direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: KBP 2008, herziening 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1728.BPA5011KBPherz11-VAST

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven:
    • 1. in de sectoren transport en distributie, industrie, alsmede handel en dienstverlening, zoals opgenomen in de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten en;
    • 2. die voorkomen in de categorie 3.1 tot en met 4.2 van de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'bedrijf tot en met categorie' geen hogere categorie is toegestaan;
    • 3. zijnde een Bevi-inrichting, met dien verstande dat de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of – indien van toepassing – de afstand zoals bedoeld in artikel 5, lid 3, van het Besluit Externe veiligheid inrichtingen juncto artikel 2, lid 1, van de Regeling externe veiligheid inrichtingen is gelegen binnen het bouwperceel van de risicovolle inrichting;
    • 4. op een bouwperceel met een minimale grootte van 5.000 m2.
  • b. doorgaande ontsluitingswegen, ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'verkeer', bestaande uit 2 rijstroken met bermen met een breedte van maximaal 10 m en aansluitend op de bestemming 'Verkeer';
  • c. een doorgaande weg die gebruikt wordt als calamiteitenroute en die medegebruik kan worden als eigen weg dan wel mogelijk deels wordt opengesteld voor het reguliere verkeer, ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenroute';
  • d. nutsvoorzieningen, onder andere ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'nutsvoorziening', en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. parkeren;
  • f. opslag ten dienste van de ter plaatse gevestigde bedrijven, voorzover deze is afgeschermd ten opzichte van de bestemmingen 'Gemengd' en 'Verkeer';

een en ander met bijbehorende voorzieningen

en met in achtneming van het volgende:

  • g. geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • h. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
  • a. Per bouwperceel mag één bedrijf opgericht worden.
  • b. De zijdelingse perceelgrens van twee naast elkaar gelegen bouwpercelen is over de gehele lengte haaks gesitueerd op de bestemming 'Verkeer'.
  • c. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht.
  • d. Bedrijven hebben een bebouwingspercentage van:
    • 1. minimaal 50 en maximaal 70 voor bedrijven in de sector transport en distributie;
    • 2. minimaal 60 en maximaal 85 voor bedrijven in de sector industrie;
    • 3. minimaal 65 en maximaal 85 voor bedrijven in de sector handel en dienstverlening.

Het bebouwingspercentage wordt berekend over het bebouwbare oppervlak van het bouwperceel. Het bebouwbare oppervlak van een bouwperceel bestaat uit een bouwvlak dat met inachtneming van de in artikel 3.2 opgenomen bouwregels maximaal bebouwd mag worden.

  • e. In afwijking van hetgeen hiervoor is opgenomen onder d is ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' een bebouwingspercentage van minimaal 30% voor bedrijven in de sector transport en distributie toegestaan.
  • f. Gebouwen mogen zowel vrijstaand als aaneengesloten worden gebouwd.
  • g. Gebouwen moeten worden gebouwd op een afstand van ten minste 5 meter gerekend vanaf de zijlingse grens van het bouwperceel.
  • h. Ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'verkeer' kunnen gebouwen worden opgericht op een afstand van 18 meter gerekend vanuit de berm van de weg.
  • i. Ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenroute' kunnen gebouwen worden opgericht op een afstand van 5 meter gerekend vanuit de berm van de weg.
  • j. Gebouwen moeten worden gebouwd in de naar de bestemming 'Verkeer' gekeerde bouwgrens c.q. bouwgrenzen, met dien verstande dat ten minste 50% van de breedte van het hoofdgebouw in de bouwgrens c.q. bouwgrenzen wordt gebouwd, waarbij een teruglegging van de gevel mogelijk is. Deze regel geldt niet ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4'.
  • k. Gebouwen moeten zijn voorzien van een plat dak.
  • l. Ten aanzien van de minimale en maximale bouwhoogte van gebouwen geldt de aanduiding 'minimale - maximale bouwhoogte' zoals die ter plaatse is aangegeven op de verbeelding.
  • m. Parkeren moet plaatsvinden op eigen terrein. Hiertoe dienen in ieder geval minimaal 9 parkeerplaatsen per 1.000 m2-BVO te worden gerealiseerd.
  • n. In afwijking van hetgeen hiervoor is opgenomen onder l kan ten behoeve van de opwekking van duurzame energie op een dak van een gebouw een constructie worden geplaatst met een maximale hoogte van 7,5 meter, gemeten vanaf het dak waarop de constructie is gevestigd tot hoogste punt van constructie. De constructie wordt bij voorkeur geplaatst midden op het dak, maar in ieder geval 5 meter vanuit de voorgevel van het gebouw waarop de constructie is bevestigd. In geval de constructie niet één geheel vormt met de installatie voor het omzetten van de opgewekte energie, dan dient de installatie aan de binnenzijde van het gebouw geplaatst te worden.
  • o. Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, telecommunicatie, water- en energiedistributie, voor zover niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de bebouwde oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan 15 m²;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan:

  • a. binnen het bouwvlak:
    • 1. afschermingen voor opslag en stalling tot ten hoogste een gelijke hoogte als het binnen het bouwvlak gelegen gebouw;
    • 2. fietsenstalling met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
    • 3. antennesdragers tot een hoogte van 20 m;
    • 4. terreinverlichting tot een hoogte van 10 m;
  • b. buiten het bouwvlak:
    • 1. terreinverlichting tot een hoogte van 8 m;
    • 2. erfafscheidingen, mits geplaatst op dan wel achter de voorgevellijn, tot een hoogte van 2 meter, indien deze erfafscheiding wordt aangebracht aan de zijde van het bouwperceel dat grenst aan gronden met de bestemming 'Verkeer', in de overige gevallen is een hoogte tot 3 m toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Algemeen
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder d ten aanzien van genoemde minimale bebouwingspercentage en een lager bebouwingspercentage toestaan ten behoeve van een te vestigen bedrijf die niet aan het minimale bebouwingspercentage kan voldoen mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. er een bedrijfsplan wordt overlegd, waaruit aantoonbaar blijkt dat;
      • het minimale bebouwingspercentage tijdelijk nog niet haalbaar is voor het te vestigen bedrijf, maar in de toekomst wel, mits er een bouwtekening wordt overlegd waarop de gewenste toekomstige bebouwing is ingetekend, waardoor de locatie en oppervlakte van de uitbreiding inzchtelijk wordt, dan wel
      • de afwijking in het kader van de bedrijfsvoering permanent noodzakelijk is, of
    • 2. een concreet bouwplan wordt overlegd waaruit blijkt dat gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om efficiënt ruimtegebruik toe te passen, waaronder de mogelijkheden van verdiept en/of verhoogd bouwen of parkeren op of onder het gebouw,

en daarbij tevens blijkt dat

    • 1. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar wordt geacht;
    • 2. het vanuit beeldkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht;
    • 3. de ruimtelijke en functionele structuur niet onevenredig wordt aangetast, en;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder d ten aanzien van genoemde maximale bebouwingspercentages en een hoger bebouwingspercentage toestaan ten behoeve van een te vestigen bedrijf mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. er een bedrijfsplan wordt overlegd, waaruit aantoonbaar blijkt dat voor de bedrijfsvoering een hoger bebouwingspercentage noodzakelijk is;
    • 2. een concreet bouwplan wordt overlegd waaruit blijkt dat er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd en waarbij aan de achterzijde van het bouwperceel een strook van 5 meter niet bebouwd wordt met gebouwen,

en daarbij tevens blijkt dat

    • 1. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar wordt geacht;
    • 2. het vanuit beeldkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht;
    • 3. de ruimtelijke en functionele structuur niet onevenredig wordt aangetast, en;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  • c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder g en een kleinere afstand toestaan tussen het gebouw en de grens van het bouwperceel, mits wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.3.1 onder f.
  • d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder h en een kortere afstand dan 18 meter toestaan, mits wordt aangetoond dat aan de parkeernorm zoals opgenomen in artikel 3.2.1 onder m wordt voldaan en wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.3.1 onder f.
  • e. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de op de verbeelding aangegeven minimale bouwhoogte van 7 m en maximale bouwhoogte van 16 m en een 2 meter kleinere of grotere hoogte toestaan, mits gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om efficiënt ruimtegebruik toe te passen, waaronder de mogelijkheden van verdiept en/of verhoogd bouwen of parkeren op of onder het gebouw en wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.3.1 onder f.
  • f. De in artikel 3.3.1 onder c, d en e bedoelde afwijking kan worden verleend onder de voorwaarden dat:
    • 1. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar wordt geacht;
    • 2. het vanuit beeldkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht;
    • 3. de ruimtelijke en functionele structuur niet onevenredig wordt aangetast;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast, en;
    • 5. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampbestrijding gewaarborgd is.
  • g. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder m en de aanleg van minder parkeerplaatsen toestaan, indien wordt aangetoond dat het aantal parkeerplaatsen dat moet worden aangelegd overeenkomstig de norm in artikel 3.2.1, onder m, niet passend is voor de huidige en toekomstige bedrijfsvoering van het bedrijf gelet op het aantal werknemers en het aantal bezoekers. Het bevoegd gezag kan in de omgevingsvergunning bepalen dat er ruimte moet worden gereserveerd om in de toekomst alsnog extra parkeerplaatsen aan te leggen, zodat alsnog aan de voorgeschreven norm kan worden voldaan.
3.3.2 Facilitypoint

Indien het bevoegd gezag gebruik maakt van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3.5.2 en een facilitypoint toestaat, dan kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning, voor wat betreft de gebouwen binnen het faciliypoint, afwijken van de bouwregels opgenomen in artikel 3.2.1 onder a en d. Op een bouwperceel en binnen een gebouw kunnen zich meerdere bedrijven vestigen.

3.3.3 Informatiemast

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2en ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding ''specifieke bouwaanduiding - informatiemast' één informatiemast toestaan. Het bevoegd gezag kan deze informatiemast alleen toestaan als zij geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid opgenomen in artikel 4.3. De informatiemast moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. De informatiemast heeft een maximale hoogte van 15 meter, gemeten vanaf het hoogste punt van de overbrugging van de snelweg.
  • b. Het paneel waarop de uiting kan worden weergegeven heeft een maximale hoogte van 7 meter en een maximale breedte van 5 meter.
  • c. De informatiemast moet vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar worden geacht.
  • d. De informatiemast moet vanuit beeldkwaliteit aanvaardbaar worden geacht.
  • e. De informatiemast mag de ruimtelijke en functionele structuur niet onevenredig aantasten.
  • f. De informatiemast mag de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig aantasten.
  • g. De verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampbestrijding moeten zijn gewaarborgd.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Verbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.

3.4.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 3.4.1 wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik voor woondoeleinden;
  • b. de uitoefening van een andere tak van handel (inclusief detailhandel), bedrijf of dienstverlening dan ingevolge het bepaalde in artikel 3.1 onder onder a is toegestaan, tenzij het bevoegd gezag een omgevingsvergunning hebben verleend voor de uitoefening hiervan ;
  • c. het gebruik voor opslag die niet is afgeschermd ten opzichte van de bestemmingen 'Gemengd' en 'Verkeer'.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Algemeen
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in artikel 3.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1,onder a, sub 2, en een bedrijf toestaan dat voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten en dat ressorteert onder één hogere categorie (maximaal categorie 5.1) dan ter plaatse op de verbeelding aangegeven aanduiding 'bedrijf tot en met categorie'. Dit bedrijf kan alleen toegelaten worden voorzover het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de op de verbeelding aangegeven toegelaten categorie van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
  • c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1, onder a, sub 2, en een bedrijf toestaan dat voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten in categorie 2. Dit bedrijf kan alleen toegelaten worden indien de omvang van het bedrijf en de verkeersaantrekkende werking de vestiging in dorpscentra, woonwijken en overige bedrijfsterreinen onacceptabel maakt en de oppervlakte van het bedrijf ten minste 5.000 m² bedraagt.
  • d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1, onder a, sub 2, en een bedrijf toestaan dat niet is opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Dit bedrijf is alleen toegestaan, voorzover het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de op de verbeelding aangegeven toegelaten categorieën van de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat geen geluidzoneringsplichtige inrichting is toegestaan.
  • e. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1, onder a, sub 3, en een Bevi-inrichting toestaan waarvan de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of – indien van toepassing – de afstand zoals bedoeld in artikel 5, lid 3, van het Besluit Externe veiligheid inrichtingen juncto artikel 2, lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen buiten het bouwperceel van de risicovolle inrichting, onder de voorwaarde dat er een verantwoording van het groepsrisico in het invloedsgebied van de risicovolle inrichting wordt overlegd.
3.5.2 Facilitypoint

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1onder a, sub 4 en één facilitypoint toestaan op een bouwperceel binnen het plangebied ter grootte van maximaal 5.000 m2. Dit facilitypoint kan worden toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - 1' of 'specifieke vorm van dienstverlening - 2'. Een facilitypoint ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - 2' kan alleen toegestaan worden in combinatie met een logistiek centrum als bedoeld in artikel 3.5.3.

Op het facilitypoint zijn in afwijking van artikel 3.1 onder a, sub 2, bedrijven toegestaan in een lagere milieucategorie die onder meer diensten aanbieden op administratief, financieel-zakelijk, bedrijfskundig, juridisch en arbeidsbemiddeld gebied, alsmede bedrijven die voorzien in restauratieve voorzieningen, overnachtingsfaciliteiten, sportfaciliteiten en centrale beveiligingsfuncties, ten dienste van bedrijven die gevestigd zijn in het plangebied.

3.5.3 Logistiek centrum

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1onder a en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - 2' een logistiek centrum toestaan, bestaande uit:

  • parkeerplaats voor vrachtwagens, met een maximaal oppervlak van 2,5 ha en/of;
  • één verkooppunt voor motorbrandstoffen, met uitzondering van LPG, ten behoeve van het zakelijke verkeer, met een maximaal oppervlak van 0,5 ha, en/of;
  • een restauratieve voorziening met een maximaal oppervlak van 1.000 m².

Een logistiek centrum kan alleen worden toegestaan als ter plaatse van 'specifieke vorm van dienstverlening - 2' ook een of meerdere bedrijven in de sector transport en distributie zijn gevestigd.