Plan: | Strijbeekseweg 44a annex, Strijbeek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1723.bpStrijbeeksewg44a-VS01 |
Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan.
De waterparagraaf betreft een beschrijving van de waterhuishoudkundige aspecten (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater) in de huidige en toekomstige situatie.
Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Brabantse Delta. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:
Bodem
Om de infiltratiecapaciteit van de bodem te bepalen heeft Amitec uit Uden een bodemonderzoek uitgevoerd en de waterdoorlatendheid van de bodem berekend: rapport "Verkennend bodemonderzoek, Strijbeekseweg 44a te Strijbeek" (10 december 2010, 10.733-NEN.01) ". Het onderzoeksrapport is als bijlage 3toegevoegd. Uit het onderzoek volgt dat de waterdoorlatendheid van de bodem (k-waarde) ca. 7,0 m/dag bedraagt. Daarmee is sprake van een goede mogelijkheid voor infiltratie.
Oppervlaktewater
Er is een poel aanwezig met een oppervlakte van ca. 65 m². Aan de voorzijde van het perceel ligt een smalle sloot.
Grondwater
Onderhavig plangebied ligt op 6,5 m boven NAP (bron: www.ahn.nl). De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) bedraagt tussen de 0,40 en 0,80 m -mv (bron: www.bodemdata.nl). Bij het onderzoek naar de waterdoorlatendheid van de bodem is een grondwaterstand gemeten van 0,60 m -mv.
Verhard oppervlak
Huidige situatie
Binnen het plangebied is geen bebouwing aanwezig.
Toekomstige situatie
Er wordt één nieuwe woning gebouwd. Ten behoeve van de berekening van de bufferopgave is uitgegaan van de maximale bebouwingsmogelijkheden die op basis van voorliggend bestemmingsplan mogelijk zijn. Het bebouwd oppervlak inclusief bijgebouwen bedraagt 250 m².
Daarnaast wordt rekening gehouden met ca. 275 m² aan terreinverharding. Het verhard oppervlak binnen het plangebied neemt derhalve toe met 525 m².
Afvalwater
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden. Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Strijbeekseweg geloosd worden.
Hemelwater
In de beleidsregel 'hydraulische randvoorwaarden 2009' geeft het waterschap aan dat bij de afvoer van hemelwater het uitgangspunt 'hydrologisch neutraal ontwikkelen' geldt. Dit houdt in dat het hemelwater dat op daken en verhardingen valt, niet versneld mag worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Om dit te waarborgen is in de beleidsregel een schema met daarin de omvang van de benodigde retentie (m³ per ha) weergegeven.
zandgebied (vrij afwaterend) | ||
T=1 | 340 m³ | |
T=10 | 555 m³ | |
T=25 | 640 m³ | |
T=50 | 715 m³ | |
T=100 | 780 m³ |
tabel omvang van de benodigde retentie in m³ per hectare verhard oppervlak
In bovenstaande tabel is T=1 een bui die eenmaal per jaar voorkomt, T=100 is een bui die eenmaal in de 100 jaar voorkomt. In de beleidsregel wordt aangegeven dat voor relatief kleine retentievoorzieningen kan worden uitgegaan van T=100. Bij een bui die eenmaal in de 100 jaar voorkomt is een retentie nodig van 780 m³ per hectare bij zandgebieden en 604 m³ per hectare bij kleigebieden.
Voor behandeling van dit water geldt de volgende voorkeursvolgorde:
1. Infiltreren
“Bij infiltratie wordt in feite de afvoersituatie gehandhaafd zoals die bij een onverhard gebied is, waarbij de neerslag vertraagd via de bodem wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Om dat te bereiken zijn infiltratievoorzieningen nodig.”
2. Retentie binnen het plangebied
“Bij nieuwbouwplannen is het uitgangspunt dat er in principe altijd voldoende ruimte binnen het plangebied beschikbaar valt te maken voor een retentievoorziening. Voor grotere uitbreidingsplannen is het uitgangspunt van het waterschap dan ook dat de retentievoorziening in het plangebied opgenomen moet worden.”
3. Retentie buiten het plangebied
“Voor inbreidingsplannen en kleine uitbreidingsplannen kan gezocht worden naar retentie buiten het plangebied indien retentie binnen het plangebied niet mogelijk is, De mogelijke vormen waarop die retentie vorm kan krijgen is in principe hetzelfde als gebruikelijk is bij een retentie binnen het plangebied : de retentie moet worden voorzien van een knijpvoorziening, Als retentie buiten het plangebied wordt aangelegd dient de initiatiefnemer middels een berekening aan te tonen dat de retentie effectief is.”
4. Berging zoeken in bestaand watersysteem
“Indien geen van bovenstaande maatregelen haalbaar zijn en indien er geen overcapaciteit aan retentie in de omgeving benut kan worden, is het onder omstandigheden mogelijk de benodigde retentiecapaciteit te zoeken in het bestaande oppervlaktewaterstelsel”.
ad 1. De mogelijkheid tot infiltreren van het hemelwater via de bodem is aanwezig. Er wordt echter voor gekozen om de volledige waterberging onder te brengen in een bovengrondse voorziening in de vorm van een poel/vijver op het woonperceel.
ad 2. Onderhavig bouwplan resulteert in een toename van het verharde oppervlak van 525 m², zodat een waterberging is vereist van 41 m³. In het plangebied is thans een poel aanwezig met een oppervlakte van ca. 65 m². Uitgaande van een waterbergingsschijf van 0,60 m (schijf tussen GHG en maaiveld) is reeds sprake van een bergingscapaciteit van 39 m³ in de bestaande toestand. Met enige vergroting voldoet deze poel.
ad 3. en 4 Deze mogelijkheden zijn niet van toepassing.
Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast. Overigens zijn voor de woonfunctie geen bijzondere maatregelen genomen.
Aan alle beleidsuitgangspunten van het waterschap wordt voldaan.