direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Gulpen Wittem Buitengebied
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.17290000BPLBUI2009v1-

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch gebruik;
  • b. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
  • c. kleinschalig gebruik, ter plaatse van het als zodanig aangeduide deel van het bestemmingsvlak op de plankaart;
  • d. parkeren, ter plaatse van het als zodanig aangeduide deel van het bestemmingsvlak op de plankaart;
  • e. teeltondersteunende voorzieningen, ter plaatse van het als zodanig aangeduide deel van het bestemmingsvlak op de plankaart;
  • f. verblijfsrecreatie, in de vorm van kamperen op de boerderij ter plaatse van het als zodanig aangeduide deel van het bestemmingsvlak op de plankaart;
  • g. speelweide wanneer het de gronden aansluitend gelegen aan de bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie betreft;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. ontsluiting van de afzonderlijke percelen;
  • i. recreatief medegebruik;
  • j. evenementen, uitsluitend ter plaatse van het als zodanig aangeduide deel van het bestemmingsvlak op de plankaart, waarbij de regels uit de 'Kadernota evenementenbeleid gemeente Gulpen-Wittem' in acht worden genomen.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de plankaart aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 45.2.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de tot 'Agrarisch' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in 3.2.2.

3.2.2. Regels met betrekking tot het bouwen

Met betrekking tot het oprichten van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. omheiningen en/of erfafscheidingen, mogen uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen worden opgericht, met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte ten hoogste 1.50 m mag bedragen.
  • b. teeltondersteunende voorzieningen mogen ter plaatse van de aanduiding 'tunnels' worden opgericht, met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte ten hoogste 2.50 m mag bedragen.
3.3 Nadere eisen
3.3.1

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

waarbij de regels zoals deze gesteld zijn in de POL-uitwerking BOM+ in acht dienen te worden genomen.

3.3.2

De onder 3.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

  • a. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.4.1 Ontheffing aanleg kleinschalige recreatieve voorzieningen en schuilgelegenheden

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2., ten behoeve van de aanleg van kleinschalige recreatieve voorzieningen (zit- en schuilgelegenheid, picknickplaatsen) en schuilgelegenheid voor vee mits de aanleg geen onevenredige afbreuk doet aan het agrarisch gebruik en de belangen van natuur en landschap, met dien verstande, dat:

  • a. de voorzieningen maximaal 25 meter uit de openbare weg zijn gelegen;
  • b. voorzieningen niet mogen worden opgericht binnen de dubbelbestemming 'Waarde-Ecologie' met de aanduiding 'EHS' of binnen de aanduiding 'Natura 2000-gebied';
  • c. de aanleg geen onevenredige afbreuk doet aan het agrarisch gebruik;
  • d. het oppervlak aan bouwwerken per voorziening ten hoogste 12 m² mag bedragen;
  • e. de goothoogte ten hoogste 3.00 m mag bedragen;
  • f. de bouwhoogte ten hoogste 4.50 meter mag bedragen;
  • g. gebouwen zullen met een kap van ten hoogste 45° worden afgedekt;
  • h. de gebouwen op basis van een inpassingsplan afgestemd worden op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing, eventueel stedenbouwkundig ontwerp en cultuurhistorische aspecten).
3.4.2 Ontheffing voor het realiseren van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'kleinschalig

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2., voor het realiseren van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'kleinschalig' mits de aanleg geen onevenredige afbreuk doet aan het agrarisch gebruik en de belangen van natuur en landschap, met dien verstande, dat:

  • a. gebouwen binnen het bouwvlak worden opgericht, of de oppervlakte van gebouwen maximaal 12 m² per bouwperceel inclusief aangrenzende in bezit zijnde gronden met een oppervlakte van ten minste 1 ha mag bedragen;
  • b. gebouwen niet mogen worden opgericht binnen de dubbelbestemming 'Waarde-Ecologie' met de aanduiding 'EHS' of binnen de aanduiding 'Natura 2000-gebied';
  • c. gebouwen maximaal 25 meter uit de openbare weg of aangrenzende woon- of bedrijfsbestemming zijn gelegen;
  • d. de goothoogte ten hoogste 3.00 meter mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte ten hoogste 4.50 meter mag bedragen;
  • f. gebouwen zullen met een kap van ten hoogste 45° worden afgedekt;
  • g. de gebouwen op basis van een inpassingsplan afgestemd worden op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing, eventueel stedenbouwkundig ontwerp en cultuurhistorische aspecten).
3.4.3 Ontheffing tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2 ten behoeve van het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, mits:

  • a. in het geval de oppervlakte ten behoeve van tijdelijke boogkassen en tijdelijke regenkappen na ontheffing meer dan 10% van de totale teeltoppervlakte van een bedrijf uitmaakt, vooraf advies is verkregen van de adviescommissie BOM+;
  • b. omliggende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond middels een bedrijfsontwikkelingsplan;
  • d. de ontheffing niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus, aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen';
  • e. de ontheffing geen betrekking heeft op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 4%, volgens de bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen' behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen,

met dien verstande, dat:

  • 1. gebouwen en bouwwerken in beginsel binnen het bouwvlak van de bestemming Agrarisch-Bedrijf worden gerealiseerd;
  • 2. containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (in de vorm van regenkappen en boogkassen), voor zover deze niet binnen de agrarische bedrijfsbestemming opgericht kunnen worden, enkel mogen worden opgericht op aan de agrarische bedrijfsbestemming aansluitende gronden, indien en voor zover niet gelegen binnen het differentiatievlak beekdal;
  • 3. indien vanuit agrarische en/of landschappelijke motieven aangetoond kan worden dat aansluiting aan de bestaande agrarische bouwkavel niet mogelijk is, containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (in de vorm van regenkappen en boogkassen) ook op verder gelegen gronden mogen worden opgericht, waarbij geen zelfstandige bouwkavel mag ontstaan;
  • 4. de tijdelijke teeltondersteunende na afloop van een termijn van maximaal 6 maanden verwijderd worden;
  • 5. bij een negatief advies van de adviescommissie BOM+ slechts ontheffing mag worden verleend, nadat Gedeputeerde Staten hiermee hebben ingestemd..
3.4.4 Ontheffing oprichten hagelnetten

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2, ten behoeve van het oprichten van hagelnetten, mits:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond middels een bedrijfsontwikkelingsplan;
  • b. vooraf advies is verkregen van de adviescommissie BOM+;
  • c. voldaan wordt aan de 'Beleidsregel hagelnetten', zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 9 maart 2004.
3.4.5 Procedure ontheffing

Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de ontheffingsbevoegdheid de in artikel 44.1 gegeven procedure.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Gebruik van de gronden

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 40.1, wordt tenminste verstaan gebruik van de grond voor en/of als:

  • a. standplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen behoudens ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' op de plankaart waarbij:
  • kamperen als ondergeschikte nevenactiviteit onderdeel uitmaakt van een functionerend agrarisch bedrijf (min. 25 NGE) en wordt beëindigd bij beëindiging van het agrarisch bedrijf;

met dien verstande, dat:

    • 1. kampeermiddelen binnen het vlak met de aanduiding 'kampeerterrein' mogen worden opgericht;
        • a. maximaal 15 kampeerplaatsen binnen het gehele vlak met de aanduiding 'kampeerterrein' mogen worden opgericht;
        • b. kamperen alleen tijdens het kampeerseizoen is toegestaan dat loopt van 15 maart tot 1 november.
        • c. buiten het kampeerseizoen geen kampeermiddelen op het terrein aanwezig zijn;
        • d. de kampeerplaatsen landschappelijk zijn ingepast in de omgeving;
        • e. binnen het bestemmingsvlak in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. overeenkomstig de geldende parkeernorm zoals bepaald in artikel 45.3.
      • paardenbak, terras, tennisbaan en zwembad uitgezonderd het reeds bestaande gebruik ter plaatse van de aanduiding 'kleinschalig';
      • het beproeven van voertuigen, de beoefening van motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
      • het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
      • parkeerplaats en/of staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
      • terrein voor het aanbrengen, het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen, behoudens het bepaalde in artikel 7 van de Grondwet;
      • het opslaan van mest(stoffen), behoudens in mestzakken voor zover daarvoor een aanlegvergunning is verleend;
      • het opslaan van hooi- en strobalen;
      • nieuwvestiging van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf;
      • opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.

3.5.2 Gebruik van de bebouwing

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 40.1, wordt tenminste verstaan het gebruik van bebouwing voor en/of als:

  • a. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • b. detailhandel en/of groothandel;
  • c. horeca;
  • d. permanente of tijdelijke bewoning;
  • e. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.
3.6 Ontheffing van de gebruiksregels
3.6.1 Ontheffing niet-agrarische activiteiten

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.1. en 3.5., ten behoeve van het toestaan van verblijfsrecreatie in de vorm van kamperen op de boerderij in het kader van de duurzame ontwikkeling van het landelijk gebied en ter versterking van de recreatieve functie van het buitengebied. De ontheffing wordt alleen verleend, mits:

  • kamperen als ondergeschikte nevenactiviteit onderdeel uitmaakt van een aangrenzend functionerend agrarisch bedrijf (min. 25 NGE) en wordt beëindigd bij beëindiging van het agrarisch bedrijf;

met dien verstande, dat:

  • 1. maximaal 25 locaties kamperen op de boerderij binnen de gemeente aanwezig mogen zijn;
  • 2. het kampeerterrein niet is gelegen in een gebied dat aangeduid is als Natura2000-gebied of is gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde-Ecologie';
  • 3. per locatie maximaal 15 kampeerplaatsen aanwezig mogen zijn;
  • 4. sanitaire voorzieningen binnen het bouwvlak mogen worden opgericht;
  • 5. kamperen alleen tijdens het kampeerseizoen is toegestaan dat loopt van 15 maart tot 1 november;
  • 6. buiten het kampeerseizoen geen kampeermiddelen op het terrein aanwezig zijn;
  • 7. de kampeerplaatsen landschappelijk zijn ingepast in de omgeving;
  • 8. in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien binnen het aangrenzende bestemmingsvlak 'Agrarisch – Bedrijf' overeenkomstig de geldende parkeernorm zoals bepaald in artikel 45.3.
3.6.2 Ontheffing vergroting campings en kamperen op de boerderij

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.1. en 3.5., en een groter oppervlakte aan verblijfsrecreatie toestaan in de vorm van een camping of kamperen op de boerderij, ter versterking van de recreatieve functie van het buitengebied. De ontheffing wordt alleen verleend, mits:

  • de uitbreiding noodzakelijk is in het kader van een kwaliteitsverbetering;
  • de vergroting voor kamperen uitsluitend plaatsvindt aansluitend aan het bestaande kampeerterrein;

met dien verstande, dat:

  • 1. het kampeerterrein niet is gelegen in een gebied dat aangeduid is als Natura2000-gebied;
  • 2. het geen uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen betreft;
  • 3. de noodzaak van de kwaliteitsverbetering is aangetoond;
  • 4. kamperen alleen tijdens het kampeerseizoen is toegestaan dat loopt van 15 maart tot 1 november;
  • 5. buiten het kampeerseizoen geen kampeermiddelen op het terrein aanwezig zijn;
  • 6. met een inpassingsplan is aangetoond dat de vergroting van het kampeerterrein landschappelijk in de omgeving ingepast;
  • 7. een en ander door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst wordt vastgelegd.
3.6.3 Procedure ontheffing

Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de ontheffingsbevoegdheid de in artikel 44.1 gegeven procedure.

3.7 Aanlegvergunning
3.7.1 Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden

Het is verboden op of in de tot 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting anders dan ten behoeve van de ecologische structuur of de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap;
  • d. het bebossen van gronden ten behoeve van de houtproductie;
  • e. het aanleggen van mestzakken.
3.7.2

Het bepaalde in 3.7.1. is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
3.7.3

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 3.7.1. zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

3.7.4

Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de aanlegvergunning de in artikel 44.3 gegeven procedure.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Wijziging in de bestemming Agrarisch-Bedrijf

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Agrarisch-Bedrijf', ten behoeve van:

  • a. de vergroting van een agrarische bedrijfskavel,
  • b. de vestiging van een volwaardig nieuw agrarisch bedrijf,

mits:

  • 1. de wijziging, in geval van vergroting van de agrarische bedrijfskavel, nodig is in verband met een voorgenomen uitbreiding van het aangrenzend agrarische bedrijf;
  • 2. de wijziging nodig is in verband met bedrijfseconomische dan wel andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden;
  • 3. het betreft een volwaardig (nieuw) agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt;
  • 4. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden.
  • 5. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • 6. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets).
  • 7. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de POL-uitwerking BOM+.
3.8.2 Wijziging naar de bestemming Water, Waterstaat – Beschermingszone.

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Water', ten behoeve van het aanleggen van watergangen, waaronder regenwaterbuffers, en het herinrichten van bestaande watergangen, mits:

  • a. de noodzaak daartoe in het kader van een adequaat waterhuishoudkundig beheer is aangetoond;
  • b. natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. ruimtelijke inpassing in het landschap verzekerd is;
  • d. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;

met dien verstande, dat:

  • 1. bij de wijziging in de bestemming 'Water' of de bestemming 'Waterstaat – Beschermingszone' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 23 en 32 van deze regels;
3.8.3 Procedure wijziging

Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de in artikel 44.2 gegeven procedure.