direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Terzieterweg 9 te Epen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1729.BPTerzieterweg9-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Initiatiefnemer is woonachtig ter plekke van het woonperceel gelegen aan de Terzieterweg 9 te Epen.

Op het achterterrein behorende bij deze locatie is in 2010 omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een zwembad met techniekruimte. Het voornemen is om de bestaande techniekruimte (circa 4,2 m²) te vernieuwen/vergroten. Aansluitend wordt tevens ruimte gecreëerd voor bergingsruimte. Het totaal beoogde oppervlak bedraagt circa 20 m². Het nieuwe bijgebouw zal voorts worden voorzien van zonnepanelen, waarmee voor de bebouwing ter plekke een duurzaamheidsslag wordt beoogd. Omdat initiatiefnemer woont in een Rijksmonument, zijn er op het hoofdgebouw zelf maar beperkt mogelijkheden voor het verduurzaming van het pand (bijvoorbeeld het plaatsen van zonnepanelen). Het vergroten van het bijgebouw biedt hier wel kansen toe.

Door de gemeente is geconstateerd dat het bestaande techniekruimte niet is gerealiseerd op de plek waar deze in 2010 is vergund.

Naar aanleiding van uw brief d.d. 2 augustus 2021 heeft initiatiefnemer samen met zijn architect een overleg gehad op locatie met de gemeente. Tijdens dat overleg is een 'uitwisseling' c.q. herbegrenzing van de woonbestemming besproken waarmee zowel het zwembad als de bestaande techniekruimte en nieuwe techniekruimte en berging binnen de bestemming 'Wonen -Cultuur en ontspanning' kunnen vallen en waarbij vanuit landschap en natuur waardevolle delen rondom de over het perceel lopende bronbeek van de woonbestemming binnen de de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden' komen te vallen. Dergelijke uitwisseling is enkel planologisch-juridisch mogelijk middels een 'postzegelbestemmingsplan'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPTerzieterweg9-ON01_0001.jpg"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem heeft middels een brief d.d. 25 januari 2023 (kenmerk: 2021-000495), bijgevoegd als Bijlage 1, kenbaar gemaakt onder voorwaarden medewerking te verlenen aan het verzoek.

Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.


Hoofdstuk 2 Plangebied en planontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied omvat het woonperceel aan de Terzieterweg 9 te Epen, gelegen ten zuiden van Epen in het buitengebied van de gemeente Gulpen-Wittem. De betreffende woning is op ruim 90 meter vanaf de weg gesitueerd, ontsloten met een lange oprijlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPTerzieterweg9-ON01_0002.jpg"

Luchtfoto met aanduiding plangebied


Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Wittem - sectie K - nummer 509.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPTerzieterweg9-ON01_0003.jpg"

Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding plangebied

2.2 Beoogde planontwikkeling

Uitgangspunt van voorliggend plan is een uitruil van de woonbestemming en agrarische bestemming binnen het plangebied, waarbij de oppervlaktes van beide bestemmingen gelijk blijft.

Bestaande planologisch-juridische situatie

In de bestaande situatie is op basis van het bestemmingsplan sprake van circa 2.020 m2 aan bestemming 'Wonen – Cultuur en ontspanning' (W-CO) op het perceel van de Terzieterweg 9. Op het gehele oppervlak aan de voorzijde (westzijde) en het oppervlak tot negen meter uit de achtergevel (oostzijde) is de bestemming W-CO van toepassing. Vanaf negen meter uit de achtergevel (oostzijde) van het woonhuis is sprake van circa 770 m2 met de bestemming 'Agrarisch met Waarde – Natuur- en landschapswaarden' van toepassing, met de aanduiding 'kleinschalig gebruik'. De aanduiding kleinschalig gebruik staat kleinschalig gebruik van agrarisch gebied door burgers toe als bijvoorbeeld schapen- en paardenwei, bestaande paardenbak, volkstuin en spontane vergroting eigen perceel. Onder spontane vergroting van het perceel kan bijvoorbeeld worden gedacht aan sier/tuinplanten die groeien over het agrarische deel of een stoeltje dat even in de zon wordt gezet en weer weg gehaald.

In onderstaande afbeelding is de locatie ingetekend op een kadastrale ondergrond met luchtfoto, en de bestemmingen doorschijnend. Hieruit blijkt de ligging van het in 2010 vergunde zwembad en de techniekruimte gedeeltelijk binnen de van toepassing zijnde bestemming 'Agrarisch met Waarden – Natuur- en landschapswaarden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPTerzieterweg9-ON01_0004.jpg"

Tekening bestaande situatie

Uitruil van bestemmingen

Het realiseren van de beoogde nieuwe bebouwing, die nodig is om de zwembadinstallatie duurzamer te maken, is op grond van deze bestemming niet mogelijk. In een overleg op de locatie tussen de initiatiefnemer, diens architect en de gemeente is een uitwisseling c.q. herbegrenzing van de bestemming 'Wonen – Cultuur en ontspanning' (W-CO) besproken, waardoor de gewenste bebouwing alsnog binnen de bestemming W-CO zou kunnen worden vergund. Hierbij wordt uitgegaan van een aantal overeengekomen uitgangspunten:

  • De oppervlakte van het bestaande bestemmingsvlak 'W-CO' bedraagt ongeveer 2.020 m². Deze oppervlakte blijft in de beoogde situatie gelijk;
  • Bij de herbegrenzing wordt aangesloten op de feitelijke landschappelijke situatie en het feitelijke gebruik ter plekke. Een groot deel van het achtererf van de locatie Terzieterweg 9 is feitelijk in gebruik als tuin. Dit gebruik is passend binnen de bestemming 'W-CO';
  • Langs de zuidelijke perceelsgrens is een bronbeekje aanwezig. Langs dit beekje is de bestemming 'Agrarisch met Waarden – Natuur- en landschapswaarden' (AW-NL) meer in overeenstemming met de feitelijke situatie. De loop van dit beekje wordt, zowel op het voor- als achtererf dan ook zo bestemd;
  • Het zwembad en de techniekruimte, inclusief de uitbreiding, komt geheel binnen de bestemming W-CO te vallen;
  • Binnen de huidige bestemming AW-NL is verharding (een zitje) aangelegd. Binnen deze bestemming is in beginsel geen verharding toegestaan. Na de herbegrenzing valt dit zitje binnen de bestemming W-CO.

Beoogde planologisch-juridische situatie

In de bestaande situatie is sprake van circa 2.020 m2 aan bestemming W-CO ter plekke van de Terzieterweg 9. Vanaf negen meter uit de achtergevel, alwaar het zwembad aanwezig is en de vernieuwde techniek- / bergingsruimte zijn beoogd, is circa 770 m2 van het betreffende kadastrale perceel bestemd voor AW-NL. Het voornemen is om een deel van de vigerende bestemming W-CO aan de voorzijde uit te ruilen naar dit perceeldeel aan de achterzijde van het woonhuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPTerzieterweg9-ON01_0005.jpg"

Beoogde uitwisseling bestemmingen

In bovenstaande tekening is de beoogde uitruil schetsmatig gevisualiseerd. Een deel van de huidig voor W-CO bestemde gronden ten zuiden van de oprijlaan grenzend aan de bronbeek en aan de voorzijde aan de Terzieterbeek tot aan weerszijden van de oprijlaan kan worden herbestemd tot AW-NL, ten gunste van de bestemming W-CO aan de achterzijde van het woonhuis.

Voorliggend plan voorziet puur in de uitruil van de bestemmingen W-CO en AW-NL zodat wordt aangesloten op de feitelijke situatie waardoor het zwembad, de techniek- en bergingsruimte en het zitje binnen de woonbestemming valt waarbij het oppervlakte aan wonen niet toeneemt. Door voorliggend voornemen wordt niet beoogd ter plekke meer bebouwing of verstening mogelijk te maken, behoudens de vergroting van de techniek en bergingsruimte.

Vanwege de monumentale status van het pand Terzieterweg 9 is het niet mogelijk vergunningsvrij in het achtererf te bouwen. Er wordt in voorliggend bestemmingsplan ook geen bijbouwvlak toegevoegd. Een eventuele toekomstige uitbreiding is altijd vergunningsplichtig zowel vanuit het bestemmingsplan als vanuit de Rijksmonumentale status.

Aanvullende aanplant is dan ook niet noodzakelijk en niet aan de orde. Ten behoeve van de aanleg van het zwembad heeft initiatiefnemer reeds opgaande beplanting aangeplant in de vorm van (fruit)bomen rond het zwembad en passende beplanting in de vorm van een eik én van elzen en wilgen langs de bronbeek. Daarmee is reeds voldaan aan een goede landschappelijke inpassing van de locatie.

Aan de hand van onderstaande tekening is de beoogde planologisch-juridische situatie schetsmatig inzichtelijk gemaakt. Doordat in deze beoogde situatie zowel het bestaande zwembad als de te vernieuwen techniek- bergingsruimte alsmede de verharding op het achterterrein binnen de nieuwe bestemming W-CO komen te liggen, is betreffende bebouwing vergunbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPTerzieterweg9-ON01_0006.jpg"

Beoogde planologische situatie

2.3 Ruimtelijk-visuele effecten

Elk plan gaat gepaard met ruimtelijke effecten. Van belang is dat de ruimtelijke effecten aanvaardbaar zijn.

Voorliggend plan voorziet in de uitruil van de bestemmingen 'Wonen – Cultuur en ontspanning' en 'Agrarisch met Waarde – Natuur- en landschapswaarden'. Door de uitruil komt de planologische situatie op het perceel overeen met de feitelijke gebruikssituatie. Een deel van de tuin de de initiatiefnemer, met daarin het zwembad, de bestaande techniekruimte en een terrasje heeft momenteel de agrarische bestemming. Dit wordt door voorliggend plan gecorrigeerd. Voorliggend plan voorziet niet in het mogelijk maken van nieuwe grootschalige bebouwingsmogelijkheden. De techniekruimte wordt beperkt uitgebreid. Door de toepassing van zonnepanelen op het bijgebouw wordt voor het Rijksmonumentale hoofdgebouw tevens een verduurzamingsslag gemaakt.

Ook de gronden rond de bronbeek krijgen tevens de beter passende bestemming. Daarmee is ook de bronbeek voorzien van de passende (planologische) beschermingszone, waardoor de landschappelijke, natuurlijke, ecologische en hydrologische waarden van de beek beter kunnen worden beschermd.

De ruimtelijke effecten worden dan ook aanvaardbaar geacht.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

3.1 Bestemmingsplan ‘Gulpen-Wittem buitengebied'

Onderhavig plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Gulpen-Wittem buitengebied’, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Gulpen-Wittem op 5 januari 2011.

3.1.1 Bestemming 'Wonen - Cultuur en ontspanning'

In de bestaande situatie is sprake van circa 2.020 m² aan bestemming 'Wonen - Cultuur en ontspanning' (W-CO) op het perceel van de Terzieterweg 9. Op het gehele oppervlak aan de voorzijde (westzijde) en het oppervlak tot negen meter uit de achtergevel (oostzijde) is de bestemming W-CO van toepassing.

De voor 'Wonen – Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, mantelzorg en agrarische activiteiten van ondergeschikte betekenis waarbij monumentale en karakteristieke gebouwen mede gebruikt mogen worden voor verblijfsrecreatieve doeleinden met daaraan ondergeschikt: wellness, culturele, educatieve en sociale doeleinden.

3.1.2 Bestemming 'Agrarisch met Waarde - Natuur- en landschapswaarden'

Vanaf negen meter uit de achtergevel (oostzijde) van het woonhuis is sprake van circa 770 m² met de bestemming 'Agrarisch met Waarde - Natuur- en landschapswaarden' van toepassing, met de aanduiding 'kleinschalig gebruik'.

De voor 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor duurzaam agrarisch gebruik, bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden, bescherming van aangrenzend natuurgebied, kleinschalig gebruik met daaraan ondergeschikt ontsluiting van de afzonderlijke percelen en/of recreatief medegebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPTerzieterweg9-ON01_0007.jpg"

Uitsnede plankaart bestemmingsplan ‘Gulpen-Wittem buitengebied’ met aanduiding plangebied

3.1.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Tevens zijn voor het plangebied de volgende dubbelbestemmingen van toepassing:

  • 'Waarde - Archeologie': Deze gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen;
  • 'Waarde - Beschermd stads- en dorpsgezicht en buitenplaats': Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud van ter plaatse bestaande bebouwing, bouwwerken en bebouwde gronden, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang, die een beeld opleveren dat van algemeen belang is vanwege de schoonheid, de betekenis voor de wetenschap, de cultuurhistorische waarde en de ruimtelijke structurele samenhang;
  • 'Waarde - Cultuurhistorie': Deze gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en versterking van de cultuurhistorisch waardevolle elementen (monumenten en karakteristieke bebouwing) en patronen (verkavelingen, wegenpatronen, beplantingspatronen, stedenbouwkundig beeld);
  • 'Waarde - Ecologie': Deze gronden zijn mede bestemd voor instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • 'Waarde - Landschapselement': Deze gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en herstel van de in het buitengebied aanwezige kleinschalige landschapselementen en de daarmee samenhangende landschappelijke en natuurlijke waarden, alsmede het daarmee samenhangende waterbergend vermogen van de grond;
  • 'Waterstaat - Beschermingszone' (deels): De voor 'Waterstaat - Beschermingszone water' bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren, zoals watergangen en regenwaterbuffers, overeenkomstig de Keur van het Waterschap Limburg;
  • 'Waterstaat - Erosie' (deels): Deze gronden zijn mede bestemd voor maatregelen en voorzieningen voor het bestrijden en voorkomen van bodemerosie en wateroverlast, het verloren gaan van het voortbrengend vermogen van de bodem en de aantasting van het grondwaterpakket.

Ook zijn de volgende gebiedsaanduidingen 'Milieuzone - EHS', 'Milieuzone - Bodembeschermingsgebied' en 'Milieuzone - Stiltegebied' van kracht.

3.2 Strijdigheden bestemmingsplan 'Gulpen Buitengebied 2009''

Het realiseren van de beoogde nieuwe bebouwing is op grond van deze bestemming niet mogelijk. In een overleg op de locatie tussen de initiatiefnemer, diens architect en de gemeente is een uitwisseling c.q. herbegrenzing van de bestemming 'Wonen – Cultuur en ontspanning' (W-CO) besproken, waardoor de gewenste bebouwing alsnog binnen de bestemming W-CO zou kunnen worden vergund.

Uit historische luchtfoto's is gebleken dat binnen de bestemming “Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden”, onder meer de dubbelbestemming “Waarde – Ecologie” en de aanduiding 'kleinschalig gebruik', verharding is aangebracht. Deze verharding is reeds voor 2014 achter op het perceel opgericht ten behoeve van een zitje. Volgens de bestemmingsplanregels is het oprichten van verharding niet rechtstreeks toegestaan, maar eventueel wel met aanlegvergunning (art. 6.7.1 onder a; art. 28.3.1 onder c; art. 30.2.1 onder a). Hiervoor is geen omgevingsvergunning verleend. Door de uitruil komt dit zitje binnen de woonbestemming te liggen.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI), de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014), en het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul'.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 km² is het belangrijk goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijkste keuzes zijn:

  • De inpassing van duurzame energie(opwekking) met oog voor omgevingskwaliteit;
  • Het bieden van ruimte voor een overgang naar een circulaire economie;
  • Woningbouw faciliteren in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden;
  • Landgebruik meer in balans laten zijn met natuurlijke systemen.

Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

  • Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. We reserveren voldoende ruimte voor toekomstige waterveiligheidsmaatregelen.
  • We maken de energie-infrastructuur geschikt voor duurzame energiebronnen en reserveren daarvoor ruimte.
  • We passen duurzame energie in met oog voor de kwaliteit van de omgeving en combineren deze zo veel mogelijk met andere functies, zoals zonnepanelen op daken en clustering van windmolens. Voor de inpassing van duurzame energie op land worden regionale energiestrategieën opgesteld.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

  • De Nederlandse economie verandert van karakter en is in 2050 geheel circulair en de broeikasgasemissies zijn dan met 95% gereduceerd, met 55% reductie als beoogd tussendoel in 2030.
  • We zetten in op optimale (inter)nationale bereikbaarheid van steden en economische kerngebieden in het Stedelijk Netwerk Nederland.
  • Overheden investeren in een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving in steden en regio's en bevorderen een aantrekkelijk vestigingsklimaat.


3. Sterke en gezonde steden en regio's

  • We versterken het Stedelijk Netwerk Nederland door de ontwikkeling van de stedelijke regio's te ondersteunen en te zorgen voor goede onderlinge en externe verbindingen. Verstedelijking koppelen we aan de ontwikkeling van de (ov-) infrastructuur en vindt plaats in de regio's waar er vraag is.
  • Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie. Dit is een samenhangende aanpak van wonen, werken, mobiliteit, gezondheid, veiligheid en leefomgevingskwaliteit. Zo kunnen steden zich duurzaam ontwikkelen.
  • Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio. Toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op efficiënte wijze ingepast met oog voor beschikbare ruimte en mobiliteit. Het woningaanbod in de regio's sluit aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse.
  • We richten de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert. We verbeteren de luchtkwaliteit, zodat in 2030 wordt voldaan aan de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie.
  • We versterken het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad en verbeteren de aansluiting op het groene gebied buiten de stad. Een natuurinclusieve ontwikkeling van de stedelijke regio's en natuurinclusief bouwen zijn het uitgangspunt.
  • We richten steden en regio's klimaatbestendig in.
  • Het stedelijke mobiliteitssysteem levert een goede bereikbaarheid op. De auto, het ov, fietsen en lopen zijn onderling verknoopt. Het systeem draagt zo bij aan een gezonde leefomgeving en een gezonde leefstijl.
  • Voor gebieden buiten het Stedelijk Netwerk Nederland, die liggen aan de grens van het land en/of waar vraagstukken rond bevolkingsdaling spelen, ontwikkelen de overheden gezamenlijk een integrale gebiedsgerichte aanpak.


4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

  • Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.

Conclusie

Met betrekking tot het planvoornemen zijn er weinig directe en concrete raakvlakken tussen deze visies en onderhavig plan, anders dan de meer algemene uitgangspunten ten aanzien van een veilige en gezonde leefomgeving, duurzaam ruimtegebruik, etc. Op deze onderwerpen wordt in navolgende paragrafen en hoofdstukken nader ingegaan. In paragraaf 4.1.2 wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.

4.1.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.5 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Op het moment dat de nieuwe omgevingswet in werking treedt, dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De POVI is 1 oktober 2021 door de Provinciale Staten vastgesteld en richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.

De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI ligt onderhavig plangebied in de zone 'groenblauwe mantel'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende ontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPTerzieterweg9-ON01_0008.jpg"

Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding plangebied


Groenblauwe mantel

Het Maasdal, de beekdalen en steilere hellingen - voorheen de bronsgroene landschapszone en zilvergroene natuurzone - vormen samen de circa 36.000 hectaren grote groenblauwe mantel binnen de landelijke gebieden van Limburg. De gebieden liggen als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg. Het zijn gebieden waar de provincie goede combinatiemogelijkheden ziet voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen.

In de Groenblauwe mantel blijft de grondgebonden landbouw de belangrijkste functie en is de agrarische sector tevens de belangrijkste beheerder. De provincie biedt mogelijkheden voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer die bijdragen aan de instandhouding en versterking van de landschappelijke kernkwaliteiten. De focus ligt hier op het versterken van het klimaatadaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014/Ontwerp Omgevingsverordening 2021

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPTerzieterweg9-ON01_0009.jpg"

Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied

Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Onderhavig plangebied ligt blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. In paragraaf 6.5.1 wordt verder ingegaan op de kernkwaliteiten.

Stiltegebied

Voor stiltegebieden staat in het POL het volgende vermeld: ‘stiltegebieden zijn van belang voor de rustzoekende mens en hebben dan ook een duidelijke functie ten behoeve van extensieve recreatie. Ook zijn stiltegebieden een noodzakelijke voorwaarde voor de instandhouding van bepaalde fauna, die weinig verstoring kunnen verdragen. De provincie hecht groot belang aan het behouden, beschermen en ontwikkelen van stiltegebieden’.

Het woord ‘stilte’ betekent hierbij niet dat geen geluid in het gebied waarneembaar is, maar staat voor de afwezigheid van storende, voor de omgeving vreemde geluiden. Er wonen, werken en leven mensen die hun dagelijkse activiteiten moeten kunnen verrichten. Werkzaamheden ten behoeve van de landbouw, bosonderhoud of technisch onderhoud, waarbij lawaaiige toestellen gebruikt moeten worden, staat de Provinciale Omgevingsverordening altijd toe zonder toestemming van enige overheid te vragen. Er wordt dan gesproken van ‘gebiedseigen geluiden’. Ditzelfde geldt voor brandweer, politie en ziekenwagens.

Gebiedsvreemde geluiden dienen daarentegen zoveel mogelijk voorkomen of beperkt te worden. Wat gebiedsvreemd is, bepaalt de overheid die de ontheffing dient te verlenen. Bij gebiedsvreemde geluiden kan gedacht worden aan het opsporen of ontginnen van in de bodem aanwezige stoffen, het omzagen en kappen van bomen anders dan voor bosbouwkundig onderhoud of productiebos, of het aanleggen van buisleidingen voor het transport van stoffen, dwars door een stiltegebied heen.

Het begrip ‘stiltegebied’ vindt zijn oorsprong in de Wet geluidhinder (Staatsblad, 1979). Stiltegebieden werden daarin gedefinieerd als gebieden waarin de geluidbelasting door toedoen van menselijke activiteiten zo laag is, dat de in dat gebied heersende natuurlijke geluiden niet of nauwelijks worden verstoord.

Voorliggend plan voorziet in een uitruil van bestemmingen, zodat deze overeenkomen met het feitelijke gebruik ter plekke. Er worden door dit plan geen nieuwe functies in het buitengebied/stiltegebied toegevoegd.

4.2.3 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

De gemeenteraad van Gulpen-Wittem heeft op 29 maart 2012 de ‘Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul’ vastgesteld, waarin het provinciale ‘Limburgs Kwaliteitsmenu’ is vertaald in een ‘Gemeentelijk Kwaliteitsmenu’. In paragraaf 4.3.1 wordt hier nader op ingegaan.

In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

4.2.4 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.

De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering ‘Groenblauwe mantel’ impliceert geen belemmering vanuit beleidsoogpunt.

Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’ en het stiltegebied. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op onderhavige planontwikkeling. Voor wat betreft de van toepassing zijnde provincie beleidsregel ‘Limburgs Kwaliteitsmenu’ heeft de gemeente Gulpen-Wittem deze vertaald in haar (inter)gemeentelijke structuurvisie. Daarop wordt in paragraaf 4.3.1 van voorliggende toelichting nader ingegaan.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul

De gemeente Gulpen-Wittem beschikt over de ‘Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul’, door de gemeenteraad vastgesteld op 29 maart 2012. In deze structuurvisie is tevens de provinciale beleidsregel ‘Limburgs Kwaliteitsmenu’ vertaald in een ‘Gemeentelijk Kwaliteitsmenu’. Het beleid zoals opgenomen in deze intergemeentelijke structuurvisie is van toepassing op de gebieden gelegen buiten de zogenaamde ‘rode contouren’. Onderhavig plangebied ligt buiten de ‘rode contouren’. Het gemeentelijk kwaliteitsmenu is derhalve in beginsel van toepassing.

Door voorliggend voornemen wordt voorzien in de uitruil van de bestemmingen 'Wonen – Cultuur en ontspanning' en 'Agrarisch met Waarde – Natuur- en landschapswaarden', zodat wordt aangesloten bij de feitelijke gebruikssituatie. Door de herbestemming wordt het mogelijk om een bijgebouwtje, zijnde een techniekruimte/berging nabij het zwembad beperkt uit te breiden. Deze bijbehorende bouwwerken worden beoogd binnen de bestemming 'Wonen - Cultuur en ontspanning'.

Door het voornemen is geen sprake van het herbestemmen/bebouwen van maagdelijke grond in het buitengebied omdat het oppervlakte van de bestemming 'Wonen - Cultuur en ontspanning' niet toeneemt.

Omdat geen sprake is het toevoegen van bebouwing en/of verharding, is een aanvullende landschappelijke inpassing niet aan de orde. Ten behoeve van de aanleg van het zwembad heeft initiatiefnemers reeds opgaande beplanting aangeplant in de vorm van (fruit)bomen rond het zwembad en passende beplanting in de vorm van een eik én van elzen en wilgen langs de bronbeek. Daarmee is reeds voldaan aan een goede landschappelijke inpassing van de locatie. Aanvullende aanplant is dan ook niet noodzakelijk en niet aan de orde.

4.3.2 Strategische Visie Gulpen-Wittem 2009-2020

In de Strategische Visie benoemt de gemeente expliciet dat de inwoners zelf de regie over hun eigen leven houden en hun eigen gekozen levens- en woonwijze kunnen voortzetten.

Om de kwaliteit van het buitengebied op peil te houden en te versterken, kiest de gemeente Gulpen-Wittem voor de dynamische erfgoedstrategie, waarbij voor wat betreft economische en ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied, een ‘ja, mits’-principe wordt gehanteerd. Dit betekent, dat wordt ingezet op het behoud en versterken van karakteristieke natuur, cultuurlandschappelijke en cultuurhistorische waarden in het buitengebied. Dat gebeurt zonder de gemeente ‘op slot’ te zetten. Nieuwe ontwikkelingen worden positief ontvangen met dien verstande dat ze wel zorgvuldig ingepast moeten kunnen worden.

Door voorliggende ontwikkeling wordt in principe geen nieuwe grootschalige bebouwing toegevoegd, de herbestemming van de gronden wordt beoogd om aan te sluiten bij de feitelijke situatie. Bovendien is door de initiatiefnemer reeds zorggedragen voor het landschappelijk inpassen van de gehele locatie met passende beplanting.

4.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

Indien sprake is van een planologische functiewijziging naar een gevoeligere functie of ter plekke nieuwe verblijfsruimtes worden toegevoegd, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

5.1.2 Beoordeling

Bij onderhavig planvoornemen is er sprake van de uituil van de bestemmingen 'Wonen – Cultuur en ontspanning' en 'Agrarisch met Waarde – Natuur- en landschapswaarden', zodat wordt aangesloten bij het feitelijke gebruik op de locatie. Een deel van de reeds als tuin ingerichte gronden worden bij de woonbestemming getrokken.

Ter plekke worden géén nieuwe verblijfsruimtes gebouwd/toegevoegd.

Omdat in het verleden binnen onderhavig plangbied geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden en geen calamiteiten bekend zijn, is de verwachting dat geen sprake is van bodemverontreiniging. Daarmee kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

5.1.3 Conclusie bodem

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

5.2 Geluid

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.

In voorliggende ontwikkeling kan mogelijk sprake zijn van wegverkeerslawaai.

Door voorliggend bestemmingsplan wordt een uitruil van bestemmingen beoogd. De bestaande woning wordt gehandhaafd. Binnen de regels worden geen mogelijkheden opgenomen voor het ontwikkelen van een nieuwe woning of een ander geluidsgevoelig object. Omdat er reeds sprake is van een bestaande situatie, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

5.3 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

In voorliggend planvoornemen wordt geen nieuwe bedrijven of gevoelige functies toegevoegd. De reeds bestaande situatie wordt planologisch vastgelegd.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Van een project van dergelijke omvang is geen sprake.

NIBM-tool InfoMil

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.278 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.

5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is niet van toepassing op voorliggend plan.

5.4.4 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid


Op het moment dat nieuwe kwetsbare objecten worden gerealiseerd, dienen mogelijke externe veiligheidsrisico’s in beeld te worden gebracht. Daartoe kan de Risicokaart Limburg worden geraadpleegd. Onderhavig voornemen is niet gericht op het creëren van een nieuw kwetsbaar object, omdat ter plekke geen nieuwe woning(en) of andere nieuwe functies mogelijk worden gemaakt.

Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico’s in het kader van externe veiligheid. Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap en flora en fauna.

6.1 Archeologie en cultuurhistorie

6.1.1 Archeologie

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.

Voor onderhavig plangebied is gelet op het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009’ de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ van kracht. Behorende bij deze dubbelbestemming is een kaart ‘Archeologie’. Uit raadpleging van deze kaart is onderhavig plangebied gesitueerd in een gebied met een lage tot hoge archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPTerzieterweg9-ON01_0010.jpg"

Uitsnede kaart ‘Archeologie’ met aanduiding plangebied

Gelet op de regels behorende bij de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden als een bodemingreep dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld plaatsvindt én met een oppervlakte groter dan 2500 m².

Ter plekke wordt naast het herbestemmen een bijgebouw (technische ruimte voor het zwembad en berging) met een beperkte oppervlakte van ongeveer 20 m² beoogd. Door deze kleine oppervlakte is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet nodig.

6.1.2 Cultuurhistorie

Het plangebied ligt binnen het 'Beschermd dorpsgezicht Kuttingen-Terziet'.

Beschermd dorpsgezicht Kuttingen-Terziet

Het dorpsgezicht Kuttingen-Terziet is als Beschermd Dorpsgezicht aangewezen en wordt overeenkomstig de wet planologisch beschermd. Bij ontwikkelingen binnen het Beschermd Dorpsgezicht wordt gestreefd naar een verbetering van de omgevingskwaliteit. Dit impliceert versterking van de reeds aanwezige landschappelijke kleinschaligheid en cultuurhistorische kwaliteiten, door het authentieke cultuurlandschap terug te brengen, daar waar dit verloren is gegaan, middels het terugbrengen van paden, (holle) wegen, graften, hoogstamboomgaarden en andere kleine landschappelijke schaalelementen op plaatsen waar deze de agrarische exploitatie niet in de weg staan. Bij bestaande bebouwing in het buitengebied is het herstel van cultuurhistorie voorop te stellen. Hoe iets eruit moet zien is nog steeds een omstreden onderwerp. Om deze ambitie helder en begrijpelijk in te vullen dient per geval een bebouwingsplan (streefbeeld), (erf)beplantingsplan en eventueel compensatieplan opgesteld te worden.


Dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie'

Voor onderhavig plangebied is gelet op het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009’ voorts de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie' van kracht. Behorende bij deze dubbelbestemming is een kaart ‘Cultuurhistorie’.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPTerzieterweg9-ON01_0011.jpg"

Uitsnede kaart Cultuurhistorie gemeente Gulpen-Wittem met aanduiding plangebied

Blijkens de kaart ligt het plangebied binnen het beschermd dorspgezicht Kuttingen-Terziet. Tevens is het pand aangewezen als Rijksmonument en wordt de Terzieterbeek en de bronbeek als cultuurhistorische elementen gezien.

Rijksmonument Terzieterweg 9

Het pand Terzieterweg 9 met het bijbehorende bakhuis is aangewezen als Rijksmonument (ID: 39274).

Het ensemble van vakwerkpand en bakhuisje staat in een bocht van de Terzieterbeek, binnen de omgrenzing van het beschermd dorpsgezicht en vormt een complex bestaande uit een langgerekt vakwerkpand en een klein bakhuisje in vakwerk. Het vakwerkpand fungeerde tot 1969 als boerderij. Beide panden hebben wit gesausde gevels met zwart houten balkwerk en worden gedekt door een zadeldak.

Het complex, gevormd door een langgerekt, 18de-eeuws vakwerkpand en een klein bakhuis, eveneens in vakwerk en uit de 18de eeuw vertegenwoordigt algemeen belang omdat: - het complex over ouderdomswaarde beschikt; - bouwhistorisch belang besloten ligt in de authenticiteit van materialen, constructies en verbindingen; - het complex een proeve vormt van streekeigen bouwkunst, die uit- en inwendig gaaf behouden is en waar derhalve architectuurhistorische betekenis aan wordt toegekend; - het complex een substantieel en geledend bouwkundig element binnen het beschermd dorpsgezicht Terziet vormt met name vanwege de relatie tot de nederzetting Terziet bestaande uit landschap, weg en beek, grondgebruik en bebouwingsbeeld; - de opstallen in combinatie met de landschappelijke gesteldheid in een opmerkelijk veelzijdig en samenhangend spectrum van historische belevings- en ervaringsmomenten voorzien.

Afweging cultuurhistorische waarden

Het plan voorziet naast het herbestemmen in de bouw van een klein bijgebouw op het achtererfgebied. Voordat het bouwplan van dit gebouwtje wordt vergund, wordt het eerst voorgelegd aan de Monumentencommissie van de gemeente Gulpen-Wittem, waarbij wordt getoetst aan de waarden van het beschermd dorpsgezicht en de Rijksmonumentale bebouwing. Door de ligging vindt geen aantasting plaats van de waarden van de bronbeek en Terzieterbeek.

6.1.3 Conclusie archeologie en cultuurhistorie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.2 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

Omdat ter plekke geen nieuwe functies mogelijk worden gemaakt door voorliggend bestemmingsplan worden géén verkeersaantrekkende werking geïmpliceerd en er zijn geen verkeerskundige aanpassingen zoals een nieuwe in-/uitrit noodzakelijk.

Omdat sprake blijft van één woning, heeft voorliggend plan geen invloed op de parkeerbehoefte ter plekke.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmeringen voor onderhavig project.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Herbestemming nabij bronbeek

Voorliggend plan voorziet primair in de uitruil van de bestemmingen 'Wonen – Cultuur en ontspanning' en 'Agrarisch met Waarde – Natuur- en landschapswaarden'. De woonbestemming ter plekke loopt tot aan de Terzieterbeek; een gedeelte van de woonbestemming valt binnen de gronden behorend bij het waterschap. Omdat deze gronden van het waterschap zijn en in combinatie met de ligging van de bronbeek binnen het plangebied, is het Waterschap Limburg gevraagd op voorhand advies te geven over het plan.

Het Waterschap Limburg heeft het volgende advies gegeven over de plannen:

“Wij kunnen met de uitruil van de bestemming instemmen als de uitruil plaatsvindt tot het eind van het perceel. Hoe jullie dat precies willen doen is voor ons niet zo belang. Ik ben ter plaatse geweest en om de bron ten oosten meer bescherming te bieden zouden wij graag willen zien dat dit binnen het perceel een extra bescherming krijgt. Het bronbeekje loopt ten zuiden van het perceel over de gehele lengte.”

Het advies is opgenomen in Bijlage 2.

Naar aanleiding van het advies van het Waterschap, wordt langs de bronbeek de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone water' opgenomen, waardoor de bescherming van de waterhuishoudkundige waarden van de bronbeek planologisch wordt vastgelegd.

6.4.2 Verwerken afval- en hemelwater

Het beleid ten aanzien van de waterhuishouding is in z’n algemeenheid er – naast bescherming van aanwezige waterschapsbelangen – onder andere op gericht om het (schone) hemelwater af te koppelen van het (vuile)afvalwater en dit binnen de eigen perceelsgrenzen op te vangen en te kunnen verwerken.

Het afvalwater als gevolg van onderhavig bouwplan zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Gulpen-Wittem. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

Het hemelwater dat valt op de nieuwe dakverharding zal moeten worden opgevangen en op eigen terrein worden afgehandeld. Om te beoordelen hoeveel hemelwater dient te worden afgehandeld wordt gerekend met neerslaghoeveelheden bij extreme buien van t=25 (35 mm neerslag) en t=100 (45 mm neerslag).

Het gebouwtje krijgt in totaal een dakoppervlakte van 20 m². Bij t=25 bedraagt het op te vangen hemelwater 0,57 m³, bij t=100 dient 0,90 m³ te worden opgevangen. De beperkte hoeveelheden kunnen prima worden opgevangen binnen het eigen terrein. Via goten vloeit het hemelwater af naar het grasland alwaar het water kan infiltreren in de bodem.

Gelet op de beperkte hoeveelheid hemelwater vanwege voorliggend bouwplan, en de omvang van de projectlocatie, mag worden geconcludeerd dat het opvangen en afhandelen van het hemelwater niet onoverkomelijk is.

6.5 Natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

6.5.1 Kernkwaliteiten

Blijkens de kaart ‘Natuur’ van het POVI ligt het plangebied binnen de zone 'Groenblauwe mantel'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPTerzieterweg9-ON01_0012.jpg"

Uitsnede POVI met ligging plangebied

Zoals reeds eerder geconstateerd in paragraaf 4.2.2 ligt het plangebied in het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’. In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’ voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.


Schaalcontrast van zeer open naar besloten

Door het glooiende reliëf en de afwisseling van bebouwing, bosjes en overige landschapselementen is sprake van een halfopen landschap met zowel vergezichten richting het Geuldal als meer besloten plekken in het landschap. Deze variatie is ook binnen het plangebied aanwezig. Het beoogde bijgebouwtje ligt aan de achterzijde van het perceel, achter de bestaande hoofdbouw, en wordt middels het relïef ingebed in het landschap. Door de reeds aanwezige beplanting is geen sprake van een aantasting van een open landschap; het realiseren van het kleinschalig bouwwerk doet geen afbreuk aan het schaalcontrast van zeer open naar besloten.

Het groene karakter

Het groene karakter van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg vormt een belangrijk aspect van het heuvellandschap. De hellingbossen en open agrarische gronden op de vlakkere gedeeltes vormen samen een kenmerkende afwisseling in het landschap. Door de initiatiefnemer zijn bij het realiseren van het zwembad in 2010 reeds meerdere landschapselementen aangeplant, in de vorm van inheemse hagen, fruitbomen direct rond het zwembad en bomen nabij de bronbeek. Deze beplanting is intussen uitgegroeid tot een redelijk volwassen omvang. De bestaande beplanting zorgt voor een gedegen inpassing en zal behouden blijven. Daarmee wordt het groene karakter gewaarborgd.

Reliëf en ondergrond

Onderhavig plangebied ligt op de overgang tussen het Plateau van Eperheide en het Geuldal. Ter plekke is sprake van een wijdverbreid netwerk aan watervoerende- en droogdalen en heeft het landschap een glooiend karakter. Het plangebied loopt op vanaf de Terzieterbeek aan de westzijde tot het perceelsgrens aan de oostzijde. Het beoogde gebouwtje wordt ingebed in het bestaande reliëf, het zal deels worden ingegraven in het landschap. Door de beperkte omvang zullen geen waarden worden aangepast.

Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed

Het Nationaal Landschap Zuid-Limburg kent een lange bewoningsgeschiedenis die teruggaat tot de prehistorie. In het landschap zijn de verschillende relicten en elementen een tastbare herinnering aan verschillende fases in de geschiedenis van dit heuvellandschap. De fasen in de geschiedenis hangen nauw samen met het reliëf en het natuurlijke landschap. Ten behoeve van het beschermen van de monumentale waarden van het landschap, de bebouwing (Rijksmonumentaal) en het Beschermd Dorpsgezicht Kuttingen-Terziet, zal het plan worden voorgelegd aan de Monumentencommissie. Door de kleinschaligheid van het plan en de passende materialisatie, worden op voorhand geen belemmeringen verwacht.

6.5.2 Natura2000

De Wnb vormt in Nederland het wettelijke kader voor o.a. de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikelen 2.7 en 5.6 Wet-Nb).

Onderhavig plangebied ligt op zeer korte afstand van het Natura 2000-gebied ‘Geuldal’, aangezien de naastgelegen Terzieterbeek deel uitmaakt van dit Natura2000-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1729.BPTerzieterweg9-ON01_0013.jpg"

Kaart 'Natuur' OvL2014 met aanduiding plangebied

Ten opzichte van de bestaande situatie vinden géén wijzigingen plaats in de gebruiksfase. Daarnaast zal een bestaand bouwwerk worden vergroot, dus is sprake van (ver)bouwwerkzaamheden. Tot voor kort was de realisatiefase van een project vrijgesteld van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. De bedoeling daarvan was dat bij de vergunningverlening voor een project geen rekening hoefde te worden gehouden met de stikstofuitstoot van bouwactiviteiten. In de uitspraak van de Raad van State d.d. 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is echter geoordeeld dat deze bouwvrijstelling niet mag worden toegepast.

Echter, op basis van voorliggend plan is sprake van het realiseren van een bijgebouw met een oppervlakte van 20 m². Het realiseren van het bijgebouw is dermate kleinschalig dat dit door de initiatiefnemer zelf kan worden gedaan door middel van handgereedschap. Voor de bouw zijn dus geen grootschalige gereedschappen met verbrandingsmotoren noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van de uitstoot van stikstof.

6.5.3 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn.

Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten. Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Voor wat betreft de eventuele aanwezigheid van beschermde soorten flora en fauna mag worden aangenomen dat het bouwplan, gelet op het huidige gebruik als tuin en het feit dat geen bomen behoeven te worden gekapt, daarvan geen sprake is. Dit laat onverlet dat te allen tijde de algemene zorgplicht geldt (Wet natuurbescherming, artikel 1.11) op basis waarvan niet noodzakelijke en – voor de in en om het plangebied eventuele aanwezige natuurwaarden – nadelige handelingen achterwege moeten blijven.

6.5.4 Conclusie natuur en landschap

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect natuur en landschap geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financien te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

De gemeente Gulpen-Wittem heeft met initiatiefnemer een (privaatrechtelijke) anterieure overeenkomst gesloten. Het verhaal van kosten is hierdoor anderszins verzekerd.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

In de met de gemeente Gulpen-Wittem gesloten (privaatrechtelijke) anterieure overeenkomst is tevens het verhaal van planschade opgenomen. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.


Hoofdstuk 8 Planstukken

Het 'bestemmingsplan Terzieterweg 9 te Epen' van de gemeente Gulpen-Wittem bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.

8.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

8.2 Toelichting, regels en verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

8.2.1 Toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.

8.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:


1. Hoofdstuk 1: Inleidende regels

  • Begrippen
  • Wijze van meten


2. Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

  • Bestemmingen
  • Voorlopige bestemmingen
  • Uit te werken bestemmingen
  • Dubbelbestemmingen


3. Hoofdstuk 3: Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Algemene wijzigingsregels
  • Verwezelijking in de naaste toekomst
  • Algemene procedureregels
  • Overige regels


4. Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht
  • Slotregel


De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid


Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Voorts zijn de regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009’ als uitgangspunt genomen.

8.2.3 Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en formele procedure

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

9.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

9.3 Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

De gemeente Gulpen-Wittem beschikt over de ‘Inspraakverordening Gulpen-Wittem 2010’,vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 november 2010. In artikel 2, lid 4, sub g, is opgenomen dat geen inspraak wordt verleend ‘inzake de voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 3.1, lid 1 Wro (bestemmingsplan) indien deze besluiten betrekking hebben op bestemmingsplannen met een geringe planologische betekenis (postzegelbestemmingsplannen)’.

Het ter visie leggen van een voorontwerp van voorliggend plan wordt niet noodzakelijk geacht, aangezien sprake is van een geringe planologische betekenis.

9.4 Formele procedure

9.4.1 Algemeen

De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  • 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.4.2 Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf ...-...-2023 tot en met ...-...-2023 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn wel/geen zienswijzen ingekomen.