direct naar inhoud van Regels
Plan: Eurocircuit Bergeijk
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1724.BPUeur0117-ONTW

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Eurocircuit Bergeijk' van de gemeente Bergeijk.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1724.BPUeur0117-ONTW met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologische waarden:

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.6 archeologische verwachting:

De verwachting die aan een gebied is toegekend in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.7 autocircuit:

een terrein bestaande uit een geaccidenteerd werdstrijdcircuit voor de rallysport dat voor 60% uit verhard en 40% uit onverhard wegoppervlak bestaat;

1.8 autosportterrein:

een terrein bestaande uit een autocircuit voor de autosport en bijbehorende om- en tussenliggende gronden.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bestaand(e situatie):

t.a.v. bebouwing en werken:

bebouwing en werken, zoals aanwezig en toegestaan (legaal gerealiseerd) op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden d krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;

t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.19 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 lawaaisporten:

voorziening voor sportactiviteiten waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, de auto- en motorsport en de modelvliegsport.

1.22 water:

het oppervlakte aan water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.23 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

1.24 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de afstand tot de bouwperceelsgrens:

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.1.2 het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.1.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.7 peil:

voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

  • a. indien in het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - Landschapselement

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de ontwikkeling en/of instandhouding van ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting, groenvoorzieningen en natuur- en landschapswaarden;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. extensieve dagrecreatie;

met de daarbij behorende:

  • d. bestaande voet-, fiets- en zandpaden;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken

Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van en zoals genoemd in de artikel 3.1 omschreven bestemming, waarbij ook wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen van 1,5 m, waarbij de erfafscheiding een transparantie heeft van minimaal 75% per m2;
  • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan, het gebruik van gronden anders dan bedoeld in artikel 3.1.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verharden van zandpaden of de aanleg van verharde paden;
  • b. het aanbrengen van niet omkeerbare oppervlakteverhardingen;
  • c. afgraven, ophogen of egaliseren, dan wel ontginnen van gronden en/of het dempen van water;
  • d. het verwijderen of rooien van bos-, groenvoorzieningen, natuur-, en landschapselementen en ander opgaand houtgewas.
3.4.2 Uitzonderingen

De omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhouden en/of gebruik betreffen, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, danwel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

Artikel 4 Sport

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportterreinen, sportieve en recreatieve doeleinden;
  • b. een wielerbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wielerbaan';
  • c. bijbehorende gronden bij het naastgelegen autocircuit, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'autocircuit';

met de daarbij behorende:

  • a. sportgebonden evenementen;
  • b. wedstrijden;
  • c. geluidwerende voorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. wegen en paden;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels

Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van en zoals genoemd in de artikel 4.1 omschreven bestemming, waarbij ook wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen van 1,5 m, waarbij de erfafscheiding een transparantie heeft van minimaal 75% per m2;
  • 2. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  • 3. ter plaatse van de aanduiding 'wielerbaan' mogen maximaal 2 lantaarnpalen worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 8 m;
  • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Het gebruik van gronden anders dan bedoeld in artikel 3.1 is strijdig, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

  • a. sportterreinen en sportieve en recreatieve doeleinden voor de uitoefening van lawaaisporten;
  • b. nachtrecreatie, waaronder tevens een kampeerterrein wordt bedoeld.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. afgraven, ophogen of egaliseren, dan wel ontginnen van gronden en/of het dempen van water;
  • b. het verwijderen of rooien van bos-, groenvoorzieningen, natuur-, en landschapselementen en ander opgaand houtgewas;
  • c. het veranderen van de (ligging van de) bestaande wielerbaan ter plaatse van de aanduiding 'wielerbaan';
  • a. het verharden van zandpaden of de aanleg van verharde paden;
  • b. het aanbrengen van niet omkeerbare oppervlakteverhardingen.
4.4.2 Uitzonderingen

De omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhouden en/of gebruik betreffen, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, danwel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.4.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 4.4.1 vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ecologische en/of landschappelijke, cultuurhistorische en waterhuishoudkundige waarden van de gronden;
  • b. aangetoond wordt dat de werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gericht gebruik.

Artikel 5 Leiding - Koolwaterstof

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Koolwaterstof aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een leiding voor vervoer van vloeibare koolwaterstoffen;

met de daarbij behorende:

  • b. groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken voor de aanleg en de instandhouding van de in artikel 5.1 genoemde leiding met een maximale bouwhoogte van 3 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de veilige ligging en de continuïteit van de leiding voor vervoer van vloeibare koolwaterstoffen zijn gewaarborgd;
  • b. het bevoegd gezag schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde , of van werkzaamheden
5.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  • e. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
5.4.2 Uitzonderingen

De omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhouden en/of gebruik betreffen, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, danwel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.4.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 5.4.1 vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. de veilige ligging en de continuïteit van de leiding voor vervoer van vloeibare koolwaterstoffen zijn gewaarborgd;
  • b. het bevoegd gezag schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 4.1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.2.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van 500 m2 of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
6.2.2 Uitzonderingen

De omgevingsvergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhouden en/of gebruik betreffen, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, danwel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
6.2.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in artikel 6.2.1 vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn, dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • a. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • b. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • c. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.2.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
6.3 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    • 1. naar ligging wordt verschoven;
    • 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    • 3. wordt verwijderd;
    • 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de diepters, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
    • 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van de winning van schaliegas;
  • c. het gebruik van gronden ten behoeve van de ondergrondse opslag van gassen;
  • d. het oprichten van lichtmasten binnen een afstand van 100 meter tot gronden met de bestemming Natuur.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 veiligheidszone - leiding

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' is geen herbouw of nieuwbouw ten behoeve van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen toegestaan.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Geluidwerende voorzieningen

In afwijking van de desbetreffende bepalingen in dit bestemmingsplan, kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen voor de aanleg en/of bouw van een geluidwerende voorziening (geluidwal en/of geluidscherm) met een maximale (bouw)hoogte van 6,5 m, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en onderliggende gronden;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de natuurlijke en landschappelijke waarden.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Prioriteit dubbelbestemmingen
11.1.1 Enkelbestemming - dubbelbestemming

Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en secundair de regels van de enkelbestemming.

11.1.2 Dubbelbestemming - dubbelbestemming

Waar dubbelbestemmingen samenvallen geldt de volgende prioriteitsvolgorde, waarbij de prioriteit aflopend is:

a. de bestemming Leiding - Koolwaterstof;

b. de bestemmingen Waarde - Archeologie - 4.1 en Waarde - Archeologie - 5.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Eurocircuit Bergeijk'.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Bergeijk van PM.

Mij bekend,

de raadsgriffier.