direct naar inhoud van Regels
Plan: Halerweg 11 / Hoofdstraat ong. te Zwiggelte
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-ONT1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

het bestemmingsplan “Halerweg 11 / Hoofdstraat ong. te Zwiggelte” van de gemeente Midden-Drenthe;

1.2 het bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-ONT1 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aan- of uitbouw:

een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aangebouwd bijgebouw:

een met het (hoofd)gebouw verbonden en/of een aan het (hoofd)gebouw aanwezig zijnd gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.7 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteiten:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteiten in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kunnen worden uitgeoefend;

1.8 aan-huis-verbonden beroep:

het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, assurantiebemiddelaar, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtseurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist, tandarts, tandartsspecialist, tuin en landschapsarchitect, verloskundige, dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat, in combinatie met de woonfunctie als hoofdfunctie, kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw, aan- of uitbouw en/of bijgebouw(en) dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;

1.9 achtererf:

het achter de woning gelegen gedeelte van het erf, voorzover gelegen achter de achtergevel en het verlengde daarvan en tussen de zijdelingse perceelgrenzen;

1.10 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.11 archeologisch waardevol gebied:

een gebied waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

1.12 archeologische waarden:

voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingsbeeld:

de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap. Bij de afweging van het begrip ‘bebouwingsbeeld’ zal het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe, zoals opgenomen in Bijlage 1, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;

1.15 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden;

1.16 bed & breakfast(eenheid):

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor recreatief nachtverblijf en ontbijt;

1.17 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.18 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimte en dergelijke;

1.19 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.20 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.21 bestaande:
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een vergunning;
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan;
1.22 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 bijgebouw:

een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw, vrij­staand dan wel aangebouwd;

1.25 boerderijpand:

het gebouw behorende tot het voormalige agrarische bedrijf, waarin oorspronkelijk het woongedeelte en de stal was ondergebracht en dat oorspronkelijk als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is gebouwd;

1.26 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van onderbouw en zolder;

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.31 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.32 buitenschoolse opvang:

een opvang buiten de reguliere schooltijden bedoeld voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar die de basisschool bezoeken;

1.33 coachingsbedrijf:

een locatie waar verschillende voorzieningen gericht op het gezonder leven een plek hebben, waaronder personal training (zoals de kettlebel-training), yoga, massage en voorlichting over gezond eten. Al deze activiteiten hebben geen geluidsuitstraling naar omliggende percelen. Alsmede ondersteunende en/of ondergeschikte functies die onderdeel uitmaken van het coachingsbedrijf zijn toegestaan, zoals een kantoorvoorziening, gemeenschappelijke ruimten en ondergeschikte horeca.

1.34 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;

1.35 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.36 dienstverlenend bedrijf:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s, galerieën en naar de aard daar­mee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.37 educatief medegebruik:

een educatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit educatief gebruik is toegestaan;

1.38 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop en een seksautomatenhal;

1.39 evenement:

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toe­gankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optochten, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten op een locatie die vaker dan tweemaal per jaar wordt gebruikt, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de Kansspelen, en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

1.40 gastouderopvang:

een specifieke vorm van kinderopvang in de eigen woning van de gastouder of woning waar de kinderen woonachtig zijn met, op grond van de Wet kinderopvang, een maximum van 6 kindplaatsen, waarbij ook de eigen kinderen tot 10 jaar meetellen;

1.41 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.43 geluidsgevoelige functies:

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.44 geluidsgevoelige objecten/gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.45 gevel:

een gevel, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, betreffende een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak en uitgezonderd de bepalingen in artikel 1b lid 5 Wet geluidhinder.

1.46 gevoelige bestemming:

woonbestemming of een andere bestemming waar mensen permanent verblijven, niet zijnde een bedrijfswoning;

1.47 groepsaccommodatie:

een verblijf of meerdere verblijven met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeermiddelen of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantiedoeleinden en andere recreatieve doeleinden;

1.48 hogere waarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.49 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel in bouwkundig opzicht qua massa en vorm, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.50 kampeermiddel:
  • a. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
1.51 kap:

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;

1.52 (agrarisch) kinderdagverblijf:

het opvangen van kinderen in de vorm van een kinderdagverblijf voor 0-4 jarigen met daarbij buitenschoolse opvang voor 4-12 jarigen, als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf in het buitengebied of ondergeschikt aan de woonbestemming in een voormalige boerderij;

1.53 kleinschalig kampeerterrein:

een nevenactiviteit bij een (bedrijfs)woning in de vorm van een kampeerterrein, met dien verstande dat:

  • 1. toegestaan is een onbeperkt aantal mobiele kampeermiddelen te plaatsen;
  • 2. het kampeerterrein inclusief alle voorzieningen minimaal 0,2 ha en maximaal 1 ha groot is;
  • 3. het kampeerseizoen van 15 maart tot 1 november loopt en daarbuiten het terrein leeg is. In uitzondering hierop mogen de eventueel aanwezige trekkershutten en/of bijgebouwen ten behoeve van het kampeerterrein, zoals een sanitair gebouw, ook buiten het seizoen aanwezig zijn, met dien verstande dat de trekkershutten alleen in het kampeerseizoen gebruikt mogen worden;
1.54 kleinschalige recreatievoorziening:

recreatie als nevenactiviteit in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein, bed & breakfast of dagrecreatie;

1.55 kleinschalige windturbine:

een bouwwerk voor het opwekken van electrisch vermogen uit wind, met een ashoogte van niet meer dan 15,00 m;

1.56 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.57 landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. Bij de afweging van het begrip 'landschappelijke waarden' zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van Midden-Drenthe (februari 2000) steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;

1.58 logiesverstrekkend bedrijf

een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies wordt verstrekt, waarbij naast nachtverblijf tevens dagverblijf en maaltijdbereiding mogelijk is;

1.59 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;

1.60 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.61 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling. Onderdeel van de afweging van het begrip ‘milieusituatie’ zal ook de bodembescherming zijn;

1.62 minicamping:

een nevenactiviteit bij een (bedrijfs)woning in de vorm van een kampeerterrein, met dien verstande dat:

  • 1. er maximaal 15 kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;
  • 2. het kampeerseizoen van 15 maart tot 1 november loopt en daarbuiten het terrein leeg en buiten gebruik is. In uitzondering hierop mogen de eventueel aanwezige bijgebouwen ten behoeve van het kampeerterrein, zoals een sanitair gebouw, ook buiten het seizoen aanwezig maar niet in gebruik zijn;
1.63 natuukampeerterrein

een kampeerterrein, gelegen in de natuur, met zeer bescheiden voorzieningen;

1.64 natuurlijke waarden:

de abiotische en biotische waarden van een gebied;

1.65 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig nood­zakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.66 overkapping:

een bouwwerk voorzien van een plat dak, dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;

1.67 paardrijdbak:

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.68 peil:
  • 1. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
  • 2. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
  • 3. bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
  • 4. bij aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij of aan een bestaande woning: de bestaande peilmaat van de woning;
1.69 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.70 recreatief nachtverblijf:

een recreatiewoning, caravan, stachalet, trekkershut of ander gebouw dat gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.71 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.72 recreatiewoning:

een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet, (sta)chalet, stacaravan, tenthuisje, trekkershut en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat of die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar recreatief te worden bewoond;

1.73 relatie:

een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven bestemmings­vlakken met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bestemmingsvlak;

1.74 risicogevoelig bouwwerk c.q. object:

een bouwwerk c.q. object, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;

1.75 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin be­drijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, pros­titutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.76 sociaal-culturele doeleinden:

gebruik gericht op de sociale en culturele situatie van een individu of groep;

1.77 stachalet:
  • 1. een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
  • 2. een stacaravan met een grotere oppervlakte dan 40 m²;
1.78 tenthuisje:

een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, waaronder in ieder geval tentdoek, niet zijnde een kampeermiddel of een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.79 trekkershut:

houten blokhut of soortgelijke lichte constructie voor 4-6 personen met slaap-, kook- en zitgelegenheid voor recreatief dag- en/of nachtverblijf voor passanten;

1.80 verblijfsrecreatie:

recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.81 vloeroppervlak:

totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen;

1.82 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, voor zover het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel(s);

1.83 voorgevelrooilijn:
  • 1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
    • a. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • 2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als bedoeld onder 1 aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    • a. bij een wegbreedte van ten minste 15 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
    • b. bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
    • c. bij een wegbreedte tussen de 10 m en de 15 m, de lijn gelegen op een afstand, die gelijk is aan de wegbreedte, uit de as van de weg;
1.84 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.85 vrijstaand gebouw:

een niet met het hoofdgebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.86 watergang:

een min of meer lijnvormig watervoerend object met vrij wateroppervlak, zoals een beek, een vaart, een sloot of een greppel;

1.87 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

1.88 zorgfunctie:

een zorgfunctie als neventak bij een bedrijf, waarbij de personen met een zorgbehoefte als dagbesteding werkzaam zijn binnen het bedrijf.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel;

  • b. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • c. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  • d. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste kant van het dak of van de kap. De goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak;

  • e. de hoogte van een stacaravan:

vanaf de onderkant van het wiel tot aan het hoogste punt van het bouwwerk;

  • f. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  • g. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  • h. de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

  • i. breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkste hoofdgevelvlaken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

  • j. de ashoogte van een windturbine:
  • 1. turbines met een horizontale as:

vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein;

  • 2. turbines met een verticale as:

vanaf de rotor tot aan het aansluitende afgewerkte terrein;

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-ONT1_0026.png"

  • k. de tiphoogte van een windturbine:
  • 1. turbines met een horizontale as:

de ashoogte van een windturbine plus de straal van de rotorcirkel;

  • 2. turbines met een verticale as:

de ashoogte van een windturbine plus het deel van de rotorbladen dat daarboven uit steekt;

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-ONT1_0027.png"

  • l. de rotordiameter:

de diameter wordt bepaald door het maximale bereik van de rotordiameter, gemeten loodrecht op de as;
afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hlrwg11enHfdstrtZW-ONT1_0028.png"

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:

  • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
  • 2. erkers, die voldoen aan de bestemmingsregels;
  • 3. wolfseinden;
  • 4. overstekende daken en/of luifels kleiner dan 0,75 m;
  • 5. balkons die minder dan 1 m buiten de gevel steken;

buiten beschouwing gelaten.
 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden -1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. cultuurgrond;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden van het jonge veld- en veenontginningenlandschap en in het bijzonder het open karakter van dit landschap;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
  • d. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • g. bestaande landbouwwegen, alsmede voet- en fietspaden en overige infrastructurele voorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin angewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, geen erven zijnde, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woonhuizen;
  • b. het gebied ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten – bijgebouw' is geen achtererfgebied zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor zover het gaat om bijgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. groenvoorzieningen;
  • d. infrastructurele voorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbijbehorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 7,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 1,00 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met:
    • 1. een aan huis verbonden beroep;
    • 2. mantelzorg;
    • 3. een gastouderopvang;

met de daarbij behorende:

  • b. woningen;
  • c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • d. tuinen, erven en terreinen;
  • e. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
    • 2. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste één;
    • 3. de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de weg zal ten minste de afstand bedragen zoals die is opgenomen in het als Bijlage 2 toegevoegd Ruimtelijk kwaliteitsplan;
    • 4. de oppervlakte zal ten hoogste 200 m² bedragen;
    • 5. de goothoogte zal ten hoogste 3,5 m bedragen;
    • 6. de bouwhoogte zal ten hoogste 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de ter plaatse aangeduide maximum bouwhoogte, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt;
    • 7. de breedte van de woning zal ten hoogste 10 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande breedte indien deze meer bedraagt;
    • 8. de dakhelling zal ten minste 30° bedragen;
    • 9. de dakhelling zal ten hoogste 60° bedragen;
    • 10. de minimale afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 3 m.
  • b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw worden gebouwd. In afwijking hiervan mogen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op dezelfde hoogte van de voorgevel dan wel voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, mits uitvoering wordt gegeven aan het in Bijlage 2 opgenomen Ruimtelijk Kwaliteitsplan, dan wel ter plaatse van de bouwaanduiding 'aan-een-gebouwd' het bijgebouw geïntegreerd met het hoofdgebouw, conform de opzet zoals weergegeven in Bijlage 2 Ruimtelijk Kwaliteitsplan;
    • 2. vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zullen volledig binnen een afstand van 25 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie, dan wel binnen het bouwvlak met de specifieke aanduiding 'bijgebouwen';
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 60 m² bedragen;
    • 4. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen;
    • 5. de goothoogte zal ten hoogste 3,5 m bedragen;
    • 6. de bouwhoogte zal ten hoogste 6,6 m bedragen, dan wel ten hoogste 9 m ter plaatse van de aanduiding 'aan-een-gebouwd';
    • 7. de dakhelling zal ten minste 30° bedragen;
    • 8. de dakhelling zal ten hoogste 60° bedragen
  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat het aantal vlaggenmasten niet meer dan twee bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 7 m, met dien verstande dat uitsluitend bestaande lichtmasten zijn toegestaan.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld (met name karakteristieke gebouwen en bomen, aaneengesloten bebouwing en het open karakter);
  • de verkeersveiligheid.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in artikel 14.2 gehanteerd.

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2 sub a onder 3:

en worden toegestaan dat de afstand tot de weg wordt verkleind met dien verstande dat:

  • 1. de voorkeursgrenswaarden voor geluidgevoelige gebouwen uit de Wet geluidhinder niet worden overschreden;
  • 2. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. lid 5.2 sub a onder 4:

en worden toegestaan dat de oppervlakte van de woning wordt vergroot tot ten hoogste 250 m²;

  • c. lid 5.2 sub a onder 7:

en worden toegestaan dat de breedte ten hoogste 20 m is voor woningen die parallel aan de weg zijn gesitueerd;

  • d. lid 5.2 sub b onder 2:

en worden toegestaan dat de bijgebouwen op een grotere afstand dan 25 m vanaf het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd, mits:

  • 1. een verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing; er wordt uitsluitend over gegaan tot verlening van de omgevingsvergunning als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
  • e. lid 5.2 sub b onder 4:

en worden toegestaan dat bij een hoofdgebouw waarvan het grondoppervlak kleiner is dan 50 m², de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde overkappingen meer dan 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt, met dien verstande dat:

  • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde overkappingen ten hoogste de helft van het bijbehorende achtererf mag bedragen met een maximum van 50 m²;
  • f. lid 5.2 sub b onder 7:

en worden toegestaan dat aan- en uitbouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld;

  • g. lid 5.2 sub c onder 3:

en worden toegestaan dat lichtmasten worden geplaatst bij bestaande paardrijbakken, dan wel nieuwe met omgevingsvergunning tot het afwijken van de gebruiksregels toegestane paardrijbakken, mits:

  • de hoogte maximaal 4 m bedraagt;
  • het aantal niet meer dan zes bedraagt;
  • de lichtmasten uitsluitend gericht zijn op de paardrijbak;
  • deze voldoen aan de milieukwaliteitseisen onder de specifieke gebruiksregels.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Toegestaan gebruik

In overeenstemming met deze bestemming is:

  • a. het gebruik van gedeelten van een woning, inclusief aan- en uitbouwen, en/of een bijgebouw bij de woning, voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het beroep wordt uitgeoefend door een van de bewoners van de woning, met dien verstande dat één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    • 2. de beroepsvloeroppervlakte in de woning bedraagt niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van de woning;
    • 3. de beroepsvloeroppervlakte in een bijgebouw bedraagt niet meer dan 45 m²;
    • 4. parkeren vindt op eigen erf plaats;
    • 5. er vindt geen detailhandel plaats anders dan productiegebonden detailhandel;
  • b. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. er mag niet meer dan 60 lux/m² worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak;
    • 2. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een hobbymatige paardenhouderij voor het hobbymatig houden van paarden, met dien verstande dat:
    • 1. onder hobbymatige paardenhouderij wordt verstaan alles wat niet als bedrijfsmatig wordt aangemerkt in de Beleidsnotitie Paardenhouderij, zoals opgenomen in de bijlage, dan wel diens rechtsopvolger;
    • 2. de hobbymatige paardenhouderij op ten minste 30 m van een woning van derden gelegen dient te zijn;
    • 3. maximaal 75 m2 aan stalruimte wordt gerealiseerd, mits de bebouwingsbepalingen voor bijgebouwen (waaronder de maximale oppervlakte aan bijgebouwen) uit 5.2 sub b niet worden overschreden;
    • 4. voorzieningen ten behoeve van de hobbymatige paardenhouderij geclusterd áchter de achtergevel van het woonhuis worden gerealiseerd.
5.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gedeelten van gebouwen voor bedrijfsdoeleinden anders dan een aan huis verbonden beroep anders dan bedoeld in lid 5.5.1 sub a;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van (verblijfs)recreatie;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • d. de aanleg van en het gebruik van gronden voor paardrijbakken, met uitzondering van bestaande paardrijbakken;
  • e. het gebruik van gronden voor zover deze zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van de bouwperceelgrenzen van naastgelegen bedrijven voor nieuwe geurgevoelige objecten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij.
5.5.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing ruimte voor ruimte kavels
  • a. Het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • b. In afwijking sub a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 18 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouw van de compensatiewoningen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
5.5.4 Voorwaardelijke verplichting sloop bebouwing Halerweg 11 in Zwiggelte

Het gebruik voor wonen overeenkomstig de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is uitsluitend toegestaan nadat de voormalige bedrijfsbebouwing aan de Halerweg 11 in Zwiggelte is gesloopt dan wel verwijderd binnen één jaar na inwerkingtreding van de exploitatieovereenkomst.

5.6 Afwijkingvan de gebruiksregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in artikel 14.2 gehanteerd.

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.5.2 sub a:

en worden toegestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van aan huis- verbonden bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
  • 2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf mogen uitsluitend inpandig worden verricht;
  • 3. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 45 m²;
  • 4. degene die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
  • 5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • 6. het gebruik levert geen ernstige hinder op voor het woonmilieu, dan wel doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
  • 7. van deze afwijkingsbevoegdheid wordt geen gebruik gemaakt ten behoeve van bedrijven die vergunningsplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
  • 8. bedrijfsactiviteiten zijn bovendien uitsluitend toegestaan voor zover deze voorkomen in, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de bedrijven categorie 1 en 2 van de in de Bijlage 3 opgenomen Staat van Bedrijven;
  • 9. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, mag geen detailhandel plaatsvinden;
  • 10. het gebruik zal geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • b. lid 5.5.2 sub d:

en worden toegestaan dat de gronden ten behoeve van een paardrijbak worden gebruikt, mits:

  • 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op de bestaande bebouwing;
  • 2. deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die mede zijn bestemd als Waarde – Archeologie 1 of Waarde - Grasland;
  • 3. de hoogte van de omheiningen van paardrijbakken ten hoogste 1,8 m zal bedragen tot een oppervlakte van maximaal 1.200 m2, met dien verstande dat de afrasteringen en omheiningen transparant zullen worden vormgegeven;
  • 4. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen en overigens ook is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • 5. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en archeologische waarden.

Artikel 6 Wonen - Voormalige boerderijen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Voormalige boerderijen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met:
  • een aan huis verbonden beroep dan wel bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijven, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid;
  • mantelzorg;
  • sociaal-culturele doeleinden;
  • een gastouderopvang;

met de daarbij behorende:

  • a. woningen;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • c. tuinen, erven en terreinen;
  • d. bouwwerken geen gebouwen zijnde;

alsmede voor:

  • e. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van bestaande hoofdgebouwen. Bij hoofdgebouwen wordt de uitwendige hoofdvorm bepaald door de goot- en bouwhoogte, de dakvorm, de dakhelling en de gevelindeling.
6.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd met de kenmerkende karakteristieke vorm van voormalige boerderijen;
    • 2. het aantal woningen per bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste één, dan wel ten hoogste het ter plaatse aangeduide aantal wooneenheden, met dien verstande dat in het laatste geval de hoofdgebouwen overeenkomstig de bestaande situatie vrijstaand, dan wel tot het bestaande aantal aaneen gebouwd dienen te worden;
    • 3. de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
    • 4. de oppervlakte zal ten hoogste 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
    • 5. de goothoogte zal ten hoogste 3,5 m bedragen;
    • 6. de bouwhoogte zal ten hoogste 9 m bedragen;
    • 7. de breedte van de woning zal ten hoogste 10 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande breedte indien deze meer bedraagt;
    • 8. de dakhelling zal ten minste 30° bedragen;
    • 9. de dakhelling zal ten hoogste 60° bedragen;
    • 10. de minimale afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
  • b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
    • 2. bebouwing verbonden door middel van de aanduiding ’relatie’ wordt aangemerkt als behorend tot één woonperceel;
    • 3. vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zullen volledig binnen een afstand van 25 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie;
    • 4. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 150 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer dan 150 m² bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen met een maximum van 250 m²;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen;
    • 6. de goothoogte zal ten hoogste 3,5 m bedragen, met dien verstande dat deze eis voor slechts één zijde van kapschuren geldt;
    • 7. de bouwhoogte zal ten hoogste 6,6 m bedragen;
    • 8. de dakhelling zal ten minste 30° bedragen;
    • 9. de dakhelling zal ten hoogste 60° bedragen.
  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat het aantal vlaggenmasten niet meer dan twee bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m, met dien verstande dat uitsluitend bestaande lichtmasten zijn toegestaan.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld (met name karakteristieke gebouwen en bomen, aaneengesloten bebouwing en het open karakter);
  • de verkeersveiligheid;
6.4 Afwijken van de bouwregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in artikel 14.2 gehanteerd.

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2 sub a onder 4:

en worden toegestaan dat de oppervlakte van het hoofgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 250 m2;

  • b. lid 6.2 sub b onder 3:

en worden toegestaan dat de bijgebouwen op een grotere afstand dan 25 m vanaf het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd, mits:

  • een verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing; er wordt uitsluitend over gegaan tot verlening van de omgevingsvergunning als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
  • c. lid 6.2 sub b onder 4 en 5:

en worden toegestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • d. lid 6.2 sub b onder 9:

en worden toegestaan dat aan- en uitbouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld;

  • e. lid 6.2 sub d onder 3:

en worden toegestaan dat lichtmasten worden geplaatst bij bestaande paardrijbakken, dan wel nieuwe met omgevingsvergunning tot het afwijken van de gebruiksregels toegestane paardrijbakken, mits:

  • de hoogte maximaal 4 m bedraagt;
  • het aantal niet meer dan zes bedraagt;
  • de lichtmasten uitsluitend gericht zijn op de paardrijbak;
  • deze voldoen aan de milieukwaliteitseisen onder de specifieke gebruiksregels.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Toegestaan gebruik

In overeenstemming met deze bestemming is:

  • a. het gebruik van gedeelten van een woning, inclusief aan- en uitbouwen, en/of een bijgebouw bij de woning, voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een ander bedrijf uit categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijven, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend door een van de bewoners van de woning, met dien verstande dat één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    • 2. de beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte in de woning bedraagt niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van de woning;
    • 3. de beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte in een bijgebouw bedraagt niet meer dan 45 m²;
    • 4. parkeren vindt op eigen erf plaats;
    • 5. er vindt geen detailhandel plaats anders dan productiegebonden detailhandel;
  • b. het gebruik van verlichting voor een paardrijbak, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. er mag niet meer dan 60 LUX/m² worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak;
    • 2. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur;
  • c. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van een bed & breakfast ter plaatse van de aanduiding ‘bed & breakfast’, mits wordt voldaan aan de volgende regels:
    • 1. de nevenactiviteit wordt uitgevoerd bij een (bedrijfs)woning;
    • 2. er in totaal maximaal drie Bed & breakfasteenheden in de bestaande bebouwing toegestaan zijn, waarbij het aantal personen in totaal maximaal zes mag zijn;
    • 3. deze eenheden uitsluitend mogen worden gerealiseerd in bestaande hoofd- en/of bijgebouwen;
    • 4. er voor de bed & breakfasteenheden in het hoofdgebouw of in een bijgebouw uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen mogen worden gerealiseerd. Een ontbijtruimte en eventueel een woonkamer bevinden zich elders in het hoofdgebouw, dan wel in het bij het bijgebouw behorende hoofdgebouw. Er mogen geen keukenblokken of woonkamervoorziening in de bed & breakfasteenheden worden gemaakt;
    • 5. een bestaand bijgebouw ten behoeve van de bed & breakfast in de directe nabijheid van het hoofdgebouw dient te staan en een duidelijke relatie dient te hebben met het hoofdgebouw. De uiterlijke kenmerken van het bijgebouw moeten worden behouden. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd aan het bijgebouw
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een hobbymatige paardenhouderij voor het hobbymatig houden van paarden, met dien verstande dat:
    • 1. onder hobbymatige paardenhouderij wordt verstaan alles wat niet als bedrijfsmatig wordt aangemerkt in de Beleidsnotitie Paardenhouderij, zoals opgenomen in de bijlage, dan wel diens rechtsopvolger;
    • 2. de hobbymatige paardenhouderij op ten minste 30 m van een woning van derden gelegen dient te zijn;
    • 3. maximaal 75 m2 aan stalruimte wordt gerealiseerd, mits de bebouwingsbepalingen voor bijgebouwen (waaronder de maximale oppervlakte aan bijgebouwen) uit 6.2 sub b niet worden overschreden;
    • 4. voorzieningen ten behoeve van de hobbymatige paardenhouderij geclusterd áchter de achtergevel van het woonhuis worden gerealiseerd;
6.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gedeelten van gebouwen voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit anders dan bedoeld in lid 6.5.1 sub a;
  • b. het splitsen van een woning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van (verblijfs)recreatie;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • e. de aanleg van en het gebruik van gronden voor paardrijbakken, met uitzondering van bestaande paardrijbakken;
  • f. het gebruik van gronden voor zover deze zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van de bouwperceelgrenzen van naastgelegen bedrijven voor nieuwe geurgevoelige objecten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij;
  • g. bedrijfsmatige stalling en opslag van goederen buiten gebouwen.
6.5.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing voormalige boerderij
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig lid 6.1 zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • b. In afwijking sub a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 18 maanden na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
6.5.4 Voorwaardelijke verplichting bodemonderzoek

Het bouwen van gebouwen volgens het bepaalde in 6.2. is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat aangetoond is dat de bodem geschikt is voor de functie 'Wonen - Voormalige boerderijen', met dien verstande dat:

  • a. een verkennend bodemonderzoek (conform NEN5740) wordt uitgevoerd ter plaatse van de verdachte locaties;
  • b. indien nodig een aanvullend bodemonderzoek (conform NEN5707) wordt uitgevoerd;
  • c. indien uit de onderzoeken zoals bedoeld onder a en b blijkt dat de bodemkwaliteit ongeschikt is voor de boogde functies, dan dient de bodemkwaliteit geschikt gemaakt te worden alvorens de omgevingsvergunning voor de bouw van de gebouwen zoals bedoeld in artikel 6.2. wordt verleend.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in artikel 14.2 gehanteerd.

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.5.2 sub a:

en worden toegestaan dat een woning in combinatie met bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt, mits:

  • 1. het gaat om bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.2, zoals die zijn opgenomen in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, voor zover deze naar de aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijvigheid in de milieucategorieën 1 en 2;
  • 2. de bedrijfsactiviteiten worden gevestigd in de bestaande bebouwing, niet zijnde glasopstanden, met dien verstande dat de maximaal toegestane bedrijfsvloeroppervlakte 30% van de bestaande bebouwing bedraagt, met een maximum van in totaal 150 m2;
  • 3. de bedrijfsactiviteiten vanuit een oogpunt van milieuhygiëne geen belemmeringen voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven met zich meebrengen;
  • 4. de woonfunctie in het hoofdgebouw gevestigd blijft;
  • 5. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • 6. is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 7. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 8. er sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
  • b. lid 6.5.2 sub a:

In worden toegestaan dat een woning in combinatie met een kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang wordt gebruikt, mits:

  • 1. het gaat om een bedrijfsvorm uit categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijven;
  • 2. het beroep of bedrijf wordt in ieder geval uitgeoefend door een van de bewoners van de woning die gelegen is op het perceel waar de activiteit plaatsvindt;
  • 3. de bedrijfsvloeroppervlakte voor een kinderdagverblijf of een buitenschoolse opvang:
    • a. in geval gebruik wordt gemaakt van de woning of bijgebouwen behorende bij de woning niet meer bedraagt dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de genoemde gebouwen maar in ieder geval niet meer dan 45 m2 van dat oppervlak, of
    • b. in geval gebruik wordt gemaakt van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op hetzelfde perceel niet meer bedraagt dan 70 m2 van het bestaande vloeroppervlak van de genoemde bebouwing;

met dien verstande dat de totale oppervlakte voor kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang tezamen niet meer dan in totaal 70 m2 mag bedragen, dit is exclusief verkeersruimtes en sanitaire ruimtes;

  • 4. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • 5. er is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 6. er sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
  • 7. er geen opslag plaatsvindt van goederen, behorende bij het andere gebruik, buiten de gebouwen;
  • 8. er is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de ruimtelijke kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. lid 6.5.2 sub a:

en bedrijfsmatige opslag van caravans toestaan, mits:

  • 1. er sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
  • 2. de opslag binnen de bestaande bebouwing wordt ondergebracht;
  • 3. er geen opslag buiten de gebouwen plaatsvindt;
  • 4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. lid 6.5.2 sub b:

en worden toegestaan dat een gebouw wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:

  • 1. de oppervlakte van de woning voorafgaand aan de splitsing minimaal 180 m² zal bedragen;
  • 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en na splitsing nog steeds sprake is van één hoofdgebouw met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • 3. er voldoende parkeergelegenheid op het bijbehorende erf wordt aangelegd;
  • 4. is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 5. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  • 6. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. lid 6.5.2 sub e:

en worden toegestaan dat de gronden ten behoeve van een paardrijbak worden gebruikt, mits:

  • 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op de bestaande bebouwing;
  • 2. deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die mede zijn bestemd als Waarde - Archeologie 1 of Waarde – Grasland;
  • 3. de hoogte van de omheiningen van paardrijbakken ten hoogste 1,8 m zal bedragen tot een oppervlakte van maximaal 1.200 m2, met dien verstande dat de afrasteringen en omheiningen transparant zullen worden vormgegeven;
  • 4. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen en overigens ook is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • 5. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en archeologische waarden;

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het behoud van de mogelijk te verwachten archeologische waarden;
  • b. mogelijk archeologische waarden in niet gekarteerde gebieden.

met dien verstande dat:

  • c. de bestemming niet geldt voor het gebied dat is gelegen binnen 5 m uit het hart van leidingen die liggen binnen de dubbelbestemming Leiding – Gas.
7.2 Bouwregels

In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:

  • a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wabo een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van burgemeester en wethouders is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 sub a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar hun oordeel de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. De woorden ‘het rapport als bedoeld onder a’ dienen in dat geval te worden gelezen als ‘andere beschikbare informatie’.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    • 2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
    • 4. het aanplanten en/of het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd;

met dien verstande dat de omgevingsvergunning ook verplicht is voor:

  • gebieden met een kleinere oppervlaktemaat dan 1.000 m² en ondieper dan 30 cm die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m uit de bestemming Waarde - Archeologie -1 of de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologisch monument';
  • werkzaamheden op minder dan 30 cm diepte binnen de bestemming Natuur.
  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
    • 1. die plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    • 2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 3. die het normale onderhoud betreffen;
    • 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 5. die op archeologisch onderzoek zijn gericht.
  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar de werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en er een deskundigenadvies is ingewonnen, vaststaat dat geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden en eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
7.5 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde - Archeologie 2 wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Het bouwen van:
  • kleinschalige windturbines;
  • kleinschalige zonneparken; en
  • grondgebonden zonnepanelen

is niet toegestaan, met uitzondering van:

  • 1. kleinschalige windturbines, kleinschalige zonneparken en grondgebonden zonnepanelen waarvan de bouw wordt toegestaan in de regels van het bestemmingsplan;
  • 2. grondgebonden zonnepanelen binnen de bestemmingen Wonen en Wonen - Voormalige boerderijen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, behalve:
    • 1. binnen de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie 1, Recreatie - Verblijfsrecreatie 2, en Recreatie - Verblijfsrecreatie 3;
    • 2. op de gronden met een bestaand kleinschalig kampeerterrein,
    • 3. op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - minicamping’;
    • 4. op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein';
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • d. het storten van puin en afvalstoffen;
  • e. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • f. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
  • g. het vernielen en/of aantasten van monumentale bomen;
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie';
  • i. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • j. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • k. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf in de vorm van bed & breakfast, met uitzondering van bestaande bed & breakfastaccommodaties.
10.2 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.1 sub h en worden toegestaan dat de gronden tevens worden gebruikt ten behoeve van evenementen, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Vrijwaringszone - radiotelescoop

voor zover bouwwerken, andere werken en activiteiten, die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsregels en die mogelijk storing voor de Westerbork Synthese Radiotelescoop met bijbehorende instrumenten kunnen veroorzaken, zijn gelegen binnen de als zodanig aangegeven zonering van de radiotelescoop, zal met het oog op de mogelijke storingsgevolgen bij het vergunning verlenen, dan wel het toestemming verlenen, vooraf overleg worden gepleegd met, dan wel advies gevraagd worden aan de Stichting ASTRON teneinde een beeld te krijgen van die mogelijke storing. Burgemeester en wethouders nemen aan de hand van dat beeld of advies een besluit over het al dan niet verlenen van een vergunning, dan wel toestemming inzake dat bouwwerk, ander werk en/of activiteit, zodat er sprake blijft van een zoveel mogelijk ongestoord functioneren van de waarnemingsinstrumenten.

Als uitgangspunt hierbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – radiotelescoop 1’ niet mag voorzien in nieuwe bebouwings- en gebruiksmogelijkheden waarbij elektromagnetische straling ontstaat die een storend effect heeft op de waarnemingen van de radiotelescopen in die gebieden. Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – radiotelescoop 2’ geldt dat geen bedrijfsvestiging, -uitbreiding, intensivering van verkeer en andere activiteiten toe worden gestaan waarbij elektromagnetische straling ontstaat die een storend effect heeft op de waarnemingen van de radiotelescopen in die gebieden.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

a. Kleinschalige recreatie

de bestemmingsregels om als nevenactiviteit kleinschalige recreatie te ontwikkelen, mits:

  • 1. aangetoond is dat er sprake is van een ondergeschikte tak (nevenactiviteit) of deeltijdfunctie bij de hoofdbestemming;
  • 2. er uit een ondernemersplan blijkt dat de activiteit economisch haalbaar is en de recreatiefunctie voor het bestaand toeristisch aanbod een toegevoegde waarde heeft (vernieuwend of aanvullend);
  • 3. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven;
  • 4. aangetoond is dat op het eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, namelijk per standplaats en per bed & breakfasteenheid minimaal één parkeerplaats;
  • 5. uit een landschapsinpassingsplan blijkt dat de activiteit landschappelijk goed is ingepast, dat de aantrekkelijkheid van het platteland gewaarborgd blijft en dat de uitvoering van landschappelijke inpassingsmaatregelen wordt gegarandeerd;
  • 6. de bestemmingen zich overigens niet verzetten tegen de nieuwe activiteit, bijvoorbeeld bij de aanduidingen ter bescherming van natuurgebieden en waardevolle essen, of binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden – 3 en Agrarisch – Tuinbouw;

in de vorm van:

  • A. een kleinschalig kampeerterrein, inclusief alle noodzakelijke voorzieningen in de vorm van dagrecreatie, sanitair, beheer- en onderhoud, landschappelijke inrichting, erfinrichting, speeltoestellen en parkeerplaatsen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de nevenactiviteit wordt uitgevoerd bij een (bedrijfs)woning;
    • 2. de totale oppervlakte die in gebruik is voor recreatie met bijbehorende activiteiten minimaal 0,2 en maximaal 1 ha bedraagt;
    • 3. er alleen kampeermiddelen zijn toegestaan en dus geen vaste standplaatsen zoals recreatieve nachtverblijven, stacaravans en huisjes;
    • 4. het kampeerseizoen loopt van 15 maart tot 1 november. Buiten deze periode zijn er geen kampeermiddelen aanwezig en is het terrein niet in gebruik;
    • 5. er maximaal drie eenvoudige trekkershutten met slaapkamer en kookgelegenheid, maar zonder toilet en douche zijn toegestaan op het terrein. De maximale oppervlakte van een trekkershut bedraagt 30 m², de maximale bouwhoogte is 5 m en de trekkershut heeft maximaal één bouwlaag. De trekkershutten mogen uitsluitend worden gebouwd aansluitend aan de bestaande bebouwing. De trekkershutten mogen buiten het kampeerseizoen niet worden gebruikt;
    • 6. er 50 m2 aan bijgebouwen en/of overkappingen extra mag worden gebouwd, welke onder andere voor sanitaire voorzieningen gebruikt mogen worden. Deze vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen dienen aansluitend aan de bestaande bebouwing gebouwd te worden. De maximale bouwhoogte bedraagt 3,5 m. De bijgebouwen en/of overkappingen bestaan uit maximaal één bouwlaag. Tevens is het toegestaan om in de bestaande bebouwing behorende bij het hoofdgebruik ruimten geschikt te maken voor sanitaire voorzieningen;
    • 7. een kampeerterrein inclusief de benodigde parkeergelegenheid:
      • ten minste 50 m van de grens van de denkbeeldige vierhoek van een buiten het kampeerterrein gelegen agrarische bedrijfswoning is gesitueerd, dan wel,
      • ten minste 50 m van de grens van het bestemmingsvlak waar een (bedrijfs)woning gebouwd kan worden, is gesitueerd of, in het geval dat er in het bestemmingsvlak van de (bedrijfs)woning waarbij het kampeerterrein aangevraagd wordt een of meerdere woning(en) van derden aanwezig is, zijn of kunnen zijn, moet er ten minste 50 m tot de perceelsgrens van die woning(en) van derden aangehouden worden;
    • 8. het kampeerterrein gelegen moet zijn aansluitend aan de bestaande bebouwing;
  • B. een bed&breakfast onder de voorwaarden dat:
  • 1. de nevenactiviteit wordt uitgevoerd bij een (bedrijfs)woning;
  • 2. er in totaal maximaal drie bed & breakfasteenheden in de bestaande bebouwing toegestaan zijn, waarbij het aantal personen in totaal maximaal zes mag zijn;
  • 3. deze eenheden uitsluitend mogen worden gerealiseerd in bestaande hoofd- en/of bijgebouwen;
  • 4. er voor de bed & breakfasteenheden in het hoofdgebouw of in een bijgebouw uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen mogen worden gerealiseerd. Een ontbijtruimte (niet nodig indien het ontbijt op de kamer wordt geserveerd) en eventueel een woonkamer bevinden zich elders in het hoofdgebouw, dan wel in het bij het bijgebouw behorende hoofdgebouw. Er mogen geen keukenblokken of woonkamervoorziening in de bed & breakfasteenheden worden gemaakt;
  • 5. een bestaand bijgebouw ten behoeve van de bed & breakfast in de directe nabijheid van het hoofdgebouw dient te staan en een duidelijke relatie dient te hebben met het hoofdgebouw. De uiterlijke kenmerken van het bijgebouw moeten worden behouden. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd aan het bijgebouw;
  • C. een van de hoofdbestemming afwijkend gebruik in de vorm van dagrecreatie (zoals een doolhof, buitensportactiviteiten, een dierentuin, een theetuin en andere innovatieve ideeën) onder de voorwaarden dat:
    • 1. de oppervlakte die voor dagrecreatie gebruikt wordt ten hoogste 500 m² bedraagt;
    • 2. een terrein voor dagrecreatie inclusief de benodigde parkeergelegenheid:
      • ten minste 50 m van de grens van de denkbeeldige vierhoek van een buiten het terrein gelegen agrarische bedrijfswoning is gesitueerd, dan wel,
      • ten minste 50 m van de grens van het bestemmingsvlak waar een (bedrijfs)woning gebouwd kan worden is gesitueerd;
    • 3. er ten behoeve van de dagrecreatie ten hoogste 50 m2 extra aan bijgebouwen en/of overkappingen extra mag worden gebouwd. Deze vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen dienen aansluitend aan de bestaande bebouwing gebouwd te worden. De maximale bouwhoogte bedraagt 3,5 m. De bijgebouwen bestaan uit maximaal 1 bouwlaag;
  • D. een van de hoofdbestemming afwijkend en bij een kleinschalig kampeerterrein en/of een bed&breakfast en/of een vorm van dagrecreatie behorend ondergeschikt gebruik in de vorm van horeca-activiteiten onder de voorwaarde dat:
  • 1. alleen de bestaande bebouwing hiervoor mag worden gebruikt;
  • 2. ten behoeve van de horeca-activiteiten inclusief terras, keuken en zaal ten hoogste 100 m² van de bestaande bebouwing gebruikt mag worden;
  • 3. de horeca-activiteiten uitsluitend bestaan uit een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecagebruik dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van dranken en etenswaren, zoals een theehuisje, ijssalon, croissanterie, dagcafé, dagrestaurant, wijnhuis en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

2. Kleinschalige windturbines

de bestemmingsregels ten behoeve van het plaatsen van één (of twee) kleinschalige windturbine(s) met de bijbehorende kabels en de verankering van het transformatorhuis op gronden in het buitengebied en op bedrijventerreinen in Beilen en Westerbork, met dien verstande dat:

  • a. Kleinschalige windturbines uitsluitend mogen worden geplaatst:
    • 1. binnen een bouwperceel of direct aansluitend daaraan binnen een afstand van 25 meter vanaf de bouwperceelgrens, mits niet geplaatst achter het bouwperceel van een derde;
    • 2. achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, tenzij wordt aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het ruimtelijk beeld en de cultuurhistorische karakteristiek van het erf en de omgeving;
    • 3. passend in het landschap en de stedenbouwkundige structuur; hiertoe dient bij de aanvraag omgevingsvergunning een landschappelijk inpassingsplan te worden bijgevoegd;
  • b. de plaatsing van kleinschalige windturbines is uitgesloten ter plaatse van:
    • 1. gronden met de bestemming 'Waarde - Grasland', Agrarisch met waarden - 3 (beekdalen), Waarde - Archeologie 1 (archeologische monumenten), alsmede de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - Es' (essen);
    • 2. de gronden met de aanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone (Natura 2000-gebieden), alsmede de gronden die op grond van de provinciale verordening Drenthe als Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn aangewezen;
    • 3. gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - instemming Astron windturbines', tenzij er expliciet schriftelijk toestemming is gegeven door Astron;
    • 4. bouwpercelen waar provinciale monumenten en/of rijksmonumenten aanwezig zijn;
  • c. de ashoogte (zie wijze van meten artikel 2) maximaal 15,00 m bedraagt, conform de Provinciale omgevingsverordening Drenthe; indien gedurende de planperiode de Provicinale omgevingsverordening Drenthe ten aanzien van de ashoogte wordt verhoogd, wordt de nieuw vastgestelde bouwhoogte aangehouden:
  • d. de energieproductie van een kleinschalige windturbine:
    • 1. niet is bestemd voor commerciële doeleinden;
    • 2. 100% lokaal eigendom is;
    • 3. wordt gebruikt om te voorzien in de energievoorziening van het op het bouwperceel aanwezige bedrijf en/of van de lokale omgeving, mits er niet meer kleinschalige windturbines worden gebouwd dan noodzakelijk om in het lokale energieverbruik te voorzien;
  • e. de volgende afstandsregels in acht worden genomen:
    • 1. de wieken of de constructie van een kleinschalige windturbine mogen niet overhangen over openbaar toegankelijk gebied;
    • 2. de afstand van een kleinschalige windturbine tot het meest nabijgelegen geluidsgevoelige object, niet zijnde de eigen woning, bedraagt minimaal 4 maal de ashoogte van de kleinschalige windturbine; van deze minimale afstandsmaat kan worden afgeweken als kan worden aangetoond dat er van geluidshinder geen sprake is of als deze zo kan worden beperkt dat van hinder in redelijkheid geen sprake meer is;
    • 3. in verband met onderhoud van watergangen bedraagt de afstand van een kleinschalige windturbine tot de boveninsteek van een watergang minimaal 5 m; indien het waterschap ermee instemt, mag deze afstand minder dan 5 m bedragen;
    • 4. een kleinschalige windturbine staat op voldoende afstand van (beperkt) kwetsbare objecten, wegen, waterwegen en spoorwegen, buisleidingen, hoogspanningsleidingen en risicovolle inrichtingen, waarbij de normering uit de Handreiking Risicozonering Windturbines d.d. 21 januari 2020 moet worden aangehouden of, indien deze gedurende de planperiode wordt gewijzigd, de meest recente normering, met dien verstande dat:
      • de afstand tot (hoofd)aardgastransportleidingen en hoogspanningsleidingen meer bedraagt dan de masthoogte + 1/3 wieklengte, tenzij de leidingbeheerder instemt met een kortere afstand;
      • de afstand tot een hoogspanningsverbinding op zijn minst de maximale werpafstand bedraagt bij twee keer het maximale toerental van de kleinschalige windturbine, tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand;
    • 5. voor het verrichten van bouw- en aanlegactiviteiten binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg en de daarnaast gelegen gronden moet rekening worden gehouden met de afstanden die zijn vermeld in artikel 21 van het Besluit hoofdspoorweginfrastructuur. Wanneer activiteiten plaatsvinden binnen één van de in dat artikel genoemde beperkingengebieden, is een vergunning ex artikel 19 Spoorwegwet vereist;
  • f. advies dient te worden ingewonnen bij de netbeheerder over de aansluitmogelijkheid op het energienet, resulterend in een aansluitplan, waarin de locatie van de kabels en de aanleg van de kabels wordt meegenomen;
  • g. advies dient te worden ingewonnen bij Astron over de plaatsing van windturbines buiten de aanduiding 'overige zone - instemming Astron windturbines';
  • h. bij de aanvraag omgevingsvergunning een ecologische quickscan moet worden bijgevoegd, waaruit blijkt dat de plaatsing van de kleinschalige windturbine(s) geen negatieve gevolgen heeft voor de natuurwaarden;
  • i. het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden kan stellen aan de plaats, omvang en gebruik van de kleinschalige windturbine met betrekking tot:
    • 1. de bezonningssituatie;
    • 2. lichttoetreding in nabijgelegen bebouwing;
    • 3. zichtlijnen of visuele hinder;
    • 4. het voorkomen van slagschaduw;
    • 5. risico's voor gevoelige of kwetsbare objecten;
    • 6. geluidhinder;
    • 7. de mogelijkheid tot voortzetting dan wel uitbreiding van een bestaand bedrijf;
    • 8. rijks- en provinciale monumenten;
  • j. binnen een jaar nadat een kleinschalige windturbine definitief buiten gebruik is gesteld, deze constructie met de bijbehorende voorzieningen moet worden verwijderd.

c. Grondgebonden zonnepanelen bij bouwpercelen

bestemmingsregels ten behoeve van plaatsing van grondgebonden zonnepanelen op bouwpercelen, met dien verstande dat:

  • a. grondgebonden zonnepanelen uitsluitend mogen worden geplaatst indien:
    • 1. aangetoond is dat het plaatsen van de zonnepanelen op de daken binnen het bouwperceel technisch niet mogelijk is;
    • 2. ze worden geplaatst binnen een bouwperceel, tenzij aangetoond is dat binnen het bouwperceel niet voldoende ruimte is; in dit geval moeten de grondgebonden zonnepanelen wordten geplaatst aan de achterzijde van het bouwperceel, direct aansluitend daaraan, mits niet geplaatst achter het bouwperceel van een derde;
    • 3. passend in het landschap en de stedenbouwkundige structuur; hiertoe dient bij de aanvraag omgevingsvergunning een landschappelijk inpassingsplan te worden bijgevoegd, waarbij rekening wordt gehouden met de randvoorwaarden die de Handreiking landschappelijke inpassing zonneakkers aan de inrichting van de randen stelt;
    • 4. de totale omvang van de grondgebonden zonnepanelen past binnen de schaal van het landschap, waarbij de maximale omvang niet meer mag bedragen dan de omvang die op de daken binnen het bouwperceel geplaatst had kunnen worden om aan de eigen energiebehoefte binnen het bouwperceel te voldoen;
    • 5. er één type zonnepanelen en één plaatsingssysteem wordt toegepast;
    • 6. de zonnepanelen in maximaal twee hoofdrichtigen worden geplaatst en worden geclusterd;
    • 7. de bouwhoogte van de zonnepanelen niet meer bedraagt dan 2 m;
    • 8. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 9. ter plaatse transformatoren zijn toegestaan met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m (de verticale afstand van het hoogste punt van een gebouw of ander bouwwerk tot aan het gemiddelde peil van het aansluitende en afgewerkte terrein) en een oppervlakte die niet meer bedraagt dan aantoonbaar nodig is voor de grondgebonden zonnepanelen;
  • b. de plaatsing van grondgebonden zonnepanelen is uitgesloten ter plaatse van:
    • 1. gronden met de bestemming 'Waarde - Grasland', Agrarisch met waarden - 3 (beekdalen), Waarde- Archeologie 1 (archeologische monumenten), alsmede de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - Es' (essen);
    • 2. de gronden met de aanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone (Natura 2000-gebieden), alsmede de gronden die op grond van de provinciale verordening Drenthe als Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn aangewezen;
    • 3. gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - instemming Astron zonneparken', tenzij er expliciet schriftelijk toestemming is gegeven door Astron;
    • 4. bouwpercelen waar provinciale monumenten en/of rijksmonumenten aanwezig zijn;
  • c. de energieproductie van de grondgebonden zonnepanelen:
    • 1. niet is bestemd voor commerciële doeleinden;
    • 2. 100% lokaal eigendom is;
    • 3. wordt gebruikt om te voorzien in de energiebehoefte die samenhangt met de bestaande functie van dat bouwperceel;
  • d. de grondgebonden zonnepanelen op voldoende afstand liggen van gevoelige bestemmingen met het oog op geluidhinder, hinder door elektromagnetishe velden en hinder door schittering; ten aanzien van geluidhinder moeten de richtafstanden uit de VNG brochure 'bedrijven en milieuzonering' worden aangehouden;
  • e. de grondgebonden zonnepanelen op voldoende afstand liggen van hoofd)aardgastransportleidingen en hoogspanningsleidingen, voor de aan te houden afstand wordt advies ingewonnen van respectievelijk de leidingbeheerder en netbeheerder;
  • f. in verband met onderhoud van watergangen de afstand van een kleinschalig zonnepark tot de boveninsteek van een watergang minimaal 5 m bedraagt;
  • g. de grondgebonden zonnepanelen op voldoende afstand liggen van de hoofdspoorweginfrastructuur; indien deze op minder dan 700 m van de hoofdspoorweginfrastructuur worden aangelegd moet eerst een risicoberekening conform RLN00398 worden opgesteld en moet worden aangetoond dat er geen sprake is van hinderlijke of gevaarlijke lichtweerkaatsing; ProRail moet worden geïnformeerd over de uitkomsten voordat mag worden gestart met de plaatsing van de zonnepanelen;
  • h. voor het verrichten van bouw- en aanlegactiviteiten binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg en de daarnaast gelegen gronden rekening wordt gehouden met de afstanden die zijn vermeld in artikel 21 van het Besluit hoodspoorweginfrastructuur. Wanneer activiteiten plaatsvinden binnen één van de in dat artikel genoemde beperkingengebieden, is een vergunning ex artikel 19 Spoorwegwet vereist;
  • i. advies dient te worden ingewonnen bij de netbeheerder over de aansluitmogelijkheid op het energienet, resulterend in een aansluitplan;
  • j. advies dient te worden ingewonnen bij Astron over de aanleg van zonneparken buiten de aanduiding 'overige zone - instemming Astron zonneparken';
  • k. bij de aanvraag omgevingsvergunning een ecologische quickscan moet worden bijgevoegd, waaruit blijkt dat het plaatsen van de grondgebonden zonnepanelen geen negatieve gevolgen heeft voor de natuurwaarden;
  • l. het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden kan stellen aan de plaats, omvang en gebruik van de grondgebonden zonnepanelen met betrekking tot:
    • 1. lichttoetreding in nabijgelegen bebouwing;
    • 2. zichtlijnen of visuele hinder;
    • 3. risico's voor gevoelige of kwetsbare objecten;
    • 4. geluidhinder;
    • 5. rijks- en provinciale monumenten;
  • m. binnen een jaar nadat het gebruik van de grondgebonden zonnepanelen is beëindigd, de locatie in oorspronkelijke staat moet worden teruggebracht. Daarbij moeten alle bouwwerken, inclusief ondergrondse constructies, kabels en leidingen, worden verwijderd.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. enige bestemming, met uitzondering van de bestemming Natuur, wordt gewijzigd in de bestemming Water, dan wel de bestemming Water wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    • 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging en/of de aanleg van natuurvriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen en dergelijke van vaarwegen c.a.;
    • 2. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels behorende bij de betreffende bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de bestemming Waarde - Archeologie 1 wordt aangebracht, mits door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
  • c. de bestemming Waarde - Archeologie 3 wordt aangebracht, mits door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
  • d. de aanduiding ‘vrijwaringszone – buisleidingenstraat’ wordt aangebracht, indien daartoe als gevolg van regelgeving aanleiding bestaat.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Aanvullende werking welstandscriteria

De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

14.2 Algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden

Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van het bestemmingsplan verleend en er wordt uitsluitend overgegaan tot wijziging van het bestemmingsplan indien is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • de milieusituatie (toetsing aan de Wet geurhinder), natuurlijke (Natura 2000 en NNN) en landschappelijke waarden (open gebieden, robuuste landbouwgebieden), de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld, in de zin dat dit in overeenstemming dient te zijn met het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe zoals opgenomen in Bijlage 1, de beleidsnotitie Paardenhouderij zoals opgenomen in Bijlage 4, de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van Midden-Drenthe (februari 2000);
  • het zicht op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing;
  • de verkeersveiligheid.
14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de milieusituatie;
  • de landschappelijke waarden;
  • de natuurlijke waarden;
  • de geomorfologische waarden;
  • de cultuurhistorische waarden;
  • de archeologische waarden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, onder andere ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en het zicht op de karakteristieke en monumentale bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.

Bij het stellen van nadere eisen is het beeldkwaliteitsplan Buitengebied gemeente Midden-Drenthe zoals opgenomen in Bijlage 1, mede toetsingsgrond.

14.4 Natuurbeschermingstoets

Bij toepassing van de bevoegdheid middels omgevingsvergunning af te wijken en wijzigingsbevoegdheden in dit bestemmingsplan dient voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, dan wel een wijzigingsplan wordt vastgesteld, te zijn aangetoond dat op voorhand redelijkerwijs is te verwachten dat:

  • een Natuurbeschermingswetvergunning, indien vereist, kan worden verleend;
  • redelijkerwijs is te verwachten dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet, indien vereist, kan worden verleend.
14.5 Parkeernorm

Als uitgangspunt geldt dat in alle bestemmingen op eigen erf dient te worden geparkeerd. Hiervan kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken indien in het geval van nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van deze ontwikkeling op een goede wijze kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan 'Halerweg 11 / Hoofdstraat ong. te Zwiggelte' van de gemeente Midden-Drenthe.