direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch met waarden - 1
Plan: RvR Kanaal O.Z. 13a en naast Steendervalsweg 55
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1731.KanaalOZ13aDR-VST1

Artikel 4 Agrarisch met waarden - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. cultuurgrond;
  • b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden van het jonge veld- en veenontginningenlandschap en in het bijzonder het open karakter van dit landschap;
  • d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
  • e. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • h. bestaande landbouwwegen, alsmede voet- en fietspaden en overige infrastructurele voorzieningen;
  • i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van blaastunnels bedraagt niet meer dan 1,2 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m, met dien verstande dat voor lichtmasten geldt dat uitsluitend bestaande lichtmasten zijn toegestaan.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het bebouwings- en landschapsbeeld (met name karakteristieke gebouwen en bomen, aaneengesloten bebouwing en het open karakter);
  • c. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • d. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Toegestaan gebruik

In overeenstemming met de bestemming is:

  • a. het tijdelijk opslaan van landbouwproducten, niet zijnde mest;
  • b. het gebruik van de gronden ten behoeve van bestaande sierteelt;
  • c. het aanplanten van bebossing en/of opgaande beplanting ten behoeve van eenrijige beplanting langs landbouwgronden of schuilgelegenheid voor vee tot een maximum van 0,5 ha.
4.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het opslaan van mest, bermmaaisel, producten die vrijkomen bij het schoonmaken van sloten, hooibalen en/of andere agrarische producten, anders dan bedoeld in 4.4.1 sub a;
  • b. het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto's, caravans en boten;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van (verblijfs)recreatie;
  • f. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande meerjarige teeltvormen en sierteelt, anders dan bedoeld in 4.4.1 sub b;
  • g. het aanplanten van bebossing en/of opgaande beplanting anders dan bedoeld in 4.4.1 sub c;
  • h. de aanleg van en het gebruik van gronden voor paardrijbakken;
  • i. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;
  • j. de aanleg van een ecologische verbindingszone met een oppervlakte van meer dan 3 ha.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 11.1 gehanteerd.

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 4.4.2 sub g, en worden toegestaan dat de gronden worden gebruikt voor de aanleg van landschappelijke beplanting, mits:
    • 1. is aangetoond dat de aanleg van de beplanting een versterking betekent van de landschappelijke structuur;
    • 2. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Verbod

Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas in de vorm van eenrijige beplanting langs landbouwgronden of schuilgelegenheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;
  • b. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van eenrijige beplanting langs landbouwgronden of schuilgelegenheid voor vee;
  • c. het dempen en/of graven van (erf)sloten en/of andere watergangen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen, voorzover het verkavelingspatroon hierdoor wordt gewijzigd;
  • d. het aanleggen van aarden wallen;
  • e. het realiseren van stapstenen of onderdelen van een ecologische verbindingszone met een oppervlakte van niet meer dan 3 ha;
  • f. het aanleggen van fiets- en voetpaden;
  • g. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
4.6.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 4.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik (ten behoeve van natuurbeheer) betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
4.6.3 Strijd met de bestemming

De in 4.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het jonge veld- en veenontginningengebied en de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden. De aanleg van een ecologische verbindingszone moet passen binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur, dan wel deze moet betrekking hebben op particulier natuurbeheer.