Plan: | Inrichtingsplan Dwingelderveld, Midden-Drenthe |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1731.DWVELD-VST1 |
De aan te leggen aarden wallen langs de A28 zal eventueel aanwezige archeologische resten in de bodem verstoren en/of vernietigen. Daarom dient voorafgaand aan de geplande realisatie een inventariserend archeologisch veldonderzoek te worden uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het lokaliseren en begrenzen van de relatief lager gelegen delen (depressies, beekdalen). Hier zullen bodemingrepen plaatsvinden. Op de hoger gelegen delen wordt de grond van de wallen direct op het maaiveld geworpen.
Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (IVO-B) en de rapportage hierover voor de aanleg van de geluidswal en het ecoduct (zie bijlage 4). De onderzoeken zijn uitgevoerd conform de provinciale richtlijnen. Door middel van het bureauonderzoek zijn de reeds bekende en te verwachten archeologische waarden geïnventariseerd. Deze gegevens zijn vertaald naar een specifiek verwachtingsmodel voor het plangebied die vervolgens in het veld getoetst zijn aan de hand van een verkennend booronderzoek. Dit onderzoek is gericht op de vaststelling van de mate van gaafheid van de bodem en het opsporen van vindplaatsen.
Bureauonderzoek
Het doel van het bureauonderzoek is de bekende en potentiële archeologische waarden van het plangebied in kaart te brengen. Hiertoe is onder andere gebruik gemaakt van bodemkaarten, de geomorfologische kaart, de Archeologische Monumentenkaart (AMK), het Archeologisch informatie Systeem (Archis2) van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM), IKAW, CHW van de provincie Drenthe, KICH en overige relevante literatuur. Aan de hand van deze gegevens is een archeologische verwachting opgesteld.
Geluidwal
De verwachtingswaarde voor delen van het tracé is hoog. Er is een hoge trefkans op de aanwezigheid van archeologische resten. Er is een AMK-terrein geregistreerd (monumentnummer 14298) gelegen langs de A28. Het betreft een gebied met daarin mogelijk sporen van bewoning uit het Mesolithicum en het Neolithicum en van activiteiten uit een onbekende periode vanaf de IJzertijd.
De vondsten die in het gebied zijn gedaan betreffen aardewerk en vuursteen uit het Neolithicum. Ook is er een deel van een vroeg-Middeleeuwse, Germaanse ijzeren lans gevonden.
Er zijn geen aanwijzingen dat de bodem van het gebied in het recente verleden diep is aangetast, er worden derhalve geen bodemverstoringen verwacht dieper dan de huidige bouwvoor/strooisellaag. De verwachte fysieke kwaliteit met betrekking tot het aantreffen van intacte archeologische waarden is hoog.
Ecoduct
Het plangebied ligt in een voormalig heideveld, dat in de jaren ’30 van de 20ste eeuw is ontgonnen. De bodems bestaan voornamelijk uit moerige podzolgronden met een humushoudend zanddek en een moerige tussenlaag. Tijdens het ontginnen van de heidevelden heeft men over de relatief lager gelegen delen een zandlaag over het venige pakket gebracht, om het te egaliseren. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat er in recente tijden bewoning is geweest in het plangebied. Van recente verstoring van de bodem zal dan ook waarschijnlijk geen sprake zijn.
Omdat het plangebied waarschijnlijk niet tot diep in de ondergrond verstoord is, bestaat er een grote kans op het aantreffen van een intact bodemprofiel, wellicht met een podzol. Op het zand kunnen resten worden aangetroffen van steentijdnederzettingen vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum. De kans op het aantreffen van dergelijke nederzettingen is middelhoog, omdat het plangebied waarschijnlijk ook in de Steentijd relatief laaggelegen was, en dus minder geschikt voor bewoning. Hetzelfde geldt voor het aantreffen van bewoningsresten uit de Bronstijd tot en met de Romeinse Tijd.
Vanaf de Middeleeuwen zijn nederzettingen zoals Wijster, Spier en Beilen gesticht. Het plangebied ligt aan de weg van Spier naar Beilen. Vanwege deze ligging is het niet onwaarschijnlijk dat mensen door, of vlak langs het plangebied zijn gekomen, op doorreis naar het noorden of zuiden. Deze bewegingen zullen echter weinig tot geen sporen in de bodem hebben achtergelaten. Voor de Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd is er voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting.
Aan de westkant van de A28, waar het ecoduct zal aanvangen, is archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de aan te leggen geluidswal. Er zijn tijdens voorgaand onderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen en de bodem was grotendeels verstoord. De archeologische verwachting is derhalve laag. Aangezien de startplek slechts een (afkalvende) verbreding van deze geluidswal zal betreffen, welke verder geen invloed zal hebben op eventueel aanwezige archeologische resten, kan dit deel van het plangebied worden vrijgegeven.
Veldonderzoek
Geluidwal
Het veldonderzoek voor het inventariserende veldonderzoek is verricht van 23 maart tot en met 16 april 2009 door een KNA-archeoloog en een veldbodemkundig karteerder. Daarbij zijn voor de Geluidswallen 102 handmatige boringen verricht, direct langs de A28. Omdat er in dit deelgebied voornamelijk de vraag bestond hoe de bodem zal reageren op de druk van de geluidswallen, is er specifiek gelet op de bodemopbouw en de relatieve hoogteligging, naast het vaststellen van de intactheid van het bodemprofiel. Van de 103 boringen vertoonden 16 een intact profiel. In 23 boringen is een veenlaag aangetroffen. Deze veenlaag begint in sommige boringen direct aan het maaiveld, en bij andere boringen ligt deze veenlaag onder een dikke opgebrachte laag.
Het verloop van het reliëf langs de A28 is vrij grillig. Relatief hoger en lager gelegen delen wisselen elkaar af. Intacte bodems zijn aangetroffen in de relatief hoger gelegen delen en op de overgangen tussen laag en hoog. De bodems in de relatief lager gelegen delen van het gebied zijn voornamelijk als verstoord waargenomen.
Ecoduct
Het veldwerk voor het inventariserende veldonderzoek is verricht op 28 oktober 2009 door een archeoloog en een veldbodemkundig karteerder. Hierbij zijn 37 handmatige grondboringen verricht. De bodem in het plangebied sterk verstoord. Er is slechts in drie boringen een intact podzolprofiel waargenomen. Het grootste deel van het plangebied is in gebruik als landbouwgrond. Waarschijnlijk is de bodem, door veelvuldig en diep ploegen dermate verstoord geraakt dat in de meeste gevallen de natuurlijke bodemopbouw niet langer als zodanig te herkennen is. De veenresten en de dunne horizonten wijzen erop dat het plangebied relatief vochtig was. Dit zal mede te maken hebben met een op geringe diepte aanwezige keileemlaag, waarop water kon stagneren. Naast het feit dat de bodem verstoord is, zijn delen van het plangebied mogelijk ook te nat geweest voor bewoning.
Conclusie
Alhoewel in de geluidswallen intacte bodems zijn aangetroffen, hoeft hier geen vervolgonderzoek plaats te vinden. Er wordt niet gegraven maar enkel grond opgeworpen. Daarnaast blijven de stobben van de te rooien bomen staan, zodat er zeer weinig risico bestaat op verstoring van de bodem, zowel door de kap van de bomen alsmede de druk van de geluidswallen op de ondergrond.
Uit het veldonderzoek in hetr plangebied van het ecoduct is gebleken dat de bodem erg verstoord is. Er zijn verstoorde resten van veenlaagjes en podzolbodems aangetroffen. In slechts drie gevallen is een intact bodemprofiel waargenomen. Tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren waargenomen. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Wat betreft de westkant van de A28, waar het Ecoduct begint, kan worden gesteld dat de archeologische verwachting dusdanig laag is, dat aanvullend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.