direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Slenakerweg 5 Gulpen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1729.BPslenakerwg5-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Ter plekke van voormalige agrarische bedrijfslocatie aan de Slenakerweg 5 te (6271 PE) Gulpen wordt al bijna 20 jaar het recreatieverblijf ‘Pinkers vakantiewoningen’ geëxploiteerd. Door de jaren heen is de karakteristieke boerderij omgebouwd tot een luxe recreatiebedrijf bestaande uit 7 vakantiewoningen. Aanvullend hierop bestaat de mogelijkheid om 2 zorgvakantiewoningen te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPslenakerwg5-VG01_0001.jpg"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

In verband met de overname van het recreatiebedrijf door de zoon van de bedrijfsvoerders, bestaat de behoefte om de bedrijfswoning met ondergrond te bestemmen als reguliere woning. De gemeente heeft middels brief d.d. 14 juli 2022 (kenmerk D2022-06-001053) kenbaar gemaakt principemedewerking te kunnen verlenen aan het voornemen. In dit verband dient een separate postzegelbestemmingsplanprocedure te worden doorlopen.

Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging plangebied

Onderhavig plangebied is gelegen aan de Slenakerweg 5 te (6271 PE) te Gulpen, in de hoek Slenakerweg - Pesakerweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPslenakerwg5-VG01_0002.jpg"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

Kadastraal is het plangebied gelegen binnen het perceel kadastraal bekend als gemeente Gulpen - sectie G - nummer 353.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPslenakerwg5-VG01_0003.jpg"

Kadastrale kaart met aanduiding plangebied

2.2 Bestaande situatie

De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPslenakerwg5-VG01_0004.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPslenakerwg5-VG01_0005.jpg"  

Obliek - noord aanzicht Obliek - oost aanzicht

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPslenakerwg5-VG01_0006.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPslenakerwg5-VG01_0007.jpg"

Obliek - zuid aanzicht Obliek - west aanzicht

2.3 Beoogde planontwikkeling

Sinds de beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ruim 20 jaar geleden wordt ter plekke van de Slenakerweg 5 te Gulpen een recreatiebedrijf geëxploiteerd waaronder diverse vakantiewoningen en één bedrijfswoning. De huidige bedrijfsvoerders willen een stap terug doen, zodat de zoon het recreatiebedrijf kan overnemen. Daarbij gaat de nieuwe bedrijfsvoerder het woonhuis bewonen. In verband met de overname is het wenselijk om de bedrijfswoning, inclusief het daarbij behorende privégedeelte (tuin) te bestemmen voor reguliere woondoeleinden. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan betreft derhalve het tot 'wonen' te bestemmen gedeelte van de bestemming 'recreatie - verblijfsrecreatie'. Ter verduidelijking is de toekomstige situatie in onderstaande afbeelding gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPslenakerwg5-VG01_0008.jpg"

Schets bestemmingsplan nieuwe situatie (indicatief)

Naast de bestemming 'Wonen' worden de huidig reeds van kracht zijnde dubbelbestemmingen en gebiedsaanduiding één op één overgenomen. Dit betreft de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Cultuurhistorie', 'Waarde - Ecologie' en 'Waarde - Landschapselement' en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied'.

2.4 Ruimtelijke effecten

Voorliggend plan voorziet primair in een planologische bestemmingswijziging. Concreet betreft dit naast het aanhouden van het bestaande woonhuis, het gebruik van de bijbehorende buitenruimte als (privé)tuin. Niet wordt voorzien in nieuwe bebouwingsmogelijkheden, bovenop de op de grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Slenakerweg 5 te Gulpen' bestaande bebouwingsmogelijkheden.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

3.1 Bestemmingsplan 'Slenakerweg 5 te Gulpen'

Ter plekke van onderhavige locatie is het bestemmingsplan 'Slenaker 5 te Gulpen' van kracht. Op grond van dit bestemmingplan heeft de locatie de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' met daarin opgenomen een bouwvlak met de functieaanduiding bedrijfswoning. Voorts zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Cultuurhistorie', 'Waarde - Ecologie' en 'Waarde - Landschapselement' en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' van toepassing. Verder is ter plekke van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' een klein bijgebouw (kippenhok) aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPslenakerwg5-VG01_0009.jpg"

Uitsnede (huidige) bestemmingsplan met aanduiding plangebied

De op de tot 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bedoeld voor 'dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen', 'horeca, ondergeschikt en inherent aan de verblijfsrecreatieve functie' en 'wonen in bedrijfswoningen'. Op grond van het geldende bestemmingsplan is het gebruik van een bedrijfswoning als reguliere bewoning strikt bezien niet toegestaan. Binnen het bestemmingsplan zijn geen binnenplanse afwijkings- en of wijzigingsbevoegdheden om onderhavige ontwikkeling alsnog mogelijk te maken. Zodoende dient buitenplans te worden afgeweken.

De gemeente heeft middels brief d.d. 14 juli 2022 (kenmerk D2022-06-001053) kenbaar gemaakt medewerking te willen verlenen aan het plan middels het doorlopen van een reguliere bestemmingsplanprocedure.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciaal beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014/2021). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul' en de 'Toekomstvisie Vaals 2020'.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: 'NOVI') vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.

In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatverandering aan kan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap.

Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen. Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.

In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid-Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een Rijksrol is daarbij noodzakelijk.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimteljike ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Ten tijde van inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat verband het POL2014 te vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna ook: de POVI). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.

Onderhavig plangebied is op grond van provinciaal beleid gelegen in de 'Groenblauwe mantel'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPslenakerwg5-VG01_0010.jpg"

Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding plangebied

Groenblauwe mantel
De 'groenblauwe mantel' betreft de gebieden die als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg zijn gelegen. Het zijn gebieden waar de provincie goede combinatiemogelijkheden ziet voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen. De focus ligt hier op het versterken van het klimaat-adaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap.

Omdat voorliggend project primair voorziet in een bestemmingswijziging, ontstaan er geen strijdigheden met het door de provincie binnen de 'Groenblauwe mantel' gevoerde beleid.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPslenakerwg5-VG01_0011.jpg"

Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied

Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg. In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen.

Op grond van de omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig plangebied geen sprake. In paragraaf 6.5.2 wordt nader ingegaan op het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

Omdat voorliggend project primair ziet op een planologische bestemmingswijziging, ontstaan er geen strijdigheden met het door de provincie binnen het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' gevoerde beleid.

4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL 2021)

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe (provinciale) omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Daartoe hebben Provinciale Staten van Limburg in december 2021 de Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021) vastgesteld. In hoofdzaak is de nieuwe OvL2021 een beleidsneutrale omzetting van de OvL2014. Weliswaar is sprake van een aantal gewijzigde onderwerpen. Dit betreft instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.

De inwerkingtreding van de OvL2021 zal gelijktijdig met inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan plaatsvinden. Weliswaar worden nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen door de provincie in de geest van de nieuwe OvL2021 beoordeeld.

4.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht.

4.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciaal beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.

De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering(en) 'Groenblauwe mantel' impliceren geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' en eventuele andere beschermingsgebieden. Ook is de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.

Voor wat betreft de van toepassing zijnde provincie beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' heeft de gemeente Gulpen-Wittem deze vertaald in de haar gemeentelijke structuurvisie. Daarop wordt in paragraaf 4.4.1 van voorliggende toelichting nader ingegaan.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten, vanuit het besef dat ruimtelijke ontwikkelingen in één gemeente direct invloed hebben op andere gemeenten. Ook erkennen gemeenten met deze gemeenschappelijke aanpak, dat onderlinge concurrentie, zeker met de huidige bevolkingsontwikkeling en de ambities die Zuid-Limburg als kennisregio heeft, leidt tot negatieve effecten die uiteindelijk ten koste gaan van de kracht van de regio. Een overschot aan woningen is niet in het gezamenlijke belang, want dat kan negatieve gevolgen hebben voor de bestaande woningvoorraad, met alle gevolgen van dien voor leefbaarheid, doorstroming en betaalbaarheid. Doel van deze visie is het creëren van een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. Dit is een voorwaarde voor het benutten van de economische potentie van de regio, een ambitie die Zuid-Limburg hoog in het vaandel heeft staan.

De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:

  • a. het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  • b. het terugdringen van de ongewenste planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave;
  • c. het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de SVWZL.

Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:

"Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouw initiatieven aan de woningmarkt programmering toe te voegen. Nieuwe woningbouw initiatieven moeten op grond van Beleidsafspraak VI van de structuurvisie worden gecompenseerd."

Het omvormen van een bedrijfswoning naar een reguliere woning is uitgezonderd van compensatie. Geen sprake is van de toevoeging van een (nieuwe) woning aan de woningvoorraad.

4.3.2 Conclusie regionaal beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het regionaal beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Intergemeentelijke structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul

Op 27 februari 2012 is door de gemeenteraad van Vaals de 'Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul' vastgesteld. Deze intergemeentelijke structuurvisie is een gemeentelijke uitwerking gegeven van de (voormalige) provinciale beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu 2012'.

In de Intergemeentelijke Structuurvisie worden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied gerangschikt onder verschillende modules, met de daaraan verbonden regels voor de hoogte van de te leveren tegenprestaties. Onderhavige projectgebied is blijkens de structuurvisie gedeeltelijk gelegen in 'beekdalbodems' en 'flauwe hellingen en droogdalen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPslenakerwg5-VG01_0012.jpg"

Uitsnede intergemeentelijke beleidskaart

Onderhavige planontwikkeling voorziet primair in een planologische bestemmingswijziging in het buitengebied. Derhalve is het leveren van een tegenprestatie ten behoeve van onderhavig projectontwikkeling niet aan de orde.

4.4.2 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Voorliggende plan impliceert primair het wijzigen van een als bedrijfswoning bestemd woonhuis tot reguliere woning. Is geen sprake van het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten ten opzichte van de bestaande situatie.

5.1.2 Conclusie bodem

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.

5.2.2 Beoordeling

Bij voorliggende ontwikkeling is sprake van het omvormen van een bestaande (bedrijfs)woning behorende tot een recreatieve verblijfsaccomodatie naar een reguliere woning. In dat kader wordt de woning een geluidgevoelig object ten opzichte van de recreatieve bedrijfsactiviteiten en is akoestisch onderzoek naar industrielawaai uitgevoerd. Hierop wordt nader ingegaan in de paragraaf 5.3.

De woning gelegen binnen de wettelijke geluidzone van omliggende wegen. Er is echter primair sprake van een planologische functiewijziging dientengevolge wordt akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai niet noodzakelijk geacht.

De huidige situatie betreft een bedrijfswoning dat bij de inrichting van het recreatiebedrijf hoort. De beoogde planontwikkeling wijzigt deze in een reguliere woning die separaat staat van het recreatiebedrijf. De woning is derhalve een geluidgevoelige object ten opzichte van het recreatiebedrijf en krijgt het een beschermde status. Derhalve is akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd waaruit blijkt dat de geluidgrenswaarden op de gevels niet worden overschreden. De volledige rapportage is toegevoegd als Bijlage 1.

5.2.3 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

5.3 Milieuzonering

5.3.1 Algemeen

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

5.3.2 Bestaande bedrijvigheid

In de omgeving van onderhavig plangebied is een tweetal bestaande bedrijven gevestigd.

Verbijfsrecreatie (Slenakerweg 5)

Op het moment is op locatie sprake van een verblijfsrecreatieve voorziening met zes vakantiewoningen. Op basis van brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009' gelden als richtafstand voor vakantiewoningen 50 meter voor geluid, 30 meter voor geur, 30 meter voor gevaar en 0 meter voor stof.

Als gevolg van voorliggende planontwikkeling wordt de bedrijfswoning behorende tot het recreatiebedrijf 'Pinkers vakantiewoningen' omgevormd tot reguliere woning. De woning wordt als gevolg daarvan in het kader van milieuzonering een gevoelig object. Dientengevolge is in het kader van geluid onderzoek uitgevoerd naar industrielawaai om te beoordelen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De rapportage van het akoestische onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:

Uit de resultaten van de berekningen blijk dat in het kader van het akoestisch onderzoek de langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, de maximale geluidniveau en indirecte hinder ter plekke de geluidgrenswaarde niet overschrijden. De toekomstige situatie kan derhalve akoestisch inpasbaar worden geacht.

Rundveebedrijf (Pesaken 21)
Op ruim 100 meter afstand ten opzichte van voorliggend plangebied is het meest nabijgelegen rundveebedrijf gelegen aan de Pesaken 21. Vanuit oogpunt van milieuzonering worden tussen dergelijke rundveebedrijven en woningen bepaalde richtafstanden geadviseerd. Op basis van brochure ‘Bedrijven en milieuzonering 2009’ wordt voor een rundveebedrijven een richtafstand van 100 meter aangehouden voor het aspect geur, 30 meter voor geluid, 30 meter voor stof en 0 meter voor gevaar. Aangezien de afstand tussen het bedrijf Pesaken 21 en de woonbestemming groter is dan 100 meter, vormt het initiatief geen belemmeringen over en weer.

Voorts dient voldaan te worden aan de wettelijke (geur)afstanden zoals deze op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) / het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. In beginsel geldt voor vaste afstandsdieren (waarvan ter plekke van het rundveebedrijf sprake is) een aan te houden afstand van 50 meter. Middels geurverordening heeft de Gulpen-Wittem de vaste afstanden gehalveerd, als gevolg waarvan in het buitengebied een minimale afstand van 25 meter van het emissiepunt van een dierverblijf tot de gevel van het gevoelige object dient te worden aangehouden. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan, waardoor het aspect geur geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

5.3.3 Nieuwe bedrijvigheid

Als gevolg van voorliggend planontwikkeling wordt geen nieuwe bedrijvigheid gerealiseerd.

5.3.4 Conclusie milieuzonering

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Van dergelijke ontwikkeling is geen sprake.

NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.138 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Van een toename van dergelijke hoeveelheden verkeersbewegingen is als gevolg van onderhavig planontwikkeling geen sprake.

5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is op onderhavig plan niet van toepassing.

5.4.4 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

In onderhavig geval is geen sprake van het realiseren van een zogenaamd nieuw kwetsbaar object. De bestaande bedrijfswoning is reeds een bestaand kwetsbaar object waardoor vanuit oogpunt van externe veiligheid geen veranderingen optreden in de bestaande situatie.

5.5.1 Algemeen

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

5.5.2 Conclusie externe veiligheid

Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen. Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Archeologie

6.1.1 Archeologische monumentenzorg (Erfgoedwet)

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.

6.1.2 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

In het bestemmingsplan 'Buitengebied' is ter bescherming van archeologische waarden een dubbelbestemming opgenomen. Ter plekke van onderhavig plangebied is dat de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Op basis van deze dubbelbestemming is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk, indien een bodemingreep dieper dan 30 cm beneden maaiveld plaatsvindt. Onderhavig planontwikkeling voorziet primair in een gebruikswijziging zonder bodemverstorende activiteiten. Onderzoek naar archeologie is niet aan de orde.

6.1.3 Conclusie archeologie

Het aspect archeologie leidt niet tot een belemmering voor onderhavig planontwikkeling. De dubbelbestemmings 'Waarde - Archeologie' wordt middels voorliggend bestemmingsplan één-op-één overgnomen.

6.2 Kabels en leidingen

6.2.1 Boven- en/of ondergrondse leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

6.2.2 Conclusie kabels en leidingen

Gelet op vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor onderhavig planontwikkeling.

6.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

6.3.1 Verkeersstructuur

Voorliggend planvoornemen zal geen gevolgen hebben voor de verkeersstructuur ter plekke. De bestaande ontsluiting(en) van het terrein zal worden gebruikt. Ter plekke is reeds een (bedrijfs)woning aanwezig. Gelet op de beoogde gebruikswijziging zal geen sprake zijn van een zodanige toename van de verkeersgeneratie waardoor problemen optreden in de verkeersafwikkeling, -veiligheid, en –doorstroming.

6.3.2 Parkeren

Voor de beoordeling van parkeerbehoefte als gevolg van voorliggende planontwikkeling is gebruik gemaakt van de Beleidsnota Parkeernormen en Parkeerfonds Gulpen-Wittem. Elke woning dient te voorzien in twee parkeerplaatsen. De (theoretische) parkeerbehoefte voor een bedrijfswoning is gelijk aan de behoefte voor een reguliere woning. In dat verband treden geen veranderingen op.

6.3.3 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het project.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).

6.4.2 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

6.4.3 Watertoets Waterschap Limburg

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen.

6.4.4 Afvalwater en hemelwater

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.

Voorliggend plan voorziet primair in een gebruikswijziging. Dientengevolge is het Nationaal Waterplan of watertoets niet aan de orde. Ten aanzien van de afvoer van afval- en hemelwater vinden geen veranderingen plaats ten opzichte van de bestaande situatie.

6.4.5 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.5 Natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

6.5.1 Natuurnetwerk

Blijkens de kaart 'Natuur' van de Omgevingsverordening Limburg is onderhavig plangebied niet gelegen binnen het 'Natuurnetwerk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPslenakerwg5-VG01_0013.jpg"

Uitsnede kaart 'Natuur' POL2021 met aanduiding plangebied

6.5.2 Kernkwaliteiten

Zoals geconstateerd in paragraaf 4.2.2 is onderhavig plangebied gelegen in het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg'. Omdat primair sprake is van een gebruikswijziging is geen sprake van een onevenredige aantasting van de kernkwaliteiten 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond', en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'.

6.5.3 Natura2000

Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.

Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is het op circa 50 meter oostelijk gelegen ‘Geuldal’. Beoordeeld dient te worden of de gebruiksfase leidt tot significante effecten op nabijgelegen Natura2000-gebieden. Bij voorliggende projectontwikkeling is sprake van een planologische gebruikswijziging van een (bedrijfs)woning. Geen sprake is van een verandering van de bestaande situatie qua gebruik, waardoor significante effecten op Natura2000 gebieden behoeven niet te worden verwacht.

6.5.4 Flora & fauna

Omdat sprake is van een planologische gebruikswijziging is onderzoek naar de aanwezigheid van eventueel beschermde soorten flora & fauna niet aan de orde.

6.5.5 Conclusie natuurbescherming

Gelet op vorenstaande vormt het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

Conform artikel 6.2.1a is een bijdrage niet aan de orde in specifieke gevallen. Dit is in het kader van onderhavig plan het geval.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

Tussen de gemeente Vaals en de initiatiefnemer van voorliggend planontwikkeling wordt een overeenkomst gesloten waardoor eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeclaims voor rekening komen van initiatiefnemer.

Hoofdstuk 8 Planstukken

Het bestemmingsplan 'Slenakerweg 5 Gulpen' van de gemeente Gulpen-Wittem bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.

8.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

8.2 Toelichting, regels en verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

8.2.1 Toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.

8.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

  • 1. Hoofdstuk 1: Inleidende regels
    • a. Begrippen
    • b. Wijze van meten

  • 2. Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
    • a. Bestemmingen
    • b. Voorlopige bestemmingen
    • c. Uit te werken bestemmingen
    • d. Dubbelbestemmingen

  • 3. Hoofdstuk 3: Algemene regels
    • a. Anti-dubbeltelregel
    • b. Algemene bouwregels
    • c. Algemene gebruiksregels
    • d. Algemene aanduidingsregels
    • e. Algemene afwijkingssregels
    • f. Algemene wijzigingsregels
    • g. Verwezelijking in de naaste toekomst
    • h. Algemene procedureregels
    • i. Overige regels

  • 4. Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
    • a. Overgangsrecht
    • b. Slotregel

De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Hierbij zijn de regels van de bestemmingsplannen 'Buitengebied' van de gemeente Gulpen-Wittem als uitgangspunt genomen.

8.2.3 Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is ingetekend op schaal en digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en formele procedure

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

9.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

9.3 Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

De gemeente Gulpen-Wittem beschikt over de ‘Inspraakverordening Gulpen-Wittem 2010’, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 november 2010. In artikel 2, lid 4, sub g, is opgenomen dat geen inspraak wordt verleend ‘inzake de voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 3.1, lid 1 Wro (bestemmingsplan) indien deze besluiten betrekking hebben op bestemmingsplannen met een geringe planologische betekenis (postzegelbestemmingsplannen)’.

Het ter visie leggen van een voorontwerp van voorliggend plan wordt niet noodzakelijk geacht, aangezien sprake is van een geringe planologische betekenis.

9.4 Formele procedure

9.4.1 Algemeen

De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  • 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.4.2 Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 11 februari 2023 tot en met 25 maart 2023 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.