Plan: | J. Brugginkweg 1 te Hoogersmilde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1731.JBrugginkweg1HS-WVS1 |
De eigenaar van Jannes Brugginkweg 1 te Hoogersmilde (hierna: plangebied) wil de op dit perceel aanwezige agrarische bedrijfsbebouwing slopen en daarvoor één woning terugbouwen. Binnen het plangebied is een hoofdgebouw van ongeveer 135 m2 aanwezig. Daaromheen liggen drie bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak van circa 150 m2. De bebouwing verkeert in een slechte staat van onderhoud. Het omringende erf maakt eveneens een rommelige en verwaarloosde indruk. Er is op dit moment geen sprake meer van een functionerend agrarisch bedrijf. Na de sloop zal het erf opnieuw ingericht worden, waarbij de bestaande bomen behouden blijven. De nieuwe woning krijgt een oppervlak van 150 m2. Daarnaast wordt er een los bijgebouw gerealiseerd met een oppervlak van 100 m2. Deze maatvoering stemt overeen met de bestemming Wonen die op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe' geldt.
Huidige situatie (bron: Google Street View)
De huidige bedrijfsbebouwing staat niet op de monumentenlijst noch is deze aangewezen als 'karakteristiek' op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe' (zie 1.3). Uit het ambtelijk vooroverleg met de gemeente is gebleken dat vervangende nieuwbouw mogelijk is. De gemeente stelt daarbij als voorwaarde dat de nieuwe woning op een landschappelijk verantwoorde wijze wordt ingepast en dat het initiatief voldoet aan alle overige eisen van een 'goede ruimtelijke ordening'. Uit voorliggende plantoelichting en de bijgevoegde stukken blijkt dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Perceel Jannes Brugginkweg 1 ligt ten noordwesten van het kerngebied van Hoogersmilde en maakt deel uit van het buitengebied. In de directe omgeving van het plangebied liggen alleen agrarische percelen. Op grotere afstand zijn enkele terreinen met een verblijfsrecreatieve functie (noorden en westen), een manege (noordoosten) en sportvelden (oosten) gelegen. Uit Hoofdstuk 4 blijkt dat deze voorzieningen geen belemmering voor de vervangende nieuwbouw vormen en vice versa. Op de onderstaande luchtfoto is de globale ligging van het plangebied aangeven.
Huidige situatie (bron: Google Maps)
Het plangebied, kadastraal bekend Smilde C - 3309, is op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe' (vastgesteld dd. 26 januari 2012) en de 'Correctieve herziening buitengebied Midden Drenthe' (vastgesteld dd. 6 maart 2014) bestemd als 'Agrarisch met waarden - 1'. Tevens gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - hydrologische beïnvloeding'. De bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' staat geen vervangende nieuwbouw ten behoeve van een zelfstandige woonfunctie toe. Er is wel een 'wijzigingsbevoegdheid' in de bestemmingsplanregels opgenomen die dit mogelijk kan maken. De bestemming dient daarbij te worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' (zie verder 3.3.1). De eigenaar van Jannes Brugginkweg 1 (hierna: 'initiatiefnemer') heeft daarom besloten voorliggend wijzigingsplan op te stellen. Dit wijzigingsplan zal de uniforme openbare voorbereidingsprocedure doorlopen en ter besluitvorming aan het college van burgemeester en wethouders worden voorgelegd. Voorafgaand aan de vaststelling door het college wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (zie hiervoor 6.2).
Het volgende hoofdstuk gaat in op de huidige en toekomstige situatie binnen het plangebied. Hoofdstuk 3 beschrijft het ruimtelijk beleid van Rijk, provincie en gemeente. In hoofdstuk 4 is het planvoornemen getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, water en archeologie/cultuurhistorie. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische vormgeving van dit wijzigingsplan. Het laatste hoofdstuk heeft betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Cultuurhistorie
Het hoogveenontginningslandschap is het meest voorkomende landschapstype in de provincie Drenthe. Dit landschapstype, waartoe ook het plangebied behoort, beslaat ongeveer een kwart van het grondgebied van de provincie. De meeste veenontginningen zijn onderling verbonden door kanalenstelsels. Kenmerkend is de strakke orthogonale verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning zijn af te lezen. In Hoogersmilde vormt de Drentse Hoofdvaart de ruggengraat van de ontginning en is het landschap relatief kleinschalig. Afhankelijk van het type dorp - c.q. een enkellint of dubbellint - en de dichtheid van de bebouwing dringt het landelijk gebied diep of minder diep in de veenkoloniale dorpen door. Vanaf de hoofdontsluiting is het landelijk gebied in veel gevallen waarneembaar. Kenmerkend voor de nederzettingen is de regelmaat. Het dorpssilhouet is een langgerekte strook waarvan de massa wordt gevormd door een aaneenschakeling van grote boerderijen en woningen met erfbeplanting. Langs de wegen is meestal ook laanbeplanting aanwezig.
In bovenstaande afbeelding zijn topografische kaarten uit circa 1850, 1900, 1950 en 2018 opgenomen. Op de kaart van 1850 is te zien dat het gebied rond Hoogersmilde vanuit de Drentse Hoofdvaart is ontgonnen. Haaks op het kanaal zijn wijken gegraven. Op de hogere delen zijn wegen aangelegd. Tussen deze wijken en wegen liggen agrarische percelen. Op de kop van die percelen en langs de wijken en wegen zijn boerderijen en woningen gebouwd. Het plangebied ligt aan een dergelijke weg en is in 1850 reeds bebouwd. Verder naar het (noord)westen is het hoogveen nog niet ontgonnen. Op de kaart van 1900 is te zien dat de ontginning rond Hoogersmilde is voortgeschreden. Het landschap is verder opgedeeld in langgerekte stroken, die op hun beurt weer in kleinere kavels zijn verdeeld. Op de kavelgrenzen zijn vaak houtwallen aangebracht. Dit is ook duidelijk zichtbaar rond het plangebied waar langs de huidige Jannes Brugginkweg enkele door houtwallen begrensde kavels liggen. Vanaf 1900 is een deel van deze besloten kavels bebouwd. Zo is er direct ten oosten, westen en zuiden van het plangebied bebouwing toegevoegd. De bebossing is eveneens toegenomen. Op de kaart van 1950 is het patroon van de lange, smalle verkaveling, die haaks op het kanaal staat, geïntensiveerd. De bebouwing is verder toegenomen. In en rond het plangebied is weinig veranderd ten opzichte van 1900. Het kaartbeeld van 2018 toont de huidige situatie. De opstrekkende verkavelingsrichting is aan de zuidzijde van de Jannes Brugginkweg minder herkenbaar. De verkaveling binnen en rond het plangebied is grootschaliger geworden. De houtwallen zijn deels verdwenen. Rondom het plangebied is een sterke toename in bebossing (Drents-Friese Wold) en recreatieterreinen waar te nemen. Verder is de bebouwing van het kerngebied van Hoogersmilde fors toegenomen ten opzichte van 1950, zowel in aantal als schaal. Een andere goed zichtbare ingreep in het plaatselijke landschap is de aanleg van de N381.
Ruimtelijke en functionele structuur
Het plangebied maakt vanouds deel uit van een omgeving die sterk bepaald is door de agrarische sector. Op dit moment overheersen vooral 'stedelijke' functies. Zo zijn aan de noord- en westkant enkele grote recreatieterreinen gelegen. Noordoostelijk van het plangebied ligt een manege en aan de zuidoostkant zijn sportvelden aanwezig. Verder naar het oosten ligt het kerngebied van Hoogersmilde. De nieuwe woning laat zich functioneel goed opnemen in deze setting.
Op dit moment is er in het plangebied ongeveer 285 m2 aan bedrijfsbebouwing aanwezig. De oriëntatie van deze bebouwing wisselt. Het hoofdgebouw en het daaraan grenzende bijgebouw liggen evenwijdig aan de weg, terwijl de twee bijgebouwen ten westen daarvan een haakse oriëntatie hebben. Het perceel bevat veel hoog opgaande beplanting rond de bebouwing. Tezamen met de laanbeplanting aan de noordzijde van de weg geeft dit het plangebied een groene uitstraling. De bebouwing en het erf zelf maken, zoals gezegd, een verwaarloosde indruk.
Ruimtelijke hoofdstructuur
In bovenstaande afbeelding is de ruimtelijke hoofdstructuur van het plangebied schematisch weergegeven. De basis wordt gevormd door de strokenverkaveling die haaks op de Drentse Hoofdvaart staat en het kenmerkende hoogveenontginningspatroon vormt. De groene omlijsting van het plangebied, in de vorm van laanbeplanting, erfbeplanting en houtwallen, vormt een tweede hoofdstructuur. Binnen beide structuren ligt het bebouwde erf, dat aan de weg gebonden is.
Uit de Omgevingsvisie-/verordening blijkt dat het beleid voor de hoogveenontginningen gericht is op "het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur." Het plangebied ligt op afstand van de Drentse Hoofdvaart en de wijken die daar haaks op zijn aangelegd. Wel is de opstrekkende verkavelingsrichting nog altijd herkenbaar. Ook de opgaande beplanting op de kavelgrenzen is nog (deels) aanwezig. Beide elementen vormen een aanknopingspunt voor de inrichting van het nieuwe erf. De toekomstige situering is aangegeven op de tekening die in Bijlage 1 is opgenomen. Een kleinere versie van deze tekening is hieronder afgebeeld.
Het hoofdgebouw zal op circa 30 m uit de as van de Jannes Brugginkweg geplaatst worden. Dit verschaft de woning een aangenamer binnenklimaat (huidige afstand is minder dan 10 m) en leidt tot een optimalere benutting van de kavel en tot meer privacy. Gekozen is voor een evenwijdige ligging ten opzichte van de weg. Het beeld dat zo ontstaat qua geveloriëntatie en afstand tot de weg past binnen het bebouwingsbeeld van de Jannes Brugginkweg. Langs deze weg komen met name evenwijdige oriëntaties voor, terwijl de afstand tot de weg plaatselijk verschilt.
De nieuwbouw respecteert de bestaande kavelgrenzen en daarmee de opstrekkende verkavelingsrichting. Vanwege de compacte bebouwingsopzet worden er geen waardevolle zichtlijnen dichtgezet. Het achterliggende landschap blijft vanaf de Jannes Brugginkweg beleefbaar.
De huidige bomen op het erf blijven behouden. Aan de noord- en zuidzijde wordt het bestaande groen aangevuld met nieuwe opgaande beplanting. Het gaat hier niet om struiken die het plangebied in het groen 'opsluiten', maar om opgekroonde bomen waaronder en tussendoor zicht op de omgeving blijft bestaan. Door deze aanplant wordt het veenkoloniale karakter versterkt.
Het plangebied heeft op dit moment een dubbele ontsluiting. In de nieuwe situatie zal er sprake zijn van één ontsluiting. De meest oostelijke ontsluiting zal komen te vervallen. Het parkeren gebeurt op het eigen erf. Conform het CROW-rapport 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (december 2018) is rekening gehouden met ruimte voor minimaal 2 parkeerplaatsen. Er is geen reden om voor de nieuwbouw verkeerskundige maatregelen te nemen. Gelet op de huidige agrarische bestemming is er sprake van een afname in het aantal verkeersbewegingen. Er treden dus geen knelpunten in de doorstroming van het verkeer op. Ook de verkeersveiligheid is voldoende geborgd. Vanaf het woonerf is er - meer nog dan in de huidige situatie - goed zicht op de Jannes Brugginkweg en vice versa, zodat het verkeer ter plaatse probleemloos kan in- en uitvoegen.
Op grond van de bestemming ‘Wonen’ is onder meer bepaald dat het maximum bebouwingsoppervlak voor het hoofdgebouw en alle bijbehorende bouwwerken maximaal 250 m2 mag bedragen. Verder gelden voor het hoofdgebouw een goot- en bouwhoogte van 3,5 respectievelijk 9 m (zie verder 5.2). Er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van duurzame, niet-uitlogende bouwmaterialen zodat uitspoeling van verontreinigende stoffen via het regenwater wordt voorkomen. Verder wordt de woning op duurzame wijze van stroom voorzien en verwarmd, zodat er sprake is van minder uitstoot van CO2.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door het (voormalige) ministerie van Infrastructuur en Milieu. De SVIR heeft betrekking op de periode tot 2040 en heeft als motto: 'Nederland concurrerend, leefbaar en veilig'. Om dit motto te kunnen bereiken zijn de volgende drie doelen gesteld:
De bovengenoemde doelen zijn uitgewerkt in dertien nationale belangen. Nationaal belang dertien luidt: 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening, inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. “Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen.” Om beide te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. In 3.1.2 is op de 'Ladder' ingegaan. De gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed komen in Hoofdstuk 4 aan de orde.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 1 en 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel is op 1 juli 2017 gewijzigd. In de bijbehorende Nota van Toelichting is aangegeven dat ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals bijvoorbeeld de ruimte-voor-ruimte-projecten, niet beschouwd worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit betekent dat de 'laddertoets' niet van toepassing is op dit wijzigingsplan. De vervangende nieuwbouw vindt overigens plaats binnen de contouren van het huidige agrarische erf en leidt per saldo tot een afname in bebouwingsoppervlak. Op dit punt wordt verwezen naar 2.2.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het beleid uit de SVIR. In het Barro zijn regels opgenomen die de beleidsruimte van andere overheden inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het gaat hier om de nationale belangen die in 3.1.1 genoemd zijn. Deze hebben geen inperkende werking voor dit plan.
Onderhavig plan past binnen de regels voor duurzaam ruimtegebruik uit de SVIR, zoals vertaald in de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nationaal belang of van een inperkende werking op grond van het Barro. Het plan past binnen het ruimtelijk beleid van het Rijk.
De Omgevingsvisie Drenthe 2018 (vastgesteld dd. 3 oktober 2018) is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de provincie Drenthe. Met deze visie zet de provincie in op "het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten." De kernkwaliteiten hebben betrekking op landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. Tezamen geven deze kernkwaliteiten inhoud aan de Drentse ruimtelijke identiteit. In algemene zin streeft de provincie naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers ofwel sociaal-economische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem.
De provincie wil met haar ruimtelijk beleid anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. Het gaat dan vooral om een ouder wordende bevolking, toenemende vraag naar levensloopbestendig wonen en zorgwonen en een daling van het aantal huishoudens, in met name de buitengebieden. De ambities voor de woningmarkt worden nader uitgewerkt in de Drentse woningmarktstrategie. Daarnaast heeft de provincie subsidieregelingen om herstructurering van de woningvoorraad te stimuleren. Er is ruimte voor woningbouw ter vervanging van landschapsontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen met de ruimte-voor-ruimte-regeling. Bij aantasting van de kernkwaliteiten wordt gestreefd naar compensatie. Hier geeft de provincie samen met gemeenten en andere partners nader invulling aan.
Op de 'visiekaart' is aangegeven dat het plangebied deel uitmaakt van 'landbouwgebied'. Dit bekent dat de landbouw ter plaatse maximale speelruimte krijgt. Bij inrichtingsmaatregelen wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen daarom geen negatief effect hebben op de landbouw. Daarnaast geldt dat de waterhuishoudkundige inrichting eveneens wordt afgestemd op de functie 'landbouw'.
De kaart 'kernkwaliteit landschap' deelt het plangebied in bij 'landschap van de veenkoloniën'. Van provinciaal belang binnen dit landschapstype is de "orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen." Het beleid is hier gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur. Daarnaast ligt het plangebied op grond van de kaart 'kernkwaliteit cultuurhistorie' in deelgebied 'Drentse Hoofdvaart', waarvoor geldt dat de provincie inzet op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst ('respecteren'). Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen, aldus de Omgevingsvisie.
Op de kaarten 'kernkwaliteit archeologie' en 'aardkundige waarden' zijn alleen generieke beschermingsniveaus aan het plangebied toegekend. Dit betekent dat er plaatselijk geen specifieke waarden bekend zijn. De overige kaarten van de Omgevingsverordening, waaronder 'kernkwaliteit natuur', 'milieukwaliteit' en 'kernkwaliteit rust', geven geen specifieke waarden/knelpunten voor het plangebied aan.
In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (vastgesteld dd. 3 oktober 2018) is het beleid uit de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vertaald naar concrete regels. Het plan beperkt zich tot 'herbouw' van de bedrijfswoning (zie ook 3.3.1). De randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning zijn in dit wijzigingsplan en/of in het kader van de welstandstoetsing geregeld (2e). De nieuwbouw vindt niet plaats binnen het Natuurnetwerk Nederland of het Beekdal en bergingsgebied (2f, zie hierna).
De bijlagenkaarten van de Omgevingsverordening geven voor het plangebied het volgende aan:
De overige kaarten ('stiltegebieden, Infra en (grond)water', 'Nationaal Park Drentsche Aa', 'Natuurnetwerk Nederland', 'Kernkwaliteit Archeologie', 'Beschermingszone Radioastronomie', 'Windenergie' en 'Beekdal en bergingsgebied') bevatten geen specifieke waarden, belemmeringen of uitgangspunten voor het plangebied.
Onderhavig plan past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid. Uit 4.1.4 blijkt dat de vervangende nieuwbouw geen belemmering vormt voor agrarische bedrijvigheid. Daarnaast is bij de inpassing van de nieuwbouw rekening gehouden met de provinciale kernkarakteristieken (zie 2.2). De nieuwbouw respecteert de cultuurhistorie van het veenkoloniale landschap, zoals dat in en nabij het plangebied zichtbaar is.
Het plangebied is op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe' (vastgesteld dd. 26 januari 2012) en de 'Correctieve herziening buitengebied Midden Drenthe' (vastgesteld dd. 6 maart 2014) bestemd als 'Agrarisch met waarden - 1'. Tevens gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - hydrologische beïnvloeding'.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' bevat regels met het oog op het behoud van "mogelijk te verwachten archeologische waarden". Daardoor geldt er een onderzoeksplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij meer dan 1000 m2 aan grond wordt vergraven en de ontgravingsdiepte meer dan 30 cm bedraagt. Dit is niet het geval voor onderhavig planvoornemen. Zie verder 4.4.
De gebiedsaanduiding 'milieuzone - hydrologische beïnvloeding' heeft betrekking op herstel, behoud en ontwikkeling van de hydrologische waarden van het Drents-Friese Wold. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning watergangen te graven of aan te passen dan wel drainage dieper dan 40 cm aan te brengen. Dit is niet aan de orde voor onderhavig plan.
De vervangende nieuwbouw ten behoeve van een zelfstandige woonfunctie is niet mogelijk op grond van de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1'. Er zijn enkele wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe' opgenomen. Zo kan de bestemming gewijzigd worden in 'Wonen' of 'Wonen-voormalige woonboerderij' (artikel 4.9i). In dit wijzigingsplan is gekozen voor de bestemming 'Wonen'.
Op 28 juni 2012 is de gemeentelijke Structuurvisie Midden-Drenthe 2030 "Platteland Leeft!" vastgesteld. Deze structuurvisie geldt voor de hele gemeente en legt in grote lijnen het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2030 vast. De thema's die in de structuurvisie aan de orde komen zijn:
De structuurvisie verdeelt de gemeente Midden-Drenthe in drie landschapstypen. Het plangebied maakt deel uit van 'grootschalige plattelandsgebied op het voormalige hoogveen'. Van waarde in dit landschapstype is de "strenge rationele verkaveling met rechte sloten haaks op de hoofdontsluiting van het gebied (weg en/of vaart), waarlangs ook de bebouwing zich als een lint heeft ontwikkeld." Voor wat betreft de toegestane functies geeft de structuurvisie voor dit landschapstype aan: "ruimte bieden aan agrarische bedrijven om goed te boeren (= terughoudend met andere functies)". Het primaat ligt dus bij de landbouw.
Woningbouw ter compensatie van bedrijfsbeëindiging in het kader van de Ruimte-voor-ruimte-regeling, wordt als ontwikkelingsmogelijkheid binnen het 'grootschalige plattelandsgebied op het voormalige hoogveen' benoemd. Deze nieuwbouw moet dan wel passen binnen 'maat, schaal en ritme' van het dorp (zie 2.2) en mag geen belemmering vormen voor het functioneren van agrarische bedrijven (zie 4.1.4). Hoewel onderhavig initiatief strikt genomen niet onder de Ruimte-voor-ruimte-regeling valt, past deze wel binnen de bedoeling van deze regeling. In beide gevallen is immers sprake van bedrijfsbeëindiging en het vervangen van landschapsontsierende bebouwing door vervangende nieuwbouw. In deze zin past het planvoornemen binnen de beleidsintenties van de Structuurvisie Midden-Drenthe 2030 "Platteland Leeft!".
Op grond van het 'Beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe, Uitbreiding agrarische bebouwing en (her)bouw burgerwoningen' (28 januari) wil de gemeente sturing geven aan de landschappelijke inpassing van nieuwe ontwikkelingen binnen het buitengebied. Hierbij gaat het om richtlijnen voor de bouw van stallen, loodsen, silo's en nieuwe woningen. Bij herbouw van woningen geeft het beeldkwaliteitsplan aan dat er binnen de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige structuur gesloopt en herbouwd moet worden. De nieuwbouw zal moeten aansluiten bij de karakteristiek van het omringende landschap en de omringende bebouwing. Als er sprake is van vervangende nieuwbouw wordt gestreefd naar een herbouw die qua maat en schaal aansluit bij de bestaande bebouwing. De aankleding en de inrichting van het erf moeten een goede overgang naar de omgeving kunnen waarborgen. Afstemming op de karakteristiek van het deelgebied is noodzakelijk. Het plangebied is in het beeldkwaliteitsplan ingedeeld bij de 'veenontginningen'. In onderstaande afbeelding is aangegeven hoe een goede landschappelijke inpassing in dit deelgebied eruit kan zien.
De Welstandsnota Midden-Drenthe 2018 (vastgesteld dd. 12 februari 2018) bevat de spelregels voor de totstandkoming en toetsing van bouwplannen op het gebied van beeldkwaliteit. De rode draad van de Welstandsnota wordt samengevat in de ondertitel: 'rekening houden met je omgeving'. De gemeente Midden-Drenthe wil middels haar welstandsbeleid het aanwezige 'noaberschap' ondersteunen en uitbreiden. Naast deze sociale component bevat de Welstandsnota de ruimtelijke criteria voor ligging, oriëntatie, representativiteit, karakter, architectonische waarde, volume en maat, dakvorm, gevelopbouw, materiaal en detaillering van bouwwerken. Als bij de totstandkoming van een bouwplan voldoende rekening is gehouden met deze criteria, dan voldoet deze aan de zogeheten 'redelijke eisen van welstand'.
Het planvoornemen kan gerealiseerd worden met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.9i. Bij de inrichting van het nieuwe erf en bij de uitwerking van het bouwplan voor de nieuwe woning is rekening gehouden met het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied en met de Welstandsnota (zie onder meer 2.2), zodat het plan past binnen het gemeentelijk ruimtelijk beleid.
Er liggen geen buisleidingen met een externe veiligheidszone (zie 4.1.6) of hoogspanningslijnen binnen of rond het plangebied. Ook overige buisleidingen met een (boven)regionale transportfunctie (waaronder afvalwaterpersleidingen of buisleidingen tussen datacentra) zijn op ruime afstand gelegen. Voorafgaand aan het bouwrijpmaken van het plangebied wordt een clickmelding gedaan om de eventuele aanwezigheid van kleinere kabels en leidingen vast te stellen.
Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet de vraag worden beantwoord of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Op de kaart van het Bodemloket (ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) zijn geen historisch verdachte activiteiten of verontreinigingen binnen het plangebied aangegeven.
Een deel van het plangebied laat zich op dit moment lastig onderzoeken. Dit heeft vooral met de aanwezige bebouwing en betonverharding te maken. Daarom is besloten het inventariserend bodemonderzoek uit te stellen tot na de sloopwerkzaamheden. Dit heeft als bijkomend voordeel dat er dan een gecombineerd onderzoek naar asbest in de bodem kan worden uitgevoerd. In de regels van dit wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen op grond waarvan de hoofdgebouwen binnen het plangebied pas gebouwd mogen worden nadat uit bodemonderzoek is gebleken dat er geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig zijn voor de woonfunctie. Op deze manier is geborgd dat zich geen onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid voordoen en dat de bodemkwaliteit past bij het beoogde gebruik. Tevens is door de initiatiefnemer een financiële post gereserveerd met het oog op een eventuele sanering. Zo is ook de economische uitvoerbaarheid van het plan op dit punt geborgd.
In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van een ruimtelijk plan of besluit plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden vallen, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling doorlopen worden. Daarbij gaat het om de vraag of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De 'belangrijke nadelige gevolgen' kunnen worden ontleend aan het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling. Daarin worden drie hoofdthema's genoemd:
De bouw van één woning valt niet onder de activiteiten die zijn opgenomen in de C- en D-lijst. Er hoeft dus geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling doorlopen te worden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De woning binnen het plangebied geldt als gevoelige functie. Er moet dus rekening worden gehouden met omliggende bedrijven en voorzieningen. In onderstaande tabel is aangegeven welke bedrijven en voorzieningen in de omgeving aanwezig zijn, welke richtafstanden daarvoor gelden en wat de feitelijke afstand tot de nieuwe woning is. Hieruit valt op te maken dat de woning buiten alle richtafstanden valt en dus geen hinder ondervindt van deze bedrijven en voorzieningen (en vice versa). Voor de berekening van de feitelijke afstand is steeds uitgegaan van de kortste afstand van de nieuwe woning tot de bestemmingsgrens van de betreffende voorziening dan wel het bedrijf.
Activiteit | Locatie | Grootste richtafstand (m) | Kortste afstand (m) |
Vakantieparken | Noord- en westzijde plangebied | 50 | 130 |
Manege | Jannes Brugginkweg 6 | 50 | 120 |
Sportvelden | Oostzijde plangebied | 50 | 70 |
De nieuwe woning ligt niet binnen de geluidszone van bedrijven of voorzieningen in de omgeving van het plangebied. Dit is reeds in 4.1.4 aan de orde geweest. Aanvullend dient nog gekeken te worden naar het aspect wegverkeerslawaai. In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van wegen die tot een woonerf behoren en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidzone wordt bepaald door het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Als een ruimtelijk plan voorziet in geluidgevoelige bebouwing binnen de zone, zal er een afweging m.b.t. geluidhinder gemaakt moeten worden. Het plangebied ligt in buitenstedelijk gebied en valt binnen de zone Jannes Brugginkweg
(1 rijstrook, 250 m). De nieuwe woning wordt op een afstand van circa 30 m uit de as van de weg gebouwd. De huidige woning is op minder dan 10 m uit de as van de weg gelegen. In dit opzicht treedt er een verbetering van de akoestische situatie op, nog los van de betere isolatie van de nieuwe woning. De Jannes Brugginkweg heeft een snelheidsregime van 60 km/uur en wordt primair gebruikt voor de ontsluiting van aanliggende woonpercelen, recreatieterreinen en sportvelden. Het is gelet op dit karakter van de weg niet aannemelijk dat op circa 30 m uit de as van deze weg, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel wordt overschreden. Onderzoek naar wegverkeerslawaai wordt niet nodig geacht.
Er is ook gekeken naar indirecte hinder. In het CROW-rapport 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (december 2018) wordt voor een woning binnen het woonmilieu 'landelijk wonen' rekening gehouden met 7,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit geringe aantal heeft een verwaarloosbaar effect op de (bestaande) gevelbelasting van omliggende woningen. Overigens zal het aantal verkeersbewegingen afnemen in vergelijking met de huidige situatie waarin nog sprake is van een agrarische bestemming.
Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen hieronder. Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan één op de miljoen. Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Bij de berekening van het GR spelen twee factoren mee:
Het plangebied ligt niet binnen de risico-contour van gevaarlijke inrichtingen, routes die zijn aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen of aardgastransportleidingen (bron: risicokaart.nl). Een verantwoording van het PR of GR is dus niet noodzakelijk.
De vervangende nieuwbouw leidt tot een afname in het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Nu het agrarische bedrijf beëindigd wordt is er in de nieuwe situatie alleen nog sprake van een woonfunctie. Alle uitstoot die samenhangt met het agrarisch verkeer komt te vervallen. Dit betekent dat het planvoornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en dat onderzoek op dit punt achterwege kan blijven.
Binnen het 'Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit' worden PM2,5-metingen uitgevoerd. Dit leidt tot 'grootschalige concentratiekaarten' waarin de huidige en toekomstige achtergrondconcentraties voor PM2,5 zijn opgenomen. Uit deze kaarten blijkt dat binnen Nederland geen overschrijdingen van de jaargemiddelde concentratie van PM2,5 bekend zijn. Aangenomen wordt dat wanneer voldaan wordt aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, dit ook geldt voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5.
Er is een Aeriusberekening uitgevoerd om te beoordelen of de vervangende nieuwbouw leidt tot een depositie van > 0,00 mol/ha/jr binnen Natura 2000-gebieden. Deze is opgenomen als Bijlage 2.
Er zijn op basis van een melding Activiteitenbesluit op dit moment 150 schapen, 10 geiten, 40 volwassen pony´s en 10 pony´s in opfok binnen het plangebied toegestaan. De stiktofuitstoot en -depositie die hiermee samenhangt, komt te vervallen. Onderhavig plan leidt alleen tot een tijdelijke uitstoot van stikstof vanwege de sloop van de bedrijfsbebouwing en de bouw van de nieuwe woning. Uit de Aeriusberekening blijkt dat de sloop- en realisatiefase leidt tot een tijdelijke emissie van 7,04 kg NOx, terwijl er een uitstoot van 261 kg NH3 per jaar verdwijnt door de beëindiging van het agrarisch bedrijf. De nieuwe woning wordt gasloos gebouwd en is in de gebruiksfase dus emissieneutraal. Verder neemt het aantal verkeersbewegingen af ten opzichte van de huidige situatie. Per saldo zal de stikstofuitstoot en -depositie door onderhavig plan afnemen en is sprake van een positief effect op omliggende stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De berekening laat in ieder geval zien dat er geen verschillen > 0,00 mol/ha/jr zijn.
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een inventarisatie naar natuurwaarden binnen het plangebied uitgevoerd. Het doel hiervan is: nagaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied op 12 februari 2020 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. In het navolgende zijn de belangrijkste conclusies van het onderzoek samengevat. Voor de details van het onderzoek wordt verwezen naar de 'Beknopte natuurtoets Jannes Brugginkweg 1, Hoogersmilde' die is opgenomen als Bijlage 3.
Het plangebied zal naar verwachting veranderen, maar niet volledig ongeschikt worden als foerageergebied voor de te verwachten vleermuissoorten die in het plangebied foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied van vleermuizen, ten gevolge van de werkzaamheden, treden niet op.
Bij uitvoering van het plan wordt het plangebied mogelijk minder geschikt als foerageergebied voor roofvogels en uilen met jaarrond beschermde nestplaatsen, zoals buizerd. Het plangebied vormt echter hooguit een klein onderdeel van het foerageergebied van deze soort en bovendien is in de directe omgeving in ruime mate alternatief foerageergebied voor deze soort aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treden dan ook niet op.
Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Drenthe. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
In het kader van de soortenbescherming is geconstateerd dat nader onderzoek moet uitwijzen of in de boerderij verblijfplaatsen van vleermuizen en/of nesten van huismussen aanwezig zijn. Echter, de bedrijfsbebouwing is op basis van een al eerder verstrekte sloopvergunning en door miscommunicatie inmiddels verwijderd. Het nader onderzoek kan daardoor niet meer uitgevoerd worden. De sloper verklaart dat er tijdens de sloopwerkzaamheden geen nesten van huismussen en (verblijfplaatsen van) vleermuizen zijn aangetroffen. Met de initiatiefnemer is afgesproken dat er in de nieuwe woning - bij wijze van 'compensatie' - permanente vleermuisvoorzieningen en mussenkasten gecreëerd worden.
Gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Drents-Friese Wold’ kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten. Op basis van de inrichting van het tussenliggende gebied met bebouwing, wegen en de aard van de ontwikkeling, zijn andere potentiële effecten op het Natura 2000-gebied eveneens op voorhand uit te sluiten (zie ook 4.1.8).
Gezien de afstand tot beschermde gebieden en de aard van het plan zijn geen negatieve effecten te verwachten op het NatuurNetwerk Nederland. De ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Tijdens de gebiedsinventarisatie is niet gebleken dat er soorten aanwezig zijn waarvoor een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig is. Wel is aanbevolen om de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en nesten van huismussen nader te onderzoeken. Dit is, zoals aangegeven, niet meer mogelijk omdat de bedrijfsbebouwing inmiddels gesloopt is.
Het planvoornemen is niet van invloed op beschermende gebieden, te weten Natura 2000-gebieden of het NatuurNetwerk Nederland.
Beleid
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Deze paragraaf laat zien hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het projectgebied ligt in het beheergebied van waterschap Drents Overijsselse Delta. Het waterbeleid voor dit gebied is onder meer vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, de Visie Beheer en Onderhoud 2050, de nota Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik.
Plangebied
De huidige en toekomstige inrichting van het plangebied is toegelicht in Hoofdstuk 2. Daaruit blijkt dat er circa 285 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt wordt en dat daarvoor in de plaats een woning met bijgebouw van in totaal 250 m2 wordt terug gebouwd. Er is dus per saldo sprake van een afname in verhard oppervlak. Voor de nieuwe woning zal gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Uitspoeling van verontreinigende stoffen naar het grond- of oppervlaktewater wordt zo voorkomen.
Na sloop en vervangende nieuwbouw wordt het bestaande erf heringericht. Daarvoor zullen geen sloten gedempt of gegraven worden.
Het regenwater dat afstroomt van verharde oppervlakten zal plaatselijk in de bodem geïnfiltreerd worden. Bij hevige regenval zal gebruik worden gemaakt van de sloten die aan de randen van het perceel liggen.
Vastgesteld kan worden dat onderhavig plan niet van invloed is op de plaatselijke waterhuishouding.
Watertoetsprocedure
Op 26 februari 2020 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen. Hieruit is naar voren gekomen dat de 'korte procedure' van toepassing is (zie Bijlage 4).
Archeologie
Archeologische waarden dienen op grond van de (aangepaste) Monumentenwet 1988 te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Zoals aangegeven is in het geldende bestemmingsplan aan het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' toegekend. Daardoor geldt er een onderzoeksplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij meer dan 1000 m2 aan grond wordt vergraven en de ontgravingsdiepte meer dan 30 cm bedraagt. Dit is niet het geval voor onderhavig planvoornemen. Er wordt voor de sloop en vervangende nieuwbouw gezamenlijk circa 600 m2 aan grondoppervlak vergraven. Archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) bepaald dat overheden verplicht zijn cultuurhistorie integraal mee te wegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Dit is gebeurd door raadpleging van provinciale en gemeentelijke beleidsnota's en door het uitvoeren van een cultuurhistorische analyse. Een en ander is verwerkt in Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 3. Daaruit blijkt dat het nieuwe woonerf past bij de historisch gegroeide (landschappelijke) kwaliteiten van het plangebied. Ten aanzien van de huidige bedrijfsbebouwing kan nog worden opgemerkt dat deze niet op de lijst met rijksmonumenten of provinciale monumenten is vermeld. De karakteristieke panden binnen de gemeente Midden-Drenthe zijn als zodanig aangeduid op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe'. Voor de Jannes Brugginkweg 1 is geen aanduiding 'karakteristiek' opgenomen.
Het onderhavige wijzigingsplan wordt mogelijk gemaakt met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 4.9i van het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe' (vastgesteld dd. 26 januari 2012) en de 'Correctieve herziening buitengebied Midden Drenthe' (vastgesteld dd. 6 maart 2014). Een wijzigingsbevoegdheid stelt burgemeester en wethouders in staat te besluiten om de bestemming van een locatie te wijzigen, onder de in het bestemmingsplan opgenomen voorwaarden. De procedure die wordt doorlopen, is vastgelegd in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is tevens van toepassing.
Het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid dient samen te gaan met een toelichting. In een dergelijke toelichting wordt uiteengezet of er vanwege de voorgenomen wijziging sprake is van ‘een goede ruimtelijke ordening’. In voorliggende toelichting is de uitvoerbaarheid verantwoord. Het wijzigingsplan zelf bestaat uit een verbeelding en regels.
Aan het plangebied is de bestemming ‘Wonen’ toegekend (conform artikel 28 uit het moederplan). Het deel dat buiten het nieuwe woonperceel ligt en aan het landelijk gebied wordt ‘teruggegeven’, krijgt de bestemming ‘Agrarisch met waarden - 1’ (conform artikel 4 uit het moederplan). Hier mag niet gebouwd worden en is ook geen inrichting als tuin mogelijk.
Op grond van de bestemming ‘Wonen’ is onder meer bepaald dat het maximum bebouwingsoppervlak voor het hoofdgebouw en alle bijbehorende bouwwerken maximaal 250 m2 mag bedragen. Verder gelden voor het hoofdgebouw een goot- en bouwhoogte van 3,5 respectievelijk 9 m. Verder zijn aan de bestemming ‘Wonen’ de volgende voorwaardelijke verplichtingen toegevoegd:
Het wijzigingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving en de bijbehorende verbeelding is aangesloten op de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het wijzigingsplan voldoet aan de digitale verplichting zoals deze per 1 januari 2010 van kracht is.
De kosten voor realisatie van onderhavig plan komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Dat geldt ook voor eventuele planschadekosten, die daarmee dus ‘anderszins verzekerd’ zijn. Omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is, zal het college bij de vaststelling van het wijzigingsplan tevens besluiten dat er geen exploitatieplan zal worden vastgesteld. Dit is conform artikel 6.12 onder 2 van de Wet ruimtelijke ordening.
Met de initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst afgesloten waarin vastgelegd wordt dat eventueel uit te betalen vergoedingen voor planschade, verhaald worden op de initiatiefnemer.
Dit wijzigingsplan wordt in het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan de 'overlegpartners', waaronder de provincie Drenthe en het waterschap Drents Overijsselse Delta. Het plan wordt daarnaast voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Als het vooroverleg of de terinzagelegging aanleiding geeft tot planaanpassingen, dan zullen die te zijner tijd in deze paragraaf worden vermeld.