Plan: | Middenweg Donderen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1730.BPMiddenweg1Don-0301 |
Aan de Middenweg te Donderen is een nu onbebouwd perceel, kadastraal bekend VRI00-S-1552, gelegen. Het voornemen is om een nieuwe woning op het perceel te realiseren. Voorheen heeft hier een boerderij gestaan. Daarnaast zal de erfgrens met Dorpsweg 6a worden gewijzigd. Op grond van het geldende 'Bestemmingsplan Kleinere kernen' (vastgesteld op 27 april 2010) is deze ontwikkeling niet toegestaan, omdat er nu een agrarische bestemming geldt. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de huidige agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming, waardoor het perceel een passende bestemming krijgt.
Het woonperceel aan Dorpsweg 6a wordt ook meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Dit omdat een deel van het perceel aan Dorpsweg 6a geen woonbestemming, maar een agrarische bestemming heeft. Dit is niet in lijn met het huidige gebruik. Daarnaast wordt het landschappelijk inpassingsplan dat is opgesteld voor de voorgenomen woningontwikkeling aan Middenweg 1 ook doorgetrokken over het perceel van Dorpsweg 6a. Dit wordt voor beide percelen geborgd in de planregels.
Het plangebied is gelegen aan de toekomstige Middenweg 1 te Donderen, waarbij ook het perceel aan de Dorpsweg 6a wordt meegenomen. Het plangebied ligt in de Gemeente Tynaarlo, in het centrum van Donderen. Rondom het plangebied zijn een café en woningen gelegen. In de onderstaande afbeelding is, in het rode kader, het plangebied weergeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied, in het rode kader weergeven (bron: Google Earth, d.d. 07-04-2023)
Het vigerende bestemmingsplan is 'Bestemmingsplan Kleinere kernen' (vastgesteld dd. 27 april 2010). In het vigerende bestemmingsplan is het plangebied voor wat betreft Middenweg 1 bestemd als 'Agrarisch', en voor een klein deel 'Woongebied' en 'Horeca'. Het perceel aan de Dorpsweg 6a is bestemd als 'Woongebied' en 'Agrarisch'.
Het voornemen om een woning te bouwen is niet mogelijk binnen deze bestemming. Zoals vermeld in de aanleiding, wordt ook het perceel aan Dorpsweg 6a meegenomen, om de agrarische bestemming om te zetten in een woonbestemming, in lijn met het huidige gebruik. Evenals wordt het inpassingsplan gekoppeld aan beide percelen.
Hieronder is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan opgenomen, waarbij de begrenzing is aangeduid met een rode lijn.
Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding, in het rode kader weergeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 7-12-2022)
In het volgende hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied omschreven. In hoofdstuk 3 komt het relevante Rijk, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid aan de orde. De resultaten van diverse onderzoeken komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Donderen ligt in het westen van de gemeente Tynaarlo, ten noordwesten van het dorp Vries. Het dorp heeft circa 360 inwoners. Donderen is via de N386 en de Norgerweg te bereiken.
Het plangebied is centraal in de dorpskern gelegen. Het perceel aan de Middenweg 1 is eerder gebruikt als opslag voor werktuigen en is omringd door bebossing.
Om het plangebied heen bevinden zich woningen en een eetcafé. Een aantal van de omringende woningen zijn beeldbepalend voor de streek en het dorp. Hoewel enkele boerderijen zijn vervangen door een negentiende of twintigste eeuws type woning, is een groot aantal Saksische boerderijen bewaard gebleven. Door modernisering en schaalvergroting in de landbouw hebben veel boerderijen thans een woonfunctie. Het boerderijenbestand is als zeer waardevol en beeldbepalend aan te merken. Hoewel de nieuwere boerderijtypen zich wat betreft de situering, het afzonderlijk aangebouwde woondeel en detaillering onderscheiden van de Saksische boerderij, heeft de bebouwing qua massa wel enige overeenkomst met de oorspronkelijke boerderij. In het plangebied heeft voorheen ook een Saksische boerderij gestaan. Deze is echter rond 1900 verwijderd.
Op onderstaande figuur is weergeven hoe het perceel aan de Middenweg 1 er in de huidige situatie uit ziet.
Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied (foto gemaakt op 3-1-2023)
De initiatiefnemer wil via voorliggend bestemmingsplan een vrijstaande woning realiseren op het perceel aan de Middenweg 1. Daarnaast zal de erfgrens met het perceel gelegen aan de Dorpsweg 6a verlegd worden.
Voor het planvoornemen is een ontwerp van een landschappelijk inpassingsplan opgesteld door Het NoorderErf, deze is als Bijlage 1 is toegevoegd. De nieuw te bouwen woning heeft een afmeting van circa 18x12 meter, met een daaraan verbonden garage van circa 14x7 meter. De totale oppervlakte van de te bebouwen woning en garage bedragen circa 314 m2. Parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden. Het ontwerp is gemaakt met inachtneming van de (brand-)veiligheid, behoud van natuurwaarde, en het herstellen van de dorpskern door het voorheen verborgen perceel weer nieuw leven in te blazen. Het ontwerp van de woning sluit aan op de in de omgeving aanwezige karakteristieke bebouwing. Elementen als de rieten kap, gevelstenen met overwegend bruine tinten, en toepassing van streekeigen details in het metselwerk dragen bij aan het karakter van de woning.
Het perceel ligt centraal in de dorpskern, in de driehoek Middenweg - Dorpsweg - Vriezerweg. Door de aanpak van het groen op het perceel is veel diepte ontstaan met nieuwe zichtlijnen en perspectief ten opzichte van bestaande karkteristieke bebouwing.
Zoals vermeld in de aanleiding, wordt het woonperceel aan Dorpsweg 6a ook meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Dit omdat een deel van het perceel aan Dorpsweg 6a geen woonbestemming, maar een agrarische bestemming heeft. Dit is niet in lijn met het huidige gebruik. Daarnaast wordt het landschappelijk inpassingsplan dat is opgesteld voor de voorgenomen woningontwikkeling aan Middenweg 1 ook doorgetrokken over het perceel van Dorpsweg 6a. Dit wordt voor beide percelen geborgd in de planregels. In het werk is namelijk gebleken dat de situatie zodanig was (van alles door elkaar gegroeid, zowel gewenste als ongewenste struiken) dat terugsnoei niet mogelijk was, en is ervoor gekozen rondom een streekeigen ligusterhaag in te poten.
De onderstaande figuren visualiseren het planvoornemen.
Figuur 2.2: Erfinrichting
Figuur 2.3: Impressie aanzicht vanaf de Middenweg, komend vanuit de Dorpsweg
Figuur 2.4: Impressie zijaanzicht toekomstige woning vanaf Eetcafe
Figuur 2.5: Impressie vooraanzicht toekomstige bebouwing
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Het initiatief is in overeenstemming met het NOVI.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
Ad. 1.
De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het geval van wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ‘Ladderplichtig’ is, waarbij tevens geldt dat het een nieuwe ontwikkeling betreft.
Gezien het feit dat het voornemen betrekking heeft op het realiseren van één woning mag er redelijkheidshalve van worden uitgegaan dat het hier geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft en dat een ladderonderbouwing niet van toepassing is.
Geconcludeerd kan worden dat het project voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing. Ondanks dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond. In paragraaf 3.2.1 is hier nader op ingegaan.
Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. Op 28 september is deze omgevingsvisie geactualiseerd. Dit betreft een revisie van de Omgevingsvisie 2014. Voor de revisie is een nadere verkenning en duiding voor de thema's energie, stedelijke ontwikkeling en vrijetijdseconomie uitgevoerd. Daarnaast zijn de teksten (beperkt) aangepast, vanwege voortschrijdend inzicht, waar dit de werkbaarheid van het document ten goede komt of waar thematische uitwerking van beleid is vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De provincie beschrijft hierin wat de gewenste ruimtelijk-economische ontwikkeling tot 2030 is.
De missie uit de Omgevingsvisie is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal).
In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten doorvertaald in de thema's: archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust en natuur. Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaaleconomisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, landbouw en natuur) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem. Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen dat uit een ruimtelijk plan moet blijken hoe wordt bijgedragen aan het behoud en de ontwikkeling van de betrokken kernkwaliteiten. Het plan mag daarbij geen activiteiten mogelijk maken die deze kernkwaliteiten significant aantasten. De kernkwaliteiten binnen het projectgebied worden hieronder besproken.
Archeologie
Het provinciaal beleid voor de Drentse archeologie is gericht op instandhouding, bescherming, beleven en benutten. Het archeologisch erfgoed behoort tot het ruimtelijk erfgoed en is een belangrijke bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe (kernkwaliteit archeologie). Voor het plangebied geldt geen archeologische verwachting. Het algemene uitgangspunt is dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.
In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten. In de provinciale omgevingsverordening kent het plangebied geen Het plangebied is op de provinciale omgevingsvisie niet aangegeven als archeologisch waardevol gebied. Het aspect archeologie komt verder aan de orde in paragraaf 4.4.
Aardkundige waarden
Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf. Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. Het hoge en gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.
Voor het plangebied geldt een 'generiek beschermingsniveau'. Dit beschermingsniveau richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardige archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. Op de AMK zijn geen waarden binnen het deelgebied aangegeven.
Cultuurhistorie
Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Hierin staan twee doelstellingen centraal: het herkenbaar houden van de cultuurhistorie en het versterken van de ruimtelijke identiteit. Wat de provincie tot de cultuurhistorie rekent, is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, zoals deze is weergegeven op de Kernkwaliteitenkaart –kernkwaliteit cultuurhistorie van de Omgevingsvisie.
Om de cultuurhistorische waarden veilig te stellen en tegelijkertijd ruimte voor ontwikkelingen te bieden, is gekozen voor drie sturingsniveaus. Deze zijn gebiedsgericht toegepast.
Voor het plangebied geldt het niveau 'voorwaarden verbinden'.
Het Cultuurhistorisch Kompas geeft aan dat het plangebied deel uit maakt van het landschap ‘De Kop van Drenthe´ De volgende ambities zijn opgenomen in het Cultuurhistorisch Kompas:
Landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drents landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis van de diversiteit aan landschapstypen. De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal.
De provinciale ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen zich blijvend manifesteert. Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken moeten in samenhang behouden en versterkt worden. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap.
Het plangebied maakt deel uit van het esdorpenlandschap. Van provinciaal belang zijn:
Het provinciaal beleid is gericht op behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting, het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristiek beekdal(rand)beplanting en het behoud en versterken van de macrogradiënten. Onderhavig bestemmingsplan respecteert deze waarden.
Rust
Bij de kernkwaliteit Rust zijn ‘stilte’ en ‘duisternis’ als indicatoren aangegeven. Bij elk gebied past een bepaalde hoeveelheid geluid en licht, van natuurlijke of menselijke oorsprong. De provincie stimuleert het bewustzijn van het belang van duisternis. Het plangebied is niet gelegen in een specifiek stiltegebied.
Natuur
De provinciale ambitie is gericht op het behoud van de bestaande waarden. De regelgeving is gekoppeld aan het Natuur Netwerk Nederland, NNN (voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Gemeenten en waterschappen zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor natuur buiten de NNN. Zorg voor natuurwaarden en biodiversiteit staat voorop. Er is ecologisch onderzoek verricht. In paragraaf 4.7 van deze toelichting is een samenvatting van dit onderzoek opgenomen.
Conclusie
De kernkwaliteiten worden met de ontwikkeling van het plangebied niet aangetast. Het project past dan ook binnen de provinciale omgevingsvisie.
De Regio Groningen-Assen is een samenwerkingsverband tussen de provincies Drenthe en Groningen en de gemeenten Assen, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen, Noordenveld, Tynaarlo en Westerkwartier. Sinds 1996 investeert Regio Groningen-Assen in het versterken van de economie en de gebiedskwaliteit. De woningbouwprogrammering maakt onderdeel uit van de regionale samenwerking en resulteert in meerjarige planningslijsten die regionale instemming behoeven. De beoogde ontwikkeling is passend binnen de gemaakte afspraken in het regionale samenwerkingsverband.
Op 27 augustus 2013 heeft de gemeenteraad van Tynaarlo de Structuurvisie Wonen 2013 vastgesteld. Hierin wordt de visie geschetst op het wonen in de gemeente Tynaarlo. De ambitie van de structuurvisie is om op basis van een goede marktanalyse de bestaande speerpunten van beleid te vertalen naar de huidige marktsituatie. Gestuurd wordt op het tot stand brengen van een evenwichtige toekomstbestendige woningvoorraad die:
Met betrekking tot de kleine kernen, waartoe Donderen wordt gerekend, stelt de structuurvisie dat in deze kernen op het gebied van woningvoorraad en nieuwbouw geen ingrijpende ontwikkelingen zijn voorzien. Deze kernen kenmerken zich door landelijk wonen en ontlenen daaraan ook hun kracht. Het project betreft de realisatie van één vrijstaande koopwoning. De realisatie van één nieuwe woning is slechts een beperkte toevoeging aan de woningvoorraad in Donderen.
Het project is derhalve in overeenstemming met de gemeentelijk structuurvisie Wonen.
Op 1 maart 2022 heeft het college ingestemd met de concept woonvisie. De vaststelling van de visie in de gemeenteraad volgt nog. Het college zet in op gemêleerde woonwijken, waarin verschillende doelgroepen aan bod komen. De voornaamste voorstellen die hier aan moeten bijdragen zijn:
De krapte op de woningmarkt is volgens het college niet op te lossen door je als gemeente bij nieuwbouw alleen op een specifieke doelgroepen te richten. Een mengvorm van verschillende soorten woningen en flexibele bouw is volgens het college de sleutel.
Het initiatief voldoet aan de Woonvisie 2022 - 2027 van de gemeente Tynaarlo.
In de Structuurvisie Archeologie, welke vastgesteld is op 28 mei 2013, is vastgelegd op welke wijze de gemeente Tynaarlo wil omgaan met het archeologisch erfgoed. De Structuurvisie Archeologie inventariseert de bekende en verwachte archeologische waarden en geeft invulling aan het ruimtelijke beleid. Het belangrijkste instrument daarbij zijn de bestemmingsplannen. In deze bestemmingsplannen zullen te beschermen zones worden aangewezen en van op maat gesneden bestemmingsregels voorzien.
In paragraaf 4.9.1 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.
De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 vastgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.
In paragraaf 4.9.2 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.
Als vervolg op het structuurplan is in 2009 het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor de gemeente Tynaarlo vastgesteld. Het LOP bevat een integrale visie voor de ontwikkeling van het landschap van Tynaarlo voor de komende 15 jaar; een uitwerking en aanscherping van het structuurplan. Het LOP is de centrale spil voor het stroomlijnen van beleid, plannen en ideeën op het gebied van landschap. Het Landschapsontwikkelingsplan heeft de status van een structuurvisie.
In het LOP is het plangebied gelegen in het deelgebied de Rug van Rolde. Kijkend naar het onderdeel landschap is het plangebied aangeduid als 'dorpsomgeving in het esdorpenlandschap'. Deze zone wordt als een grote landschappelijke kwaliteit gezien. Door de inrichting van het plangebied en het ontwerp van de woning is de ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de landschappelijke kwaliteiten van het gebied. Een nadere beschrijving van het ontwerp is weergegeven in paragraaf 2.2.
De welstandsnota bevat criteria waaraan een bouwplan qua uiterlijke verschijning wordt getoetst. De welstandscriteria zijn onderverdeeld naar ligging, massa en vorm, gevelopbouw, detaillering en materiaal- en kleurgebruik. Het planvoornemen zal voldoen aan de welstandsnota.
In de Beleidsvisie Omgevingsveiligheid, welke is vastgesteld op 26 februari 2019, wordt een visie en ambitie gegeven op welke wijze wordt omgegaan met het aspect veiligheid. Om zowel ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente als ervoor te zorgen dat er geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico’s worden gelopen is het wenselijk om sturing te geven aan de situering van bedrijven met een risicocontour en aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren of aandachtsgebieden. Door onderscheid te maken in verschillende gebieden met verschillende ruimtelijke functies en daaraan gebiedsgerichte ambities te koppelen, combineert de gemeente Tynaarlo de gewenste veiligheidsniveaus optimaal met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.
In deze omgevingsveiligheidvisie worden de volgende gebieden onderscheiden:
Het plangebied is gelegen in het deelgebied woonwijken. Voor woonwijken kiest de gemeente in nieuwe situaties voor een maximaal veiligheidsniveau. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.
Naar verwachting treedt de Omgevingswet op 1 januari 2024 in. Elke gemeente dient dan over een Omgevingsvisie te beschikken. Hierin verwoordt de gemeente haar integrale visie op de ruimtelijke leefomgeving. Hoe gaan we in de toekomst om met onze ruimte voor natuur, economie, mobiliteit, water en wonen. De Omgevingsvisie is een document over de toekomstige ontwikkeling van de gemeente, waar de vraagstukken over het ruimtelijk domein een belangrijk deel van uitmaken.
De twee hoofdthema’s in de verkenningennota en discussienota zijn ‘leefbare dorpen’ en ‘vitaal platteland’. Voor beide thema’s geldt dat duurzaamheid een belangrijke rol speelt. Uit het participatietraject is gebleken dat de inwoners van de gemeente Tynaarlo zeer tevreden zijn met de leefbaarheid van hun dorpen. Daarbij gaat het om zaken als veiligheid, rust en sociale samenhang, maar ook om de fysieke omgeving, de woning en de openbare ruimte. Wel moet er volgens hen voldoende aandacht zijn voor de toenemende vergrijzing in de dorpen en de kwaliteit van voorzieningencentra. Daarnaast komen ook zaken als verkeersveiligheid, het onderhoud van de openbare ruimte en voldoende woonruimte aan de orde.
Bij vitaal platteland gaat het kort gezegd vooral om de kwaliteit van natuur en landschap. De gemeente kijkt hoe met behoud van het goede nieuwe ontwikkelingen mogelijk kunnen maken. De keuzes voor de omgevingsvisie hebben onder andere te maken met het verbeteren van de biodiversiteit, de energietransitie, klimaatadaptie en de mogelijkheden voor recreatie en toerisme binnen de gemeente.
In de discussienota is aangegeven dat het beleid van de gemeente is gericht op het beschermen van landschap en natuur. Echter wil de gemeente ook ruimte bieden aan nieuwe initiatieven, zoals zonnevelden, recreatievoorzieningen, natuurontwikkeling, woningbouw, landbouw, infrastructuur.
De vraag die zich aandient is hoe die nieuwe initiatieven op een goede en verantwoorde manier ingepast kunnen worden in het landschap van de gemeente Tynaarlo. Kunnen nieuwe ontwikkelingen worden ‘ingepakt’ in nieuwe, in het landschap, passende groenstructuren? Of moet de gemeente zorgen voor compensatiemaatregelen: nieuwe natuur als compensatie voor nieuwe ontwikkelingen?
Het voorliggende plan betreft een de realisatie van een vrijstaande woning op een leegstaand perceel binnen de bestaande grenzen van het dorp Donderen. Om de woning goed in te passen is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Deze is als Bijlage 1 aan de toelichting toegevoegd. Het plan doet geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit van het landschap.
Toetsing
Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of een richtlijn.
De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:
Onderzoek
Grenzend aan het plangebied is Eetcafé Hoving gelegen. Dit eetcafé bevindt zich op circa 25 meter van de nieuw te realiseren woning. Een eetcafé heeft volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (maart 2009) milieucategorie 1 met een bijbehorende richtafstand van 10 meter. Een afstand van 25 meter voldoet aan de richtafstand van 10 meter.
Op circa 20 meter bevind zich een detailhandel in decoraties zoals dierenkoppen, verlichting en wanddecoraties. Een detailhandel in dit vakgebied heeft milieucategorie 1 met een bijbehorende richtafstand van 10 meter. Een afstand van 20 meter voldoet aan de richtafstand van 10 meter.
Op de stukjes agrarische bestemming in de nabije omgeving is geen agrarisch bouwvlak gelegen. De agrarische 'snippers' zijn te klein om agrarische activiteiten op te verrichten. Daarom vormt het geen belemmering.
Conclusie
In de omgeving van het plangebied is een aantal bedrijven gevestigd. Deze bedrijven zijn op voldoende afstand van het plangebied gelegen. Het milieuaspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Toetsing
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één nieuwe vrijstaande woning. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als zogenaamd geluidsgevoelige gebouw. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor twee-strookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Onderzoek
De nieuw te bouwen woning is gelegen aan de Middenweg. Dit is een weg die een maximum snelheid van 30 km/uur kent. Dat betekent dat ter plaatse geen zone in het kader van de Wet geluidhinder aanwezig is en daarmee is akoestisch onderzoek niet nodig.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woning voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai vanwege de Middenweg. De Wet geluidhinder verzet zich niet tegen de komst van deze woning. Ook is er geen sprake van een aantasting van het woon- en leefmilieu in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsing
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Onderzoek
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van één nieuwe vrijstaande woning. Op basis van de CROW-publicatie nummer 381 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' mag in een weinig stedelijke gemeente worden uitgegaan van een ritproductie van acht ritten per woning. Dit betekent op de omliggende wegen een maximale toename van 8 mvt/etmaal.
Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Concentratie
Achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2022, welke in maart 2022 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometer vak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel:
Luchtconcentratie | Norm | ||
NO2 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | |
PM2.5 | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 | |
PM10 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
Figuur 4.1: grenswaarden luchtconcentraties NO2, PM2.5 en PM10
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2, PM2.5 en PM10.
Stof | 2021*) | 2025*) | 2030*) | ||
NO2 | 7.235 µg/m3 | 6.216 µg/m3 | 5.347 µg/m3 | ||
PM2.5 | 6.561 µg/m3 | 5.676 µg/m3 | 5.034 µg/m3 | ||
PM10 | 12.84 µg/m3 | 12.12 µg/m3 | 11.59 µg/m3 |
Figuur 4.2: achtergrondniveaus luchtkwaliteit
*) gegevens 2021
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven.
Conclusie
Uit de berekeningen blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 0,4 µg/m³ NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Toetsing
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Externe veiligheid is gericht op het beheersen van de risico's die ontstaan bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Er moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Het gaat om risicovolle inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
In de regelgeving over externe veiligheid, het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), zijn voorwaarden opgenomen. De voorwaarden zijn opgenomen voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd.
Navolgend is het perceel aan de Middenweg 1, waar de nieuwe woning wordt gebouwd, globaal aangeduid met het blauwe vlak.
Figuur 4.3: Risicokaart, het plangebied is in het blauw omlijnt (Bron: risicokaart.nl).
Onderzoek
Zoals in de bovenstaande uitsnede van de risico is weergeven, bevinden zich in de nabijheid van het plangebied meerdere aardgasbuisleidingen. Op circa 400 meter bevind zich een aardgasbuisleiding met een uitwendige diameter van 1219,00 millimeter en een maximale werkdruk van 85,00 bar. Op basis van het 'Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen' (geactualiseerd in 2016) geldt een 1%-letaliteitsgrens van 580 meter bij een uitwendige diameter van 1219,00 millimeter en een maximale werkdruk van 85,00 bar. Het plangebied valt binnen de 1%-letaliteitsgrens van 580 meter. Echter ligt de 100%-letaliteitsgrens op 220 meter. Het plangebied valt, met een afstand van circa 400 meter van de aardgasbuisleiding buiten de 100%-letaliteitsgrens van 220 meter. Het is niet aannemelijk dat door de bouw van één enkele woning de oriëntatiewaarde van het groepsrisico zal worden overschreden. Door de toename van het totaal aantal woningen in de omgeving van de aardgabuisleidingen met één nieuwe woning is toetsing aan het groepsrisico niet nodig.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor het onderhavig bestemmingsplan oplevert. Derhalve wordt tevens voldaan aan het maximale veiligheidsniveau van de 'Beleidsvisie Omgevingsveiligheid'.
Toetsing
Voor een ruimtelijk project geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Onderzoek
Bij de beoordeling of er voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkerncijfers, dit plangebied is geclassificeerd als weinig stedelijk en schil centrum gebied. Het initiatief betreft de realisatie van één vrijstaande woning. Voor deze woning geldt een parkeerbehoefte van 1,7 tot 2,5 parkeerplaatsen. Op het terrein bij de woningen is voldoende ruimte om de parkeerplaatsen te realiseren.
De woning leidt tot een verkeersgeneratie van circa 8 verkeersbewegingen per dag. De weg waarop het plangebied is ontsloten, de Middenweg, heeft voldoende capaciteit om deze toename aan te kunnen.
Conclusie
Het voornemen leidt niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in het plangebied en de parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen erf. Wat betreft verkeerseffecten wordt het voornemen dan ook uitvoerbaar geacht.
Toetsing
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het plan niet in gevaar brengt.
Onderzoek
Op 8 februari 2023 is door onderzoeksbureau Sigma Bouw & Milieu een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is als Bijlage 2 aan het plan toegevoegd.
Op basis van de topografische kaarten vanaf circa 1960 is op de onderzoekslocatie enige bebouwing te herkennen. Deze bebouwing lijkt vanaf 1992 niet meer aanwezig te zijn. De onderzoekslocatie is in de huidige situatie onbebouwd, onverhard en braakliggend. In de directe omgeving van de onderzoekslocatie bevinden zich voornamelijk boerderijen/woningen.
Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal plaatselijk baksteensporen waargenomen. In het opgeboorde bodemmateriaal is op basis van zintuiglijke waarnemingen geen asbestverdacht materiaal waargenomen.
In twee bovengrondmengmonsters MM1 zijn verhoogde gehalten aangetroffen. Dit betreft polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s, som 7) en een verhoogd gehalte lood (zware metalen).
Het verhoogd gemeten gehalte polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s, som 7) in het bovengrondmengmonster overschrijdt de tussenwaarde en geeft daardoor aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Dit aanvullend onderzoek is d.d. 9 oktober 2023 uitgevoerd door onderzoeksbureau Sigma Bouw & Milieu door de geanalyseerde bovengrondmengmonster uit te splitsten en de afzonderlijke deelmonsters te onderzoeken op het gehalte PAK’s (som 7). De uitsplitsing en nadere analyse heeft tot doel het verifiëren en lokaliseren van de verontreiniging en inzicht te verkrijgen in de aard en verspreiding van de aangetoonde verontreiniging met polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s, som 7) in de bovengrond ter plaatse van een deel van de onderzoekslocatie. Het in bovengrondmengmonster matig verhoogd gemeten gehalte polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s, som 10) is in de individuele deelmonsters niet opnieuw in vergelijkbare mate gemeten. De individuele geanalyseerde deelmonsters van de boringen 1, 10 t/m 12 bevatten een verhoogd gehalte polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s, som 10) ten opzichte van de achtergrondwaarde. De na uitsplitsing gemeten gehalten polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de bovengrondmonsters geven naar onze mening geen verdere aanleiding tot het instellen van afperkend onderzoek. Deze nadere analyse is als Bijlage 3 aan het plan toegevoegd.
Het verhoogd gemeten gehalte lood (zware metalen) in het bovengrondmengmonster overschrijdt de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) niet zodat er voor deze stof uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Het grondwater (ter plaatse van peilbuis 1) bevat een verhoogd gehalte koper en kwik (zware metalen) ten opzichte van de streefwaarde. De tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) wordt in deze niet overschreden zodat er voor deze stoffen uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het vooronderzoek dat is uitgevoerd een straal van 25 meter rondom de onderzoekslocatie omvat. De kadastrale percelen 1553 en 1554, behorend bij het perceel Dorpsweg 6a dat een woonbestemming krijgt, vallen daar binnen.
Conclusie
Het plan is ten aanzien van het aspect bodem uitvoerbaar.
Indien grond van het eigen terrein moet worden afgevoerd zal deze verwerkt dienen te worden conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit. De mogelijkheden hiertoe kunnen worden vastgesteld na overleg met de betrokken overheidsinstanties.
Volledige duidelijkheid omtrent de bodemkwaliteitsklasse van vrijkomende grond wordt pas verkregen op basis van een partijkeuring conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Opgemerkt dient te worden dat de vertaalslag van verkennend bodemonderzoek naar hergebruik van grond volgens het Besluit Bodemkwaliteit, veelal, niet mogelijk is. In de meeste gevallen zijn aanvullende gegevens noodzakelijk, het bevoegd gezag (de gemeente waarin de grond wordt toegepast) kan hier uitsluitsel over geven.
Toetsing
Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is op 3 januari 2023 een inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Ten behoeve van het initiatief is een beknopte natuurtoets uitgevoerd. Deze is als Bijlage 4 aan het plan toegevoegd.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 Wnb). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in artikel 3.10 eerste lid van de Wnb.
Op 3 januari 2023 is een veldbezoek uitgevoerd in het plangebied voor de nieuw te bouwen woning aan de Middenweg 1. Voor de Dorpsweg 6a wordt slechts een herbestemming doorgevoerd. Daarom is laatstgenoemde niet in het ecologisch onderzoek meegenomen. Daarnaast zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het gebied uit de NDFF geraadpleegd. Het veldbezoek en de verspreidingsgegevens geven voldoende beeld op de natuurwaarden in het gebied om de toetsing aan de Wet natuurbescherming op te baseren.
De ontwikkelingen hebben geen negatieve effecten op jaarrond beschermde nesten van vogels of verblijfplaatsen van vleermuizen. Bij uitvoering van het plan verandert het plangebied als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals huismus, gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Het plangebied wordt vanwege de landschappelijke inpassing ingericht met diverse struiken en overige tuinbeplanting. Hierdoor zijn er hooguit positieve effecten te verwachten. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten en vleermuizen door verlies van foerageergebied treden niet op.
Wel verdient het aanbeveling om verstoring van foeragerende vleermuizen te voorkomen door bij werkzaamheden in de actieve periode van vleermuizen (april tot en met oktober) tussen zonsondergang en zonsopkomst geen gebruik te maken van bouwlampen en in de gebruiksfase bij buitenverlichting naar beneden gerichte lichtarmaturen te gebruiken.
Voor overige broedvogels geldt dat het vernietigen en verstoren van in gebruik zijnde nesten bij wet verboden is. Dit kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. De meeste vogels broeden tussen half maart en half juli.
Het is niet uitgesloten dat steenmarter af en toe in het plangebied foerageert. Voor deze soort vormt het plangebied hooguit een zeer klein onderdeel van het foerageergebied. In omgeving is in ruime mate alternatief en bovendien hoogwaardiger leefgebied aanwezig. Een negatief effect op steenmarter door verlies van foerageergebied kan worden uitgesloten. Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen tot slot enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Drenthe. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan het Natura 2000-gebied ‘Drentsche Aa-gebied’. Hierdoor zijn alleen potentiele effecten door externe werking mogelijk. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door wegen en agrarisch gebied. Gezien de grote afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten. Er kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden tijdens de aanleg- en gebruiksfase.
Het NNN in Drenthe kent geen externe werking. Met de uitvoering van de plannen gaat geen NNN verloren, waardoor negatieve effecten hierop kunnen worden uitgesloten.
De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van de bouw en het gebruik van de woning aan de Middenweg 1 in Donderen is berekend met het programmapakket AERIUS. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. De volledige Aerius-berekening is als Bijlage 5 aan het plan toegevoegd.
Beschermde houtopstanden
In het plangebied zijn geen beschermde houtopstanden aanwezig. Het indienen van een kapmelding bij de provincie Drenthe is niet nodig. Ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging en/of bouw hoeven er geen bomen worden gekapt. Voor zover er bomen gekapt zijn is dat reeds gebeurd voor vaststelling van het bestemmingsplan.
Conclusie
Voor dit plan is op 3 januari 2023 een veldbezoek uitgevoerd en daarnaast zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het plangebied uit de NDFF geraadpleegd. Het veldbezoek en de verspreidingsgegevens geven voldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied om de toetsing aan de Wnb op te baseren. Uit de toetsing komt naar voren dat als gevolg van de plannen geen negatieve effecten op beschermde soorten zullen optreden.
Wel moet bij de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Dit betekent dat werkzaamheden aan de beplanting buiten het broedseizoen worden uitgevoerd dus buiten de periode half maart tot half juli. Verder verdient het aanbeveling om verstoring van foeragerende vleermuizen te voorkomen door bij werkzaamheden in de actieve periode van vleermuizen (april tot en met oktober) tussen zonsondergang en zonsopkomst geen gebruik te maken van bouwlampen en in de gebruiksfase bij buitenverlichting naar beneden gerichte lichtarmaturen te gebruiken.
Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid en het onderdeel houtopstanden van de Wnb. Tevens is er geen sprake van een overschrijding van stikstof met een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar.
Het plan is ten aanzien van het aspect ecologie en stikstof uitvoerbaar, mits rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels.
Toetsing
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen voor het grondwater en het oppervlaktewater.
Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.
Onderzoek
Op 12 januari 2023 is de digitale watertoets doorlopen voor de nieuw te bouwen woning aan de Middenweg 1. Voor de Dorpsweg 6a wordt slechts een herbestemming doorgevoerd. Daarom is laatstgenoemde niet in de watertoets meegenomen. De digitale watertoets is als Bijlage 6 toegevoegd. Op basis van de Digitale Watertoets geeft waterschap Noorderzijlvest een positief wateradvies. In het advies van waterschap Noorderzijlvest wordt een verwijzing gemaakt naar het beleid van gemeente Tynaarlo en het waterschap, in het kader van afvoer van water, dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd. In dit initiatief is hier dan ook sprake van. Het afval water zal via een gescheiden stelsel afgevoerd worden en het hemelwater wordt geïnfiltreerd.
In Bijlage 1 is een ontwerp van het landschappelijk inpassingsplan weergeven. In het voorlopig ontwerp staat onder andere beschreven dat vanwege het waterhuishouden op het perceel ter plaatse van de woning het grondpeil met circa 30 centimeter verhoogd wordt.
Conclusie
Het aspect water levert geen belemmeringen op voor het onderhavig planvoornemen.
Toetsing
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken.
In mei 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Archeologie vastgesteld. Op de archeologische beleidskaart is het plangebied aangemerkt als historische kern. Het beleid van de gemeente Tynaarlo schrijft dat er gedetailleerd archeologisch bureauonderzoek nodig is bij geplande bodemverstoringen met een oppervlakte groter dan 100 m2.
Onderzoek
In 2023 is er door 'De Steekproef' een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor de nieuw te bouwen woning aan de Middenweg 1. De rapportage hiervan is als Bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen. Uit dit archeologisch onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:
Belangrijkste resultaten
Plangebied Middenweg te Donderen ligt op de Rolderug. Rond Donderen liggen hoge zwarte enkeerdgronden die het gevolg zijn van plaggenbemesting. Het plangebied ligt midden in de historische dorpskern van Donderen. Uit deze kern en van het gebied rondom de kern zijn vondsten bekend uit de periode neolithicum – middeleeuwen. Tijdens de negentiende eeuw stond in het westen van het plangebied een boerderij. Tijdens de tweede helft van de twintigste eeuw stonden in het zuidwesten twee schuren.
Bij het veldonderzoek is in ongeveer de helft van het gebied een bouwvoor aangetroffen die ontstaan lijkt te zijn door gebruik als akker of tuin. Overige bodemrestanten zoals inspoelingshorizonten van een podzolbodem, oudere akkerlagen / plaggenlagen of de top van de C-horizont zijn niet vastgesteld. In het algemeen is de bodem in het gebied matig bewaard gebleven met plaatselijk diepe verstoringen. Bij het onderzoek is een twintigtal scherven aardewerk opgeboord uit de periode ijzertijd – vroege middeleeuwen.
Archeologisch verwachtingsmodel
De scherven aardewerk vormen een sterke aanwijzing voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Geassocieerd met deze vondsten kunnen plaatselijk diepe delen van archeologische sporen van bijvoorbeeld paalgaten van boerderijen of putten nog aanwezig zijn. Maar gezien de staat van de bodem zullen de resten van de vindplaats in het algemeen flink zijn aangetast. Daarom kan de archeologische verwachting van het plangebied naar beneden toe worden bijgesteld.
Selectie-advies door senior KNA-prospector
Hoewel het onderzoek sterke aanwijzingen heeft opgeleverd voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats, wordt geadviseerd om geen nader archeologisch onderzoek te laten uitvoeren en het terrein op archeologische gronden vrij te geven voor de geplande bouw van de woning, omdat de vindplaats waarschijnlijk flink is aangetast. Wel wordt erop gewezen dat voor al het graafwerk geldt dat als archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dat daarvan direct melding dient te worden gemaakt conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10. De Steekproef adviseert dit te doen bij de gemeente Tynaarlo.
Selectie-besluit bevoegde overheid
De bevoegde overheid, de gemeente Tynaarlo, heeft op 21 maart 2023 laten weten af te wijken van het selectie-advies. Als selectie-besluit wordt een verdere waardering van de mogelijke vindplaats in het plangebied noodzakelijk geacht. De grote hoeveelheid vondsten tijdens het booronderzoek, de aanwezigheid van (diepere) grondsporen onder de enkeerdgrond en de beperkte zeggingskracht van booronderzoek in dergelijke situaties leiden er toe om toch een vervolgonderzoek te vragen. Afhankelijk van de uitwerking van het bouwplan kan dat een proefsleufonderzoek zijn of een opgraving variant archeologische begeleiding. Deze uitkomst wordt later bijgevoegd.
Conclusie
Afhankelijk van het bouwplan dient vervolgonderzoek te worden uitgevoerd in de vorm van proefsleuvenonderzoek, dan wel archeologische begeleiding. Deze uitkomst wordt later bijgevoegd.
Toetsing
Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de landschappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 is de gemeente wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken.
De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 opgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.
Op de cultuurhistorische beleidswaardenkaart is het plangebied aangeduid als "historische kern met huispercelen, type esdorp" en als "AMK-terrein".
Onderzoek
In Bijlage 1 wordt ingegaan op de historie van het perceel. In deze bijlage staat het volgende beschreven over de historie van het perceel: De aangrenzende boerderijen aan de latere Middenweg 2 en 4 waren in de periode 1725 bewoond door de familie Tinge. In 1752 heeft deze familie voor hun kinderen een nieuwe keuterij gebouwd. Het is aannemelijk dat deze net als het ouderlijk huis met een opgaande voorgevel en lagere schuurgevels was uitgevoerd. In een latere generatie werd deze boerderij bewoond door de weduwe van Harm Noordhof (Wemeltje Tinge) welke later verhuisde naar Winde.
Voor zover bekend is de boerderij daarna aangekocht door de nieuwe bewoners en naderhand rond 1875 afgebroken. Het perceel grond bleef vervolgens in bezit van deze familie die naast het boerenbedrijf een logement hadden. Nog later is de boerderij aan de huidige Dorpsweg 6-A eveneens afgebroken en later vervangen door de huidige woning aldaar. Het achterliggende perceel heeft daarna tot 1984 geen explictieve functie gehad.
Landbouwwerktuigenvereniging "Excelsior" stalde tot 1984 de werktuigen achter de Dorpsweg 11, daarna is deze stalling verplaatst naar het perceel 1911 tot aan eind jaren '90. Sindsdien heeft men de vegetatie rondom haar gang laten gaan met als gevolg dat het verscholen achterafstukje grond is geworden "achter de glascontainer".
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt feitelijk een functiewijziging van de bestaande gebouwen en het creëren van een tweede woning mogelijk. Naar aanleiding hoe de tweede woning gerealiseerd gaat worden zoals beschreven is in hoofdstuk 2.2, is er nadrukkelijk rekening gehouden met de ruimtelijke opzet van het esdorp. Derhalve is dit plan in overeenstemming met het provinciaal beleid en blijven de historische waarden en karakteristieken van het esdorp behouden.
Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Vervolgens is het Besluit m.e.r. op 7 juli 2017 gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Het gewijzigde Besluit m.e.r. geldt vanaf 16 mei 2017 voor alle lopende vergunningaanvragen en bestemmingsplannen waarover nog geen besluit is genomen. Één van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid van het Besluit m.e.r.
In onderdeel D 11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r zijn de drempelwaarden voor een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Voor woningbouw zijn die drempelwaarden een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling uit voorliggend initiatief blijft naar schaal en omvang ruimschoots onder de drempelwaarden van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.
Gelet op de aard en omvang van de nieuwe ontwikkeling wordt het project niet als een stedelijk ontwikkelingsproject gekwalificeerd in de zin van onderdeel D 11.2. Daaruit volgt dat er geen vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft plaats te vinden.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
De in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen en bijbehorende regels zullen in deze paragraaf nader worden toegelicht. Wat betreft de inhoud wordt voor deze bestemmingen zo veel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan Kleinere kernen.
Woongebied
Het plangebied krijgt de bestemming 'Woongebied' in lijn met de omgeving. Deze bestemming is bestemd voor wonen. Voor het bouwen van het hoofdgebouw (de woning), bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn regels opgesteld. Zo moet het hoofdgebouw in het bouwvlak worden gebouwd. Ook is er een maximale bouw- en goothoogte geformuleerd.
Van een aantal bouwregels kan per binnenplanse omgevingsvergunning onder voorwaarden worden afgeweken.
Het wonen mag onder voorwaarden worden gecombineerd met een aan huis verbonden beroep. Voor het starten van een aan huis verbonden beroep is een binnenplanse omgevingsvergunning opgenomen.
Voor het landschappelijke inpassingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Binnen drie jaar na verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning aan de Middenweg 1 te Donderen moeten de percelen worden aangelegd en in stand worden gehouden conform het inpassingsplan.
Voorzover de gronden zijn aangegeven met 'houtsingel' dient de bestaande beplanting zoveel mogelijk te worden gehandhaafd. Bij de afweging om een verzoek om een kapvergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening, wordt de betekenis voor het ruimtelijk beeld van de aanwezige boombeplanting op de gronden, aangegeven met 'houtsingel', betrokken.
De bescherming van archeologische waarden is in de bestemming begrepen.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels welke in het gehele plangebied van dit bestemmingsplan gelden.
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen vanzelfsprekendheid zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.
Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van nutsvoorzieningen.
Overige regels
In de overige regels is een verbod op seksinrichtingen opgenomen. Ook is opgenomen onder welke voorwaarden evenementen zijn toegestaan.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
Aangezien het om een particulier initiatief gaat, zullen eventuele planschadekosten en andere daarmee samenhangende kosten voor rekening van de initiatiefnemer zijn. De initiatiefnemer en de gemeente hebben hiervoor een planschade- en anterieure exploitatieovereenkomst ondertekend. Ook de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van de plannen zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.
Hiermee zijn alle plankosten als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening anderszins verzekerd en is het niet verplicht een exploitatieplan op te stellen.
Het bestemmingsplan is toegezonden aan de overlegpartners. Het Waterschap Noorderzijlvest heeft aangegeven dat het wateraspect voldoende is toegelicht in het plan en zij geen opmerkingen hebben.
De provincie is in deze periode niet in de gelegenheid geweest op het plan te reageren. Indien een reactie later komt, zal deze bij vaststelling van het plan worden verwerkt.
De reactie van het waterschap en de ontvangstbevestiging van de provincie zijn als Bijlage 8 aan het plan toegevoegd.
De initiatiefnemer heeft het voornemen met de eigenaren van de omliggende percelen gedeeld. De eigenaren van de omliggende percelen hebben overwegend positief gereageerd op het voornemen. Participatieverslagen van de omwonenden zijn als Bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan zal voor zes weken ter visie worden gelegd. Binnen deze termijn kan eenieder een zienswijze kenbaar maken.