Plan: | Burdaard - Wânswerterdyk 36 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1722.20150726-VA01 |
Bij de gemeente Ferwerderadiel is het verzoek ingediend om het perceel Wânswerterdyk 36 te Burdaard te voorzien van een woonbestemming. Het perceel heeft in de huidige situatie een maatschappelijke bestemming ten behoeve van een voormalige dorpshuis. De initiatiefnemers zijn voornemens het gebouw te gaan gebruiken als woning met praktijkruimte, atelier en hobbyruimte.
De gemeente heeft in een principebesluit aangeven medewerking te willen verlenen aan het voornemen. De gewenste uitbreiding past niet in de geldende bestemmingsplannen die voor het plangebied van toepassing zijn (zie ook 1.3). Dit bestemmingsplan geeft daarom het juridisch-planologische kader dat de uitbreiding mogelijk maakt.
Het perceel is centraal gelegen in het dorp Burdaard, aan de Wânswerterdyk. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de kadastrale begrenzing. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.
Figuur 1 De ligging en begrenzing van het plangebied (rode kader)
Het perceel is nu juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan Grote Dorpen (2009). Het plangebied heeft daarin de bestemming 'Maatschappelijk' met een specifieke aanduiding 'dorpshuis'. Binnen de bestemming is wonen uitsluitend toegestaan in combinatie met maatschappelijke voorzieningen. In figuur 2 is een fragment van het geldende bestemmingsplan te zien.
Voor het plangebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen ten behoeve van een woongebouw (een gebouw dat meerdere naast elkaar gelegen en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat). Hiervoor gelden de voorwaarden dat:
In het voorgenomen initiatief is geen sprake van een woongebouw. Er wordt slechts één woning voorgesteld. Echter, de beoogde woonfunctie komt wel overeen met de genoemde voorwaarden. Hier wordt verder in deze toelichting op ingegaan.
Omdat binnen de bestemming 'Maatschappelijk' de woonbestemming niet is toegestaan is een nieuwe juridisch-planologische regeling noodzakelijk die in de gewenste ontwikkeling voorziet. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Figuur 2 Fragment bestemmingsplan Grote Dorpen
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie en het voornemen. In hoofdstuk 3 wordt het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus beschreven. In hoofdstuk 4 worden de ontwikkelingen getoetst aan de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid verwoord.
De ontwikkeling vindt plaats in de kern Burdaard. In dit dorp zijn veel voorzieningen voor inwoners en toeristen. Er wonen ruim 1.100 mensen. De Dokkumer Ie, bekend van de Elfstedentocht, loopt dwars door Burdaard. In de omgeving van Burdaard zijn verschillende beschermde dorpsgezichten, fraaie kerken en molens te vinden. De strijd tegen het zeewater is ook vandaag nog terug te zien in het terpenlandschap. Het landschap bestaat daarnaast uit veel agrarische grond.
Het plangebied bevindt zich in een woonwijk. Het gebouw in het plangebied is het voormalige dorpshuis 'Pro Rege'. Dit gebouw was tot circa 1955 een school. Het gebouw wordt in de huidige situatie niet meer gebruikt voor maatschappelijke doeleinden en staat dan ook leeg. Figuur 3 geeft een aanzicht op het voormalige dorpshuis vanuit de lucht en figuur 4 een aanzicht vanaf de Wânswerterdyk.
Figuur 3 Luchtfoto huidige situatie
Figuur 4 Beeld van de huidige situatie
Initiatiefnemers zijn voornemens het gebouw te gebruiken als woning met atelier, hobbyruimte en praktijkruimte. De ontwikkeling betreft dus een functiewijziging met enkele inpandig bouwactiviteiten.
De locatie ligt in een woonwijk. De voorgestelde nevenactiviteiten voldoen aan de voorwaarden voor aan huis verbonden beroepen, zoals die op basis van het bestemmingsplan bij alle woningen zijn toegestaan. Er is dus sprake van passende functies in een woonwijk.
Voor parkeren geldt dat hiervoor op eigen terrein ruimte moet worden gereserveerd. Zoals blijkt uit figuur 4 is er op het voorterrein voldoende ruimte beschikbaar.
In dit hoofdstuk is ingegaan op het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Hierbij is eerst gekeken naar het rijksbeleid, vervolgens naar het provinciale beleid en tot slot het gemeentelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn de nationale belangen 'Waddenzee en waddengebied' van belang. Hiervoor geldt dat het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden en het Werelderfgoed (de Waddenzee) als opgave voor het SVIR.
In artikel 2.5.12 van het Barro is de bebouwing in het waddengebied opgenomen. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het Waddengebied moet regels stellen die ervoor moeten zorgen dat de maximaal toelaatbare bouwhoogten aansluiten bij de hoogte van de bestaande bebouwing.
In dit plan wordt in dat opzicht aangesloten bij de bestaande bebouwing. De ontwikkelingen binnen dit plan passen dan ook binnen de SVIR c.q. het Barro.
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit drie treden. In trede 1 wordt actuele regionale behoefte aangetoond en in trede 2 wordt beschreven of de ontwikkeling plaats kan vinden in bestaand stedelijk gebied. Indien het niet mogelijk is om de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Een plan om een maatschappelijke functie naar woonfunctie om te zetten wordt, vanwege de kleinschaligheid, door de Raad van State niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (201311233/1/R4, r.o. 3.3, d.d. 27 augustus 2104). Onderstaand vindt daarom een beperkte toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking plaats:
Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan "Om de kwaliteit van de romte" (structuurvisie). De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening mee gehouden moet worden.
Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Streekplan wordt het provinciaal omgevingsbeleid verwoord. De provincie Fryslân zet in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. De structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte!' vormt voor dit onderdeel een uitwerking.
In het Streekplan staan de relaties tussen stad en platteland centraal, waarbij sprake is van een wisselwerking tussen beide gebieden. De provincie zet in op een concentratie van verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) in de stedelijke gebieden, zonder dat dit ten koste gaat van de vitaliteit van het omringende platteland.
Om het toekomstige ruimtebeslag van wonen te beperken, worden nieuwe woningen zoveel mogelijk eerst in het bestaande bebouwde gebied van kernen opgevangen. Door het bestaande bebouwde gebied optimaal te benutten wordt bijgedragen aan een efficiënt gebruik van de ruimte en daarmee aan een duurzame ruimtelijke inrichting. Hier wordt ook onder verstaan dat rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten en milieukwaliteiten in het bestaande bebouwde gebied. Aan gemeenten wordt de taak toebedeeld de herstructureringsopgave te bekijken in relatie tot de totale kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave.
Het wijzigen van de functie van een voormalig dorpshuis naar een woning sluit dus goed aan op de ambities van de provincie.
De provincie zet in op het in stand houden en verder ontwikkelen van de belangrijke landschappelijke kwaliteiten en waarden in de provincie. Hiervoor heeft de provincie op 26 maart 2014 de structuurvisie 'Grutsk op é Romte' vastgesteld. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'kleigebied Oostergo'. Voor dit gebied is een aantal kernkwaliteiten (ofwel: provinciale belangen) aangewezen. Voor dit plan is de relatie tussen de vorm van de nederzetting en het type landschap van belang. De vorm, oriëntatie, schaal en architectonische vormen in een dorp zeggen veel over de historie. Radiale structuren, lineaire buurten en bebouwingslinten, die vanaf de terp de wegen, het water en de dijken volgen moeten gerespecteerd worden. De puntvormige verdichtingen van de terpen en terpdorpen in het landschap moeten in stand worden gehouden en worden beschermd.
De beperkte, perceelsgebonden ontwikkeling in de bebouwde kom, die dit plan voorstelt, doet geen afbreuk aan de provinciale belangen.
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.
In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.
In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied.
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.
In het bestemmingsplan Grote Dorpen 2009 is voor het plangebied een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het wijzigen naar een woonbestemming. Hiervoor geldt dat de bestemming gewijzigd mag worden in een woonbestemming, waarbij er sprake is van een woongebouw. Er wordt geen woongebouw voorgesteld, maar slechts een enkele woning. Voor het overige wordt wel voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de wijzigingsbevoegdheid.
Het transformeren van het gebouw ten behoeve van de woonfunctie is dus in lijn met de uitgangspunten van het bestemmingsplan Grote Dorpen.
Het woonplan Ferwerderadiel is al sterk verouderd. De aantallen woningen voor de dorpen zijn vastgesteld tot en met het jaar 2008. Hieruit valt dan niet meer op te maken of er wel of geen ruimte is om nieuwe woningen te bouwen.
Bij realisatie van nieuwe ontwikkelingen moet, met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan, worden onderzocht of in de toekomst sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarbij wordt getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van o.a. milieu, ecologie, archeologie en water.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Rondom het plangebied liggen uitsluitend woningen. Bedrijfsfuncties liggen op ruime afstand (minimaal 170 meter). Deze bedrijven hebben geen invloed op het plangebied. De bedrijfs- en culturele functies die bij de woning worden voorgesteld zijn zodanig kleinschalig dat deze zich goed met de woningen in de omgeving verhouden. Er is sprake van een verantwoorde milieuzonering.
Er zijn op dit punt dan ook geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.
De woongebieden van Burdaard, waaronder de Wânswerterdyk, zijn aangewezen als 30-km/uur zone. Voor ontwikkelingen binnen dergelijke zones is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Door de beperkte breedte van de weg en diverse snelheid beperkende maatregelen op de weg, zijn de snelheden relatief laag. Er wordt dan ook geen onaanvaardbare hinder als gevolg van wegverkeerslawaai verwacht.
Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt in het werkgebied van het Wetterskip Fryslân.
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20150618-2-11126). Het plan heeft geen of een geringe invloed op de waterhuishouding. Voor de ontwikkeling wordt daarom de procedure 'Geen waterschapsbelang' gevolgd. Dit houdt in dat verder overleg met het waterschap niet nodig is. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven. Een samenvatting van de watertoets is opgenomen in Bijlage 1.Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
Het perceel is lange tijd in gebruik geweest als dorpshuis. Er is geen sprake van een verdachte locatie. De bodemkwaliteit is daarmee in beginsel geschikt voor het beoogde gebruik. Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
In de Monumentenwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Om te achterhalen of mogelijk archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn, geeft de provinciale FAMKE informatie. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in twee tijdvakken ijzertijd-middeleeuwen en steentijd-bronstijd. Voor het plangebied geldt voor de periode ijzertijd-middeleeuwen dat een karterend onderzoek 2 (ingrepen groter dan 2.500 m2) nodig is. Voor de periode steentijd-bronstijd is geen onderzoek nodig.
Voor de ontwikkeling is geen onderzoek nodig omdat er geen bodemroerende activiteiten plaatsvinden. Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Op het perceel staat een oude dorpshuis, welke kenmerkend is voor het dorp. Door de functiewijziging blijft het waardevolle gebouw behouden in het dorp. Het aspect cultuurhistorie heeft dan ook geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde natuurgebied dat is beschermd onder de Natuurbeschermingswet betreft de Groote Wielen en de Waddenzee, de dat op ruim 6,5 -en 7,5 kilometer afstand ligt. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom. Het plan maakt geen belastende functies mogelijk. Het bestemmingsplan heeft geen significantie gevolgen voor de natuurwaarden in de omgeving, gezien de aard en relatief geringe omvang van de ontwikkeling en de afstand tot natuurwaarden.
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
In het plangebied worden geen sloten gedempt, bomen gekapt of bebouwing gesloopt. Ecologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Vanuit het aspect Ecologie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.
Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
Omdat dit bestemmingsplan voorziet in slechts één extra woning, wordt geconcludeerd dat het Besluit NIBM van toepassing is. Verdere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is daardoor niet aan de orde.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over "externe veiligheid" om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook valt het plangebied niet in het invloedgebied van routes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Dit is tevens kenbaar gemaakt naar aanleiding van het vooroverleg met de Gasunie. Hierbij is kenbaar gemaakt dat het het plan buiten de 1% letaliteitszone van de dichtsbijzijnde gasleiding van de Gasunie ligt en daarmee geen beperking oplevert. Het aspect externe veiligheid vormt voor dit bestemmingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.
Het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is het bieden van een juridisch-planologische regeling waarbinnen de functie wijziging geregeld. Voor de juridische regeling vormt het bestemmingsplan Grote Dorpen de basis. In dit hoofdstuk worden de gemaakte keuzes voor de juridische regeling toegelicht.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemming die in dit plan is opgenomen.
Wonen - 1
Het plangebied krijgt de bestemming 'Wonen - 1'. Binnen de bestemming is een woonfunctie, eventueel in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis mogelijk. Voor het atelier, de hobby- en praktijkruimte is in het bestemmingsplan bepaald dat deze ter plaats van de aanduiding 'gemengd' zijn toegestaan, tot een oppervlakte die ook gebruikelijk is bij aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
De bestaande bebouwing is vastgelegd in een bouwvlak. Buiten het bouwvlak is ruimte voor bijbehorende bouwwerken, waarbij de regeling daarvoor is afgestemd op de gebruikelijke erfbebouwingsregeling binnen de gemeente Ferwerderadiel.
Het is van belang de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen. Dit vindt enerzijds plaats via de toetsing aan het beleid en de omgevingsaspecten, zoals in voorgaande hoofdstukken beschreven. Daarnaast is ook het aantonen van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan van belang. Deze staan in dit hoofdstuk beschreven.
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen bestemmingsplanprocedure:
Inspraak en overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is eerst voor inspraak ter inzage gelegd. Tijdens de ter inzageperiode zijn geen inspraakreacties ingediend. Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft tevens overleg met de overleginstanties plaats gevonden. Hierbij hebben de Gasunie en Liander kenbaar gemaakt geen reactie op het plan te geven, daar zij geen belang hebben. Dit is ook verwerkt in de paragraaf Externe veiligheid. De overlegreacties zijn opgenomen als bijlage bij deze toelichting.
Zienswijze
Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid zienswijzen in te dienen. Er zijn geen ziensswijzen ingediend.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens op 19 november 2015 ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt 6 weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.
Het gaat hier om een particulier initiatief. De gemeente draagt geen financiële verantwoordelijkheid en risico's. De economische uitvoerbaarheid is daarmee voldoende aangetoond.
Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is geregeld dat alle kosten die verband houden met het initiatief, te weten de kosten voor het maken van het bestemmingsplan (inclusief onderzoekskosten) en eventuele planschade worden betaald door de initiatiefnemer.
Omdat met deze overeenkomst het kostenverhaal op een andere manier verzekerd is en het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is, besluit de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan dat de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.