1 m buiten de gevel steken;
  6. buiten beschouwing gelaten.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf – Reïntegratiebedrijf
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Bedrijf – Reïntegratiebedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. reïntegratiebedrijf;
  2. het wonen ten behoeve van het reïntegratiebedrijf inclusief aan huis verbonden bedrijf/beroep bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, die zijn genoemd in de bij deze regels behorende ‘Bijlage 1 van de regels - Staat van bedrijven’, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid;
met daaraan ondergeschikt:
  1. zorgboerderij met dagbesteding;
  2. kleinschalige detailhandel voor de verkoop van ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  3. extensief dagrecreatief medegebruik met inbegrip van een informatiecentrum;
  4. ondergeschikte horeca-activiteiten in de vorm van een theehuis;
met de daarbijbehorende:
  1. bedrijfswoning;
  2. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
  3. wegen en paden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water;
  6. tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van gebouwen, overkappingen, bijgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende algemene regels:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning dient niet meer te bedragen dan 275 m2;
    2. de oppervlakte van de bedrijfswoning dient niet meer te bedragen dan 160 m2.
  2. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    1. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één bedrijf worden gebouwd;
    2. de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, dienen minimaal 3 m achter de achtergevel van de bedrijfswoningen te worden gebouwd;
    3. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen dient maximaal 3 m te bedragen, dan wel de bestaande goothoogte;
    4. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen dient maximaal 6,6 m te bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte;
    5. de dakhelling van de bedrijfsgebouwen en overkappingen dient minimaal 20 graden en maximaal 60 graden te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling;
  3. Voor het bouwen van bedrijfswoningen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    1. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één bedragen;
    2. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg dient ten minste 20 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
    3. de goothoogte van de bedrijfswoning dient maximaal 3,5 m te bedragen, dan wel de bestaande goothoogte;
    4. de bouwhoogte van de bedrijfswoning dient maximaal 9 m te bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte;
    5. de dakhelling van de bedrijfswoning dient minimaal 20 graden en maximaal 60 graden te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling;
    6. de goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning dient maximaal 3 m te bedragen, dan wel de bestaande goothoogte;
    7. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning dienen minimaal 3 m achter de achtergevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
    8. de bouwhoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning dient maximaal 6,6 m te bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte;
    9. de dakhelling van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning dient minimaal 20 graden en maximaal 60 graden te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling.
  4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw en geen overkapping zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
    2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat het aantal vlaggenmasten niet meer dan twee bedraagt;
    3. de bouwhoogte van een bouwwerk geen gebouw zijnde bedraagt niet meer dan 10 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Toegestaan gebruik
In overeenstemming met de bestemming is:
  1. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, en/of een bijgebouw bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een ander aan huis verbonden bedrijf uit categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijven, met inachtneming van de volgende regels:
    1. het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend door een van de bewoners van de bedrijfswoning, met dien verstande dat één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    2. de beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
    3. de beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte in een bijgebouw bedraagt niet meer dan 45 m2, met uitzondering van de opslag van auto’s, caravans en boten in bestaande bebouwing;
    4. parkeren vindt op eigen erf plaats;
    5. er vindt geen detailhandel plaats anders dan productiegebonden detailhandel.
3.3.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van (verblijfs)recreatie;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de kleinschalige detailhandel zoals vermeld in 3.1 sub d;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca-activiteiten, anders dan de ondergeschikte horeca-activiteiten zoals vermeld in 3.1 sub f;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verhuur voor vergaderingen, trainingen, feesten, dan wel verhuur voor naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidszoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  7. het gebruik van gronden voor bedrijfsmatige stalling en opslag van goederen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;
  8. het gebruik van gronden ten behoeve van een in/uitrit.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in artikel 11 gehanteerd.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 28 van het bestemmingsplan Correctieve herziening Buitengebied Midden-Drente (NL.IMRO.1731.CorHerBuitengebied-VST1) overeenkomstig van toepassing zijn;
  2. de bedrijfsactiviteiten ter plaatse moeten zijn beëindigd;
  3. aangetoond moet zijn dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. de woonfunctie dient te worden ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning;
  5. aangetoond moet zijn dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Natuur
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. natuur, bosbouw en houtproductie;
  2. cultuurgrond, waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, zoals houtwallen, houtsingels en bosschages, worden nagestreefd;
  3. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en de landschappelijke waarden;
met daaraan ondergeschikt:
  1. het extensief agrarisch medegebruik;
  2. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik waaronder een uitkijkpunt;
  3. voet- en fietspaden alsmede overige infrastructurele voorzieningen;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder waterberging;
  6. sloten, beken, poelen en daarmee gelijk te stellen water; met de daarbij behorende:
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
4.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals het uitkijkpunt, zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1 m bedraagt;
    2. lichtmasten zijn binnen de bestemming niet toegestaan.
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
4.3.1 Toegestaan gebruik
In overeenstemming met deze bestemming is:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van natuurbeheer;
  2. tijdelijke opslag van hout;
  3. mits een omgevingsvergunning is aangevraagd:
    1. het gebruik van gronden ten behoeve van één uitrit.
4.3.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de productiegebonden detailhandel;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan bedoeld in lid 4.3.1 sub a;
  4. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning;
  5. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten, anders dan bedoeld in lid 4.3.1 sub b;
  6. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
  7. het aanleggen van drainage.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het af- en/of vergraven van gronden;
    2. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;
    3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
    4. het graven, baggeren en/of verbreden van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
    5. het dempen van beken, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
    6. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    7. het aanleggen van fiets- en voetpaden;
    8. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
    9. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
  2. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. het normale (en planmatig) onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  3. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden.
  4. Voor de onder a sub 1 tot en met 4 genoemde activiteiten zullen uitsluitend vergunningen worden verleend als de activiteiten worden uitgevoerd in het kader van natuurbeheer.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. het behoud van de mogelijk te verwachten archeologische waarden;
  2. mogelijk archeologische waarden in niet gekarteerde gebieden.
5.2 Bouwregels
 
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1.000 m2 en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:
  1. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wabo een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  2. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van burgemeester en wethouders is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 sub a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar hun oordeel de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. De woorden ‘het rapport als bedoeld onder a’ dienen in dat geval te worden gelezen als ‘andere beschikbare informatie’.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
    3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
    4. het aanplanten en/of het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte en/of voorzover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd;
met dien verstande dat de omgevingsvergunning ook verplicht is voor:
  • werkzaamheden op minder dan 30 cm diepte binnen de bestemming Natuur.
  1. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
    1. die plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    3. die het normale onderhoud betreffen;
    4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    5. die op archeologisch onderzoek zijn gericht.
  2. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar de werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en er een deskundigenadvies is ingewonnen, vaststaat dat geen onevenredig afbreuk aan de archeologische en cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden en eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
  1. In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen:
  • binnen 50 m uit de rand van de buitenste rijbanen van de snelweg A28;
    1. geen gebouwen worden gebouwd;
    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alleen worden gebouwd ten behoeve van het wegverkeer.
  1. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder sub a worden toegestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende wegbeheerder;
    2. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen weg.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. het storten van puin en afvalstoffen;
  5. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  6. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
  7. het vernielen en/of aantasten van monumentale bomen;
  8. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen;
  9. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  10. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  11. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf in de vorm van bed & breakfast.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1 Milieuzone – hydrologische beïnvloeding
 
Binnen de aanduiding ‘milieuzone – hydrologische beïnvloeding’ dienen de hydrologische waarden te worden hersteld, behouden en ontwikkeld. De natuurlijke waarden van het Mantingerzand, de Elperstroom, de Drentsche Aa, het Mantingerbos, het Witterveld, het Drents-Friese Wold en het Dwingelderveld voorzover de hydrologische aandachtsgebieden zijn gelegen rondom deze gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – speciale beschermingszone’ dienen in stand te worden gehouden.
 
9.1.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstroomprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen;
    2. het aanbrengen van drainage dieper dan 40 cm.
  2. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. het normale onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  3. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de hydrologische waarden van de gronden, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en er geen significant negatieve aantasting plaatsvindt van de gebieden Mantingerzand, Elperstroom, Drentsche Aa, Mantingerbos, het Witterveld, het Drents-Friese Wold en het Dwingelderveld.
9.1.2 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding ´milieuzone - hydrologische beïnvloeding´ wordt verwijderd indien de borging van een hydrologische belang elders is zeker gesteld (Waterschapkeur) of om andere redenen niet meer noodzakelijk wordt geacht.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
  1. enige bestemming, met uitzondering van de bestemming 'Natuur', wordt gewijzigd in de bestemming 'Verkeer', dan wel de bestemming 'Verkeer' wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen en dergelijke van wegen en paden;
    2. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels behorende bij de betreffende bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. enige bestemming, met uitzondering van de bestemming 'Natuur', wordt gewijzigd in de bestemming 'Water', dan wel de bestemming 'Water' wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging en/of de aanleg van natuurvriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen en dergelijke van vaarwegen c.a.;
    2. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels behorende bij de betreffende bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
  3. de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' wordt aangebracht, mits door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
  4. de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt aangebracht, mits door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
  5. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt aangebracht, mits door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
  6. de aanduiding ‘vrijwaringszone – buisleidingenstraat’ wordt aangebracht, indien daartoe als gevolg van regelgeving aanleiding bestaat.
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Aanvullende werking welstandscriteria
 
De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
 
11.2 Algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden
 
Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van het bestemmingsplan verleend en er wordt uitsluitend overgegaan tot wijziging van het bestemmingsplan indien is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • de milieusituatie (toetsing aan de Wet geurhinder), natuurlijke (Natura 2000 en EHS) en landschappelijke waarden (open gebieden, robuuste landbouwgebieden), de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld, in de zin dat dit in overeenstemming dient te zijn met het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe zoals opgenomen in bijlage 6 van het bestemmingsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe, de beleidsnotitie Paardenhouderij zoals opgenomen in bijlage 7 van het bestemmingsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe, de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van Midden-Drenthe (februari 2000);
  • het zicht op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing;
  • de verkeersveiligheid.

11.3 Natuurbeschermingstoets
 
Bij toepassing van de bevoegdheid middels omgevingsvergunning af te wijken en wijzigingsbevoegdheden in dit bestemmingsplan dient voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, dan wel een wijzigingsplan wordt vastgesteld, te zijn aangetoond dat op voorhand redelijkerwijs is te verwachten dat:
  • een Natuurbeschermingswetvergunning, indien vereist, kan worden verleend;
  • redelijkerwijs is te verwachten dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet, indien vereist, kan worden verleend.
 
11.4 Parkeernorm
 
Als uitgangspunt geldt dat in alle bestemmingen op eigen erf dient te worden geparkeerd. Hiervan kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken indien in het geval van nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van deze ontwikkeling op een goede wijze kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen. De toetsing van het begrip 'voldoende parkeerplaatsen' zal geschieden aan de hand van het parkeerbeleid van de gemeente Midden-Drenthe.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
A. Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B. Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Moraineweg 22 te Spier'.