Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Randweg west
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1728.BPB1018RandwegW-VAST
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
plan:
het bestemmingsplan "Randweg west" van de gemeente Bladel.
 
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1728.BPB1018RandwegW-VAST met de bijbehorende regels.
 
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/ of het bebouwen van deze gronden.
 
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
   
archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling, dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), met als resultaat het overleggen van een archeologische rapportage zoals bedoeld in de monumentenwet.
 
archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
 
bebouwing:
één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
 
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
   
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
   
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
dak:
de gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.
     
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
     
openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
   
parkeerplaats:
opstalplaats ten behoeve van één auto, hieronder niet begrepen parkeergarages en/ of garageboxen behorende bij woningen. Opstelplaatsen gelegen in collectieve parkeervoorzieningen en carports worden wel aangemerkt als parkeerplaats.
 
peil:
2.    in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 meter.
 
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
Afstand van een gebouw tot de achterperceelsgrens:
de afstand van een gebouw tot de achterperceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van enig punt van het gebouw tot de achterperceelsgrens.
 
Afstand van een gebouw tot de perceelsgrens:
de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van enig punt van het gebouw tot aan de perceelsgrens.
 
Breedte van bouwpercelen:
de breedte van bouwpercelen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de zijdelingse perceelsgrenzen, in de gevellijn of in de bestemmingsgrens, aan de zijde waar de hoofdontsluiting van het perceel gesitueerd is.
 
Breedte van gebouwen:
de breedte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken (indien sprake is van een rechthoekig gebouw: de gemiddelde breedte van het gebouw).
 
Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
 
De afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de gevellijn:
de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de gevellijn wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand in meters van enig punt van de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de gevellijn.
 
De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
De hoogte van een dakopbouw:
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
 
De hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
 
De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/ of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
Diepte van gebouwen:
de diepte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken.
 
Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
 
Vloeroppervlakte:
Brutovloeroppervlakte (BVO)
De brutovloeroppervlakte (BVO) van een ruimte of van een groep ruimten is de oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.
Ter aanvulling op het bovengenoemde geldt het volgende:
  • indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructies;
  • indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de BVO van de binnenruimte.
Netto vloeroppervlakte
De oppervlakte van een ruimte gemeten vanaf de binnenzijde van de scheidingsconstructie.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Verkeer’ (V) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen en voet- en fietspaden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. in- en uitritten;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Binnen de bestemming 'Verkeer' mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig is.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. De hoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging, verlichting en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  2. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  3. De hoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  4. De (nok)hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 voor het bouwen van wegbewijzering, licht- en andere masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere hoogte, één en ander met inachtneming van de volgende regels:
  1. tegen deze hoogte bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
 
Artikel 4 Groen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Groen’ (G) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. paden;
met de daarbij behorende:
  1. voorzieningen van algemeen nut;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen en nutsvoorzieningen waarvan de maximale bouwhoogte niet dan 3 meter mag bedragen.
 
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. kamperen.
 
Artikel 5 Bedrijf
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De op de verbeelding voor ‘Bedrijf’ (B) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. categorie 1 en 2 bedrijven conform de Lijst van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 behorend bij deze regels;
  2. wonen in een bedrijfswoning;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'transportbedrijf', tevens een transportbedrijf;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Algemeen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en parkeervoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak;
  2. per bouwvlak is maximaal één bedrijf toegestaan.
5.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 7 meter en de maximale bouwhoogte 12 meter;
  2. de maximale oppervlakte aan bebouwing zoals aangeduid op de verbeelding mag niet worden overschreden.
  3. de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 5 meter te bedragen;
  4. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 18 meter.
5.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0' of '2' bedraagt;
  2. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering bedragen, met uitzondering van het bepaalde onder c;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'uitvaartbedrijf' is een bedrijfswoning inclusief bijgebouwen met een maximale inhoud van 1.650 m³ toegestaan;
  4. onderkeldering is alleen toegestaan direct onder de contouren van de woning;
  5. de maximale goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt 5,5 meter en de maximale bouwhoogte 10 meter;
  6. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 5 meter te bedragen;
  7. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen mag maximaal 100 m2 bedragen;
  8. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt maximaal 30 meter;
  9. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,2 meter en de maximale bouwhoogte 5,5 meter;
  10. een bijgebouw dient op een minimale afstand van 5 meter achter de voorgevel te worden opgericht;
  11. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 18 meter.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter, met uitzondering van het bepaalde in sub b ;
  2. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen bij gasregelstations, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen;
  3. de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 5 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen op minimaal 1 meter achter de gevellijn te worden opgericht;
  5. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 10 meter.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor:
 
5.3.1 Vergroten Bedrijfswoning
De bestaande bedrijfswoning mag worden vergroot, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de blijvende noodzaak daarvan voor een doelmatige bedrijfsvoering is aangetoond;
  2. er sprake is van en sterke verbetering van de beeldkwaliteit in de directe omgeving zoals bijvoorbeeld sloop van overtollige bebouwing of een landschappelijke inpassing binnen het bouwvlak;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 850 m³ bedragen exclusief onderkeldering;
  4. de maximale goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 5,5 met en de bouwhoogte 10 meter;
  5. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving.
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
5.4.1 Algemeen
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. wonen, behoudens in een bedrijfswoning als bedoeld in 5.1 sub b;
  2. detailhandel;
  3. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  4. seksinrichtingen;
  5. kamperen;
  6. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  7. wonen in bijgebouwen;
  8. het bewonen van de bedrijfswoning als burgerwoning.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor:
 
5.5.1 Mantelzorg
Bouwen en gebruiken ten behoeve van mantelzorg is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de inhoud van een woning niet meer bedraagt dan de totale inhoud van de bestaande woning;
  2. er mag geen tweede woning ontstaan en om dit te voorkomen mogen ten behoeve van de inwoning maximaal 3 van de 4 volgende voorzieningen worden gerealiseerd: keuken, badkamer, toilet, achteringang;
  3. per woning kan maar éénmaal gebruik worden gemaakt van deze regeling;
  4. een eigen voordeur, hetzij aan de voorgevel, hetzij aan de zijgevel is niet toegestaan;
  5. alle bijgebouwen/verbouwingen dienen te voldoen aan de ten tijde van de aanvraag geldende eisen van het bouwbesluit en de bouwverordening;
  6. ten behoeve van de inwoning mag geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen worden aangelegd. hiervoor moet gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande aansluiting;
  7. na beëindiging van de situatie dient de omgevingsvergunning te worden ingetrokken;
  8. het gedeelte dat ten behoeve van inwoning wordt aangewend, dient aansluitend aan de woning een onderlinge verbinding te hebben met de woning, niet zijnde een verbinding buitenom.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
5.6.1 Wijzigen bestemming Bedrijf naar andere vorm van bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding binnen de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen ten behoeve van een ander type bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven, wat in ieder geval betekent dat het niet is toegestaan om binnen 100 meter afstand van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' nieuwe geurgevoelige activiteiten uit te oefenen;
  2. de milieubelasting niet hoger dan of gelijkgesteld is aan categorie 1 of 2 van Lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
  3. er dienen zich geen bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische aard voor te doen;
  4. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt;
  5. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking mag niet worden vergroot en de parkeerbehoefte dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden;
  6. nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
  7. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn;
  8. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving;
  9. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing.
5.6.2 Wijzigen bestemming Bedrijf naar Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. een legale bedrijfswoning dient aanwezig te zijn;
  3. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven, wat in ieder geval betekent dat wijziging niet is toegestaan indien deze is gelegen binnen 100 meter afstand de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1';
  4. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt;
  6. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het vastgesteld-bestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 100 m² worden verhoogd mits de (bedrijfs)bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt;
    2. maximaal 25% van het gesloopte oppervlak aan legaal opgerichte bebouwing mag als bijgebouw worden teruggebouwd, tot een totaal aan bijgebouwen – zowel aangebouwd als vrijstaand – van maximaal 200 m² per woning;
    3. per 50 m3 vergroting van de woning dient telkens minimaal 500 m² aan legaal opgerichte bebouwing te worden gesloopt;
    4. het surplus (alle aanwezige bebouwing boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 100 m²) moet in één keer worden gesloopt en deze sloop moet als voorwaarde aan de afwijking en omgevingsvergunning worden verbonden;
  7. de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
  8. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn;
  9. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving;
  10. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing.
5.6.3 Wijzigen bestemming Bedrijf ten behoeve van Recreatie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Recreatie', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond wordt dat bedrijfsmatig hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  2. aangetoond wordt dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  3. de financiële haalbaarheid van de plannen is aangetoond;
  4. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende (agrarische) bedrijven, wat in ieder geval betekent dat wijziging niet is toegestaan indien deze is gelegen binnen 100 meter afstand van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1';
  5. er sprake is van een geringere milieubelasting ter plaatse dan in de vorige situatie;
  6. parkeren plaatsvindt binnen het bouwvlak;
  7. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  8. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. maximaal 400 m2 aan gebouwen voor recreatieve doeleinden worden gebruikt en dat overige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt;
  10. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn;
  11. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving;
  12. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing.
 
Artikel 6 Recreatie
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De op de verbeelding voor ‘Recreatie’ (R) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin', een volkstuin;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Algemeen
Binnen de bestemming ‘Recreatie’ mogen geen gebouwen of bouwwerken worden opgericht.
 
6.3 Specifieke gebruiksregels
 
6.3.1 Algemeen
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. wonen;
  3. seksinrichtingen;
  4. opslag van goederen en materialen;
  5. wonen in bijgebouwen;
  6. het bewonen van de bedrijfswoning als burgerwoning.
 
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.
 
7.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en bouwwerken die dieper gaan dan 0,3 meter onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  2. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    3. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.3.1 Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning po en in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 meter onder maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, frezen, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden) onder het maaiveld.
7.3.2 Toegestane werken
Het in lid 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. de bodem verstoren over een oppervlakte kleiner dan 250 m²;
  3. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.3.3 Toelaatbaarheid
Voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.3.1 gelden de volgende regels:
  1. de genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  2. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming ‘ Waarde – Archeologie 3’ naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
 
Artikel 8 Waarde - Archeologie 4
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.
 
8.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en bouwwerken die dieper gaan dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – terreinen met esdek’) onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  2. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    3. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
8.3.1 Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning po en in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – terreinen met esdek’) onder maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, frezen, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding ‘ overige zone – terreinen met esdek) onder het maaiveld.
8.3.2 Toegestane werken
Het in lid 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. de bodem verstoren over een oppervlakte kleiner dan 500 m²;
  3. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
8.3.3 Toelaatbaarheid
Voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.3.1 gelden de volgende regels:
  1. de genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  2. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming ‘ Waarde – Archeologie 4’ naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
 
Artikel 9 Waarde - Archeologie 5
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.
 
9.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2500 m² en bouwwerken die dieper gaan dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – terreinen met esdek’) onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  2. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    3. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
9.3.1 Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning po en in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – terreinen met esdek’) onder maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, frezen, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding ‘ overige zone – terreinen met esdek) onder het maaiveld.
9.3.2 Toegestane werken
Het in lid 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. de bodem verstoren over een oppervlakte kleiner dan 2.500 m²;
  3. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
9.3.3 Toelaatbaarheid
Voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.3.1 gelden de volgende regels:
  1. de genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  2. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming ‘ Waarde – Archeologie 5’ naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
 
3 Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 11 Algemene bouwregels
 
Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de verbeelding informatie verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als platdak worden afgedekt.
 
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
 
Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/ of escortbedrijf, raamprostitutie en/ of straatprostitutie.
  2. Het gebruik van gronden voor het aanbrengen van reclame-objecten of -uitingen.
 
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
 
13.1 Overige zone – invloedsfeer kern
 
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – invloedsfeer kern’ zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat van een kern en gelden de in Hoofdstuk 2 opgenomen regels.
 
13.2 Overige zone – terreinen met esdek
 
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘ overige zone – terreinen met esdek’ zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en de bescherming van de archeologische waarden in terreinen met esdek en tevens gelden de regels in artikel 7 (Waarde – Archeologie 4) en artikel 8 (Waarde – Archeologie 5).
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
 
Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldend plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldend bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 15 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Randweg west" van de gemeente Bladel.