direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1722.1211606-0003

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Ferwerderadiel is bezig met het actualiseren van haar bestemmingsplannen. Vanuit de gemeente is de wens naar voren gekomen om deze actualisatie tevens te gebruiken om het aantal bestemmingsplannen sterk terug te dringen, zodat op termijn gekomen kan worden tot een eindsituatie waarin in de gemeente nog slechts twee bestemmingsplannen vigeren, te weten, voor het Buitengebied inclusief de Kleine Dorpen en voor de Grote Dorpen. Dit bestemmingsplan betreft de eerstgenoemde. Het bestemmingsplan voor de Grote Dorpen is in 2010 vastgesteld.

Nota van Uitgangspunten Buitengebied Ferwerderadiel

Er is een Nota van Uitgangspunten opgesteld. Deze heeft als basis gediend voor het opstellen van dit bestemmingsplan voor het buitengebied. In de Nota van Uitgangspunten is voor een aantal belangrijke thema's en gebieden (nieuw) beleid geformuleerd. Het gaat hierbij om ontwikkelingen die spelen in het buitengebied en de kleine dorpen en buurtschappen. Aangegeven is hoe de gemeente aan deze ontwikkelingen in de toekomst richting wenst te geven. Deze beleidslijnen en uitgangspunten zijn door de gemeenteraad vastgesteld en daarna juridisch vertaald in dit bestemmingsplan.

1.2 Plangebied

Dit nieuwe Bestemmingsplan Buitengebied heeft betrekking op het gehele buitengebied van de gemeente Ferwerderadiel, met uitzondering van het buitendijks land en de Waddenzee. De volgende kernen zijn voorts niet meegenomen in het plangebied: Hallum, Marrum, Ferwert, Blije en Burdaard. Hiervoor is het bestemmingsplan Grote dorpen van toepassing. In onderstaand figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0001.jpg"  

Figuur: De ligging van het plangebied

1.3 Functie bestemmingsplan

Het bestemmingsplan regelt het gebruik van gronden, stuurt ontwikkelingen en is het instrument dat juridisch vorm krijgt door middel van een verbeelding (een plankaart) en planregels. In het plan is te lezen welke regels gelden voor het bebouwen en gebruiken van gronden. Het bestemmingsplan actualiseert de bestaande verouderde regels en stelt een actueel beheerkader voor bestaande functies.


Het buitengebied wordt echter niet ‘op slot’ gezet; er wordt enige ruimte geboden voor nieuwe ontwikkelingen ten behoeve van bestaande functies. Deze nieuwe ontwikkelingen zullen echter afgestemd moeten worden op de identiteit van het landschap om de specifieke waarden van het buitengebied te kunnen bewaren en te beschermen. Ingrijpende ontwikkelingen worden met dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Dergelijke projecten kunnen, als ze zich voordoen, met een omgevingsvergunning of een apart bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

1.4 Algemene uitgangspunten

De gemeente heeft als inzet dat het nieuwe Bestemmingsplan Buitengebied een actueel en goed toepasbaar juridisch-planologisch instrument voor de gemeente en de burger biedt. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het nieuwe Bestemmingsplan Buitengebied is een actualisatie van de vigerende bestemmingsplannen; bestaande planologische rechten blijven zo mogelijk op de oude voet gehandhaafd;
  • niet méér regelen dan noodzakelijk voor een praktisch hanteerbaar plan;
  • met het integrale bestemmingsplan blijft centraal staan dat processen in het buitengebied daadwerkelijk gestuurd kunnen worden;
  • een flexibel bestemmingsplan, waarmee het gemeentebestuur, ook in de toekomst, in staat is op voorzienbare ontwikkelingen in te spelen en/of deze te begeleiden;
  • met name dié zaken regelen waarop met het bestemmingsplan daadwerkelijk invloed kan worden uitgeoefend, zoals nieuwe ontwikkelingen, functietoekenning, functiewijziging, ruimtelijke hoofdvorm van bebouwing, en dergelijke;
  • regels ter bescherming van bijzondere waarden van bodem, natuur, landschap en cultuurhistorie;
  • geen zaken regelen waarvoor al doelmatige wetgeving of verordeningen bestaan, zoals voor het milieu- en waterbeleid.

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de inwoners "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008). Deze standaard, welke slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard, wordt verplicht in het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Er blijft een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan bestaan. De digitale versie is de juridisch bindende versie.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

De regels van het bestemmingsplan zijn gebaseerd op de uitgangspunten die in de toelichting worden beschreven. De uitgangspunten die beschreven staan in Hoofdstuk 5 Bestemmingen en planuitgangspunten', komen voort uit de bescherming van de huidige waarden (beschreven in Hoofdstuk 2 Huidige situatie en ontwikkelingen'), de beleidsmatige keuzes (beschreven in Hoofdstuk 3 Beleidskader') of volgen uit de toets op sectorale wet- en regelgeving (beschreven in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten').

Hoofdstuk 5 Bestemmingen en planuitgangspunten' is objectgericht opgezet. Er is gedacht vanuit het digitale systeem. In de regels is bij elke bestemming (artikel) een link opgenomen naar dat deel van Hoofdstuk 5 waar de desbetreffende bestemming wordt toegelicht. De opbouw van de paragrafen waarin de bestemmingen worden toegelicht, hebben dezelfde opbouw als de regels. Hierin zijn tevens links opgenomen naar het desbetreffende artikel in de regels. Tevens zijn in de andere hoofdstukken van de toelichting links opgenomen naar het desbetreffende artikel in de regels. Op deze manier zijn de regels en toelichting aan elkaar gekoppeld, net zoals de verbeelding en de regels. In de analoge versie van het bestemmingsplan zijn de links niet als zodanig zichtbaar.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en ontwikkelingen

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige situatie van het buitengebied en de ontwikkelingen. Specifiek wordt ingegaan op het landschap, de landbouw en andere aanwezige functies en de kleine dorpen en buurtschappen.

2.2 Algemeen

Ferwerderadiel is een plattelandsgemeente met een oppervlakte van 13.310 ha en bijna 9.000 inwoners. Bewoning is geclusterd in (kleine) dorpen en buurtschappen. De grootste plaats is Hallum met circa 2.700 inwoners. De hoofdplaats is Ferwert. Ferwerderadiel grenst aan de gemeenten Dongeradeel, Dantumadiel, Tytsjerksteradiel, Leeuwarderadeel en het Bildt.

2.3 Landschap

Landschappelijk gezien kan het plangebied worden ingedeeld in drie deelgebieden. Onderstaand worden de drie deelgebieden kort beschreven. In het Beeldkwaliteitplan wordt nader ingegaan op het landschap (zie paragraaf 5.1.5 Beeldkwaliteitplan).

Kwelderwal

Prominent landschapselement is de kwelderwal, die de grotere dorpen met elkaar verbindt via de Provinciale weg N357. De dorpen zijn gebouwd op terpen.

Aandijkingen

Ten noorden en westen daarvan bevindt zich een aandijkingslandschap dat tot de Waddendijk in gebruik is als landbouwgrond (voornamelijk akkerbouw). In het buitendijkse gebied bevinden zich de zomerpolders en de kwelders, waar vee wordt gehouden, maar ook de natuur een belangrijke rol speelt. Dit gebied is zeer regelmatig en rationeel ingericht.

Kweldervlakte en kleiterpenlandschap

Aan de zuid- en oostkant van de kwelderwal bevinden zich de kweldervlakte en het kleiterpenlandschap. Dit oudere landschap is meer onregelmatig opgebouwd. Bewoning vond plaats op terpen. De wegen, sloten en verkaveling zijn op sommige plekken kronkelig en onregelmatig, al zijn later meer rechte structuren in het landschap gekomen door ruilverkaveling en de aanleg van infrastructuur.

2.4 Landbouw en overige functies

De landbouw is de belangrijkste functie in het landelijk gebied van de gemeente.

Landbouw

Qua landbouwstructuur kan op hoofdlijnen een driedeling worden gemaakt die voor een deel samenhangt met de landschappelijke indeling:

  • op de kwelderwal en in het oude zeepolderlandschap is de akkerbouw sterk vertegenwoordigd. Dit hangt samen met de vruchtbare kleigrond die hier te vinden is;
  • op de meer kleinschalig verkavelde en lager gelegen kweldervlakte en in het kleiterpenlandschap wordt verhoudingsgewijs meer vee gehouden. De melkveehouderij is hier de meest omvangrijke bedrijfstak;
  • in het buitendijkse gebied worden vooral schapen en paarden geweid, maar is geen agrarische bebouwing aanwezig.

Intensieve veehouderij speelt een ondergeschikte rol. Glastuinbouw komt in het gebied in het geheel niet voor.

Ontwikkelingen

Het landelijk gebied is aan verandering onderhevig. Binnen de agrarische sector vindt een driedeling plaats. Een aantal agrariërs richt zich volledig op de oorspronkelijke productietak, waarbij schaalvergroting en specialisatie sleutelbegrippen zijn. Een andere groep richt zich naast hun agrarische productietak op andere bijverdiensten, ook wel aangeduid als verbrede landbouw. Tot slot is er een groep agrariërs die, om uiteenlopende redenen, hun bedrijf beëindigen. Per bedrijfssector kunnen deze ontwikkelingen verschillen.

Uit de landbouwtellingen van het CBS valt op te maken dat in de periode tussen 2000 en 2011 jaarlijks ongeveer 2% van de veehouderijen is gestopt met haar activiteiten. Uitgesplitst naar veehouderijtak ontstaat een divers beeld:

  • in de (melk)rundveehouderij neemt het aantal dieren in Ferwerderadiel licht toe. Omdat het aantal bedrijven afneemt, betekent dit dat er in deze sector een schaalvergroting plaatsvindt;
  • volwaardige varkenshouderijen komen niet meer voor;
  • in Ferwerderadiel is een forse groei waar te nemen van pluimveehouderijen (+10,5%). Deze stijging kan worden verklaard door twee nieuwe bedrijven die sinds 2000 pluimvee zijn gaan houden.

2.5 Natuur en water

De Waddenzee is een natuurgebied met een internationale betekenis en wordt ook vanwege de landschappelijke en cultuurhistorische waarden beschermd. Het gebied is daartoe opgenomen op lijst van natuurlijk werelderfgoed van UNESCO. Het gebied is tevens aangewezen als natuurgebied met unieke natuurwaarden voor Europa (een zogenaamd Natura 2000-gebied). Het buitendijkse grondgebied van Ferwerderadeel - de zomerpolders en kwelders - maakt deel uit van het Natura 2000-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0002.png"

Figuur: Ligging van het plangebied ten opzichte van de Waddenzee

Binnendijks zijn betrekkelijk weinig natuurwaarden te vinden. Het gebied wordt voor het grootste deel gebruikt en beheerd als landbouwgebied. Provinciale ecologische hoofdstructuur (PEHS) komt binnendijks niet voor (zie paragraaf 4.9 Ecologie). Wel komen (buiten de PEHS) kleine bosjes en extensief beheerde landbouwpercelen voor.

Het gebied tussen Hallum, Marrum en Wânswert is van belang als ganzenfoerageergebied. Het gebied rondom de Dokkumer Ee is relatief waardevol voor weidevogels. De watergangen in het gebied zijn van belang voor insecten, vissen, (water)vogels en als foerageergebied voor vleermuizen. Dit is zeker het geval wanneer de oevers natuurvriendelijk zijn ingericht.

De waterstructuur in het plangebied wordt enerzijds gekenmerkt door min of meer natuurlijke waterlopen. Daarnaast zijn rechte vaarten aangelegd die in het verleden werden gebruikt voor de ontsluiting of de ontwatering van het gebied. In het aandijkingslandschap is de verkaveling en de waterstructuur rationeel van opzet.

2.6 Recreatie en toerisme

Recreatie en toerisme speelt (economisch gezien) een ondergeschikte rol in de gemeente. Er komen geen grootschalige dagrecreatieve of verblijfsrecreatieve voorzieningen voor. Vergeleken met andere Friese gemeenten, is het aandeel werkgelegenheid in de toeristische en recreatieve sector lager dan het gemiddelde (Provincie Fryslân, 2010a).

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0003.png"

Figuur: Aandeel werkgelegenheid in recreatie en toerisme (bron: provincie Fryslân)

Noordelijke Elfstedenvaarroute

In Ferwerderadiel en buurgemeenten Leeuwarderadeel, het Bildt, Menameradiel, Tytsjerksteradiel en Leeuwarden wordt gewerkt aan het bevaarbaar maken van de Noordelijke Elfstedenroute. Daarvoor wordt de route op een aantal plaatsen verbreed en worden alle bruggen op doorvaarhoogte gebracht (2,50 meter). De oevers worden zoveel mogelijk natuurvriendelijk ingericht en op verschillende plekken worden aanlegvoorzieningen aangelegd.

De werkzaamheden zijn in 2013 in de afrondende fase, waardoor de vaarroute kan worden beschouwd als een bestaande situatie (de beide bestemmingsplannen zijn in 2013 vastgesteld).

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0004.jpg"

Figuur: Route Noordelijke Elfstedenvaarroute

Algemene trends in recreatie en toerisme

In de recreatiesector zijn wel een aantal autonome ontwikkelingen waar te nemen (Toerdata-Noord, 2011). De vrijetijdssector is trendgevoelig. Er is ook steeds meer mogelijk op het gebied van vrije tijd. Algemene trends zijn:

  • de toenemende druk op de vrije tijd en de bereidheid om geld uit te geven. Door de huidige economische crisis is men kritischer en blijft men dichter bij huis;
  • door de kritische concurrent ontstaat er meer diversificatie van het aanbod en zijn er meer niches. De vrijetijdsbesteding is steeds meer gericht op belevingen;
  • digitalisering heeft belangrijke gevolgen. Recreanten laten zich vaker informeren via internet. Ook digitale toepassingen zoals GPS-wandeltochten komen vaker voor.

Autonome ontwikkelingen verblijfsrecreatie

Op het gebied van verblijfsrecreatie zijn de volgende trends waar te nemen:

  • de kampeermarkt krimpt. De bezettingsgraad van kampeerterreinen neemt af. Wel is er ruimte voor marktniches zoals kort verblijf voor campers en het kamperen aan het water (roll-on-roll-of).Ten aanzien van kleinschalig kamperen bij agrarische bedrijven is geen duidelijke trend waar te nemen;
  • de vraag naar bungalows stabiliseert: het nieuwe aanbod vervangt het oude aanbod; er is behoefte aan het overnachten in authentieke boerderijen, landhuizen en dergelijke. Daarnaast is er behoefte aan kleinschalige formules zoals 'gastenkamers', maar ook voor bijzondere formules als de boerenkamers of logies in historische bebouwing (erfgoedlogies).

2.7 Infrastructuur

De belangrijkste ontsluitingsroute in het plangebied is de Ljouwerterdyk (N357) die alle grotere kernen tussen Leeuwarden en Holwerd met elkaar verbind. Vanuit Holwerd (net buiten het plangebied) vertrekt de veerboot richting Ameland. Het plangebied wordt verder ontsloten door landelijke wegen, met af een toe een smal profiel. Op de meeste wegen in het buitengebied geldt een maximum snelheid van 60 km per uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0005.png"

Figuur: Hoofdontsluitingsroute: de N357 (bron: Google Earth)

In het plangebied zijn op het gebied van infrastructuur de volgende autonome ontwikkelingen van belang:

  • tussen de provinciale weg N357 en de N383 tussen Marsum en Berltsum wordt een nieuwe verbindingsweg aangelegd: de Noordwesttangent. Via deze route wordt Noordwest-Fryslân rechtstreeks aangesloten op de rijksweg A31. Daarmee wordt een deel van het verkeer richting Stiens en Leeuwarden vermeden;
  • tussen Dokkum en Leeuwarden wordt een zogenaamde biogasringleiding aangelegd. Met het toekennen van een subsidie uit het Waddenfonds is de uitvoering van de leiding zo goed als zeker. De leiding loopt vanaf Dokkum naar Holwerd en eindigt in Leeuwarden. Door middel van aanvoerleidingen kunnen bestaande en toekomstige biogasproducenten worden aangetakt op het biogasnet. De biogasproducenten kunnen via deze leiding het geproduceerde biogas af laten voeren naar een centraal opwaardeerstation in Stiens. Hier zal het vervolgens op het regionale aardgasnetwerk wordt geplaatst. Omdat het aanleggen van de leiding vooral effecten onder de grond met zich mee brengt, wordt deze ontwikkeling bij de effectbeschrijving niet meegenomen in de cumulatietoets;
  • in het kader van de IGO Ferwerderadiel wordt het project 'waterbeheersing en infrastructuur Vijfhuizen e.o.' uitgevoerd. Ten behoeve van een nieuw te bouwen gemaal moet een brede watergang worden aangelegd. Andere maatregelen zijn de verbreding van de Westerhusloanne, de aanleg van een nieuw fietspad en de aanleg van een maalkom en instroomvoorziening voor het nieuwe gemaal.

In het IGO Ferwerderadiel is de onderbouwing van de noodzaak van de bouw van het nieuwe gemaal en de bijbehorende maatregelen opgenomen. Deze onderbouwing van nut en noodzaak wordt hier herhaald en ingelast beschouwd. Het project voor het nieuwe gemaal en de bijbehorende maatregelen loopt al geruime tijd. De daarvoor benodigde, relevante onderzoeken zijn allemaal uitgevoerd. Op basis van die onderzoeken blijkt dat er vanuit de omgevingsaspecten, zoals ecologie (ecologische Toets, maatregelen waterbeheersing en infrastructuur Vijfhuizen, 10 november 2013) en archeologie (provinciaal archeoloog, 27 juni 2013), geen beletselen zijn om het project uit te voeren. Om die reden zijn de benodigde maatregelen bij recht in het plan opgenomen.

Ook ruimtelijk gezien zijn er geen bezwaren tegen deze ontwikkeling. De noodzaak is voldoende aangetoond. Daarnaast wordt er bij het treffen van de maatregelen zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande infrastructuur. Een bestaande waterloop wordt verbreed en de nieuw aan te leggen waterloop volgt een bestaande lijn in het landschap. De maalkom en de instroomvoorziening maken fysiek en qua beleving deel uit van het gemaal. Er wordt geen afbreuk gedaan aan landschappelijke en natuurlijke waarden en ook de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden worden niet onevenredig geschaad. De benodigde gronden zijn grotendeels verworven, dan wel zijn er inmiddels afspraken gemaakt met de grondeigenaren. De benodigde maatregelen zijn in die zin uitvoerbaar.

  • op termijn is versterking van de Waddenzeedijk aan de orde om bij een stijgende zeespiegel voldoende beschermingsniveau te kunnen bieden. In het Streekplan Fryslân 2007, heeft de provincie aangegeven dat voor deze versterking in eerste instantie buitendijks ruimte wordt gezocht. Omdat het versterken van de zeedijk voorlopig niet concreet is en er weinig tot geen cumulatie van effecten met de ontwikkelingen in het bestemmingsplan buitengebied aan de orde is, wordt deze ontwikkeling buiten beschouwing gelaten.

2.8 Wonen en niet-agrarische bedrijvigheid

Huidige situatie

In de huidige situatie is het grootste deel van de woonfuncties, voorzieningen en de niet-agrarische bedrijvigheid geclusterd in de bestaande kernen.

Niet-agrarische bedrijvigheid uit de hogere milieucategorieën is geclusterd op het bedrijventerrein Doniaweg, net buiten de kern Hallum.

Autonome ontwikkelingen

Noordwest Fryslân is een regio waar de bevolkingsomvang op termijn zal gaan krimpen en vergrijzen (Provincie Fryslân, 2010b). Dit betekent dat de behoefte naar het aantal woningen afneemt en de vraag naar zorggebonden woningen toeneemt. In Ferwerderadiel is tot 2030 nog wel een lichte groei van het aantal huishoudens aan de orde. In deze gemeente blijft vooralsnog behoefte aan nieuwe woningen. Overigens zullen de gevolgen van krimp niet gelijkmatig over het gebied verspreid zijn.

2.9 Kleine dorpen en buurtschappen

De volgende kleine dorpen zijn onderdeel van het plangebied:

  • Flieterpen: Ginnum, Reitsum, Lichtaard en Jannum;
  • Hegebeintum;
  • Jislum;
  • Wânswert.

Daarnaast zijn er de volgende buurtschappen Bartlehiem, Boatebuorren, De Rijp, Farebuorren, Hallumerhoeke, Tergrêft en Vijfhuizen.

Hieronder wordt ingegaan op de kleine dorpen.

Flieterpen

In het zuidoosten van Ferwerderadiel liggen vier kleine terpdorpen: Ginnum, Reitsum, Lichtaard en Jannum. Zij noemen zich gezamenlijk de Flieterpen. Deze dorpen voelen zich met elkaar verbonden. Zij zorgen er samen voor dat de school, kerk en een dorpshuis blijven bestaan.

Ginnum

Ginnum telt bijna 100 inwoners. Het dorp bestond oorspronkelijk uit een kerk en slechts enkele boerderijen en woonhuizen. In het verleden heeft rond de terp een ringweg gelopen waarvan nu nog een deel ten noorden en ten oosten van de kerk aanwezig is. Ten westen van de kerk ligt het omgrachte terrein van de voormalige Roorda-State en ten zuid-oosten stond de Aylva-State op een omgracht terrein. In het 12e eeuwse kerkje is een atelier/museum te vinden.

De dorpsbebouwing bevindt zich voornamelijk langs de doorgaande wegen. De verspreide ligging van de bebouwing over het dorp en de soort bebouwing geven het geheel nog een duidelijk agrarisch karakter. Deze bebouwing kenmerkt zich door een lage gootlijn en door de aanwezigheid van een kap met veelal twee eindschilden.

Reitsum

Reitsum is met ongeveer 150 inwoners de grootste van de vier dorpen. In Reitsum is een dorpshuis en een basisschool.

Uit een kaart uit 1626 bestond het dorp slechts uit een kerk, twee huizen of boerderijen en ten noorden van het ronde kerkhof een state. In het verleden kwam rond Reitsum een aantal states voor.

In Reitsum is van een typische terpdorp-structuur nauwelijks sprake. Voor een deel is dit veroorzaakt door de veranderingen in het wegenpatroon die in de vorige eeuw zijn aangebracht, Tevens is door het afgraven van de niet-bebouwde terpgronden veel van de structuur verloren gegaan.

Alle bebouwing, met uitzondering van de basisschool, is van een kap voorzien. De overige binnen het plangebied voorkomen bebouwing heeft een woonfunctie of is voor agrarische doeleinden in gebruik.

Lichtaard

In Lichtaard wonen circa 80 mensen rond een afgegraven terp. Het dorp heeft een open verbinding met de Dokkumer Ie. In de afgelopen jaren is er een aantal nieuwe woningen gebouwd. Daarvoor is een gedeelte van de afgegraven terp weer opgevuld.

Het dorp Lichtaard kan worden geïdentificeerd met "Lichdanfurt" uit de Fuldalijst van 945. Rond de eeuwwisseling zijn de onbebouwde delen van de terp afgegraven waardoor het noordelijk gelegen kerkpad als een "dam: door de afgegraven terreinen de kerk bereikt. De kerk staat geïsoleerd op een hoge terprest en stamt vermoedelijk uit de 16e eeuw. Behalve dit oude kerkgebouw komt in de buurt van Lichtaard een aantal oude boerderijen voor. Aan de Dokkumer Ee ligt de boerderij Bennerhús. Het Bennerhús werd in de 15e eeuw reeds vermeld als eigendom van het klooster Klaarkamp dat aan de overzijde van de Ee lag. Het huidige gebouw dateert uit de 19e eeuw.

Door het afgraven van de onbebouwde delen van de terp en verharding en omligging van wegen, is een groot gedeelte van de terpstructuur verdwenen. Het dorp bezit een sterk agrarisch karakter en van enige voorzieningen is geen sprake.

Jannum

Jannum is met 60 inwoners het kleinste dorp van de gemeente. Het dorp is in 1984 door een gemeentelijke herindeling aan Ferwerderadiel toegevoegd. Bovenop de terp bevindt zich een kerkje waar sinds 1947 het Kerkmuseum is gevestigd. Hier bevindt zich een van de grootste collecties middeleeuwse sarcofagen van Europa.

Jannum is van oudsher een kleine agrarische nederzetting. Op de ontwikkeling van het gebied rond Jannum heeft het nabij gelegen Cisterciënser klooster "Klaarkamp" sinds de 12e eeuw een sterke invloed gehad. Naast religieuze zaken behoorden ook meer wereldlijke activiteiten, zoals het in cultuur brengen van landbouwgronden en de aanleg van dijken, wegen en watergangen, tot de bezigheden van de kloosterlingen.

Op 27 september 1991 is het dorp aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Ondanks een aantal ingrijpende veranderingen zoals de terpafgraving en de aanleg van nieuwe wegen in het kader van de ruilverkaveling is het historisch-ruimtelijk karakter van Jannum goed herkenbaar gebleven. De sterk concentratie van bebouwing op de terp, bestaande uit de kerk, een boerderij en vier woningen, waardoor een sterk besloten karakter ontstaat, een royale hoeveelheid beplanting en fraaie uitzichten op het omliggende weidelandschap, kenmerken de historische terpsituatie, die de afgelopen eeuwen vrijwel ongewijzigd is gebleven. In paragraaf 5.36 Waarde - Beschermd dorpsgezicht is nader beschreven waarom Jannum is aangewezen als Beschermd dorpsgezicht.

Hegebeintum

In Hegebeintum wonen iets minder dan 100 inwoners. Zij wonen op of rond de hoogste terp van Nederland. De terp ligt 8.80 meter boven N.A.P. Al in 600 voor Christus woonden hier mensen. Dat is gebleken uit opgravingen. De terp was ooit veel groter. Rond 1900 is een groot deel afgegraven vanwege de vruchtbare terpaarde.

Archeologische vondsten

Bij de afgraving van de terp kwamen veel archeologische vondsten tevoorschijn. Deze zijn te bezichtigen in het Fries Museum in Leeuwarden. Onderaan de terp is een archeologisch steunpunt ingericht. Hier is een kleine, maar interessante tentoonstelling over de eeuwenlange geschiedenis van Hegebeintum.

Adellijke rouwborden

Op de terp staat een prachtig Romaans kerkje dat omstreeks 1200 is gebouwd. De bijzondere collectie rouwborden in het gebouw herinnert aan de adellijke bewoners van Harstastate. Zij kerkten hier eeuwenlang.

Ontstaansgeschiedenis

De terp van Hegebeintum is in het verleden voor de vermogensbelasting opgemeten. Bij de registratie staat opgetekend dat de oppervlakte bedraagt 9 hectare, 66 are en 73 centiare. Uit deze oppervlakte valt af te leiden dat deze terp niet alleen is opgeworpen voor één of enkele boerderijen, maar voor een gehele nederzetting. Uit de overlevering is bekend dat Hegebeintum, vroeger wel Westerbeintum werd genoemd. Ten oosten van Hegebeintum ligt het gehucht Easterbeintum. Vroeger moet zich op deze - thans deels afgegraven - terp een dorp met toren en kerk hebben bevonden. Volgens een oud verhaal zijn in de Middeleeuwen de meeste inwoners aan de pest gestorven. Zij die gespaard bleven, verlieten dit oord en vestigden zich meer westelijk, vandaar de naam Wester-, later Hegebeintum.

Op 27 september 1991 is het dorp aangewezen als beschermd dorpsgezicht. In Hegebeintum zijn de elementen van de radiale terpopbouw zoals kerkring, ringweg, radiale paden en een radiale verkaveling, die zich op enige afstand buiten de terp in het open veld uitstrekt, duidelijk herkenbaar. Als zodanig benadert Hegebeintum het ideaaltype van het radiale terpdorp zeer dicht. In paragraaf 5.36 Waarde - Beschermd dorpsgezicht is nader beschreven waarom Hegebeintum is aangewezen als Beschermd dorpsgezicht.

Jislum

Jislum bestaat uit een verzameling boerderijen en arbeiderswoningen. Op de terp, die grotendeels is afgegraven, staat nog een recent gerestaureerde kerk uit het midden van de 19e eeuw. Er wonen circa 75 mensen.

Wânswert

Wânswert is een authentiek terpdorp met een kerk, een opvaart, een dorpshuis en een molen. Er wonen ruim 200 mensen.

Wânswert was een agrarische gemeenschap met in later tijd, toen de bedreiging van het water niet meer aanwezig was, de vestiging van de grootste boerderijen buiten het terplichaam. De overige bebouwing bestond uit kleine (arbeids)woningen.

De hoofdkenmerken, de hoge ligging, het nauwe stratenpatroon en in mindere mate de radiaalstructuur, zijn nog duidelijk terug te vinden. In het verleden is het terplichaam aan de zuidzijde sterk vergraven, zelfs zo dat rond het kerkhof een muur optrokken moest worden.

In Wânswert is slechts één monument in de zin van de Monumentenwet aanwezig, namelijk de kerk.

Vertaling bestemmingsplan

De waarde van het komgebied wordt niet alleen bepaalde door individuele panden, maar veel meer door de samenhang van de bebouwing onderling en in relatie met de structuur van het dorp. In dit bestemmingsplan zijn deze waarden als volgt beschermd:

  • bij de bebouwing in de dorpen en buurtschappen zijn bebouwingsgrenzen strak om of langs de bebouwing gelegd;
  • wegen, straten en groenvoorzieningen zijn grotendeels conform de bestaande situatie bestemd;
  • om de waarden van de beschermde dorpsgezichten Jannum en Hegebeintum te beschermen hebben deze de dubbelbestemming Waarde - Beschermd dorpsgezicht gekregen (zie voor een nadere toelichting paragraaf 5.36 Waarde - Beschermd dorpsgezicht);
  • de rijksmonumenten zijn beschermd via de dubbelbestemming Waarde - Rijksmonument (zie voor een nadere toelichting paragraaf 5.43 Waarde - Rijksmonument).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is het relevante Europees, rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid weergegeven waarmee rekening gehouden dient te worden in dit bestemmingsplan.

3.2 Europees beleid

Op Europees niveau kunnen beleidsvoornemens van belang zijn voor de landelijke gebieden in Nederland. In de regel is dergelijk beleid vertaald in het landelijke c.q. provinciaal beleid. Toch is aandacht voor enkele specifieke punten van belang.

3.2.1 Milieu

Op Europees niveau worden meerdere milieurichtlijnen uitgevaardigd, die zijn of worden verwerkt in de eigen wet- en regelgeving. Van belang voor de agrarische sector zijn in het bijzonder:

  • de regelgeving gericht op de productie van veilig voedsel voor de mens;
  • het dierengezondheidsbeleid;
  • het beleid voor melkprijzen en quotaregeling;
  • het marktordeningsbeleid voor graan, suiker en aardappelen;
  • de Europese nitraatrichtlijn, gericht op bescherming van de bodem. De doorwerking van deze richtlijn betekent dat eisen worden gesteld aan de individuele landbouwers met op bedrijfsniveau een beheersing van de in- en uitstroom van mineralen;
  • de Europese milieueffectrapportage (mer). De implementatie van deze richtlijn betekent dat er meer individuele beoordelingen op de noodzaak van een mer moeten plaatsvinden. Voor gemeenten betekent dit dat er meer activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn.
3.2.2 Natuur

Op Europees niveau is afgesproken dat de achteruitgang van de biodiversiteit in 2010 is gestopt. Daartoe wordt gewerkt aan het tot stand brengen van een netwerk van beschermde natuurgebieden: Natura 2000. Natura 2000 is gericht op de instandhouding en ontwikkeling van soorten en ecosystemen die voor Europa belangrijk zijn. Natura 2000-gebieden worden aangewezen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitat-richtlijn.

De Vogelrichtlijn is in 1979 voor alle lidstaten binnen Europa van kracht geworden (tegelijkertijd en in onderlinge samenhang tot stand gekomen met de Conventie van Bern). De richtlijn bevat voorschriften en maatregelen ter bescherming van de bedreigde Europese vogelsoorten. Een belangrijke maatregel is het - door de lidstaten - aanwijzen van speciale beschermingszones. Dit betreft de gebieden die voor de instandhouding van de in de bijlage van de Vogelrichtlijn genoemde soorten het meest geschikt zijn. De Nederlandse regering heeft de Vogelrichtlijngebieden aangewezen in maart 2000. Voor niet in de bijlage genoemde en geregeld voorkomende trekvogels kunnen eveneens hun broed-, rui- en overwinteringsgebieden en hun rustplaatsen in de trekzones aangewezen worden.

De Habitatrichtlijn is in 1992 door de EG vastgesteld. Zij sluit aan bij de Conventie van Bern en bij de EG Vogelrichtlijn. De doelstelling en het instrumentarium reiken echter duidelijk verder. Doelstelling is de bescherming van planten en dieren (behalve vogels) en hun leefgebieden (habitats). Zo draagt deze richtlijn bij aan het waarborgen van de biodiversiteit door natuurlijke habitats en aan het in stand houden van de wilde flora en fauna.

De lidstaten dragen een lijst van op hun grondgebied aanwezige beschermingswaardige habitats voor aan de Europese Commissie, onder vermelding van de soorten uit bijlage II van de richtlijn. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen prioritaire en niet-prioritaire soorten. Op basis van deze gegevens stelt de Commissie een lijst van gebieden van communautair belang vast. De lidstaten dienen deze gebieden zo spoedig mogelijk als speciale beschermingszone aan te wijzen. Het moment van plaatsing op de communautaire lijst is echter al bepalend voor het van toepassing zijn van de bepalingen uit de richtlijn.

In de praktijk overlappen de beschermingszones van Habitat- en Vogelrichtlijn en de gebieden die onderdeel uit maken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zie paragraaf 4.9 Ecologie, elkaar voor een groot deel.

Voor alle Natura 2000-gebieden moet op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 door de provincie/ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een beheerplan worden vastgesteld. Dit moet gebeuren binnen drie jaar na aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied of binnen drie jaar na inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 als het gebied reeds vóór de inwerkingtreding was aangewezen als Natura 2000-gebied.

De Habitatrichtlijn verplicht Nederland de habitattypen en soorten waar Nederland mede verantwoordelijkheid voor draagt in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Om dit te bereiken heeft Nederland daarvoor instandhoudingsdoelstellingen gedefinieerd.

Het beheerplan werkt de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied verder uit in ruimte en tijd. Het beschrijft de resultaten die bereikt dienen te worden om het behoud of het herstel van deze natuurlijke habitats en soorten mogelijk te maken. Het beheerplan geeft een overzicht op hoofdlijnen van instandhoudingsmaatregelen die in de planperiode genomen moeten worden om de beoogde resultaten te behalen. Tenslotte gaat het beheerplan in op bestaand gebruik en geeft inzicht hoe met externe werking omgegaan moet worden. Beheerplannen hebben een looptijd van maximaal zes jaar en worden opgesteld onder het bevoegd gezag van de provincie.

3.2.3 Archeologie

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van bestemmingsplannen meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in bestemmingsplannen een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.

Aandachtspunt dat uit het Verdrag van Malta voortvloeit, is dat er meer gelden beschikbaar moeten komen voor archeologisch onderzoek. Ook moet het beginsel ‘de bodemverstoorder betaalt’ worden doorgevoerd, in ieder geval voor wat betreft omvangrijke projecten (artikel 6 van het verdrag).

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in september 2007 de nieuwe Monumentenwet in werking getreden. De kern van de wet is dat gestreefd moet worden naar behoud 'in situ' (in de bodem) van de archeologische waarden. In het geval het behoud niet mogelijk is, moet de historische (= archeologische) informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek de in hun bodem aanwezige waarden worden veiliggesteld (artikel 5 Verdrag van Malta). In de Monumentenwet 1988 staat vervolgens aangegeven dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met de bekende en te verwachten archeologische waarden.

3.2.4 Water

In 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) vastgesteld. De KRW beoogt de aquatische ecosystemen en waterafhankelijke terrestrische natuur voor achteruitgang te behoeden, te beschermen en te verbeteren. Een concreet doel van de KRW is een goede ecologische toestand van grond- en oppervlaktewater te bereiken. In beginsel moet dit doel in 2015 behaald zijn.

De Kaderrichtlijn Water introduceert het denken in stroomgebieden. Dat gaat uit van het simpele feit dat water zich niet houdt aan lands- en bestuurlijke grenzen, maar z'n natuurlijke loop heeft binnen stroomgebieden.

Om aan de voorwaarden van de KRW te kunnen voldoen, moeten waterbeheerders binnen een stroomgebied afspraken maken en samenwerken. Het doel is uiteindelijk dat er in het stroomgebied sprake is van schoon water, waarin een gevarieerd natuurlijk leven voorkomt. De KRW stelt namelijk eisen aan de chemische (geen verontreinigende stoffen) en ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (vastgesteld op 13 maart 2012) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt onder meer de volgende nota's:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  • de agenda Landschap;
  • de agenda Vitaal Platteland;
  • Pieken in de Delta.
3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • 1. rijksvaarwegen;
  • 2. mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. kustfundament;
  • 4. grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. defensie;
  • 7. hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. elektriciteitsvoorziening;
  • 9. buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • 11. primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Met uitzondering van de buisleidingen zijn alle regels ten aanzien van de nationale belangen in werking getreden.

Voor dit bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de Waddenzee en waddengebied van belang en ten aanzien van defensie (zie paragraaf 4.13 Overige aspecten).

3.4 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan Om de kwaliteit van de romte. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn ten aanzien van de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening mee gehouden moet worden.

3.4.1 Streekplan Om de kwaliteit van de romte

Functies in het landelijk gebied

De provincie ziet het landelijk gebied primair als een gebied voor functies die hier een ruimtelijk-functionele relatie mee hebben. Hierbij gaat het vooral om landbouw, recreatie, natuur en waterberging en bestaande woon- en werkfuncties en voorzieningen. Voor de andere nieuwe functies, waaronder nieuwe woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en andere publiekstrekkende functies, stelt de provincie de randvoorwaarden dat ruimte gezocht moet worden in of aansluitend aan kernen en dat een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd is.

Van deze beleidslijn kan worden afgeweken wanneer er sprake is van kwaliteitsarrangementen of wanneer het niet mogelijk is om de bedoelde functies in of bij kernen te plaatsen. De locatie zal in zulke specifieke situaties steeds zorgvuldig gekozen moeten worden door zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande bebouwingsconcentraties en bebouwde objecten in het landelijk gebied.

Een kwaliteitsarrangement is een concreet project waarin nieuwe passende vormen van wonen, werken, recreëren, verzorging, cultuur, educatie en/of de wijziging van bestaande ruimtelijke functies gelijktijdig worden gecombineerd met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied. Gedacht wordt aan de volgende voorbeelden:

  • hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing en sloop beeldverstorende bebouwing (ruimte voor ruimte);
  • verbetering van bebouwingslinten en bebouwingsclusters;
  • recreatieve kwaliteitsverbetering;
  • verplaatsing van agrarische bedrijven om maatschappelijk gewenste doelen te realiseren;
  • grootschalige combinaties van sociaal-economische impulsen en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • ontwikkeling van nieuwe landgoederen.

Hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing

De provincie zet met een passend hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing in op het instandhouden van beeldbepalende gebouwen in het landschap, het verwijderen van beeldverstorende bebouwing, het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van bebouwing en omgeving en het behoud van de sociaal-economische vitaliteit van het platteland. De beoordeling van de verschillende hergebruikvormen is primair een gemeentelijke taak. Wel gelden een aantal criteria voor functies, bebouwing en sloop.

Als geschikte, vervangende functie zijn onder andere een woonfunctie, functies in de sfeer van natuur- en landschapsbeheer, educatieve functies, 'zachte' horeca (zoals een theeschenkerij, restaurant en/of logies), zorg- en ontspanningsfuncties te noemen. Er wordt door de provincie geen maximum gesteld aan het aantal wooneenheden, recreatieve eenheden of de zorgcapaciteit in een beeldbepalend gebouw. Het maximaal aantal wooneenheden dat gerealiseerd kan worden is wel afhankelijk van het wooncontingent dat de gemeente ter beschikking heeft. Wel zijn woonfuncties en zorgeenheden beperkt tot het oorspronkelijke boerderijgebouw met daarin de woning, of tot de voormalige bedrijfswoning wanneer het een modern agrarisch bedrijf betreft. Bij uitzondering kunnen nieuwe wooneenheden of zorgeenheden in een bijgebouw worden toegestaan wanneer het gaat om een karakteristiek gebouw dat samen met het hoofdgebouw een waardevol geheel vormt.

Bedrijfsfuncties en vormen van dienstverlening zijn als vervangende functies eveneens geschikt als het gaat om activiteiten die zowel functioneel als qua ruimtelijke uitstraling passen bij het karakter van het omliggende landelijke gebied. Hierbij ligt de nadruk op activiteiten met een ambachtelijk of dienstverlenend karakter. Buitenopslag van goederen, materialen en voertuigen is in principe ongewenst. Daarnaast moeten het milieuvriendelijke bedrijven betreffen, zonder grote verkeersstromen. Dit zijn vooral bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 en in voorkomende gevallen in categorie 3. Dit laatste kan alleen wanneer dit past in de ruimtelijke en de functionele karakteristiek van de omgeving en eventuele bedrijvigheid geen afbreuk doet aan het voorzieningenniveau in kernen. Tot slot moeten vervangende functies geen afbreuk doen aan het voorzieningenniveau in kernen. Detailhandel houdt daarom overwegend verband met de agrarische productiefunctie en/of de recreatieve functie van het landelijk gebied.

Sloop beeldverstorende bebouwing (ruimte voor ruimte)

Sloop van beeldverstorende bebouwing kan op verschillende manieren worden bevorderd:

  • sloop van de beeldverstorende bebouwing op een perceel kan in veel gevallen plaatsvinden bij hergebruik door passende functies, zeker bij ruimere mogelijkheden voor vervangend gebruik;
  • vervolgens kan op het erf vervangende nieuwbouw voor een nieuw passende niet-woonfunctie worden toegestaan, waarbij een aanzienlijk grotere omvang van gebouwen wordt gesloopt;
  • voor de grotere knelpunten biedt de provincie de mogelijkheid om sloop van beeldverstorende bebouwing te financieren via compenserende woningbouw. Compenserende woningbouw dient bij voorkeur plaats te vinden in bestaande bebouwingslinten en -clusters in het landelijk gebied.

Hiermee wordt een uitgesproken landelijk woonmilieu geboden, terwijl wordt voorkomen dat op veel plekken solitaire woonbebouwing in het landelijk gebied ontstaat. Compensatie op een solitair bestaand bouwperceel in het landelijk gebied kan bij uitzondering aanvaardbaar zijn. Dit zal nadrukkelijk gemotiveerd moeten zijn vanuit een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse, waarbij woningbouw goed aansluit bij het ruimtelijke bebouwingspatroon op het perceel. In de “ruimte voor ruimte”-regeling wordt uitgegaan van de verhouding van één extra bouwtitel voor een (vrijstaande) woning per sloop van in totaal:

  • minimaal 1.000 m2 aan (agrarische) bebouwing of 3.000 m2 aan kassen wanneer compenserende woningbouw plaatsvindt in bestaande bebouwingslinten- of clusters in het landelijk gebied;
  • minimaal 1.500 m2 aan (agrarische) bebouwing of 5.000 m2 aan kassen wanneer compenserende woningbouw bij uitzondering plaatsvindt op bestaande solitaire percelen in het landelijk gebied.

De te slopen oppervlakte van meerdere bouwpercelen kan worden samengevoegd, met een minimum van 250 m2 te slopen bebouwing per perceel. Het is niet mogelijk een pand met de aanduiding “karakteristiek” te slopen in het kader van een “ruimte-voor-ruimte”-regeling.

Recreatie en toerisme

De provincie streeft naar kwaliteitsverbetering van recreatieve voorzieningen. Bevorderd wordt dat recreatie en toerisme als (nieuwe) sociaal-economische drager en als beheerder van landschap, natuur en erfgoed ten volle wordt benut. Grootschalige en intensieve recreatie wordt geconcentreerd in stedelijke en regionale kernen. Daarnaast is een aantal recreatiekernen aangewezen. In het plangebied komen deze door de provincie aangewezen kernen niet voor. Voor dit bestemmingsplan houdt dit in dat er geen ruimte is voor grootschalige, nieuwe ontwikkelingen.

Kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, met name kamperen bij de boer, vormen een belangrijke basis voor plattelands, cultuur- en natuurtoerisme. Kleinschalige verblijfsvoorzieningen (tot 15 verblijfseenheden) zijn buiten de natuurgebieden in de hele provincie mogelijk. Voorwaarde is wel dat de gemeente het aantal gevallen beperkt of zones aanwijst.

Nieuwe initiatieven voor verblijfsrecreatieve voorzieningen zijn vooral mogelijk bij regionale centra en de recreatiekernen. Dit is tot en met het middensegment. Uitbreiding van bestaande terreinen is overal mogelijk. Uitgangspunt is een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing.

Landbouw

De provincie streeft naar een vitale en duurzame landbouw vanwege de belangrijke bijdrage aan de sociaal-economische vitaliteit van het platteland, het beheer van het landelijk gebied en de Friese economische structuur.

Bij het bieden van ontwikkelingsruimte voor de landbouw wordt tevens ingezet op de blijvende herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen in Fryslân. Ook nieuwe landschappelijke kenmerken kunnen hierbinnen ontwikkeld worden. Gestreefd wordt naar voldoende ruimte voor de ontwikkeling van agrarische bouwblokken en voor perceelsverruiming, zodanig dat een efficiënte agrarische bedrijfsvoering mogelijk is en rekening wordt gehouden met de landschappelijke kernkwaliteiten. De provincie is van mening dat de ruimtelijke consequenties van schaalvergroting en intensivering in de landbouw te combineren zijn met landschappelijke kernkwaliteiten.

Voor de inpassing van grotere agrarische bouwblokken is vooral de landschappelijke situering van belang, met aandacht voor de beplanting, erfelementen, de nokrichting van gebouwen en kleur- en materiaalgebruik. Een maximale maat voor de omvang van een agrarisch bouwblok is hierbij minder belangrijk dan het leveren van landschappelijk maatwerk. Bij perceelsverruiming vraagt de provincie aandacht voor landschappelijke inpassing door de benutting van bestaande landschappelijke elementen. Initiatieven voor de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van de bouwblokken worden ondersteund.

De akkerbouwbedrijven blijven geconcentreerd in het noordelijk kleigebied. Er wordt geen aanzienlijke toename van de houtproductie verwacht. Intensieve veehouderij komt onder andere voor als neventak van enkele akkerbouwbedrijven. Er wordt enige groei verwacht in de tweede tak bij akkerbouwbedrijven. Vanuit de melkveehouderij en de akkerbouw is één van de inrichtingswensen dat de omvang van een agrarisch bouwblok tot 1,5 à 2 ha zou moeten bedragen in verband met onder andere stal-, manoeuvreer- en opslagruimte voor de melkveehouderij en loodsen (koelloodsen, opslagloodsen) voor de akkerbouw.

Dergelijke grote bedrijven kunnen een behoorlijke landschappelijke impact hebben. Door de provincie Fryslân is daarom het Nije Pleats project opgezet. De Nije Pleats (fries voor 'de nieuwe boerderij') heeft als doel om grote agrarische gebouwen inpasbaar te maken in het Friese landschap. Bij vergroting van agrarische bedrijven wordt door middel van keukentafelgesprekken tussen betrokken partijen (initiatiefnemers, gemeente, provincie, landschapsarchitecten, en dergelijke) gezocht naar een zo goed mogelijke landschappelijke inpassing.

Op 21 december 2011 hebben Provinciale Staten ingestemd met het nieuwe provinciale beleid ten aanzien van melkveehouderijen. Hierin is opgenomen dat gemeenten beleidsvrijheid hebben als het gaat om bouwvlakken tot 1,5 hectare en dat voor bouwvlakken tussen 1,5 en 3 hectare maatwerk moet worden geleverd (Nije Pleats traject). De provincie zal, vooruitlopend op een herziening van de verordening, niet meewerken aan bouwvlakken groter dan 3 hectare.

3.4.2 Verordening Romte Fryslân

Op 28 september 2010 heeft het College van Gedeputeerde Staten van Fryslân het ontwerp van de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. In de Verordening Romte Fryslân worden regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Deze regels hebben betrekking op diverse onderwerpen, waaronder:

  • hergebruik vrijkomende (niet-) agrarische bebouwing;
  • nieuwe landgoederen;
  • ruimte-voor-ruimte regeling;
  • schaalvergroting agrarische bedrijven;
  • ruimtelijke kwaliteit;
  • cultuurhistorie en archeologie;
  • recreatie en toerisme;
  • nevenactiviteiten en aan de landbouw gerelateerde bedrijfsactiviteiten;
  • glastuinbouw;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • natuur buiten de ecologische hoofdstructuur;
  • reserveringszones voor versterking primaire waterkeringen;
  • windturbines.

Onderstaand wordt ingegaan op de belangrijkste beleidsonderwerpen voor het buitengebied.

Omvang agrarische bouwpercelen

Ruimtelijke plannen bevatten geen nieuwe agrarische bouwpercelen of percelen groter dan 1,5 hectare. Nieuwe bouwpercelen of percelen groter dan 1,5 hectare zijn alleen toegestaan wanneer het agrarisch bedrijf zorgvuldig binnen de kernkwaliteiten van het landschap is ingepast en het bedrijf qua ontsluiting en milieusituatie in de omgeving past (artikel 3.3) (zie ook het beleid aangaande de Nije Pleats (paragraaf 3.4.1 Streekplan Om de kwaliteit van de romte).

Maatvoering agrarische bedrijfsgebouwen

De goothoogte van stallen bedraagt ten hoogste 5 meter, tenzij kan worden gemotiveerd dat een grotere goothoogte inpasbaar is binnen de kernkwaliteiten van het landschapstype. Gestapelde stallen zijn daarbij uitgezonderd (artikel 7.2).

Glastuinbouw

Voor teeltondersteunend glas is een oppervlakte toegestaan van maximaal 1.500 m2 (artikel 7.3).

Niet-agrarische bedrijvigheid

Bestaande bedrijven, die niet zijn gebonden aan het landelijk gebied, mogen de bestaande bebouwing uitbreiden met maximaal 15%. Een vergroting met maximaal 50% is toegestaan, indien kan worden gemotiveerd dat het bedrijf landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving (artikel 5.3).

Mestvergisting en agrarische activiteiten gerelateerd aan de eigen bedrijfsvoering

Bij agrarische bedrijven kunnen bedrijfsactiviteiten worden toegestaan die zijn gerelateerd aan de eigen agrarische bedrijfsvoering, daaraan ondergeschikt blijven en worden geconcentreerd op het eigen bouwperceel. Het betreft mestverwerking en/of vergisting en bewerking van agrarische producten.

Nevenfuncties

De volgende nevenactiviteiten worden toegestaan:

  • detailhandel in streekproducten;
  • zorg;
  • natuur- en landschapsbeheer;
  • lichte bedrijvigheid;
  • het verzorgen en onderbrengen van dieren;
  • kleinschalige horeca (artikel 7.1).

Kleinschalig kamperen

Bij agrarische bedrijven, bedrijven of woningen mogen maximaal 15 standplaatsen, 15 recreatiewoningen (in de bestaande bebouwing) of 10 trekkershutten worden gerealiseerd. 25 standplaatsen zijn toegestaan als een gemeente hier beleid op maakt (aangeeft in welke gebieden dit wel/niet is toegestaan) (artikel 6.2).

Vrijkomende agrarische bebouwing

Vrijkomende agrarische bebouwing kan worden benut voor wonen en zorg, recreatie, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en ambachtelijke bedrijvigheid. Daarbij moet de karakteristieke bebouwing behouden blijven en moeten functies in de omgeving inpasbaar zijn (artikel 1.2).

Ruimte voor ruimte-regeling

In het buitengebied mogen nieuwe woningen worden gebouwd, zolang het aantal woningen per saldo gelijk blijft en het oppervlak van de nieuwe woning inclusief bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m2 (artikel 1.5). Deze vervangingsregeling is in beginsel niet van toepassing op karakteristieke bebouwing. Er kan een nieuwe woning worden toegestaan wanneer 1.000 m2 beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf of 3.000 m2 aan kassen wordt gesloopt en de woning wordt gebouwd in een bebouwingslint (ruimte voor ruimte). De bouw van een nieuwe woning op een bestaand solitair bouwperceel is toegestaan wanneer minimaal 1.500 m2 of 5.000 m2 wordt gesloopt (artikel 1.6)

Windmolens

Een ruimtelijk plan bevat geen bouwmogelijkheid voor (kleine) windturbines. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen voor kleine windturbines in landelijk gebied (artikel 10.1).

3.4.3 Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan Fryslân 2007 Om de kwaliteit fan de Romte worden de ‘kernkwaliteiten’ van het cultuurhistorische erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen. Het huidige Streekplan en de bijbehorende Verordening Romte Fryslân 2011 bevatten een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn. Het Streekplan kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. Deze uitwerking en waardering gaan verder dan alleen een beschrijving van kernkwaliteiten: wat is er? Er wordt ook een richting aangegeven voor de toekomst: wat willen we er mee? Deze richtinggevende uitwerking heeft de provincie Fryslân gemaakt in de vorm van het document Grutsk op ‘e Romte. In Grutsk wordt de ontwikkelingsrichting bepaald. Na overleg met gemeenten en andere partners in Fryslân zullen de inhoud en de status van Grutsk worden vastgesteld door Provinciale Staten.

Het doel is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren. Op deze wijze verwacht de provincie Fryslân de doorwerking van de provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie binnen Fryslân te borgen.

Ferwerderadiel behoort landschappelijk gezien tot het kleigebied van Oostergo.

3.4.4 Werkplan Weidevogels (2007 - 2013)

In 2006 hebben de Gedeputeerde Staten van Fryslân het Werkplan Weidevogels vastgesteld. Met het werkplan wordt ingezet op het beschermen van gebieden die vanwege de rust en openheid geschikt zijn voor weidevogels. Bij plannen en projecten die leiden tot verstoring van dergelijke gebieden en niet op een andere plek kunnen worden gerealiseerd, moet compensatie worden gezocht. Dit kan door verwerving van gronden, agrarisch natuurbeheer of een geldelijke bijdrage. Ontwikkelingen die leiden tot een verstoring van minder dan 0,5 hectare weidevogelgebied en uitbreidingen van agrarische bedrijven zijn uitgezonderd van deze compensatieregels.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie

De gemeente Ferwerderadiel heeft met de structuurvisie (2002) een ruimtelijk beleidskader geformuleerd waaraan ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst. Centraal in de visie staat de ambitie om de identiteit en de ruimtelijke kwaliteit van Ferwerderadiel te behouden en te versterken.

De identiteit van Ferwerderadiel wordt gekenmerkt door de elementen ruimte, rust, historie en natuur. Het behouden van deze identiteit is een uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid van de gemeente. Dit wil echter niet zeggen dat er niets meer hoeft en kan gebeuren in Ferwerderadiel. Niets doen betekent dat het proces van vergrijzing, ontgroening en huishoudenverdunning doorgaat, dat daarmee het draagvlak voor de voorzieningen langzaam maar zeker wordt uitgehold, waardoor de leefbaarheid van de gemeente in gevaar komt.

In een gemeente met de omvang en het voorzieningenniveau zoals Ferwerderadiel, is het vasthouden van het inwoneraantal en daarmee het draagvlak voor de voorzieningen noodzakelijk om de leefbaarheid en vitaliteit van de gemeente te behouden. Het bouwen om het inwonertal op peil te houden en het voorzien in ruimte voor de economische ontwikkeling van de bestaande bedrijvigheid en werkgelegenheid is dan ook noodzakelijk.

Het optimaal benutten van het cultuurhistorische en landschappelijke potentieel is niet alleen een gemeentelijk belang, maar heeft ook een uitstralingseffect op de regio. Ook hierbij dient de schaal van Ferwerderadiel uitgangspunt te zijn; dit betekent geen massatoerisme maar kleinschalige, kwalitatief hoogwaardige ontwikkeling van het cultureel erfgoed en de landschappelijke waarden. De karakteristieke verscheidenheid tussen de verschillende landschapstypen zal ook in de toekomst herkenbaar moeten zijn, waarbij ook garanties moeten worden gegeven voor het behoud van het cultureel erfgoed.

Vanuit ruimtelijk oogpunt bezien is het behouden van de balans tussen de grotere dorpen, de kleinere kernen en het buitengebied van groot belang. Bij eventuele uitbreiding zal deze balans centraal moeten staan.

3.5.2 Omgevingsplan 2009 -2013

Het omgevingsplan moet worden gezien als een beleidsspoorboekje waarmee de gemeente (ruimtelijke) initiatieven snel kan beoordelen.

Het huidige Vrom-beleid is geformuleerd in diverse aanwezige beleidsplannen waaronder de Structuurvisie (zie paragraaf 3.5.1 Structuurvisie) die zijn vastgesteld door de raad. Het omgevingsplan bevat een totaaloverzicht van alle Vrom-beleidsvoornemens, waarbij het beleid uit de huidige plannen waar nodig is geconcretiseerd en/of geactualiseerd. Verder zijn in het Omgevingsplan nieuwe beleidsuitgangspunten opgenomen en uitgewerkt, die aanvullend op het eerder vastgesteld beleid zijn. Tot slot geeft het Omgevingsplan de (deels wettelijke) randvoorwaarden aan, waarbinnen deze eerder vastgestelde beleidsplannen kunnen worden uitgevoerd. Hieronder staan de meest relevante beleidsuitgangspunten voor dit bestemmingsplan weergegeven:

  • behoud van karakteristieke waarden van monumenten;
  • behoud van bestaande bedrijven in het buitengebied en voldoende uitbreidingsmogelijkheden van agrarische bedrijven binnen de mogelijkheid van de milieuwetgeving;
  • flexibele regeling voor zinvol hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing;
  • versterking van (cultuur)toerisme door kwalitatief en kwantitatief uitbouwen van bestaande voorzieningen en het hierbij voorkomen van milieuoverlast (zie ook paragraaf 3.5.4 Toeristisch-Recreatief Ontwikkelingsplan (2004));
  • behoud archeologische en cultuurhistorische waarden is uitgangspunt voor ruimtelijk beleid;
  • in gebieden met vastgestelde natuurwaarden wordt uitgegaan van het behoud van de huidige situatie en geen uitbreiding van milieubelasting;
  • de gemeente zet in op het bevorderen van recreatief fietsen;
  • uitbreiding van windmolens (en opschaling) in het buitengebied is niet mogelijk;
  • bodem is een integraal onderdeel van ruimtelijke plannen;
  • behoud en versterking van het groene karakter als kenmerkend uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen (toets natuur en landschap);
  • in ruimtelijke plannen is de veiligheidstoets een standaard onderdeel;
  • water krijgt een meer herkenbare plek in de (ruimtelijke) ontwikkeling van Ferwerderadiel.
3.5.3 Ferwerderadiel Fernijt (PvA gebiedsontwikkeling)

De gemeente Ferwerderadiel werkt samen met Wetterskip Fryslân, Provincie Fryslân, LTO-Noord en het Fryske Gea aan een plan van aanpak dat het kader vormt voor de integrale ontwikkeling van de gemeente. Daarbij is een inventarisatie gemaakt van wensen en opgaven die in de komende jaren moeten worden ingevuld. Daarbij zijn onder andere de volgende opgaven van belang:

  • schaalvergroting van agrarisch bedrijven faciliteren door de grotere huiskavels, herverkaveling van het gebied en de ontsluiting van landbouwpercelen;
  • verbetering van de verkeersveiligheid door het aanpassen van de kruisingen met de N357 en het verbeteren van het gemeentelijk wegennet;
  • bij herverkaveling inspelen op de mogelijkheden ter behoud van het agrarisch cultuurlandschap;
  • het extensiveren van de agrarisch functie in het buitendijkse gebied, zodat een aaneengesloten natuurgebied ontstaat;
  • voldoende bemalingscapaciteit om wateroverlast te kunnen voorkomen;
  • opwaarderen van het dag- en verblijfsrecreatieve aanbod;
  • streven naar zelfvoorzienendheid in de energievoorziening;
  • door de bovenstaande maatregelen het verbeteren van de leefbaarheid op het platteland.
3.5.4 Toeristisch-Recreatief Ontwikkelingsplan (2004)

Het Toeristisch-Recreatief Ontwikkelingsplan bevat de gemeentelijke uitgangspunten voor de ontwikkeling van recreatieve functies. De gemeente Ferwerderadiel zet in op:

  • uitbreiding en verbetering van de infrastructuur ten behoeve van routegebonden recreatie. Bijvoorbeeld door de aanleg van recreatieve transferia ( rustvoorzieningen, educatieve informatiepanelen);
  • opwaarderen van het dag- en verblijfstoeristisch aanbod, waarbij gebruik wordt gemaakt van kenmerkende cultuurhistorische en landschappelijke waarden zoals de terp Hegebeintum, het terpdorp Jannum en de monumentale kerken. Ook kunnen functies worden gerealiseerd voor de beleving van het Waddengebied en het Noorderleech. Het kweldercentrum is daarvan een voorbeeld. Wat betreft verblijfsrecreatie wordt gedacht aan kleinschalige functies zoals kamperen bij de boer of logiesaccommodaties;
  • vaartoeristische mogelijkheden, waaronder de Noordelijke Elfstedenvaarroute en het toegankelijk maken van verschillende oude vaarroutes en opvaarten.
3.5.5 Kampeerbeleid NOFA+

In het beleidsplan 'Kampeerbeleid NOFA+' is het kampeerbeleid van de vijf Noordoost Friese gemeenten, Achtkarspelen, Dantumadeel, Dongeradeel, Kollumerland c.a. plus Ferwerderadiel weergegeven. Er is onderscheid in reguliere kampeerterreinen (recreatie als hoofdactiviteit) en kleinschalig kamperen (nevenactiviteit).

Reguliere kampeerterreinen

Nieuwe kampeerterreinen zijn mogelijk bij de stedelijke en regionale centra en de recreatiekernen, maar ook in het landelijk gebied mits aan aanvullende landschappelijke en natuurlijke randvoorwaarden is voldaan. Voor de vestiging van een nieuw kampeerterrein is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Voor reguliere kampeerterreinen geldt het volgende:

  • op de kampeerterreinen in het kleigebied is het alleen mogelijk om gedurende het kampeerseizoen met mobiele kampeermiddelen te staan;
  • het uitponden van een regulier kampeerterrein is niet toegestaan en een bedrijfsmatige exploitatie van het kampeerterrein is verplicht;
  • in het bestemmingsplan staan geen gedetailleerde bepalingen meer over de soort en het aantal standplaatsen op een terrein. Afhankelijk van het terrein geldt een bepaald maximum waarbinnen een ondernemer zijn plannen kan realiseren;
  • voor wat betreft de uitbreiding van bestaande kampeerterreinen is overeenkomstig het provinciaal beleid in ieder geval ruimte tot 200 standplaatsen. Van belang voor de daadwerkelijke realisering is de ligging en locatie van het terrein en of er voldoende vraag naar is;
  • op een regulier kampeerterrein waar stacaravans zijn toegestaan is het mogelijk om deze te vervangen door chalets, trekkershutten en blokhutten (eventueel bouwvergunning en procedure noodzakelijk);
  • voor de te plaatsen vaste kampeermiddelen worden ruimere mogelijkheden geboden voor wat betreft de maximale oppervlakte, de hoogte en de breedte;
  • op een regulier kampeerterrein waar vaste kampeermiddelen zijn toegestaan is de kampeerperiode vrij en mag er jaarrond gekampeerd worden. Indien geen vaste kampeermiddelen zijn toegestaan, geldt de kampeerperiode van 15 maart tot en met oktober;
  • voor een regulier kampeerterrein is een landschappelijke inpassing (in veel gevallen een passende afschermende beplanting) verplicht.

Kleinschalige kampeerterreinen

Voor kleinschalige kampeerterreinen zijn onder meer de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • nieuwe kleinschalige kampeervoorzieningen zijn in beginsel in het buitengebied overal mogelijk met uitzondering van de natuurgebieden;
  • voor een kleinschalig kampeerterrein geldt de kampeerperiode van 15 maart tot en met 31 oktober waarin het plaatsen van kampeermiddelen is toegestaan;
  • er mogen maximaal 15 kampeerplaatsen gerealiseerd worden;
  • onder de volgende voorwaarden mogen er maximaal 25 kampeerplaatsen worden gerealiseerd:
    • 1. alleen bij (voormalige) agrarische gebouwen;
    • 2. alleen bij overige objecten, zoals woningen, mits dit goed gemotiveerd is en dit voldoet aan criteria, zoals een minimale perceelsoppervlakte, een goede landschappelijke inpassing, parkeren op eigen terrein, een goede ontsluiting, et cetera;
    • 3. alleen in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober is kamperen toegestaan;
  • op kleinschalige kampeerterreinen zijn vaste kampeermiddelen in beginsel niet toegestaan. Door middel van een bestemmingsplanprocedure is het eventueel wel mogelijk om vaste kampeermiddelen te plaatsen op een camping met een maximum van 20% van het totaal aantal kampeerplaatsen. Dit moet wel landschappelijk goed ingepast worden. Gezien de kleinschaligheid is de compensatiebepaling uit het streekplan (de aanvullende landschappelijke en natuurlijke randvoorwaarden bij nieuwe initiatieven in het landelijk gebied) niet van toepassing op kleinschalige kampeerterreinen waar een beperkt aantal vaste kampeermiddelen op geplaatst kunnen worden. Mocht een dergelijk terrein verder gaan uitbreiden tot een grootschalig initiatief, dan zal alsnog aan de compensatieverplichting moeten worden voldaan. In een brief van 18 oktober 2010 heeft de provincie er op gewezen niet met plaatsing van vaste kampeermiddelen in te kunnen stemmen, omdat dit in strijd is met het streekplanbeleid. Op grond hiervan is bij vaststelling alsnog besloten dit beleidsmatige uitgangspunt niet in het bestemmingsplan op te nemen;
  • voor het vestigen van een kleinschalig kampeerterrein dient de totale oppervlakte van het betreffende perceel bij 15 kampeerplaatsen minimaal 0,50 hectare groot te zijn en bij 25 kampeerplaatsen minimaal 0,75 hectare;
  • voor de afstand van het kleinschalige kampeerterrein tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning wordt in principe minimaal 50 meter aangehouden, maar hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken;
  • het kleinschalige kampeerterrein moet voor wat betreft de ligging direct aansluiten op de bestaande woonbebouwing of bedrijfsbebouwing;
  • bij een kleinschalig kampeerterrein mag voor de sanitaire voorzieningen tot maximaal 50 m2 aan bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gerealiseerd;
  • De locatie van het bijgebouw dient dusdanig gekozen te worden dat er een samenhang is met de bestaande bebouwing;
  • voor een kleinschalig kampeerterrein geldt een landschappelijke inpassing als voorwaarde bij de ontheffingsprocedure waarbij voor de beplanting het gebruik van gebiedseigen soorten de voorkeur heeft;
  • vaste kampeermiddelen op kleinschalige kampeerterreinen mogen uitsluitend worden gebruikt voor toeristisch kamperen. Voor dergelijke kampeermiddelen geldt geen beperkte kampeerperiode en hiervan mag jaarrond gebruik worden gemaakt;
  • per gemeente mogen niet meer dan 20 kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht.
3.5.6 Woonplan

In de gemeente Ferwerderadiel is op dit moment geen actueel woonbeleid van toepassing. Op basis van het oude Woonplan (2005-2008) wordt ingezet op een evenwichtige spreiding van de aantallen woningen over de kernen. Daarbij worden de meeste woningen (in aflopende volgorde) gebouwd in Hallum, Ferwert, Burdaard, Marrum en Blije. In de periode 2005-2008 ging het om 100 woningen. Op dit moment zijn er geen nieuwe uitleglocaties aan de orde.

3.5.7 Huisvestingsbeleid arbeidsmigranten

De gemeenten Franekeradeel, Harlingen, Ferwerderadiel en het Bildt hebben huisvestingsbeleid geformuleerd ten aanzien van arbeidsmigranten. De uitgangspunten bij het tijdelijk huisvesten van buitenlandse werknemers zijn:

  • zorgen voor een goede huisvesting qua veiligheid en welzijn;
  • het vinden van het optimaal evenwicht tussen de aantallen te huisvesten migranten en het maatschappelijk draagvlak van de locatie. Essentieel voor dit draagvlak is de aanwezigheid van een adequaat beheer, dat de verantwoordelijkheid is van de betreffende ondernemer.

Er zijn twee mogelijke beleidsroutes geschetst:

  • spreiden en mengen in de stad en de dorpen;
  • concentreren/clusteren in de stad en beperkt in de directe werkomgeving.

Voor Ferwerderadiel geldt dat de gemeente niet te maken heeft met grote aantallen buitenlandse werknemers en in de dorpen kan een te grote hoeveelheid arbeidsmigranten zorgen voor een onevenwichtige bevolkingsverdeling. Daarom is gekozen voor spreiden en mengen.

3.5.8 Korte Beleidsnotitie Kangoeroewoningen

In de Korte Beleidsnotitie Kangoeroewoningen staat het beleid ten aanzien van het realiseren van een zelfstandige woonruimte voor een zorgbehoevend familielid in of bij een reeds bestaande woning. In het kader van de groeiende emancipatie individualisering, blijven ouderen langer zelfstandig wonen. In Ferwerderadiel geldt bovendien dat mensen sterk hechten aan hun leefomgeving. Dit leidt tot een groeiende belangstelling voor het fenomeen 'kangoeroewoningen'. Een constructie waarbij een zorgbehoevend persoon (semi)zelfstandig woont bij een familielid. Daarbij wordt in of bij een bestaande woning een min of meer opzichzelfstaande wooneenheid gebouwd waarin de zorgbehoevende een eigen huishouden voert.

Het is wenselijk dat het mogelijk is om een zelfstandige woonruimte voor een zorgbehoevend familielid in of bij een bestaande woning te kunnen realiseren. Als criteria worden gesteld dat er sprake moet zijn van een genoegzaam aangetoonde, tijdelijke zorgbehoefte en een persoonlijke, niet-bedrijfsmatige relatie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • er mag geen nieuw adres ontstaan;
  • de zelfstandige huisvesting wordt slechts toegestaan in directe relatie met een zorgbehoefte en kan niet overgaan op derden;
  • de huisvesting vindt plaats binnen de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor het perceel (inclusief de binnenplanse ontheffingsmogelijkheden), zowel wat betreft de oppervlakte en/of inhoud van het hoofdgebouw alsook de oppervlakte en hoogte van bijgebouwen;
  • ingeval de hoofdwoning een beeldbepalende boerderij is dan vindt de huisvesting plaats binnen het hoofdgebouw tenzij dit in redelijkheid ten behoeve van een goede bruikbaarheid niet gevraagd kan worden;
  • er mag geen schade worden aangericht aan een goede waterhuishouding, mogelijk archeologisch bodemarchief of natuurwaarden en een goede afstemming op de omgeving is gewaarborgd ten aanzien van geluid, milieuzonering en externe veiligheid.
3.5.9 Bedrijven in woningen (2005)

In de gemeentelijke notitie ten aanzien van bedrijven in wonen wordt een onderscheid gemaakt tussen permanente en tijdelijke vergunningen voor bedrijfsmatig nevengebruik van een (bedrijfs)woning.

Permanente vergunningen worden door burgers aangevraagd voor een bedrijf dat blijvend gericht is op bijverdienste, en dat nimmer zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf waaruit een volledig inkomen wordt verkregen. Ook kan sprake zijn van bedrijvigheid die grootschaliger is, maar blijvend 'passend' geacht kan worden binnen de bestemming.

Tijdelijke vergunningen worden gevraagd voor bedrijvigheid die voor een beperkte periode aan de woning gebonden moet blijven of voor startende bedrijfjes die nog onvoldoende omzet maken om de huur van een bedrijfspand te kunnen opbrengen. 'Tijdelijk' betekent maximaal 5 jaar.

In principe staat de gemeente positief tegenover bovengenoemde initiatieven, omdat een toename van het voorzieningenaanbod de levendigheid in de dorpen en de kwaliteit van leven en wonen vergroot. Bovendien kan de economische situatie plaatselijk verbeteren, door dat bezoeken van en recreëren in de dorpen aantrekkelijker wordt.

Ondanks deze positieve houding van de gemeente is het wel van belang deze ontwikkelingen enigszins in goede banen te leiden. Ferwerderadiel bestaat namelijk uit kleine kernen en daardoor bestaat het risico dat zich meer kleinschalige bedrijvigheid ontwikkelt dan een kern in sociaal-economische zin kan dragen en dat de ruimtelijke cohesie (de concentratie van voorzieningen in het centrum) verloren kan gaan. Daarnaast is het niet ondenkbaar dat een te willekeurig toestaan van initiatieven het bestaande voorzieningenniveau aantast.

Om genoemde redenen is het gemeentelijke beleid ten aanzien van bedrijvigheid aan huis herzien. In het nieuwe beleid is aandacht besteed aan de volgende aspecten:

  • ruimtelijke impact;
  • handhaving;
  • concurrentievervalsing;
  • economische draagkracht;
  • toekomstperspectief;
  • alternatieven.

Bij het opstellen van het beleid blijft de gedachte dat flexibiliteit vanuit de gemeente, ten aanzien van bedrijvigheid aan huis, de leefbaarheid en de ontwikkeling van de gemeenschap ten goede komt, uitgangspunt. Wel stelt de gemeente nadrukkelijk dat de eerste overweging steeds moet zijn of vestiging in een bedrijfspand tot de mogelijkheden behoort. Daarnaast zijn de genoemde aspecten als volgt verwerkt in het beleid. De ruimtelijke impact en de draagkracht van de omgeving dienen te worden beoordeeld in samenhang met:

  • het soort bedrijf en de zwaarte van het bedrijf;
  • de kwaliteiten van de omgeving;
  • de te verwachten effecten (verkeersintensiteit en parkeergelegenheid meegewogen);
  • het al dan niet tijdelijk zijn van de te verlenen vergunning.

Het hier bovengenoemde beleid is als afwijkingsmogelijkheid opgenomen in diverse bestemmingen (kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten of gemengde functies). Het is als afwijkingsmogelijkheid opgenomen gezien het geringe ruimtelijke karakter van de genoemde aspecten en voorwaarden. Een zwaardere procedure is daarom niet nodig (wijzigingsbevoegdheid).

3.5.10 Beleidsnotitie kleine windturbines

Momenteel zijn er steeds meer bedrijven (maar ook particulieren) geïnteresseerd in de opwekking van duurzame energie en daarmee ook in de oprichting van kleine windturbines. Kleine windturbines hebben het voordeel dat de opgewekte elektriciteit direct voor eigen gebruik kan worden aangewend waardoor ze per kWh meer kunnen opleveren dan grote windturbines en dat zonder subsidie. De opbrengsten zijn tegenwoordig dermate interessant dat een bedrijf voor een groot gedeelte -eventueel aangevuld met zonnepanelen-, energieneutraal kan fungeren. Dit is niet alleen voor de ondernemer een interessant gegeven. Ook de consument let bij de aankoop steeds meer op producten met een 'groen label'. De toenemende belangstelling voor kleine windturbines aan de productiezijde enerzijds en voor duurzame producten aan de vraagzijde anderzijds, is een positief gegeven en -eveneens in aansluiting op Locale Enerzjy Ferwerderadiel- een reden om beleid te ontwikkelen dat hieraan een positieve impuls geeft. Daarom is de beleidsnotitie (ultra) kleine windturbines opgesteld.

De conceptbeleidsvoorstellen voor (ultra) kleine windturbines in de kom zijn:

  • 1. de mogelijkheid bieden om pilot(s) te ontwikkelen voor een of meerdere ultra kleine of kleine turbines in de kom met een maximale ashoogte van 10 meter, een verhoudingsgewijs passende rotor (en voor zover het om een horizontale as gaat een rotor die een oppervlakte beschrijft van maximaal 40m2 (een maximale wiek van circa 3,5 meter) waarbij in ieder geval de volgende criteria gelden:
  • a. met de turbine dient in de eigen energiebehoefte te worden voorzien;
  • b. plaatsing van de turbines op een van de drie volgende locaties: grote gebouwen met een hoogte van boven de 20 meter zoals kantoorgebouwen, ziekenhuizen, sporthallen, appartementengebouwen, Industrieterreinen en vrijstaande woningen in de meer landelijke gebieden;
  • c. terughoudend zijn in het toestaan van losse turbines in woongebieden en dorpskernen op locaties anders dan zoals hiervoor genoemd aangezien het rendement van deze turbines laag is en ze ruimtelijk vaak niet passen in een dorpse setting of woonomgeving;
  • d. ruimtelijk goed inpasbaar en een positief welstandsadvies;
  • e. aantasting woon- en leefklimaat en dus hinder voorkomen;
  • f. veiligheid dient te zijn gewaarborgd.

  • 2. de mogelijkheid bieden om een pilot te ontwikkelen voor ultrakleine turbines op -of bij een van de scholen waarbij de provinciale criteria voor ultra kleine windturbines gelden alsook de criteria zoals genoemd onder 1a, d, e en f.

Het concept beleidsvoorstel voor kleine turbines in het buitengebied is om pilot(s) te ontwikkelen voor kleine windturbines in het buitengebied met een maximale ashoogte van 15 meter en een, (verhoudingsgewijs) passende rotor (geen maximale afmetingen) waarbij in ieder geval de volgende criteria gelden:

  • a. met de turbine dient in de eigen energiebehoefte te worden voorzien;
  • b. situering binnen het bouwblok, aansluitend op de bestaande bebouwing;
  • c. per bouwblok is maximaal 1 ultra kleine of kleine windturbine mogelijk;
  • d. de landschappelijke inpasbaarheid dient te zijn aangetoond;
  • e. er dient een positief welstandsadvies te zijn afgegeven;
  • f. de aantasting van het woon- en leefklimaat en dus hinder dient te worden voorkomen.
  • g. veiligheid dient te zijn gewaarborgd.

Bovenstaande heeft geleid tot het opnemen van een afwijkingsmogelijkheid om met een omgevingsvergunning een kleine windturbine toe te staan binnen verschillende bestemmingen. Deze afwijking is alleen opgenomen in bebouwde komsituaties. De plaatsing van kleine windturbines in het buitengebied is in strijd met provinciaal beleid en is om die reden niet in het plan opgenomen.

3.5.11 Groenstructuurplan

Het Groenstructuurplan geeft richting en sturing aan het verwijderen en aanplanten van groen in de gemeente. Op deze manier wordt nieuw groen in een ruimere context geplaatst en levert het een bijdrage aan een herkenbaar landschap.

Het landschap van Ferwerderadiel vertelt het verhaal van zijn ontstaan. Het geeft structuur en identiteit aan het gebied: het landschap is daarmee leesbaar en herkenbaar. Het is van belang dat dit heldere verhaal zichtbaar blijft in het landschap. In een open gebied kan beplanting veel duidelijk maken en bijzondere accenten geven, maar beplanting kan ook verdoezelen en de landschappelijke leesbaarheid verslechteren.

De groene opgaande elementen die toegevoegd worden aan het landschap moeten het verhaal van het landschap ondersteunen. Soms is het noodzakelijk beplanting te verwijderen: daar waar de beplanting de zaak troebel maakt.

Voor elk onderdeel van het landschap wordt in het Groenstructuurplan aangegeven hoe de identiteit versterkt kan worden.

Het beeldkwaliteitplan geeft richting aan hoe om te gaan met beplanting bij nieuwe ontwikkelingen in de verschillende landschappelijke deelgebieden (zie paragraaf 5.1.5 Beeldkwaliteitplan).

3.5.12 Welstandsnota

Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken 'voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening'. De architectonische vormgeving valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief in de welstandsnota geregeld. De welstandsnota beweegt zich binnen de bebouwingsmogelijkheden die door het bestemmingsplan worden gegeven. Bij strijdigheid tussen de welstandsnota en de bestemmingsplanvoorschriften gaan de bestemmingsplanvoorschriften voor.

Doel van de welstandsnota (2004) is het welstandstoezicht voor iedereen inzichtelijk en begrijpelijk maken. Met behulp van de welstandsnota kunnen particulieren, opdrachtgevers en architecten zich in een vroeg stadium op de hoogte stellen van de haalbaarheid van een bouwplan.

Bij de meeste nieuwe bouwinitiatieven vindt een beoordeling plaats of het plan een positieve bijdrage aan het geheel van de gebouwde omgeving levert. Door een welstandstoets te verrichten, wordt voorkomen dat nieuwe gebouwen of bouwwerken de openbare ruimte ontsieren. Op deze wijze regisseert de gemeente, als vertegenwoordiger van het algemeen belang, het uiterlijk of het aanzien van een dorp, buurtschap of buitengebied.

De gemeente Ferwerderadiel kent een grote verscheidenheid aan bebouwd gebied, zoals beschermde dorpsgezichten, oude dorpskernen, dorpsuitbreidingen, lintbebouwing, bedrijventerreinen, sport- en recreatieterreinen en een buitengebied met individuele of geclusterde bebouwing. Door middel van gebiedsgericht welstandsbeleid is op deze verscheidenheid ingespeeld.

Elk deelgebied is voorzien van een beoordelingskader. Met behulp van deze kaders wordt bij de welstandsbeoordeling aangegeven welke gewaardeerde karakteristieken in het ontwerp moeten worden gebruikt om het gebouw of bouwwerk in zijn omgeving te laten passen.

Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende deelgebieden van belang: Beschermd dorpsgezicht Jannum, Beschermd dorpsgezicht Hegebeintum, Oude kern, Lintbebouwing en Buitengebied. In de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING zijn de beoordelingskaders van deze deelgebieden opgenomen en de algemene beoordelingscriteria.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Bij realisatie van nieuwe ontwikkelingen dient, met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan, te worden onderzocht of in de toekomst sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarbij wordt getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

4.2 PlanMER

4.2.1 Toetsingskader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit-mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een planMER voor strategische en kaderstellende plannen en een projectMER of een mer-beoordelingsplicht voor concrete projecten. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:

  • kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn;
  • mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura 2000-gebieden (het opstellen van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is noodzakelijk).

De nieuwvestiging, uitbreiding of wijziging is een vergunningaanvraag voor veehouderij (een omgevingsvergunning) vanaf een bepaalde omvang mer- of mer-beoordelingsplichtig. Deze mer-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waarop het initiatief betrekking heeft. De drempelwaarden waarbij dit van toepassing is, zijn opgenomen in de C- en D-lijst bij het Besluit mer. Kaderstellende plannen, die het toetsingskader voor deze vergunningaanvragen, zijn planmer-plichtig.

Door de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, is het mogelijk dat toekomstige uitbreidingen drempelwaarden uit het Besluit mer overschrijden, waardoor het bestemmingsplan het kader vormt voor mogelijk toekomstige besluiten over mer(-beoordelings)plichtige activiteiten. Daarbij gaat het onder andere om ontwikkelingsruimte voor grondgebonden veehouderijen. Om deze reden moet voor het bestemmingsplan een planMER worden gemaakt.

Er is tevens sprake van een planmer-plicht omdat in het kader van de Natuurbeschermingswet een passende beoordeling moet worden opgesteld. Dit vanwege de mogelijke vermestende- en verzurende effecten als gevolg van stikstofdepositie die worden veroorzaakt door het uitbreiden van de veestapel (ook wel ammoniakdepositie genoemd).

4.2.2 Gezamenlijke planMER

De gemeenten Leeuwarderadeel en Ferwerderadiel hebben een gezamenlijke planMER opgesteld, omdat:

  • beide plannen ongeveer gelijktijdig tot stand komen;
  • het landschap (kleilandschap) en de gebiedscontext van beide plangebieden sterk op elkaar lijkt;
  • beide plannen vergelijkbare ontwikkelingsmogelijkheden bieden;
  • de kosten van het opstellen van een planMER kunnen worden gedeeld.
4.2.3 Doel en procedure planMER

Doel van een planMER is het integreren van milieuoverwegingen tijdens de besluitvorming over een bestemmingsplan. Daarbij dient te worden getoetst of de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt, leidt tot belangrijke negatieve milieueffecten. Waar relevant, dient te worden bekeken op welke wijze negatieve effecten kunnen worden beperkt of voorkomen (of positieve effecten kunnen worden versterkt). De planmer-procedure bestaat uit de volgende stappen:

  • openbare kennisgeving opstellen planMER en bestemmingsplan;
  • raadpleging bestuursorganen en inspraak over reikwijdte en detailniveau van het planMER;
  • opstellen planMER en ontwerpbestemmingsplan;
  • terinzagelegging planMER met ontwerpbestemmingsplan Buitengebied (zienswijzen);
  • toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.;
  • vaststelling bestemmingsplan: het planMER vormt een bijlage bij het bestemmingsplan.
4.2.4 Notitie reikwijdte en detailniveau

Als eerste stap van de planmer-procedure is een notitie reikwijdte en detailniveau opgesteld. In de notitie is beschreven welke ontwikkelingen in het MER zullen worden onderzocht en welke aanpak daarbij wordt toegepast. Naar aanleiding van de notitie is door de volgende overleg- en adviesinstanties gereageerd:

  • Wetterskip Fryslân;
  • Provincie Fryslân.

Mede als gevolg van de reacties is een nadere afweging ten aanzien van de reikwijdte en het detailniveau gemaakt en is besloten een aantal aanvullende aspecten mee te nemen in het planMER. Mogelijkheden voor mestvergisters, nieuwe intensieve veehouderij-bedrijven of –neventakken worden uiteindelijk niet in de bestemmingsplannen opgenomen en blijven in het planMER daarom buiten beschouwing.

4.2.5 Opzet van het planMER

In het planMER zijn per milieuthema de huidige milieusituatie en eventuele autonome ontwikkelingen beschreven: samen vormen deze de zogenaamde referentiesituatie. De referentiesituatie bevat een beschrijving van de binnen het plangebied aanwezige waarden (landschap, cultuurhistorie, archeologie, natuur). De referentiesituatie dient als vertrekpunt voor de effectbeschrijvingen.

Per milieuthema is een beschrijving opgenomen van de (potentiële) milieugevolgen als gevolg van de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt. Dit wordt het voornemen genoemd. Op basis van jurisprudentie moet bij de beschrijving van effecten rekening worden gehouden met de maximale benutting van de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan. Het voornemen gaat daar vanuit. De ontwikkelingsruimte voor de veehouderij vormt de directe aanleiding voor het opstellen van het planMER en neemt daarom een belangrijke plaats in bij de effectbeschrijvingen.

Aanvullend op het voornemen in twee alternatieven onderzocht:

  • door middel van het alternatief minder schaalvergrotingen is in beeld gebracht welke milieueffecten aan de orde zijn wanneer de maximale bouwmogelijkheden voor agrarische bedrijven worden begrensd tot een bouwperceel van 1,5 hectare;
  • door middel van het alternatief bedrijfsverplaatsingen is op verkennende wijze in beeld is gebracht welke effecten aan de orde kunnen zijn wanneer vijf agrarische bedrijven vanuit een knelpuntsituatie worden verplaatst naar een nieuw bouwperceel.

Aanvullend op het voornemen en het alternatief bedrijfsverplaatsingen is voor het aspect stikstofdepositie ook een trendscenario doorgerekend. Bij dit scenario wordt er vanuit gegaan dat de veestapel zich in de komende 10 jaar vergelijkbaar ontwikkeld als in de afgelopen 10 jaar. Voor de melkveesector wordt rekening gehouden met een versnelde groei als gevolg van het afschaffen van de melkquota. Het trendscenario geeft een veel realistischer beeld van de ontwikkeling van de stikstofdepositie, dan het voornemen.

Het planMER gaat niet alleen in op de effecten van de veehouderijen, maar ook op de effecten als gevolg van andere ontwikkelingsmogelijkheden zoals. Het gaat om relatief kleinschalige ontwikkelingen, die incidenteel zullen voorkomen en waaraan bovendien strikte randvoorwaarden zijn gekoppeld in de regels. Het gaat onder andere om de mogelijkheid om een kleinschalig kampeerterrein op te richten. Gezien de aard en omvang van deze ontwikkelingsruimte wordt voor deze mogelijkheden volstaan met een kwalitatieve effectbeschrijving op hoofdlijnen.

4.2.6 Milieueffecten en maatregelen

Uit de effectbeschrijving en -beoordeling in het PlanMER blijkt dat effecten over het algemeen een beperkte geografische reikwijdte hebben. Uitzondering daarop vormt het thema stikstofdepositie. De effecten op het gebied van Natura 2000 worden daarom apart beschreven. De PLANMER is als separate bijlage opgenomen.

Natura 2000 (stikstofdepositie)

Uit de passende beoordeling volgt dat bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden uit de bestemmingsplannen significante negatieve effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden, als gevolg van stikstofdepositie, niet zijn uit te sluiten. Dit komt omdat de kritische depositiewaarden die van toepassing zijn op de gevoelige habitats in de omgeving, reeds worden overschreden door de achtergronddepositie.

In de onderstaande tabellen zijn de (huidige) achtergronddepositie, maatgevende kritische depositiewaarde en de berekende stikstofdepositie voor het maatgevende rekenpunten in de Natura 2000-gebied Duinen van Ameland (rekenpunt 6) en Alde Feanen (rekenpunt 4) weergegeven.

Scenario   Achtergronddepositie (mol/ha/jr)   Kritische depositiewaarde (mol/ha/jr)   Toename als gevolg van het plan  
      Absoluut (mol/ha/jr)   Relatief (ten opzichte van de huidige achtergronddepositie)  
Trend   628 - 1340   770   2,4   0,18% - 0,38%  
Voornemen   628 - 1340   770   102,8   7,67% - 16,39%  
Alternatief minder schaalvergroting   628 - 1340   770   36,6   2,73% - 5,83%  
Alternatief verplaatsing   628 - 1340   770   105,8   7,90% - 16,85%  

Toename van de stikstofdepositie in relatie tot de huidige achtergronddepositie en de kritische depositie waarde op het gebied Duinen van Ameland

Scenario   Achtergronddepositie (mol/ha/jr)   Kritische depositiewaarde (mol/ha/jr)   Toename als gevolg van het plan  
      Absoluut (mol/ha/jr)   Relatief (ten opzichte van de huidige achtergronddepositie)  
Trend   1360 - 1680   700   0,94   0,06% - 0,07%  
Voornemen   1360 - 1680   700   37,09   2,21% - 2,73%  
Alternatief minder schaalvergroting   1360 - 1680   700   12,89   0,77% - 0,95%  
Alternatief verplaatsing   1360 - 1680   700   40,39   2,40% - 2,97%  

Toename van de stikstofdepositie in relatie tot de huidige achtergronddepositie en de kritische depositie waarde op het gebied Alde Feanen

Bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden overeenkomstig het voornemen is sprake van een forse toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de omgeving. 120,8 mol/ha/jr op het gebied Duinen van Ameland en 37,09 mol/ha/jr op de Alde Feanen. Ook bij de alternatieven blijft sprake van een flinke toename.

Een maximale benutting van alle bouwmogelijkheden is echter alleen in theorie aan de orde. Uit de berekening van het veel realistischer trendscenario blijkt dat de stikstofbijdrage op Natura 2000-gebieden in de praktijk naar verwachting zeer beperkt zullen blijven (toename van maximaal 0,94 of 2,4 mol/ha/jr). Bij een trendmatige ontwikkeling van de veestapel blijft de stikstofbijdrage vanuit het gebied zeer klein ten opzichte van de totale achtergronddepositie (<0,4%).

Maatregelen stikstofdepositie

Bij de inventarisatie van maatregelen is geconstateerd dat veel ruimtelijke maatregelen onvoldoende stikstofreductie opleveren:

  • met het beperken van de maximale bouwmogelijkheden van agrarische bouwpercelen tot maximaal 1,5 hectare – onderzocht met het alternatief minder schaalvergroting - wordt de maximale stikstofuitstoot wel substantieel verminderd, maar kunnen significant negatieve effecten nog niet worden uitgesloten;
  • omdat circa 25% van alle agrarische bedrijven een akkerbouwbedrijf betreft, kan door het beperken van de uitwisselbaarheid tussen akkerbouwbedrijven en veehouderijen, circa 25% van de potentiële stikstofemissie worden voorkomen, ten opzichte van het voornemen;
  • daarnaast kunnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan via wijzigingsbevoegdheden biedt voor stoppende agrarische bedrijven, niet worden ingeboekt als maatregel, omdat het bestemmingsplan hier wel ruimte voor biedt, maar niet afdwingt.

Een groot deel van de oplossing van de stikstofproblematiek ligt daarom buiten het bestemmingsplan. Op bedrijfsniveau kunnen maatregelen worden getroffen die goed aansluiten bij de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven. Daarbij kan worden gedacht aan zaken als beweiding, aanpassing van het stalsysteem, eiwit arm voeren of het salderen van de ammoniakemissie met een stoppend agrarisch bedrijf. Om te borgen dat op planniveau geen toename van stikstofdepositie aan de orde is, kan in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen. Uitvoering van de maatregel vindt plaats op projectniveau en kan worden bereikt door een combinatie van maatregelen.

In het bestemmingsplan moet worden afgewogen welke maatregelen passen bij het flexibele karakter van een bestemmingsplan buitengebied.

Afweging van maatregelen

Het is belangrijk om de rol van het bestemmingsplan in de hiërarchie van plannen te beschouwen. Het bestemmingsplan is in de eerste plaats een kaderstellend plan op basis waarvan medewerking kan worden verleend aan de inpassing van concrete initiatieven. Het bestemmingsplan is bedoeld om ruimtelijke voorwaarden te stellen en niet om de bedrijfsvoering van agrarisch bedrijven te regelen. Het bestemmingsplan biedt ontwikkelingsruimte en flexibiliteit, die binnen de planperiode slechts voor een deel zal worden benut. De trends laten zien dat het aantal veehouderijen afneemt; maximale invulling van alle bouwmogelijkheden is daarom een theoretische situatie. Het opnemen van maatregelen op basis van deze theoretische situatie leidt tot een (onnodig) star instrumentarium. Het opnemen van een voorwaardelijke verplichting sluit veel beter aan bij de flexibiliteit die (in het kader van een goede ruimtelijke ordening) van een bestemmingsplan wordt gevraagd.

De gemeente Ferwerderadiel kiest ervoor om een voorwaardelijke verplichting op te nemen in de specifieke gebruiksregels. Daardoor wordt op planniveau vermeden dat de stikstofdepositie op overbelaste habitats toeneemt. In overleg met agrarische ondernemers kan op het moment van een concreet uitbreidingsplan, worden uitgezocht welke maatregelen op het gebied van stikstofdepositie het beste passen bij de bedrijfsvoering. Daarbij kan worden gedacht aan de volgende maatregelen:

  • het eiwitarm voeren van dieren (reductie in de orde van 15 tot 20%);
  • aanplanten van erfbeplanting (reductie in de orde 10 tot 15%);
  • emissiearm maken van bestaande stallen (mogelijke 50%);
  • beweiding (reductie in de orde van 20%);
  • salderen van de overige stikstofdepositie met een stoppend agrarisch bedrijf in de omgeving.

Gezien de uitkomsten van de doorrekening van het realistische ontwikkelingsscenario wordt het niet redelijk geacht om in het bestemmingsplan verdergaande beperkingen op te leggen aan de grondgebonden veehouderijen.

Overige milieuthema's

De waardering van de verschillende alternatieven wordt in het onderstaande overzicht samengevat.

Aspecten   Voornemen   Alternatief minder schaalvergroting   Alternatief bedrijfsverplaatsingen  
Bodem en water   Bodemopbouw   -/0   -/0   -  
  Waterberging- en afvoer   -   -/0   --  
  Waterkwaliteit   0   0   0  
Landschap, cultuurhistorie en archeologie   Kwelderwal   -   0   -/0  
  Kweldervlakte/ terpenlandschap   -   -/0   -/0  
  Aandijkingslandschap   -/0   0   -/0  
  Openheid   -/0   0   -  
  Hemelhelderheid (duisternis)   -/0   -/0   -/0  
  Cultuurhistorische bebouwing   -/0   -/0   0/+  
  Archeologische waarde   -/0   -/0   +  
Ecologie   Natura 2000   --   -   --  
  EHS   0   0   0  
  Weidevogelleefgebieden en ganzenfourageergebieden   -   -/0   -  
  Beschermde soorten   -   -/0   -  
Leefomgeving   Verkeershinder   -/0   -/0   0/+  
  Luchtkwaliteit   -   -/0   0/+  
  Geluidgehinderden   -/0   -/0   0/+  
  Geurhinder   -/0   -/0   0/+  

Samenvattende effectbeoordeling

Op basis van de effectbeoordeling uit de voorgaande paragrafen kan het volgende worden geconcludeerd:

  • het voornemen kan (beperkt) negatieve effecten met zich meebrengen voor het kenmerkende reliëf (terpen) en de waterbergingscapaciteit in gebieden met een wateropgave. Ten aanzien van de waterkwaliteit scoren alle alternatieven neutraal;
  • ten aanzien van de aspecten landschap, cultuurhistorie en archeologie zijn bij het voornemen ten aanzien van de meeste criteria beperkt negatieve effecten aan de orde. Het voornemen scoort voor de deelgebieden kwelderwal en kweldervlakte / terpenlandschap negatief, omdat kleinschalige landschapsstructuren verloren kunnen gaan door schaalvergroting van de landbouw en waardevolle dorpsgezichten negatief worden beïnvloed door de mogelijkheden van nieuwe opgaande beplanting. In het aandijkingslandschap zijn effecten beperkter, omdat dit landschap schaalvergroting beter verdraagt;
  • ten aanzien van weidevogelwaarden en beschermde soorten leidt het voornemen (mede) tot negatieve effecten, omdat het intensiever gebruiken van de landbouwgrond ten koste gaat van weidevogelwaarden en beschermde soorten;
  • als gevolg van de maximale uitbreiding van intensieve veehouderijen kunnen lokaal negatieve effecten ontstaan ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Ten aanzien van de overige criteria op het gebied van woon- en leefklimaat scoort het voornemen beperkt negatief;
  • de effecten van het alternatief minder schaalvergroting zijn beperkter dan het voornemen. Ten aanzien van de aspecten bodemopbouw, waterberging, weidevogels, beschermde soorten en de meeste landschappelijke aspecten scoort dit alternatief beperkt negatief. Ten aanzien van de waterkwaliteit, de landschapskwaliteiten in het aandijkingslandschap heeft dit alternatief geen invloed. Ten aanzien van de criteria op het gebied van woon- en leefklimaat wordt beperkt negatief gescoord;
  • het alternatief bedrijfsverplaatsingen kan bijdragen aan het beschermen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, de bescherming van archeologische waarden en het oplossen van knelpunten op het gebied van woon- en leefklimaat. Zonder zorgvuldige inpassing kan dit alternatief ten koste gaan van kenmerkend reliëf (terpen), openheid en de herkenbaarheid van de landschapsstructuur. In gebieden met een bestaande waterbergingsopgave scoren nieuwe bouwpercelen zeer negatief. Het alternatief scoort ten aanzien van de ecologische aspecten negatief (weidevogels en beschermde soorten).

Maatregelen overige milieuthema's

Ten behoeve van de overige milieuthema's zijn de volgende maatregelen geïnventariseerd:

  • in gebieden met een waterbergingsopgave kan ervoor worden gekozen om geen nieuwe bouwpercelen (bedrijfsverplaatsingen) toe te staan;
  • bij grotere erfuitbreidingen in gebieden met een bergingsopgave, kan worden gevraagd om extra waterberging (15%);
  • bij grotere bouwplannen en uitbreidingen kleiner dan 1,5 ha, kan ook de eis van een zorgvuldige gebiedseigen inpassing worden opgenomen;
  • in het bestemmingsplan kunnen specifieke toetsingscriteria worden opgenomen voor het inplaatsen van nieuw bouwpercelen (bedrijfsverplaatsingen), zodat de nieuwe erven aansluiten bij de landschapsstructuur van respectievelijk het terpenlandschap, de kwelderwal of het aandijkingslandschap;
  • rondom een aantal waardevolle dorpsaanzichten kan een zone worden aangeduid waarbinnen ontwikkelingen die ten koste gaan van de aanzichten niet zijn toegestaan (opgaande teelten, kleinschalige kampeerterreinen, paardrijbakken en nieuwe bouwpercelen);
  • rondom dorpen met een kleinschalige en kenmerkende verkaveling kan een beschermende regeling worden opgenomen;
  • in het weidevogelgebied aansluitend op de Ecologische Hoofdstructuur kunnen nieuwe verstoringsbronnen als bouwpercelen en kleinschalige kampeerterreinen worden uitgesloten.

Conclusie voor het bestemmingsplan

In de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING is een bijlage opgenomen waarin afgewogen/gemotiveerd is welke van de bovenstaande maatregelen worden opgenomen in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op basis van de onderzoeken uit het planMER op de volgende punten aangepast:

  • in gebieden met een waterbergingsopgave worden geen nieuwe bouwpercelen (bedrijfsverplaatsingen) toegestaan;
  • aan de wijzigingsbevoegdheid voor grotere erfuitbreidingen, wordt een toetsingscriterium toegevoegd, waarbij ten minste 15% van de toegenomen oppervlakteverharding moet worden gecompenseerd;
  • bij bouwplannen groter dan 1.000 m2 wordt als eis een zorgvuldige (gebiedseigen) inpassing opgenomen;
  • in wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van bedrijfsverplaatsingen, wordt een kwalitatief toetsingscriterium opgenomen waarmee een zorgvuldige inpassing van nieuwe bouwpercelen in de landschapskarakteristiek wenselijk is. Daarbij wordt verwezen naar richtlijnen in de toelichting.

Aanvulling planMER
Ten aanzien van het MER is op 18 juni 2013 door de Commissie voor de milieueffectrapportage een toetsingsadvies uitgebracht.

De Commissie is van mening dat op een duidelijke en overzichtelijke wijze inzicht gegeven is in de milieugevolgen van de uitgewerkte alternatieven. In verband met een recent in werking getreden wijziging van de Natuurbeschermingswet adviseert de Commissie wel om na te gaan welke consequenties deze wetswijziging voor het plan heeft. Daarnaast beveelt de Commissie aan om de in het MER gebruikte definitie van grondgebondenheid aan te scherpen.

De bovenstaande opmerkingen vormen een aanleiding om de milieu-informatie uit het planMER op een aantal punten aan te vullen. Deze aanvulling is opgenomen in de Oplegnotitie PLANMER Buitengebied Leeuwarderadeel/Ferwerderadiel.

De conclusies zijn als volgt:

  • de wijziging van artikel 19kd Natuurbeschermingswet 1998 niet leidt tot een andere toetsing van stikstofeffecten. De toename van de stikstofdepositie moet worden vergeleken met de huidige, feitelijke situatie. Daarmee is het planMER op basis van de juiste uitgangspunten opgesteld;
  • het onderzoeken van een alternatief dat effecten op stikstofniveau op planniveau volledig uitsluit, niet mogelijk is;
  • de effecten van stikstofdepositie worden voorkomen door op projectniveau maatregelen te treffen;
  • een verwijzing naar de Provinciale richtlijnen in de planregels, voldoende handvatten biedt om de grondgebondenheid van uitbreidende veehouderijen vast te stellen;
  • met de aanvulling van de passende beoordeling een juiste en volledige beoordeling is gegeven van de gevolgen voor Natura 2000-gebieden.

De aanvulling leidt niet tot wijzigingen in het bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3 Geluid

De Wet geluidhinder heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de Wet zijn verschillende soorten geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. Voor het buitengebied van de gemeente Ferwerderadiel is wegverkeerslawaai van belang.

4.3.1 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Rondom de meeste wegen in het buitengebied is een geluidzone van kracht. In dit bestemmingsplan worden echter geen nieuwe geluidsgevoelige objecten direct mogelijk gemaakt. Toetsing aan de Wet geluidhinder is derhalve niet noodzakelijk. Voor sommige wegen zijn in het verleden hogere grenswaarden aangevraagd. Deze situaties zullen in het bestemmingsplan gehandhaafd blijven.

Toename van wegverkeerslawaai wordt, waar mogelijk, tegengegaan. Door middel van het vastleggen van het aantal rijstroken wordt de bestaande situatie vastgelegd. Dit houdt in dat het wegprofiel niet wezenlijk aangepast mag worden en de bestaande geluidssituatie wordt vastgelegd.

Bestaande geluidsgevoelige functies in het plangebied betreffen voornamelijk (bedrijfs)woningen. Ondanks het beleid van de gemeente nieuwe burgerwoningen in het buitengebied te weren, zijn er via flexibiliteitsbepalingen in het plan wel een aantal uitzonderingen mogelijk waardoor er nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder kunnen ontstaan. Het gaat om de volgende situaties:

  • omzetten van agrarische bouwpercelen naar een woonfunctie waardoor de bedrijfswoning een burgerwoning wordt, waar andere normen voor gelden;
  • toepassen van de ruimte voor ruimte regeling;
  • toestaan van een tweede bedrijfswoning.

De overige genoemde ontwikkelingen zijn gekoppeld aan een wijzigingsprocedure. Op het moment dat een nieuwe ontwikkeling zich gaat voordoen, wordt getoetst aan het aspect 'wegverkeerslawaai'. Daarbij wordt onderzocht of een ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Als dit niet het geval is, wordt een procedure Hogere Waarden gevolgd. Uitgangspunt hierbij is dat de binnenwaarde niet hoger wordt dan 33 dB.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • 1. de personendichtheid;
  • 2. de hoogte van het groepsrisico;
  • 3. maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • 4. de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • 5. de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • 6. de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de veiligheidsregio om advies worden gevraagd.

4.4.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Het voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan Brandweer Fryslân. Het advies is opgenomen in de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.

Risicobronnen

Uit de Risicokaart blijkt dat binnen en in de directe nabijheid van het plangebied risicobronnen zijn gelegen waarvan de risicocontouren of het invloedsgebied zich binnen het plangebied bevinden. In navolgend figuur is een overzicht van de risicobronnen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0006.jpg"

Figuur: Risicobronnen in plangebied

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen bestaat uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor. Op de kaarten is per gebied worden aangeven welke beperkingen er zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het maximale risico per route wordt vastgelegd in de Wet Vervoer gevaarlijke stoffen. De bouwbeperkingen worden vastgelegd in het Besluit transportroutes externe veiligheid. De verwachting is dat deze regelgeving in 2013 in werking kan treden. Januari 2010 zijn in de circulaire Risiconormering wel al de normen voor het plaatsgebonden risico van wegen en vaarwegen opgenomen.

Door het plangebied loopt de provinciale weg N357. De weg is niet opgenomen in het Basisnet. Dit betekent dat er geen bouwbeperkingen zijn langs de weg vanuit externe veiligheid.

Plaatsgebonden risico

Volgens de conceptversie van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) heeft een weg buiten de bebouwde kom geen 10-6 contour wanneer het aantal GF3 transporten (LPG) per jaar lager is dan 500. In het kader van het Fries Uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid 2006-2010 is in 2006 en 2010 een onderzoek uitgevoerd naar het vervoer van gevaarlijke stoffen door de provincie Fryslân. Dit onderzoek was gebaseerd op feitelijke tellingen. In 2010 zijn 176 transporten GF3 per jaar geteld voor de N357. Het aantal GF3 transporten is dus lager dan 500 en is er geen sprake van een 10-6 contour.

Groepsrisico

De drempelwaarde GF3 vervoer voor overschrijding van 10% van de oriëntatiewaarde bij eenzijdige bebouwing ligt bij 2400 transporten. Dit betekent dat 2400 transporten GF3 nodig zijn om 10% van de oriëntatiewaarde te overschrijden en 24.000 transporten om de oriëntatiewaarde te overschrijden. Zoals gezegd zijn in 2010 176 transporten per jaar geteld. Het aantal GF3 transporten is minder is dan de drempelwaarde uit HART. De 10% van de oriëntatiewaarde wordt niet overschreden.

Voor tweezijdige bebouwing geldt dat 540 transporten GF3 nodig zijn om tot een overschrijding van 10% van de oriëntatiewaarde te komen en 5.400 transporten om de oriëntatiewaarde te overschrijden. In Het aantal GF3 transporten is ook minder dan de drempelwaarde voor tweezijdige bebouwing van de HART. De 10% van de oriëntatiewaarde wordt niet overschreden.

Brandweer Fryslân heeft geconcludeerd dat uitgaande van het conserverende karakter van dit bestemmingsplan het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg niet nader verantwoord hoeft te worden in het kader van dit bestemmingsplan. Dit kan echter veranderen indien zich toch ontwikkelingen voordoen binnen het plangebied. Het gaat dan specifiek om ontwikkelingen waarbij een duidelijke toename van personen plaatsvindt.

Bij wijzigingsbevoegdheden zijn de toetsingscriteria opgenomen dat er geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de milieusituatie en dat alleen als er sprake is van een gewichtige reden er objecten voor verminderd zelfredzame personen worden toegestaan binnen de invloedsgebied.

Buisleidingen

In het plangebied lopen meerdere hogedruk aardgasbuisleidingen. In onderstaande tabel zijn de aanwezige leidingen in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0007.jpg"

Figuur: Overzicht leidingen binnen het plangebied.

De mogelijke gevaren die horen bij ondergrondse aardgasleidingen zijn incidenten die te maken hebben met het ontbranden van brandbaar gas. Hierbij valt te denken aan brand, een explosie en de bijkomende hitte die wordt veroorzaakt door deze brand of explosie.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico ligt op de leidingen. De leidingen en de belemmerende strook (graafrisico) hebben de dubbelbestemming “Leiding - Gas”. Op deze manier wordt de leiding beschermd.

Groepsrisico

Als een plangebied binnen de 100% letaliteitszone valt dan dient een volledige verantwoording van het GR plaats te vinden. Dit houdt in dat, naast bovengenoemde aspecten, ook gekeken wordt naar de maatregelen ter beperking van het GR, andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het GR in de nabije toekomst.

 

De objecten in het plangebied liggen voor wat betreft de transportleidingen (deels) binnen de 100% letaliteitszone. Dit houdt in dat er een volledige verantwoording van het GR dient plaats te vinden.

In het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleidingen valt bevinden zich objecten waar mensen verblijven. Omdat met dit plan (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan (in casu de huidige bebouwing) dient een GR berekening te worden uitgevoerd.

Op 4 juli 2012 heeft Gasunie een brief aan het college van B&W van de gemeente Ferwerderadiel verstuurd waarin zij het college heeft verzocht om te inventariseren of sprake is van (geprojecteerde) GR aandachtspunten in de gemeente. Dit is gebeurd en de conclusie is dat er bij recht geen mogelijkheden zijn voor realisatie van nieuwe objecten. Vastgesteld kon worden dat geen sprake is van (nieuwe) GR aandachtspunten.

Uit de berekeningen kan worden opgemaakt dat voor leiding N-505-28 een GR aandachtspunt binnen het invloedsgebied is waar te nemen. Voor de overige leidingen is geen GR geconstateerd. Ondanks het feit dat sprake is van een GR binnen het invloedsgebied van transportleiding N-505-28 is het GR ver onder de oriëntatiewaarde gelegen. Het plangebied is voor een groot deel onbebouwd. Het bestemmingsplan biedt een conserverende regeling voor bebouwing in het invloedsgebied van de transportleiding. Het aantal personen binnen het invloedsgebied van de transportleidingen neemt conform dit bestemmingsplan niet toe. Ten opzichte van de nulsituatie treedt geen wijziging op.

In de nabijheid van de buisleidingen is over het algemeen weinig bluswater aanwezig, zijn de opkomsttijden (te) hoog en zijn de leidingen over het algemeen niet goed bereikbaar. Dit leidt gezien het open en landelijke karakter, de lage bebouwingsgraad en het wel voldoende bereikbaar zijn van de aanwezige bebouwing in de nabijheid van de leidingen niet direct tot knelpunten. Er zijn voor zover bekend bij Brandweer Fryslân geen bereikbaarheidskaarten of rampenbestrijdingsplannen. Wel gelden er afspraken met de leidingbeheerders in het geval van een calamiteit.

Bij wijzigingsbevoegdheden zijn de toetsingscriteria opgenomen dat er geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de milieusituatie en dat alleen als er sprake is van een gewichtige reden er objecten voor verminderd zelfredzame personen worden toegestaan binnen de invloedsgebieden van buisleidingen.

Risicovolle inrichtingen

De volgende risicovolle inrichtingen of risicocontouren van risicovolle inrichtingen liggen in het plangebied:

Naam inrichting   Type inrichting   Plaatsgebonden risico   Groepsrisico  
LPG-tankstation
(Ljouwerterdyk 9 te Hallum)  
Vergunning: LPG doorzet van < 1000 m³ per jaar   afleverzuil, 15 m
reservoir: 25 m
vulpunt 45 m.  
150 m  
LPG-tankstation
(Ljouwerterdyk 3 te Ferwert )  
Vergunning: LPG doorzet van < 500 m³ per jaar   risicocontouren buiten plangebied   150 m  
PK Koopmans lakfabrieken (Nieuweweg 5 te Marrum)   Opslag van gevaarlijke stoffen > 10 ton   210 m*   930 m*  
Fouragehandel Hoogland B.V. (Hegebeintumerdyk 33 te Ferwert )   kunstmeststoffen en gewasbeschermings-
middelen in een hoeveelheid tot 10.000 kg  
0 m (Activiteitenbesluit: 20 m tot dichtst-
bijzijnde woning)  
nvt  
Marrum Mechanisatie B.V. (Botniaweg 6 te Marrum)   twee biogasopslagen: inhoud gashouders 400 m3   30 m   70 m  
Maatschap Van Valkenhoef (Bongaloane 4 te Ferwert)   biogasinstallatie: inhoud gashouder 400 m3    30 m   70 m  
Maatschap Wierda (Iedyk 8 te Burdaard)   biogasinstallatie: inhoud gashouder 400 m3    30 m   70 m  
Melkveebedrijf Kelstein V.O.F. (Kelnersweg 8 te Hallum)   biogasinstallatie: inhoud gashouder 400 m3    30 m   70 m  
Mijnbouwlocatie Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (Unemaloane 3 te Blije)   gasbehandelings-
installatie  
zie verbeelding   nihil  

* Er is voor Koopmans nog geen berekening uitgevoerd. De afstanden zijn gebaseerd op de standaardafstanden in het Revi voor bepaalde type inrichtingen. Deze afstanden zijn groter dan voor Koopmans daadwerkelijk zullen gelden. Doordat er geen berekening is, is niet te stellen wat de afstanden zullen zijn. Er is daarom voor gekozen om de agrarische percelen die binnen 210 meter vanaf Koopmans liggen, geen onderdeel meer te laten zijn van het bestemmingsplan buitengebied.

In het geval van een ongeval bij een LPG tankstation is een explosie van LPG relevant, ook wel een BLEVE (boiling liquid expanding vapour explosion) genoemd. In het geval PK Koopmans Lakfabrieken zal er bij een incident sprake zijn van een brandscenario waarbij toxische stoffen vrijkomen.

De plaatsgebonden risicocontouren die buiten de risicovolle inrichtingen vallen en binnen het plangebied, zijn aangeduid met 'veiligheidszone - bevi' of 'veiligheidszone - lpg'. Binnen deze contouren mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om beperkt kwetsbare objecten toe te staan als er geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen en er sprake is van een gewichtige reden.

Groepsrisico

Uit berekeningen blijkt dat het groepsrisico van beide tankstations onder de oriënterende waarde blijft. Het aantal personen binnen het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation is gelegen, neemt conform dit bestemmingsplan niet toe. Ten opzichte van de nulsituatie treedt geen wijziging op. Gesteld kan worden dat voor het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied ligt sprake is van een conserverend bestemmingsplan, waar planologisch geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid zijn er voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig en wordt voldaan aan de normtijd voor de opkomsttijden. Tevens levert de bereikbaarheid geen knelpunten op. Er zijn geen bereikbaarheidskaarten of aanvalsplannen voor de LPG tankstations. Dit is voor de toekomst een verbeterpunt. Er zijn geen knelpunten in de zelfredzaamheid (zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar). Er worden door de brandweer geen maatregelen voorgesteld in het kader van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Bij wijzigingsbevoegdheden zijn de toetsingscriteria opgenomen dat er geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de milieusituatie en dat alleen als er sprake is van een gewichtige reden er objecten voor verminderd zelfredzame personen worden toegestaan binnen de invloedsgebieden van buisleidingen. Dit geldt ook voor de andere inrichtingen waar een invloedsgebied aan de orde is.

In het geval PK Koopmans Lakfabrieken liggen binnen het invloedsgebied in het bestemmingsplan buitengebied weinig kwetsbare objecten zodat er van uitgegaan mag worden dat het groepsrisico vanuit het bestemmingsplan buitengebied onder de oriëntatiewaarde blijft. Hierbij is uitgegaan van 930 meter. Deze afstand zal echter minder zijn (zie toelichting onder de tabel met inrichtingen). Hierdoor liggen er nog minder kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied.

De opkomsttijd, de bereikbaarheid en de ruimte rondom het bedrijf zijn voldoende. De bluswatervoorziening is een open water op circa 500 meter. Hiervoor is grootschalig transport nodig. Dit zal een behoorlijke tijd in beslag nemen. Er zijn geen knelpunten in de zelfredzaamheid (zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar). Er worden door de brandweer geen maatregelen voorgesteld in het kader van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid (vooralsnog) in principe geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van voorliggend plan. Op basis van het bovenstaande wordt het groepsrisico verantwoord geacht.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Normstelling en beleid

Sinds 15 november 2007 is de vernieuwde regelgeving voor luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer vastgelegd. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen;
  • landbouwinrichtingen waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden.
4.5.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan heeft voornamelijk een conserverend karakter. Er worden bij wijziging wel ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zoals de omzetting van agrarische bedrijven naar woningen. Deze ontwikkelingen zorgen niet voor een dermate toegenomen emissie, dat er niet voldaan kan worden aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden wordt getoetst aan de Wet milieubeheer. Daarnaast zijn er binnen de gemeente geen knelpunten met betrekking tot de luchtkwaliteit bekend. Luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.6 Milieuhinder agrarische bedrijvigheid

4.6.1 Normstelling en beleid

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor geurhinder van veehouderijen die voor het milieu omgevingsvergunningplichtig zijn. Uitgangspunt van de wet is dat aan de ene kant de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijsector niet in gevaar komen, maar ook dat woningen en recreatiewoningen optimaal tegen geurhinder worden beschermd.

In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Deze normen zijn uitgedrukt in odeur units per kubieke meter. Belangrijke inhoudelijke wijziging in de wet is dat onderscheid wordt gemaakt tussen maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en concentratie en niet-concentratiegebieden. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, zoals koeien, schapen en paarden, gelden vaste afstanden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en daarbuiten. Gemeenten kunnen bij verordening afwijken van de geurnormen en vaste afstanden uit de wet. Hiervoor geldt een in de wet vastgelegde bandbreedte. De gemeente Ferwerderadiel heeft geen eigen geurbeleid.

De Wet geurhinder en veehouderij regelt ook hoe om te gaan met voormalige agrarische bedrijfswoningen. Als een agrarisch bedrijf wordt beëindigd en een nieuwe bestemming krijgt dan zal voor het voormalige agrarische bedrijf de regeling gelden van een agrarisch bedrijf. Zo kan een voormalig agrarisch bedrijf de overgebleven agrarische bedrijven in de omgeving niet beperken in de bedrijfsvoering.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. Dit betekent dat de meeste dierhouderijen niet meer omgevingsvergunningplichtig worden. Alleen bepaalde intensieve veehouderijen blijven vergunningsplichtig.

De geurhinderregeling voor dierhouderijen is afgestemd op die uit de Wgv. Dit betekent concreet dat de “entree-eisen” om onder de algemene regeling te vallen zijn komen te vervallen. Of een dierhouderij wel of niet vergunningplichtig is hangt dan niet meer af van de afstanden tot bepaalde globaal omschreven objecten. Dit betekent concreet dat geen rekening meer hoeft te worden gehouden met de vaste geurhinderafstanden van veehouderijinrichtingen als geheel tot woningen en andere geurgevoelige objecten (en omgekeerd). Wat wel blijft zijn de aan te houden afstanden tot individuele stallen. Dan geldt dus niet meer de afstand vanaf de inrichtingsgrens maar vanaf het emissiepunt. En dat ligt meestal verder af van woningen.

Een dierhouderij, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (zoals melkrundvee- of de paardenhouderij) moet straks in principe voldoen aan een afstand van 100 meter (vanaf het emissiepunt) als het geurgevoelig object is gelegen binnen de bebouwde kom en 50 meter als het geurgevoelig object is gelegen buiten de bebouwde kom.

Wet ammoniak en veehouderij

Veehouderijen in de omgeving van natuurgebieden kunnen als gevolg van stikstofdepositie leiden tot verzuring en vermesting van deze gebieden. Vooral de stof ammoniak (NH3) speelt hierbij een belangrijke rol. Op veehouderijen is zodoende de Wet ammoniak en veehouderij van toepassing. De wet vormt het toetsingskader bij het aanvragen of wijzigen van een omgevingsvergunning voor het milieu. Belangrijk onderdeel van de wet is dat in een zone van 250 meter rondom zeer kwetsbare gebieden in beginsel geen uitbreiding of oprichting van veehouderijen mogelijk is. Zeer kwetsbare gebieden worden aangewezen door Provinciale Staten.

Daarnaast kan het aspect ammoniak een rol spelen bij gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Bij gebieden waarvoor significante negatieve effecten zijn te verwachten moet een passende beoordeling worden gemaakt.

4.6.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Geurhinder en veehouderij

De in het plangebied voorkomende agrarische bedrijven worden in principe in de huidige vorm vastgelegd. Het Activiteitenbesluit bepaalt in de praktijk voor een groot deel samen met het bestemmingsplan de ontwikkelingsruimte voor agrarische bedrijven. Het besluit hanteert als uitgangspunt dat voor (melk)veehouderijen die binnen de bebouwde kom liggen er minimaal een afstand van 100 meter moet zijn vanaf het emissiepunt van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object. Voor veehouderijen buiten de bebouwde kom is deze afstand minimaal 50 meter. Als de afstand kleiner is dan is de betreffende veehouderij nog steeds mogelijk zolang de afstanden niet nog kleiner worden of de veestapel niet groter wordt. Zodra er een uitbreiding van de stal nodig is en het aantal dieren toeneemt dan kan dat niet.

Ammoniak en veehouderij

Binnen het plangebied of in de omgeving daarvan komen geen gebieden voor die zijn aangewezen in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij (bron provincie Fryslân). Bovendien voorziet het bestemmingsplan niet in uitbreidingsmogelijkheden die kunnen leiden tot een relevante toename van de ammoniakemissie. Ten aanzien van intensieve veehouderijen in het plangebied geldt het uitgangspunt dat de productieomvang gelijk blijft. Uitbreiding van de in het plangebied voorkomende volwaardige bedrijven is via een wijziging mogelijk en van een neventak bij een grondgebonden bedrijf met een omgevingsvergunning. Als eis wordt onder meer gesteld dat de uitbreiding mogelijk moet zijn vanuit de milieusituatie.

4.7 Milieuhinder overige bedrijvigheid

4.7.1 Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij een bestemmingsplan afstemming plaats te vinden tussen activiteiten die milieuhinder kunnen veroorzaken en hindergevoelige functies. Voor deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de lijst met richtafstanden uit de VNG-brochure ''Bedrijven en milieuzonering'' (herziene versie, 2009). Richtafstanden gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar en kunnen worden gezien als een de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.

4.7.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Uitgangspunt is dat milieucategorieën 1 en 2 algemeen in het buitengebied zijn toegestaan. Bedrijven uit deze categorieën leveren geen belemmeringen op voor omliggende functies. Dat zijn lichte vormen van bedrijvigheid die algemeen passend en aanvaardbaar worden geacht voor de vestiging in het buitengebied. De lijst is gebaseerd op de handreiking Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Bestaande bedrijven uit een hogere milieucategorie hebben een specifieke aanduiding waardoor de bestaande bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend. Bij eventuele bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing zijn echter alleen bedrijfsactiviteiten uit de algemeen toegestane categorieën (dus 1 en 2) of een zelfde bedrijvigheid toegestaan. Op deze manier wordt voorkomen dat in het plangebied onaanvaardbare milieuhinder zal ontstaan.

4.8 Water

4.8.1 Normstelling en beleid

Water en ruimtelijke ordening zijn in toenemende mate met elkaar verweven. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht. De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wro. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om vijf thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw oppervlaktewater.

In het Waterhuishoudingsplan Fryslân 2010-2015 (WHP) staan de doelen die de provincie in de komende zes jaar wil bereiken. In het Waterbeheerplan 2010-2015 (WBP) geeft Wetterskip Fryslân aan welke maatregelen het in de komende zes jaar neemt om het watersysteem op orde te houden en te verbeteren.

4.8.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Watersysteem

Het grootste deel van het landelijk gebied maakt deel uit van een poldersysteem. Via poldervaarten en boezemkanalen, zoals de Dokkumer Ie, wordt het water via stuwen en gemalen afgevoerd naar het Lauwersmeer. Het buitendijkse gebied ten noordwesten van de Waddendijk is een afgekoppeld gebied en vormt een watersysteem op zich. De stroming van het oppervlaktewater en het grondwater volgt de hoogteligging van het maaiveld: van noordwest naar zuidoost. In het zuidoosten zit het grondwater minder diep ten opzichte van het maaiveld.

Waterkwantiteit

Door watersystemen goed in te richten, wordt regionale wateroverlast geminimaliseerd. De waterlopen die een waterhuishoudkundige functie hebben, zijn specifiek bestemd als 'Water'.

Waterberging

In het watergebiedsplan is geïnventariseerd welke gebieden niet voldoen aan de landelijke normen voor wateroverlast in perioden met zeer veel neerslag. Voor deze gebieden geldt een waterbergingsopgave. Deze opgave is weergegeven in onderstaand figuur. De totale wateropgave bedraagt 30.000 m3, wat overeenkomt met 4,6 hectare nieuw oppervlaktewater.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0008.jpg"

Figuur: Waterbergingsopgave in het landelijk gebied

Waterberging is één van de maatregelen om extreme wateroverlast te voorkomen. Dit is mogelijk door verbreding van waterlopen of land geschikt te maken om water tijdelijk vast te houden ('droge' waterberging). In de Algemene wijzigingsregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om waterlopen te verbreden door gronden te wijzigen in de bestemming water.

“Ruimte voor water” hoeft overigens niet altijd grote ruimtelijke consequenties te hebben. Bij 'droge' waterberging gaat het om landbouwgronden met een wat lagere kade die - eens in de zoveel jaar - als eerste onderlopen. Met name de laag gelegen gronden in het landschap van de kwelderwallen en de erosievlakten lenen zich hiervoor.

“Ruimte voor water” heeft dus geen (planologische) functieverandering tot gevolg. Het land blijft immers beschikbaar voor de landbouw, behalve als het bij hoge waterstanden onderloopt. Vanuit de provincie en het waterschap wordt zoveel mogelijk geopteerd voor vasthouden van water in eigen gebied. Land wordt geschikt gemaakt om water tijdelijk vast te houden. Hierbij wordt de functie van waterberging gecombineerd met de functie landbouw. Van grote, open waterpartijen is in het geval van waterberging op deze wijze dus ook geen sprake. In de gemeente zijn geen waterbergingsgebieden aangewezen.

Waterkwaliteit

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese wet met als doel dat alle lidstaten in alle wateren in Europa uiteindelijk een goede chemische en ecologische waterkwaliteit weten te bereiken. Een goede ecologische kwaliteit betekent dat plant- en diersoorten die ‘van nature' in bepaalde wateren voorkomen daar ook daadwerkelijk in (kunnen) leven en zich voortplanten. Daar wordt naar gestreefd in alle wateren.

Om de biologische en ecologische waterkwaliteit te verbeteren zijn maatregelen nodig op het gebied van vismigratie en de inrichting van natuurvriendelijke oevers. Natuurvriendelijke oevers zijn oevers waarlangs planten en dieren zich meer thuis voelen dan langs traditionele oevers. Ze hebben ook een positieve invloed op de waterkwaliteit doordat ze van het land afstromend regen en grondwater filteren. In de Algemene wijzigingsregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om natuurvriendelijke oevers te kunnen realiseren door de bestemming te wijzigen in de bestemming water.

Waterkeringen

De verwachte zeespiegelstijgingen hebben gevolgen voor de waterpeilen in de Waddenzee. Daarom worden er nu en ook in de toekomst dijkverbeteringen uitgevoerd. Voor die verbeteringen is langs de primaire keringen, zowel binnendijks als buitendijks ruimte gereserveerd in de vorm van de reserveringszone. De reserveringszone is een zone die door de provincie is vastgelegd in het streekplan, het Waterhuishoudingsplan en in de verordening Romte. De provincie verzoekt zowel het Wetterskip als de gemeenten om de reserveringszone zowel binnen als buitendijks in respectievelijk hun legger en hun bestemmingsplan op te nemen. Bij een daadwerkelijk dijkverbeteringsplan wordt per locatie en per situatie bepaald of er binnen- of buitendijks verbeterd zal worden. De reserveringszone is een ruimtelijke zone waarvoor de provincie bouwbeleid heeft opgesteld, waarbij er een verschil is gemaakt tussen binnen en buiten aaneengesloten bebouwd gebied.

De primaire waterkering (dijk langs de Waddenzee) is bestemd als 'Water - Waterkering' om de functie ervan te beschermen. De reserveringszone is aangeduid als 'vrijwaringszone - dijk'.

Om er in de toekomst voor te zorgen dat de polders droog blijven, worden boezemkades verhoogd dan wel verstevigd. De meeste boezemkades in het plangebied zijn op het vereiste veiligheidsniveau gebracht. De boezemkade van de Hallumer Feart aan de zuidzijde is opgenomen in het Oevers en Kadenprogramma voor 2013-2014.

Wateradvies

Wetterskip Fryslân heeft inmiddels meerdere (voorlopige) adviezen met betrekking tot de planvorming uitgebracht. Deze adviezen zijn verwerkt in het plan.

4.9 Ecologie

4.9.1 Normstelling en beleid

Natura 2000-gebieden

Ten aanzien van de gebiedsbescherming is op 1 oktober 2005 de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: beschermde natuurmonumenten.

Op grond van de Natuurbeschermingswet is in Nederland een groot aantal Natura 2000-gebieden aangewezen, waarvoor momenteel de vaststellingsprocedure loopt. Op dit moment is de procedure tot aanwijzing van de Natura 2000-gebieden nog niet afgerond. Voor de Natura 2000-gebieden waarvoor de provincie de beheerplannen moet gaan opstellen, zal pas na het opstellen van die beheerplannen de begrenzing van de gebieden definitief worden vastgesteld. Dit geldt ook voor de instandhoudingsdoelstellingen.

Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Natuurbeschermingswet en behoeven daardoor geen extra bescherming via het bestemmingsplan. De relatie tussen de natuurbeschermingswet en het bestemmingsplan is echter gelegen op het punt van de uitvoering van het bestemmingsplan. Dit betekent dat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet worden aangetoond. Het bestemmingsplan moet echter wel rekening houden met de beschermde status van de aangewezen gebieden. Het bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen mogelijk maken waarvan verwacht moet worden dat daarvoor geen vergunning wordt verleend op basis van de Natuurbeschermingswet.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor ontwikkelingen binnen of nabij de EHS geldt het ''nee, mits-principe'', hetgeen betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. Indien vernietiging of verstoring van de EHS plaats vindt, kan een ontwikkeling slechts doorgang vinden indien de effecten worden gemitigeerd en gecompenseerd. De EHS moet er te allen tijde in saldo op vooruit gaan.

Weidevogel- en ganzenfoerageergebieden

Vanuit de rijkskaders (Natura 2000, EHS, Flora- en faunawet) is er geen zelfstandige wettelijke bescherming voor weidevogelgebieden en geldt voor weidevogels geen wettelijke compensatieplicht in geval van ingrepen met negatieve effecten. Compensatie kan uiteraard wel aan de orde zijn wanneer de weidevogelgebieden deel uitmaken van beschermde gebieden. Voor weidevogelgebieden die niet als zodanig beschermd zijn, heeft de Provincie Fryslân een eigen compensatiebeleid ontwikkeld.

Soortenbescherming

De bescherming van soorten vindt plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten, die in de wet zijn aangewezen niet worden gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld en het is niet toegestaan dieren te beschadigen, vernielen of te verstoren.

Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die staan vermeld op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst soorten zijn de voorwaarden voor ontheffing streng.

4.9.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Natura 2000-gebieden

Binnen het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Buiten het plangebied zijn verschillende Natura 2000-gebieden aanwezig. Vanwege de externe werking van de Natuurbeschermingswet dient onderzocht te worden of de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, effecten hebben op al deze Natura 2000-gebieden. In de passende beoordeling is dit onderzocht (zie paragraaf 4.2 PlanMER).

Het bestemmingsplan is overwegend consoliderend van aard en maakt geen grootschalige functieveranderingen mogelijk. Kleinschalige veranderingen hebben geen effect op de aangrenzende Waddenzee en de Natura 2000-gebieden die op grote afstand van de rand van het plangebied liggen. Er is echter één ontwikkelingsmogelijkheid die op grotere afstand wel van belang kan zijn: uitbreiding van veehouderijbedrijven kan leiden tot extra stikstofdepositie op daarvoor gevoelige gebieden op vele kilometers afstand. De volgende Natura 2000-gebieden rondom het plangebied vragen in dat kader nadere aandacht. Het betreft:

  • Groote Wielen: geen stikstofgevoelige habitats of soorten aanwezig;
  • Lauwersmeer: geen stikstofgevoelige habitats of soorten aanwezig;
  • Alde Feanen: meerdere zeer stikstofgevoelige habitats aanwezig;
  • Duinen Ameland: meerdere zeer stikstofgevoelige habitats aanwezig;
  • Wadden: meerdere stikstofgevoelige habitats aanwezig, doch alleen op zeer grote afstand van het plangebied, buiten de invloedsfeer van de ontwikkelingen in het plangebied.

De Natura 2000-gebieden Alde Feanen en Duinen Ameland kunnen derhalve negatief beïnvloed worden door extra stikstofemissie vanuit de veehouderijen in het plangebied. Hieronder wordt de aard en omvang van deze mogelijke beïnvloeding voor beide gebieden nader uitgewerkt.

Op grotere afstand van de plangebieden liggen tevens de Natura 2000-gebieden Duinen Terschelling, Duinen Vlieland, Van Oordt's Mersken en Wijnjeterper Schar. De effecten op deze gebieden zijn qua aard identiek aan die op de eveneens stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden Duinen Ameland en Alde Feanen. De omvang van deze effecten zijn vanwege de grotere afstand tot het plangebied (veel) geringer. De effecten op Duinen Ameland en Alde Feanen zijn daarom maatgevend.

In de onderstaande figuren is de gemeentegrens van beide plangebieden en hun ligging ten opzichte van de Natura 2000-gebieden Duinen van Ameland en de Alde Feanen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0009.jpg"

Figuur: De ligging van het plangebied ten opzichte van de (relevante) Natura 2000-gebieden

Mogelijke effecten van in het bestemmingsplan geboden ontwikkelingsruimte op Natura 2000-gebieden worden onderzocht in een planmerprocedure. Zoals gesteld in paragraaf 4.2 PlanMER wordt een passende beoordeling uitgevoerd om de mogelijke invloed op het Natura 2000-gebied te onderzoeken. De conclusies uit dit onderzoek worden uiteindelijk in dit bestemmingsplan verwerkt.

EHS-gebieden

In het plangebied komen geen gebieden voor, die behoren tot de EHS (het buitendijks gebied, maakt geen onderdeel uit van het plangebied). Aanvullende regelingen zijn daarom niet noodzakelijk.

Natuur buiten de EHS
Ook buiten de EHS zijn er gebieden met belangrijke natuurwaarden, waaronder kwetsbare dier- en plantensoorten. In onderstaand figuur zijn deze gebieden weergegeven. Hier dient tevens gestreefd te worden naar instandhouding van deze waarden. De gebieden zijn bestemd als 'Natuur' of 'Groen' waarbij gestreefd wordt naar behoud van de natuurwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0010.jpg"

Figuur: Natuur

Weidevogel- en ganzenfoerageergebieden

Binnen de gemeente Ferwerderadiel ligt een groot areaal van de door de provincie geselecteerde weidevogelgebieden (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0013.jpg"

Figuur: Ligging weidevogel- en ganzenfoerageergebieden (bron: www.fryslan.nl)

Het bestemmingsplan kan geen invloed uitoefenen op de sleutelfactoren voor een goed weidevogelgebied (water- en maaibeheer). Hetzelfde geldt voor andere vormen van natuur. Het bestemmingsplan buitengebied speelt wel een rol voor wat betreft de kenmerken van het landschap. Relevante kenmerken zijn openheid en rust. Voldoende afstand van nieuwe bebouwing, wegen of beplanting is daarom wenselijk. Bij de mogelijkheden die in dit bestemmingsplan worden geboden, om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouw- of gebruiksregels of om het bestemmingsplan te wijzigen, is opgenomen als één van de toetsingscriteria dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijk waarden. Hiermee kan getoetst worden of bij nieuwe ontwikkelingen de kenmerken die van belang zijn voor de weidevogelgebieden, niet worden aangetast.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming wordt gewerkt met de zogenaamde 'uitgestelde toets'. De Flora- en faunawet is altijd onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn (bij recht, vergunningvrij of via een afwegingsprocedure) dat in het kader van de Flora- en faunawet de mogelijke effecten op de te beschermen soorten altijd moet worden meegewogen.

Een beoordeling op het moment dat activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn (en dus niet ten tijde van het maken van het bestemmingsplan) geeft het meest actuele en beschermingswaardige beeld. Indien op dat moment blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en de activiteit strijd oplevert met de bepalingen uit de Flora- en faunawet, zal de betreffende activiteit pas plaats kunnen vinden na het verkrijgen van ontheffing. Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet wel redelijk zicht bestaan op de verleenbaarheid van een eventuele benodigde omgevingsvergunning om af te wijken van de regels. Anders is het bestemmingsplan niet uitvoerbaar.

Gelet op het feit dat dit bestemmingsplan vooral conserverend van aard is en er geen grootschalige ontwikkelingen zullen plaatsvinden, wordt het plan op het punt van soortbescherming uitvoerbaar geacht. De ontwikkelingen vinden op perceelsniveau plaats. Ter plaatse van de bestaande percelen is geen sprake van aanwezigheid van bijzondere soorten op grond waarvan op voorhand ontwikkelingen geconcludeerd zou moeten worden dat ontwikkelingen niet kunnen worden toegelaten. Voor zover in het plangebied beschermde soorten aanwezig zijn waar mogelijk een ontheffing voor moet worden aangevraagd, zijn er geen aanwijzingen dat een dergelijke ontheffing niet kan worden verleend.

4.10 Archeologie

4.10.1 Normstelling en beleid

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De Wamz verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Naast het inventariseren van de (te verwachten) archeologische waarden, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor deze waarden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunningenstelsel.

4.10.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

FAMKE

Een betere bescherming van het bodemarchief vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de provincie Fryslân het initiatief genomen om het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr - 1500 n Chr).

De adviezen die voor de verschillende zones in Fryslân gegeven worden variëren van 'streven naar behoud' tot 'geen nader onderzoek nodig'. Deze adviezen geven aan welke vervolgstappen noodzakelijk zijn om op een verantwoorde manier om te gaan met het bodemarchief in een nieuw te maken bestemmingsplan, een bestemmingsplanwijziging, een ontgronding of een sanering. Door middel van de twee advieskaarten kan aldus worden nagegaan welke onderzoeksinspanning gevraagd wordt op een bepaalde plaats.

De archeologische adviezen op de FAMKE zijn gebaseerd op kennis van al bekende archeologische terreinen en op zogeheten archeologische verwachtingen, die op hun beurt weer gebaseerd zijn op bronnen als de bodemkaart, veldwerk en literatuurstudie. De adviezen bestaan uit twee delen:

  • 1. er wordt aangegeven óf er in geval van een bodemingreep met een bepaalde oppervlakte onderzoek noodzakelijk is; en
  • 2. zo ja, wat voor soort onderzoek dit dient te zijn. Deze richtlijnen geven een aanzet voor een Plan van Aanpak dat voor elk archeologisch onderzoek de basis vormt.

De archeologische waarden in het plangebied zijn voor een groot deel afhankelijk van de bewoonbaarheid van het gebied door de tijd heen. Uit de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) kan worden afgeleid dat archeologische waarden in het plangebied voor een belangrijk deel stammen uit de periode Ijzertijd-Middeleeuwen (zie onderstaand figuur). In de Steentijd en Bronstijd was een groot deel van het plangebied nog niet bewoond (zie onderstaand figuur). Opvallend in Ferwerderadiel is het grote aantal archeologische momenten. In vrijwel alle gevallen gaat het om (resten van) terpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0015.png"

Figuur: Archeologische verwachtingswaarde Steentijd-Bronstijd

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0016.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0017.png"

Figuur: Archeologische waarden IJzertijd-Middeleeuwen

Agrarische bouwvlakken die uitgebreid worden middels een wijziging ex artikel 3.6, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, worden uitgezonderd van archeologisch onderzoek, tenzij er binnen de uitbreiding sprake is van bekende archeologische waarden. Deze waardevolle archeologische terreinen dienen te worden ontzien en/of nader onderzocht op behoudenswaardigheid ervan.

Bestemmingsplanregeling

Dit bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard, waardoor de bestaande situatie wordt vastgelegd. Bij het toekennen van de agrarische bouwvlakken op de verbeelding is rekening gehouden met het aspect archeologie.

De adviezen op de FAMKE zijn als volgt verwerkt:

  • de wettelijk beschermde archeologische monumenten (streven naar behoud - beschermd) worden beschermd via de Monumentenwet. In de bestemmingsplan hebben deze terreinen tevens de dubbelbestemming "Waarde - Archeologisch monument". Dit heeft een signaleringsfunctie. Voor het bouwen van bouwwerken en het aanleggen van werken en werkzaamheden is een vergunning noodzakelijk. Een aanvraag hiervoor dient bij de gemeente Ferwerderadiel te worden ingediend;
  • van de terreinen met het advies streven naar behoud is bekend dat zij waardevolle archeologische resten bevatten. Bij ingrepen groter dan 50 m2 is onderzoek nodig. Deze terreinen hebben de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" gekregen. In de bodem van de terreinen waarvoor waarderend onderzoek moet worden uitgevoerd, zijn mogelijk waardevolle archeologische resten aanwezig. Deze terreinen zijn, indien aanwezig, tevens bestemd als "Waarde - Archeologie";
  • in de bodem van de terreinen waarvoor (karterend) onderzoek of een quickscan uitgevoerd moet worden, zijn mogelijk ook waardevolle archeologische resten aanwezig. Onderzoek hiernaar is, afhankelijk van het advies, nodig bij ingrepen groter dan 500 m2, 2500 m2, 5000 m2 of 2,5 hectare. Deze gebieden hebben geen archeologische dubbelbestemming gekregen. In de handleiding bij de FAMKE wordt namelijk aangegeven dat agrarische bouwpercelen die worden uitgebreid, worden uitgezonderd van archeologisch onderzoek, tenzij er binnen de uitbreiding sprake is van bekende archeologische waarden (wettelijk beschermd of dubbelbestemming zoals hier boven aangegeven);
  • voor de terreinen met het advies geen onderzoek, is een beschermende regeling niet aan de orde. Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting op gefundeerde gronden zeer laag is, en waar eventuele resten zich vermoedelijk zodanig diep onder het maaiveld bevinden dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is.

4.11 Cultuurhistorie

4.11.1 Normstelling en beleid

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening moet in bestemmingsplannen aandacht worden besteed aan cultuurhistorie. Cultuurhistorisch waardevolle elementen moeten in het bestemmingsplan worden beschermd.

4.11.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan wordt op verschillende manieren rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

De cultuurhistorische waarden zijn als volgt beschermd:

  • archeologische dubbelbestemmingen: zie paragraaf 4.10 Archeologie;
  • dubbelbestemming voor de beschermende dorpsgezichten Hegebeintum en Jannum: zie paragraaf 5.36 Waarde - Beschermd dorpsgezicht;
  • dubbelbestemming voor bescherming van de restanten van de voormalige terpen Reitsum, Wânswert, Lichtaard en Ginnum: zie paragraaf 5.37 Waarde - Cultuurhistorische waardevolle dorpskern;
  • dubbelbestemming voor de dijken en voormalige spoorweg Dokkum/Aalsum-Leeuwarden: zie paragraaf 5.38 Waarde - Cultuurhistorische waardevolle lijnen;
  • dubbelbestemming voor het onregelmatige verkavelingspatroon rond Jislum, ontstaan door een kreekloop: zie paragraaf 5.39 Waarde - Kreekloop;
  • dubbelbestemming voor de typerende verkavelingsstructuur rondom Jislum, Hegebeintum en Burdaard: zie paragraaf 5.40 Waarde - Landschap verkaveling;
  • dubbelbestemming voor de reliëf van de kwelderwal: zie paragraaf 5.41 Waarde - Reliëf kwelderwal;
  • dubbelbestemming voor het reliëf van de terpen en kruinige percelen: zie paragraaf 5.42 Waarde - Reliëf terpen en kruinige percelen;
  • dubbelbestemming voor de rijksmonumenten: 5.43 Waarde - Rijksmonument;
  • de hoofdvorm van cultuurhistorisch waardevolle panden is specifiek aangeduid (diverse bestemmingen);
  • omgevingsvergunning nodig voor het mogen slopen van de cultuurhistorische waardevolle panden als de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat hergebruik in alle redelijkheid niet mogelijk is of het delen van een pand betreft, die op zichzelf niet als waardevol zijn aan te merken, en door het verwijderen daarvan geen onevenredige aantasting van de waardevolle hoofdvorm plaatsvindt;
  • beplantingen en verspreid in het plangebied gelegen enkele relatief kleine terreinen met opgaande beplanting zijn bestemd als Bos: zie paragraaf 5.10 Bos; of de verwijdering hiervan is opgenomen in het strijdig gebruik (meerdere bestemmingen);
  • de wegen die bestemd zijn als Verkeer - Openbaar erf kunnen tevens een cultuurhistorische waarde hebben. Er is daarom een omgevingsvergunning nodig voor het wijzigen van het type wegverharding;
  • waardevolle laan- en wegbeplanting is aangeduid in de bestemming Verkeer - Openbaar erf: zie paragraaf 5.24 Verkeer - Openbaar erf;
  • de grachten rondom boerderijplaatsen zijn bestemd als Water met een specifieke aanduiding: zie paragraaf 5.25 Water;
  • Harstastate is specifiek bestemd als Wonen - Landgoed: zie paragraaf 5.29 Wonen - Landgoed.

Hoe de karakteristiek van de dorpen en buurtschappen is beschermd, is weergegeven in paragraaf 2.9 Kleine dorpen en buurtschappen

4.12 Kabels en leidingen

In het plangebied komen verschillende kabels en leidingen voor. Deze zijn op de verbeelding opgenomen. Op de verbeelding zijn alleen de grotere kabels en leidingen opgenomen. Kleinere leidingen, zoals aansluitingen op individuele percelen en kleinere transportleidingen, zijn niet opgenomen.

4.13 Overige aspecten

Over het plangebied liggen zones, die een relatie hebben met de Vliegbasis Leeuwarden. Deze zones zijn door het Rijk geborgd in het Barro en in de Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Rarro). Van belang voor dit plan zijn de regels ten aanzien van:

  • militaire luchtvaartterreinen en beperkingen in de nabijheid daarvan in verband met geluid en veiligheid: obstakelbeheergebied;
  • zend- en ontvangstinstallaties en beperkingen in de nabijheid daarvan;
  • militaire radarstations, beperkingen rondom een radarstation en beoordeling gevolgen van bouwwerken.

Obstakelbeheergebied

Het obstakelbeheersgebied bepaalt tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is ter voorkomen van gevaar voor het vliegverkeer rond de Vliegbasis. Enerzijds wordt dit bepaald door de vliegfunnel en anderzijds van de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS). De invliegfunnel zijnde start- en landingsvlakken en het IHCS heeft tot doel een obstakelvrije zone te garanderen om in noodgevallen uit verschillende richtingen gebruikt te kunnen maken van de landingsbanen van de vliegbasis. Een deel van de zones liggen over het plangebied. De ligging van de zones is op zodanige afstand van de vliegbasis dat de bouwhoogtes van bouwwerken niet hoger dan 121 tot 151 meter mogen zijn. Dusdanige hoogtes worden niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.

Radarverstoringsgebied

Eén van de aspecten die in het Barro en het Rarro opgenomen zijn, betreft de zones rond radarstations. Op de vliegbasis Leeuwarden is een radarstation aanwezig. Rond deze radar is een radarverstoringsgebied met een straal van in totaal 75 kilometer gelegen. Binnen 15 kilometer van het radarstation mag, in oplopende stappen, geen of onder voorwaarden bebouwing hoger dan een bepaalde hoogte gerealiseerd worden. Voor de overige 60 kilometer van de straal rond het radarstation geldt een restrictie ten aanzien van bouwen hoger dan 65 meter. Deze afstand is gemeten ten opzichte van de antenne en niet ten opzichte van NAP. In onderstaand figuur is het radarverstoringsgebied rond Leeuwarden aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0018.jpg"

In het bestemmingsplan wordt behalve windturbines geen bebouwing mogelijk gemaakt die van invloed is of kan zijn voor het radarverstoringsgebied. Een aanvullende zone is daarom opgenomen om te voorkomen dat te hoge windturbines worden gerealiseerd (aanduiding vrijwaringszone - radarverstoringsgebied).

Hoofdstuk 5 Bestemmingen en planuitgangspunten

5.1 Algemene uitgangspunten

5.1.1 Algemeen

De uitgangspunten die beschreven staan in dit hoofdstuk, komen voort uit de bescherming van de huidige waarden (beschreven in Hoofdstuk 2 Huidige situatie en ontwikkelingen), de beleidsmatige keuzes (beschreven in Hoofdstuk 3 Beleidskader) of volgen uit de toets op sectorale wet- en regelgeving (beschreven in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten). Naast deze hoofdstukken bestaat de toelichting nog uit de hoofdstukken 1 Inleiding en 6 Uitvoerbaarheid.

5.1.2 Functies in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het landschap met de bijbehorende kernkwaliteiten als overkoepelende functie beschouwd. Als basisfuncties worden aangemerkt: water en landbouw. Normaal gesproken is ook natuur een basisfunctie, maar natuur komt in het gehele plangebied vrijwel niet voor. De toegevoegde functies zijn onder andere: wonen, bedrijven, verblijfsrecreatie, agrarische dienstverlening, infrastructuur.

De basisfuncties komen, als gevolg van de ontstaansgeschiedenis én door toedoen van de mens, overal in het buitengebied naast elkaar voor. Afhankelijk van de plaats in het buitengebied varieert de betekenis die aan de basisfuncties wordt toegekend. Basisfuncties beslaan het gehele (of gedeeltelijke) plangebied. Ze zijn gebiedsdekkend. Voor hun voortbestaan zijn ze afhankelijk van de kwaliteit van het buitengebied. De andere functies die verspreid over het buitengebied voorkomen zijn niet gebiedsdekkend en veelal niet afhankelijk van een specifieke locatie in het buitengebied. Deze functies benutten de kwaliteit van het buitengebied.

Omdat de basisfuncties voor hun functioneren afhankelijk zijn van het buitengebied, zal bij de ontwikkeling van (nieuwe) toegevoegde functies altijd rekening worden gehouden met de belangen van de basisfuncties. De ontwikkeling van de toegevoegde functies zal niet ten koste mogen gaan van de basisfuncties.

De indeling in basisfuncties en toegevoegde functies heeft uitsluitend betrekking op de ruimtelijke afweging en heeft geen betekenis vanuit een zekere rangorde van functies.

5.1.3 Algemeen beleidskader

In paragraaf 3.5.1 Structuurvisie is het algemene beleidskader weergegeven. Dit beleidskader geldt voor het gehele buitengebied. Daarnaast zijn de uitgangspunten die per bestemming gelden, bij de desbetreffende bestemming weergegeven.

5.1.4 Ruimtelijke kwaliteit

De landschappelijke, stedenbouwkundige en de cultuurhistorische waarden zijn in sterke mate bepalend voor de identiteit van Ferwerderadiel (ruimte, rust, historie en natuur). In dit bestemmingsplan worden deze waarden daarom zodanig beschermd dat de bestaande structuur en de waarden zoveel mogelijk behouden blijven. Dit geschiedt door middel van het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door:

5.1.5 Beeldkwaliteitplan

Er is een Beeldkwaliteitplan opgesteld. Het beeldkwaliteitplan maakt als toetsingskader deel uit van het bestemmingsplan voor het buitengebied van Ferwerderadiel. In het bestemmingsplan zijn het gebruik en de ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied geregeld, dan wel gebonden aan ruimtelijke randvoorwaarden. Niet alles wat onder ruimtelijke kwaliteit begrepen kan worden, kan in het bestemmingsplan geregeld worden, zoals de situering van gebouwen binnen een bouwvlak. Daarom is het beeldkwaliteitplan opgesteld. Hierin staat hoe om te gaan met het ruimtelijk beeld in het buitengebied.

Bij een groot aantal ontwikkelingsmogelijkheden die niet rechtstreeks is geregeld (dus niet ‘bij recht’), maar via een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid gerealiseerd kunnen worden, is de eis van een erfinrichtingsplan opgenomen. In het beeldkwaliteitplan zijn de richtlijnen voor het erfinrichtingsplan weergegeven. Het beeldkwaliteitplan is ook de plaats waar verklaard wordt waarop de aanwijzing van beeldbepalende gebouwen in het bestemmingsplan is gebaseerd.

Het Beeldkwaliteitplan is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting.

5.2 Toelichting bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Hieronder wordt uitgelegd uit welke onderdelen een bestemming bestaat.

Bestemmingsomschrijving

Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Door middel van aanduidingen worden op enkele specifieke locaties extra bestaande functiemogelijkheden geboden.

Bouwregels

Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

Afwijking van de bouw- en gebruiksregels

In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende blijken te zijn. In deze gevallen kan door het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.

Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

Voor een aantal van de genoemde werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden (dit zijn de vroegere aanlegvergunningen). Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die ingrijpen in de aard van de gegeven bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud en/of beheer of het normaal agrarisch gebruik, is geen vergunning vereist.

Als er voor meerdere werken en/of werkzaamheden een vergunning nodig is dan wordt hier één omgevingsvergunning voor aangevraagd. Er hoeft dus niet voor elke activiteit een aparte omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Er wordt dan in één keer voor alle werken en/of werkzaamheden een omgevingsvergunning verleend als de activiteiten passen binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan (een algemene toestemming).

Specifieke gebruiksregels

In principe moeten gronden en bouwwerken worden gebruikt overeenkomstig de bestemming, dus gebruiksvormen die hier niet binnen passen, zijn aan te merken als strijdig gebruik. Er zijn echter de volgende redenen om nog specifiek een aantal zaken op te nemen in specifieke gebruiksregels (strijdig gebruik):

  • ter verduidelijking van wat binnen de bestemming wel en niet is toegelaten;
  • het kan nodig zijn om in de gebruiksregels objectief bepaalbare grenzen te stellen aan de omvang van bij recht toegelaten gebruik (bijvoorbeeld de omvang van een aan-huis-verbonden beroep);
  • om een ondergeschikte functie aan de bestemming toe te voegen, is het nodig dat in de gebruiksregels een verbod wordt opgenomen, zodat van de gebruiksregels kan worden afgeweken om de functie toe te staan.

Wijzigingsbevoegdheden

Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de regels aangegeven grenzen. Voor zo'n wijziging bestaan aparte procedureregels. De gemeenteraad heeft het college van Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan te wijzigen. Voor zover het een wijziging binnen de bestemming zelf betreft, bijvoorbeeld het verwijderen van een aanduiding, staat deze in het betreffende artikel genoemd. Voor zover het een wijziging naar een andere bestemming betreft, kan deze in het betreffende artikel zijn opgenomen of in een algemeen artikel.

Overgangsbepaling

Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die ooit met een vergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik worden met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

5.3 Agrarisch

5.3.1 Toelichting bestemmingen

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

In deze paragraaf is een aantal voorwaarden toegelicht die gelden bij uitbreiding van agrarische bedrijven. Daarnaast is er een aantal specifieke gebruiksregels die van toepassing zijn voor alle of meerdere bestemmingen. Deze specifieke gebruiksregels zijn opgenomen in de Algemene gebruiksregels. Voor de agrarische bestemming is met name ook van belang de specifieke gebruiksregel: het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden, waarbij niet tot een strijdig gebruik wordt gerekend indien:

  • 1. dit niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en); of
  • 2. toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) niet leidt tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde van de habitats; of
  • 3. toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) wordt gesaldeerd door een in ieder geval gelijkwaardige afname van depositie uit andere bronnen.

Dit komt voort uit de planMER (zie paragraaf 4.2 PlanMER). Dit voorkomt in planologische zin dat er een verslechtering van de milieusituatie van Natura 2000-gebieden plaatsvindt ten aanzien van ammoniakdepositie. Dit betekent geen lastenverzwaring voor de landbouw. De landbouw moet immers bij de vergunningverlening al een Natuurbeschermingswetvergunning aanvragen en aantonen dat er geen toename van of onaanvaardbare depositie op de Natura 2000-gebieden plaatsvindt.

5.3.2 Algemeen uitgangspunt

De landbouw is de belangrijkste functie in het landelijk gebied van de gemeente, die mede van groot belang is voor het behoud van het kenmerkende landschappelijke karakter van het gebied. Dit zal in de toekomst ook zo blijven. Daarom is het bieden van voldoende uitbreidingsruimte van groot belang. Bedrijven moeten voldoende ruimte hebben om door te kunnen groeien, zodat agrarische bedrijven ook in de toekomst goed kunnen blijven functioneren. Het bestemmingsplan biedt de bestaande bedrijven daarom ruimte voor specialisatie, schaalvergroting en verbreding, gericht op de grondgebonden landbouw (akkerbouw, veehouderij, productiegerichte paardenhouderijen). De schaalvergroting binnen de landbouw is daarbij een gegeven. Voor de komende tien jaar, de planperiode van het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied, is de verwachting dat enkele bedrijven de stap naar grootschaligheid, dat is minimaal 500-600 koeien, zullen maken. Het overgrote deel van de bedrijven zullen familiebedrijven blijven met een omvang die in veel gevallen zal groeien tot maximaal 200-250 koeien In de gehele gemeente moet deze schaalvergroting zich kunnen doorzetten.

Een aantal uitbreidingsmogelijkheden is gekoppeld aan een nadere afweging en afwijkingsmogelijkheid waarbij ruimtelijke voorwaarden gelden. Dit heeft te maken met het feit dat de landschappelijke waarden van het buitengebied altijd geborgd moeten zijn en daarom is een goede landschappelijk inpassing van de ontwikkelingsmogelijkheden en een goede inpassing van de bebouwing op het erf gewenst.

5.3.3 Bestemmingsomschrijving

De gronden die hoofdzakelijk in gebruik zijn als landbouwgrond zijn bestemd als "Agrarisch". Onder deze bestemming vallen zowel de gronden die een agrarisch gebruik hebben als de agrarisch bedrijfspercelen.

Grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid

Het onderscheid tussen grondgebonden en intensieve agrarische (niet-grondgebonden) bedrijven heeft ruimtelijke redenen. In de eerste plaats kenmerken volwaardige intensieve bedrijven zich in het algemeen door een grootschalige intensieve bebouwing, zonder een directe relatie met het omliggende agrarische gebied. De bouwpercelen hebben in de meeste gevallen een bijna industrieel karakter. De grondgebonden bedrijven hebben daarentegen een directe relatie met de omliggende gronden voor ruwvoerproductie, mestafzet en eventueel beweiding.

Het is wenselijk dat melkveehouderijen grondgebonden blijven; grondgebonden wil zeggen dat bedrijven aan een bepaalde plek in het landelijk gebied gebonden zijn vanwege hun functionele afhankelijkheid van de grond in de omgeving (ruwvoer en mest). Hierdoor kan een redelijke verhouding blijven bestaan tussen de omvang van de ‘pleats’ en de schaal van het landschap. Dit komt de inpassing van bedrijven ten goede. Hiermee ontstaat ook een ‘natuurlijke’ bovengrens aan de bedrijfsomvang van een melkveehouderij. Een melkveehouderij zou anders een forse schaalsprong kunnen maken zonder over meer cultuurgrond te beschikken. Ruwvoer zal in dat geval over grotere afstanden moeten worden aangevoerd en de mest zal moeten worden afgevoerd. Ook werkt het in de hand dat de veestapel onbegrensd toeneemt, en de milieuemissies de toegestane milieugebruiksruimte (verder) overschrijden. Daarmee wordt het ook moeilijker om ecologische doelen te realiseren zoals doelen uit de Kaderrichtlijn Water en voor de Natura 2000 gebieden. Zo’n melkveehouderij gaat steeds meer op een intensieve veehouderij lijken; bijkomend gevolg is dat zo’n melkveehouderij met een afnemend maatschappelijk draagvlak geconfronteerd zal worden. Een dergelijke ontwikkeling is ongewenst. Zowel vanuit een oogpunt van milieu (mestgebruik, ammoniakuitstoot, verkeer- en vervoerbewegingen) als met het oog op het beheer en onderhoud van het landschap, is het wenselijk dat er een relatie is tussen de omvang van een XXL melkveehouderij en de hoeveelheid grond die het bedrijf in de omgeving in beheer/gebruik heeft. Een melkveehouderij die niet meer plaatsgebonden is (footloose), wordt beschouwd als een vorm van intensieve veehouderij.

Bij grondgebonden bedrijven is dus het ruwvoer voor een aanzienlijk deel afkomstig van de bij het bedrijf behorende grond, en is er voldoende grond die aansluit op het bouwblok voor een goede bedrijfsvoering.

Bouwperceel

De bestaande grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven hebben op de verbeelding een bedrijfskavel gekregen (aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf", "specifieke vorm van agrarisch - tweede tak intensieve veehouderij" dan wel “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf). Dit is gebeurd op basis van de gemeentelijke gegevens over meldingen en vergunningen op grond van de Wet milieubeheer en Wet ruimtelijke ordening. Wordt er geen agrarisch bedrijf meer uitgeoefend, dan is de bestemming omgezet naar het feitelijke gebruik (bijvoorbeeld wonen), en is het recht vervallen om agrarische bedrijfsactiviteiten uit te mogen oefenen.

Het hobbymatig gebruik heeft geen specifieke bestemming gekregen, omdat de ruimtelijke impact dermate klein is en in beginsel hobby's bij een woonfunctie mogen worden uitgeoefend. Er is binnen de woonbestemmingen ruimte voor hobbymatig houden van dieren. Bij het bepalen of er sprake is van een bedrijfsmatig of hobbymatig gebruik spelen onder andere de volgende aspecten een rol:

  • de continuïteit van de activiteit (hoelang duurt de activiteit);
  • het winstoogmerk (verhouding tussen kosten en opbrengsten);
  • de hinder die de activiteit veroorzaakt;
  • de omvang van de dierstapel (hoeveel dieren en van welk soort);
  • de huisvesting van de dieren (zijn er speciale voorzieningen getroffen);
  • de commerciële doeleinden (worden er bijvoorbeeld advertenties gezet);
  • het gebruik / de aanwending van de dieren (voor hobby of eigen gebruik);
  • de perceelgrootte.

Per situatie heeft een specifiek beoordeling plaatsgevonden en is bepaald of er sprake is van een bedrijf of van hobbymatig gebruik.

De ligging van de bedrijfskavels is getoetst aan de huidige inrichting en situering van het erf, eigendomsituaties, wegenstructuur, de ecologische basiskaart, landschappelijke en cultuurhistorische aspecten, archeologie en ruimtelijke ordening- en milieuwetgeving. Ten aanzien van de grootte van de percelen geldt het volgende:

  • bestaande rechten zijn overgenomen;
  • percelen die groter zijn dan 1,5 hectare hebben de bestaande oppervlakte gekregen;
  • alle percelen hebben bij recht ontwikkelingsruimte:
    • 1. dit kan betekenen dat een perceel die volledig benut is op basis van het bestemmingsplan Buitengebied 2000 nu een grotere oppervlakte heeft gekregen dan in het bestemmingsplan Buitengebied 2000 (voorbeeld: een perceel dat volgens het bestemmingsplan Buitengebied 2000 1,0 hectare mocht zijn en de ruimte is benut, kan nu bijvoorbeeld 1,2 hectare hebben gekregen. Een perceel dat 1,0 hectare mocht, maar daarvan bijvoorbeeld 0,8 hectare heeft benut, kan bijvoorbeeld nu weer een bedrijfskavel van 1,0 hectare hebben gekregen);
    • 2. dit betekent tevens dat een aantal bedrijfskavels bij recht een grotere oppervlakte heeft dan 1,5 hectare, maar, zoals hierboven is aangegeven, zijn deze percelen landschappelijk en qua ontsluiting en milieusituatie zorgvuldig ingepast. Daarnaast mag een bedrijfsgebouw bij recht niet groter zijn dan 1.000 m2. Hiermee wordt voorkomen dat er grootschalige bedrijfsgebouwen worden gerealiseerd zonder dat geëist kan worden dat het gebouw landschappelijk goed wordt ingepast. Hiermee voldoen deze bedrijfskavels aan de voorwaarden uit de Verordening Romte Fryslân. Om de bedrijfskavels te vergroten, zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen (zie paragraaf 5.3.9 Wijzigingsbevoegdheden).

De agrarische bedrijfskavels bestaan uit een aanduiding met een daarbinnen gelegen bouwvlak. De bedrijfskavel omvat het eigenlijke boerenerf, inclusief de tuin bij de bedrijfswoning en de voor opslag in gebruik zijnde gronden. Het bouwvlak ziet op gronden waar daadwerkelijk gebouwd mag worden.


Bouwvlak/bedrijfskavel

De aanduiding voor agrarische bedrijven bestaat uit een aanduiding 'bedrijfskavel' en een aanduiding 'bouwvlak'.

Het bouwvlak (de dikke lijn in onderstaand figuur) bepaalt de omvang van de bouwmogelijkheden. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. Daarnaast vindt in veel gevallen in de directe omgeving van de gebouwen de mestopslag of opslag van andere landbouwproducten plaats. Dit alles is gesitueerd binnen het bouwvlak.

De gemeente wil voorkomen dat er vóór de voorgevels van bedrijfswoningen bedrijfsbebouwing wordt opgericht. Dit is niet wenselijk alleen vanuit stedenbouwkundig oogpunt, maar ook om het veelal karakteristieke aangezicht van een boerenerf te beschermen. Vandaar dat de bij het agrarisch bedrijf behorende gronden buiten het bouwvlak zijn gelaten, maar wel deel uitmaken van de bedrijfskavel (de getande lijn in onderstaand figuur).
 

afbeelding "i_NL.IMRO.1722.1211606-0003_0019.jpg"

Figuur: Onderscheid bouwperceel en bouwvlak

Daarmee geeft de verbeelding al een stuk duidelijkheid, die anders -ingeval zonder onderscheid in bouwvlak en bedrijfskavel wordt gewerkt- in de regels beschreven moet worden. De systematiek vergroot de raadpleegbaarheid van het plan en biedt specifieke mogelijkheden om tot maatwerk te komen.

De grondgebonden agrarische bedrijven mogen als tweede tak geen intensieve veehouderij hebben met uitzondering van de bedrijven die al een intensieve veehouderij als neventak hebben. De bestaande intensieve veehouderij als tweede tak is aangeduid ("specifieke vorm van agrarisch - tweede tak intensieve veehouderij"). Op zich staat de gemeente positief tegenover intensieve veehouderij als neventak. Echter gezien de milieueffecten van intensieve veehouderij als tweede tak moet de toelaatbaarheid onderzocht worden in de planMER (zie paragraaf 4.2 PlanMER). Dit betekent een grote onderzoekslast voor het opstellen van dit bestemmingsplan op het moment dat de takken op alle percelen mogelijk worden gemaakt. Bekeken moet worden wat de impact is als alle agrarische bedrijven intensieve veehouderij als tweede tak zouden realiseren, terwijl dit in de praktijk, zo leert de ervaring van de afgelopen tien jaar, maar bij een enkel bedrijf zal gebeuren. Om de onderzoekslast van dit bestemmingsplan te beperken, zullen eventuele initiatieven mogelijk worden gemaakt via een aparte planologische procedure. Er zijn de afgelopen jaren maar weinig initiatieven geweest en de verwachting is dat dit ook de komende jaren zo zal zijn. Daarom is er geen noodzaak om een algemene regeling op te nemen in dit bestemmingsplan en daarmee de onderzoekslast nodeloos te verzwaren.

Specifieke bestaande functies

Bij een aantal agrarische bedrijven zijn de volgende specifieke functies aanwezig die niet passen binnen de bestemming: pensionstalling met oefenhal voor paarden, een ijsbaan, een parkeerterrein nabij Hegebeintum waar op basis van het NOVA+ beleid een overnachtingsplaats voor campers mogelijk is en een motorcrossterrein. Deze functies passen niet binnen de agrarische bestemming en zijn daarom specifiek aangeduid zodat de activiteiten mogelijk zijn. Daarnaast zijn bergingen en overkappingen mogelijk voor woonschepen op gronden die direct grenzen aan de aanduiding "woonschepenligplaats" binnen de bestemming 'Water'.

De bestaande zilte teelt (algenteelt) is aangeduid. Nieuwe initiatieven kunnen alleen via een afwijking (zie paragraaf 5.3.7 Afwijken van de gebruiksregels).

Wonen

Vanuit het oogpunt van een goede agrarische bedrijfsvoering is het gewenst om bij agrarische bedrijven te kunnen wonen. Daarom is één bedrijfswoning toegestaan, behalve waar is aangeduid dat er 2 of geen aanwezig zijn. Bij grotere bedrijven kan het vanuit de bedrijfsvoering gewenst zijn twee bedrijfswoningen te hebben. Om de openheid van het landschap zoveel mogelijk te waarborgen zal met eventuele aanvragen voor een tweede bedrijfswoning voor agrarische bedrijven terughoudend omgegaan worden. Ervaringen uit het verleden en van andere gemeenten leren dat dergelijke woningen regelmatig op de markt komen en worden verkocht als burgerwoningen. In de praktijk kan dit een onwenselijk milieuhygiënisch knelpunt opleveren. Daarnaast is een tweede bedrijfswoning in veel gevallen vanuit de bedrijfsvoering niet noodzakelijk.

Landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden

De agrarische sector is een belangrijke beheerder van het landschap. Daarnaast mogen ontwikkelingen niet ten koste gaan van landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Daarom is het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap en van kleine natuur- en landschapselementen opgenomen in de bestemmingsomschrijving.

Mestvergisting en -raffinage

In een biomassa-/vergistingsinstallatie wordt onder andere biogas (methaan) geproduceerd uit organisch materiaal. Het hoofdbestanddeel bestaat uit mest met daarnaast een toevoeging van organisch materiaal, bijvoorbeeld maïs. De opgewekte energie wordt gebruikt op het eigen bedrijf of wordt geleverd aan het energiebedrijf. Ook andere toepassingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld wijkverwarming. Het restproduct van de vergisting (het digestaat) wordt als meststof gebruikt op het (agrarisch) bedrijf of wordt eventueel verkocht. Op een agrarisch bedrijf is volledig bedrijfseigen mestbewerking/-verwerking in de vorm van minivergisters toegestaan (zie in de regels artikel 1.7 agrarisch bedrijf:). De bestaande grote mestvergisters zijn aangeduid.

Mestvergisting is één van de vormen van verbreding van de landbouw. Verbreding geeft de mogelijkheid aan de agrariër een verbreding van zijn inkomen te realiseren en daarmee de rentabiliteit van een agrarisch bedrijf te verhogen. De gemeente staat daarom positief tegenover mestvergisting. Echter een grote mestvergister heeft een aantal milieueffecten, waaronder de landschappelijk impact en daarom moet dit onderzocht worden in de planMER (zie paragraaf 4.2 PlanMER). Dit betekent een grote onderzoekslast voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Bekeken moet worden wat de impact is als bij alle agrarische bedrijven een mestvergister wordt gerealiseerd, terwijl dit in de praktijk maar bij een enkel bedrijf zal zijn. Om de onderzoekslast van dit bestemmingsplan te beperken, zullen eventuele initiatieven geregeld worden via een aparte planologische procedure. Daarnaast is het aantal grote mestvergisters bij agrarische bedrijven in de gemeente tot nu toe beperkt. De verwachting is dat de vraag niet enorm zal toenemen door de ontwikkeling van mestraffinage. Daarom is een algemene regeling voor grote mestvergisters ook geen noodzaak en wordt de onderzoekslast niet nodeloos verzwaard.

Een mestraffinage systeem kan op basis van mest, dus zonder co-producten, biogas leveren van aardgaskwaliteit en scheidt daarnaast stikstof, kalium en fosfor van elkaar. Alle organische stof wordt omgezet en de eindproducten kunnen als kunstmestvervangende producten gezien worden. Dit betekent dat er meer van de geproduceerde mineralen op een veebedrijf op eigen land aangewend kunnen worden. Een logisch vervolg is dat er minder of zelfs geen mest van een bedrijf afgevoerd hoeft te worden. Mestraffinage in de vorm van kleine vergisters is toegestaan bij een agrarisch bedrijf (zie in de regels artikel 1.7 agrarisch bedrijf:)

Kleinschalige vormen van energie

Winning van energie uit bronnen zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte die kleinschalig en perceelsgebonden zijn en waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden zijn bij recht toegestaan. Kleine windturbines zijn binnen de bebouwde kom alleen bij afwijking mogelijk (zie paragraaf 5.3.5 Afwijken van de bouwregels).

Veldschuren/schuilstallen

Het buitengebied is geschikt voor het hobbymatig houden van dieren. Vanuit deze hobbysector komen er vragen over de mogelijkheid tot het plaatsen van veldschuren in weilanden. Op deze manier kunnen de dieren schuilen tegen weer en wind. Hierdoor kan echter een verrommeling van het open landschap optreden met beeldverstorende bebouwing. De openheid van het landschap is een bijzondere waarde die met het bestemmingsplan bedoeld is te worden beschermd. Om die reden wordt terughoudend omgegaan met veldschuren en schuilstallen. Als burgers 'op afstand' een perceel in eigendom krijgen voor agrarisch hobbymatig gebruik, dan moeten ze daarvoor in de omgeving zelf schuilgelegenheid zoeken. De bestaande veldschuren zijn aangeduid. Schuilstallen bij de agrarische percelen zijn mogelijk binnen het bouwvlak. Buiten het bouwvlak is alleen mogelijk met een omgevingsvergunning (zie paragraaf 5.3.5 Afwijken van de bouwregels).

Karakteristieke waarden

De hoofdvorm van cultuurhistorisch waardevolle boerderijpanden is specifiek aangeduid om het behoud hiervan te beschermen. In paragraaf 4.11 Cultuurhistorie wordt hier nader op ingegaan.

5.3.4 Bouwregels

In de bouwregels is aangegeven wat er gebouwd mag worden binnen het bouwvlak (zie artikel 3.2 Bouwregels). Hieronder volgt een toelichting op een aantal bouwregels.

Bouwvlak

Gebouwen en overkappingen, met uitzondering van veldschuren, moeten binnen een bedrijfskavel worden gebouwd en dan binnen het bouwvlak of ten hoogste 25 meter vanuit de bouwgrens. Daarnaast mag de totale oppervlakte van de agrarische bebouwing en bebouwing voor opslag van landbouwproducten en mest niet meer zijn dan 1,5 hectare. De totale oppervlakte van de bedrijfskavel mag meer zijn dan 1,5 hectare, bijvoorbeeld voor manoeuvreerruimte en voorzieningen ten behoeve van landschappelijke inpassing.

De gezamenlijke staloppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering als tweede tak zal ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" ten hoogste 2.000 m² zijn. Behalve als er meer vergund is dan is de maximale staloppervlakte gelijk aan de bestaande oppervlakte.

De bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 zijn. Daarmee is de maximale inhoud van de bedrijfswoning bepaald. Dit geldt niet voor de karakteristieke boerderijen (zie ook paragraaf 4.11 Cultuurhistorie). Deze boerderijen zijn aangeduid waarmee de hoofdvorm is vastgelegd. De karakteristiek van deze panden wordt naast het vastleggen van het grondoppervlak, tevens beschermd doordat de oppervlakte, gevelbreedte, nokrichting, goothoogte en dakhelling van een waardevolle hoofdvorm ten minste en ten hoogste de bestaande oppervlakte, gevelbreedte, nokrichting, goothoogte, nokrichting en dakhelling zal bedragen.

Maatvoering gebouwen

Er zijn maten opgenomen ten aanzien van de grootte en hoogte van de gebouwen en overkappingen. Hiermee is de gewenste maximale verschijningsvorm vastgelegd. Deze maten zijn zodanig dat een goede bedrijfsvoering mogelijk is. Tevens wordt er op deze manier voor gezorgd dat de gebouwen en bijgebouwen qua grootte en hoogte passen in het landschap.

De goothoogte van bedrijfsgebouwen voor vee mag vanuit de provinciale verordening maximaal 5 meter zijn. Hiermee wil de provincie voorkomen dat er gestapelde stallen ontstaan.

Een bedrijfsgebouw mag bij recht niet groter zijn dan 1.000 m2 tenzij de bestaande oppervlakte meer is. Hiermee wordt voorkomen dat er grootschalige bedrijfsgebouwen worden gerealiseerd zonder dat geëist kan worden dat het gebouw landschappelijk goed wordt ingepast (zie paragraaf 5.3.5 Afwijken van de bouwregels).

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Er zijn regels opgenomen voor de ligging van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en de hoogte zodat deze ondergeschikt blijven aan de bedrijfswoning.

Overige bouwwerken

Silo's, platen en bassins met uitzondering van bestaande platen ten dienste van opslagdoeleinden, moeten binnen een bedrijfskavel worden gebouwd en dan binnen het bouwvlak of ten hoogste 25 meter vanuit de bouwgrens. Het is vanuit ruimtelijk oogpunt niet wenselijk dat deze bouwwerken ver van de bebouwing worden gerealiseerd. Daarnaast mag de totale oppervlakte van de agrarische bebouwing en bebouwing voor opslag van landbouwproducten en mest niet meer zijn dan 1,5 hectare. De totale oppervlakte van de bedrijfskavel mag meer zijn dan 1,5 hectare, bijvoorbeeld voor manoeuvreerruimte en voorzieningen ten behoeve van landschappelijke inpassing.

De gemeente staat positief tegenover windenergie en het realiseren van paardrijdbakken. Om te voorkomen dat kleine windturbines en de paardrijdbakken nadelige milieueffecten veroorzaken en landschappelijke niet worden ingepast, zijn ze alleen mogelijk met een omgevingsvergunning (zie de paragrafen 5.3.5 Afwijken van de bouwregels en 5.3.7 Afwijken van de gebruiksregels).

5.3.5 Afwijken van de bouwregels

Artikel 3.3.1 Ondergeschikte tweede tak 

Het telen van natte biomassa (algen en wieren) staat momenteel in de belangstelling door de potentieel hoge opbrengst per hectare en de veelvuldige hoogwaardige toepassingsmogelijkheden die het kent in de farmacie, voeding, chemie en energiewinning. Grootschalige algenteelt (op land en op zee) bevindt zich nog in een ontwikkelstadium en wordt nog nauwelijks (op grote schaal) toegepast binnen Nederland. Daarnaast kan het bijvoorbeeld gaan om aquacultuur (teelt van vissen, schaal- en schelpdieren) en wormenteelt. Dit soort bedrijvigheid kan niet worden aangemerkt als een grondgebonden agrarisch bedrijf. Er bestaat geen noodzaak voor vestiging in het buitengebied. Gezien de aard van de werkzaamheden (het produceren van planten en dieren) is er wel een sterke verwantschap met de agrarische bedrijvigheid.

De term 'verbrede landbouw' duidt op het verwerven van extra inkomsten voor agrariërs uit niet-agrarische activiteiten naast de inkomsten uit de agrarische hoofdfunctie. Verbrede landbouw strekt zich dikwijls uit tot het terrein van recreatie, zorg, natuur en landschapsbeleving, educatie, kleinschalige horeca en het bieden van logies of een combinatie hiervan. Het gaat om functies die naast de oorspronkelijke agrarische bedrijfstak worden uitgeoefend en ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie. De multifunctionele landbouw speelt vanuit haar agrarische identiteit op een unieke manier in op de groeiende vraag naar rust, ruimte en plattelandsbeleving. De sector verbindt de maatschappij met het platteland en verbindt ook agrarische ondernemers met de maatschappij. Ook draagt deze vorm van landbouw bij aan het leefbaar houden van het platteland door meer en nieuwe (economische) activiteiten in het buitengebied te brengen. De verbreding van het inkomen van de agrariër kan er ook voor zorgen dat het bedrijf kan blijven bestaan. Het behoud van het bedrijf zorgt ervoor dat de activiteit in het buitengebied blijft en daarmee draagt het ook bij aan de leefbaarheid van het buitengebied.

Op basis van bovenstaande wordt een tweede tak als telen van natte biomassa (algen, wieren), aquacultuur (teelt van vissen, schaal- en schelpdieren) en wormenteelt toegestaan met een omgevingsvergunning. Dit geldt ook voor de volgende overige nevenactiviteiten:

  • productiegebonden detailhandel (streekproducten);
  • zorg;
  • mantelzorg;
  • agrarische kinderdagopvang/gastouderschap;
  • agrarische dienstverlenende bedrijvigheid en gebruiksgerichte paardenhouderijen;
  • niet-agrarische bedrijvigheid: specifiek genoemde bedrijven met een milieucategorie 1 en 2;
  • opslag van niet-agrarische producten, caravans en boten;
  • recreatieappartementen en boerderijlogement;
  • logies met ontbijt;
  • theeschenkerij;
  • boerengolf.

Bovengenoemde nevenactiviteiten kunnen mogelijk worden gemaakt indien ze ondergeschikt zijn aan de agrarische activiteiten en landschappelijk zorgvuldig worden ingepast. Daarnaast gelden er nog specifieke voorwaarden ten aanzien van het gebruik (zie paragraaf 5.3.7 Afwijken van de gebruiksregels).

Artikel 3.3.2 Gebouwen ten behoeve van de (verblijfs)recreatie

Kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen kunnen toegestaan worden met een omgevingsvergunning. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Onder andere mag de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² zijn.

Artikel 3.3.3 Bedrijfswoning buiten bouwvlak

Het kan voorkomen dat een uitbreiding van een bedrijfswoning niet binnen het bouwvlak mogelijk is. Als dit het geval is dan kan dit geregeld worden met een omgevingsvergunning. Hieraan zijn voorwaarden verbonden.

Artikel 3.3.4 Schuilstallen

Schuilstallen bij een agrarisch perceel kunnen toegestaan worden met een omgevingsvergunning. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Onder meer moet de schuilstal noodzakelijk zijn vanuit het oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering en moet het geheel landschappelijk goed ingepast worden.

Artikel 3.3.5 Vergroten niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

Het kan noodzakelijk zijn om de oppervlakte van de niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering (intensieve veehouderij als tweede tak) bij een grondgebonden bedrijf uit te breiden. Noodzaak tot vergroting van een bestaande intensieve tweede tak vloeit voort uit het realiseren van een volwaardige neventak dan wel uit gewijzigde wet- en regelgeving. Om een neventak volwaardig (rendabel) te laten zijn, is een bepaald aantal dieren nodig. De oppervlakte dat nodig is voor het houden van een bepaald type dier, verschilt per diersoort. Daarmee verschilt per diersoort de oppervlakte die nodig is, voor het uitoefenen van een volwaardige neventak. Bij bepaalde diersoorten is daarom meer ruimte nodig dan de 2.000 m2 bij recht. De andere reden (wet- en regelgeving) kan betrekking hebben op eisen vanuit dierenwelzijn en huisvesting.

Artikel 3.3.6 Afstand bedrijfswoning tot de weg

Het kan voorkomen dat het wenselijk is dat de bedrijfswoning dichter naar de weg wordt gebouwd. Als dit het geval is dan kan dit geregeld worden met een omgevingsvergunning. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Onder meer mag de geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde.

Artikel 3.3.7 Afwijken maatvoeringen waardevolle hoofdvormen

Het kan om woontechnische redenen wenselijk zijn om toch af te wijken van de maatvoeringen en gevelindeling bij karakteristieke boerderijen. Dit kan mogelijk worden gemaakt met een omgevingsvergunning. Voorwaarde is dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestaande hoofdvorm van het cultuurhistorisch waardevolle boerderijpand.

Artikel 3.3.8 Oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Als een agrariër een bedrijfsgebouw wil realiseren dat groter is dan 1.000 m2 dan kan dit mogelijk worden gemaakt met een omgevingsvergunning. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Onder meer moet het geheel landschappelijk goed ingepast worden. Dit moet worden aangetoond met een erfinrichtingsplan (zie paragraaf 5.1.5 Beeldkwaliteitplan) en een lichtplan.

Artikel 3.3.9 Afwijkende bouwvormen

Steeds meer worden agrarische bedrijfsgebouwen gebouwd, die afwijken van het traditionele beeld. Boog- en serrestallen zijn stallen met een ronde kapvorm, die van invloed zijn op het traditionele, herkenbare beeld van agrarische bedrijfsbebouwing in het landschap. Vanuit met name de dierenwelzijnseisen worden deze staltypen steeds vaker toegepast.

Een nieuw fenomeen is ook de open stal. Deze ontwikkeling vloeit eveneens voort uit dierenwelzijn, waarbinnen ventilatie een belangrijk aandachtspunt is. De wanden van een veestal worden verwijderd en open gemaakt, waarbij met een doek de stal alsnog kan worden afgesloten, indien noodzakelijk. Met name in de avond en nacht, als in de stallen het licht wordt aangehouden, ontstaan hierdoor lichtbronnen in het landschap, die steeds meer maatschappelijke weerstand oproepen. Vanuit de landbouw wordt hier inmiddels onderzoek naar gedaan. Met eenvoudige ingrepen kan de lichthinder sterk worden terug gedrongen. Om die reden zal bij verbouw en nieuwbouw van veestallen een belichtingsplan worden gevraagd, waarin wordt aangetoond dat de lichtuitstraling vanuit de stallen vrijwel geheel wordt voorkomen.

Om bovenstaande redenen zijn de stallen mogelijk gemaakt via een afwijking. Er wordt onder meer een erfinrichtingsplan (zie paragraaf ) en lichtplan geëist.

Artikel 3.3.10 Goothoogte bedrijfsgebouwen

Voor de agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied wordt uitgegaan van een bouwwijze van één bouwlaag. Met een omgevingsvergunning kan een goothoogte van 8 meter worden toegestaan voor gebouwen voor de opslag van akkerbouwproducten. Het is niet bedoeld voor het realiseren van gestapelde stallen voor vee.

Artikel 3.3.11 Dakhelling verbindingsdelen

Als er geen sprake is van een onevenredige afbreuk aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden dan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken dat de minimale dakhelling van bedrijfsgebouwen over een oppervlakte van ten hoogste 100 m² wordt verlaagd tot ten minste 0º.

Artikel 3.3.12 Paardrijbakken

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om paardrijbakken toe te staan. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.1 Paardrijbakken.

5.3.6 Specifieke gebruiksregels

Algemeen

In de Specifieke gebruiksregels zijn de activiteiten aangegeven als strijdig als ze niet zijn toegestaan of alleen zijn toegestaan via een omgevingsvergunning (zie paragraaf 5.3.7 Afwijken van de gebruiksregels), omdat er voorwaarden aan verbonden zijn. Hieronder is een aantal toegelicht.

Aan-huis-verbonden beroep

Aan huis verbonden beroepen zijn toegestaan. Er zijn wel voorwaarden aan verbonden zodat het ondergeschikt blijft (oppervlakte) aan de woonfunctie.

Houtteelt, bosbouw, sierteelt, fruitteelt en boomteelt

Boomteelt, houtteelt en andere opgaande meerjarige beplanting is een vorm van agrarische productie die, met name in een open landschap, een grote ruimtelijke impact heeft. Gezien het open karakter van het landschap en de waardevolle zichtlijnen op de dorpen voert de gemeente een terughoudend beleid ten aanzien van grootschalige ontwikkelingen. Kleinschalige initiatieven zijn in bepaalde gebieden toegestaan. Daarom zijn in het bestemmingplan functies als houtteelt en bosbouw in beginsel niet toegestaan. Deze functies, met uitzondering van bosbouw, kunnen onder voorwaarden (zie paragraaf 5.3.7 Afwijken van de gebruiksregels) worden toegestaan als dit aansluit op bestaande opgaande elementen in het landschap. Dit geldt niet voor het gebied tussen de dijk en de N357.

Instandhoudingsverplichting afschermende beplanting

De afgelopen jaren zijn er voor perceelsgerichte ontwikkeling bestemmingsplannen opgesteld. Bij een aantal van deze plannen was een voorwaardelijke verplichting opgenomen om op het perceel afschermende beplanting te realiseren. Om ervoor te zorgen dat deze beplanting niet verwijderd, vernield en/of aangetast wordt, is dit aangeduid als "specifieke vorm van waarde - instandhoudingsverplichting" waarbij verwezen wordt voor de invulling naar de betreffende bijlage in de BIJLAGEN BIJ DE REGELS.

5.3.7 Afwijken van de gebruiksregels

Algemeen

Van een aantal gebruiksregels kan worden afgeweken. Hieronder worden ze toegelicht.

Artikel 3.5.1 Ondergeschikte tweede tak

Naast de voorwaarden ten aanzien van het afwijken van de bouwregels (zie paragraaf 5.3.5 Afwijken van de bouwregels), gelden ook nog een aantal voorwaarden ten aanzien van het gebruik bij een ondergeschikte tweede tak. Onder andere mogen de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering geschaad worden. De afwijkingen zijn in vrijwel alle gevallen gelijktijdig noodzakelijk om een tweede tak mogelijk te maken.

Artikel 3.5.2 Klein kamperen

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om kleinschalig kamperen toe te staan. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.2.5 Klein kamperen.

Artikel 3.5.3 Mestopslag

Het kan voorkomen dat er een noodzaak is om buiten het bouwperceel mest of andere producten op te slaan. Hier kan een bedrijfseconomische of milieutechnische reden aan ten grondslag liggen. Daarom is er een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om dit (in uitzonderingsgevallen) mogelijk te maken. De totale oppervlakte van de bedrijfskavel mag niet meer zijn dan 3 hectare.

Artikel 3.5.4 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om kleinschalig bedrijfsmatige activiteiten toe te staan. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.2.2 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Artikel 3.5.5 Mantelzorg

Er is een afwijkingsmogelijkheid voor mantelzorg opgenomen. Dit wordt toegelicht in paragraaf 5.48.2.3 (Mantel)zorg.

Artikel 3.5.6 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om huisvesting van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten toe te staan. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.4 Huisvesting van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten.

Artikel 3.5.7 Opgaande meerjarige teeltvormen

Sierteelt, fruitteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvorm zijn als ondergeschikte tweede tak of nevenfunctie bij een bestaand agrarisch bedrijf onder voorwaarden toegestaan (zie ook paragraaf 5.3.6 Specifieke gebruiksregels). Onder meer moeten, daar waar dit aan de orde is, zichtlijnen op de dorpsranden worden behouden. Met deze voorwaarde en het feit dat er aangesloten moet worden bij opgaande elementen of beplanting, wordt de openheid van het landschap geen geweld aangedaan.

In het gebied tussen de dijk en de N357 is in zijn geheel geen opgaande teeltvormen toegestaan. In de BIJLAGEN BIJ DE REGELS bij de regels is een kaartje opgenomen waarop de zonering is aangegeven.

Artikel 3.5.8 Bijzondere teeltvormen

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor bijzondere teeltvormen. Dit is toegelicht in paragraaf 3.3.1 Ondergeschikte tweede tak.

Artikel 3.5.9 Paardrijbakken

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om paardrijbakken toe te staan. Naast de voorwaarden ten aanzien van het afwijken van de bouwregels, geldt ook nog een aantal voorwaarden ten aanzien van het gebruik. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.1 Paardrijbakken.

5.3.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

Een aantal aspecten is onder een plicht van een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gebracht. Dit zijn aspecten die gebruikelijk plaatsvinden in het buitengebied, maar waar de gemeente graag in mee wil denken omtrent de exacte uitvoering van de werkzaamheden, vanwege de structurele invloed die dit op het landschap kan hebben. Op zich kunnen de werkzaamheden dus worden toegestaan, maar de gemeente wil daarin kunnen sturen. Voorts moet nadrukkelijk worden gesteld dat normaal agrarisch gebruik van de gronden en normaal onderhoud van de gronden uitgezonderd zijn van de vergunningsplicht.

In het geldende bestemmingsplan is in de bestemming Agrarisch een aanlegvergunningenstelsel (schema) opgenomen. Dit stelsel is versoberd en versimpeld. Er zijn nu aparte dubbelbestemmingen opgenomen waarin voor diverse werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is om specifieke waarden te beschermen.

Eén van de aspecten is het (gedeeltelijk) verwijderen van een waardevolle hoofdvorm. Dit is alleen mogelijk met een omgevingsvergunning wanneer de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat de boerderij niet meer (her)gebruikt kan worden of als het gaat om delen van de boerderij die niet waardevol zijn en bij verwijdering van die delen de waardevolle hoofdvorm van de boerderij niet wordt aangetast. Op deze manier wordt behoud van de karakteristieke boerderij beschermd (zie ook paragraaf 4.11 Cultuurhistorie).

5.3.9 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 3.7.1 Vergroten bouwvlak tot 1,50 hectare

In paragraaf 5.3.2 Algemeen uitgangspunt is onder meer ingegaan op de ontwikkeling van schaalvergroting in de landbouw. Hierbij is aangegeven dat de schaalvergroting binnen de landbouw gezien wordt als een gegeven. Belangrijk aandachtspunt bij schaalvergroting is de landschappelijke en ruimtelijke inpassing.

Voor de meeste grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven geldt dat een bouwvlak van 1,5 hectare voldoende ontwikkelingsruimte biedt, ook als het gaat om de eventuele uitoefening van nevenactiviteiten (zie voor nevenactiviteiten paragraaf 5.3.5 Afwijken van de bouwregels, ondergeschikte tweede tak). Alle bedrijven die kleiner zijn dan 1,5 hectare (inclusief 0,5 hectare ontwikkelingsruimte) hebben niet direct een bouwvlak van 1,5 hectare gekregen. De reden hiervoor is dat als voorwaarde bij uitbreiding gesteld kan worden dat het geheel landschappelijk goed ingepast moet worden (erfinrichtingsplan (zie paragraaf 5.1.5 Beeldkwaliteitplan)).

Een ander criterium dat geldt bij de vergroting van het agrarisch bedrijf is dat het geen onevenredige negatieve gevolgen mag hebben voor het bestaande wegennet. De huidige wegen- en padenstructuur levert aanzienlijke problemen op in relatie tot het landbouwverkeer en dan met name het verkeer dat toe- en aflevert bij agrarische bedrijven. In principe verdraagt een groot deel van de bestaande infrastructuur geen verdere intensivering van landbouwbedrijven.

Artikel 3.7.2 Vergroten bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf tot 3,00 hectare

In het geval een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf wil uitbreiden boven de 1,5 hectare zal er, conform de provinciale Verordening Romte Fryslân, sprake moeten zijn van maatwerk. Bij eventuele aanvragen om dergelijke uitbreidingen zal er per situatie sprake moeten zijn van maatwerk en een zorgvuldige afweging om al dan niet medewerking te kunnen verlenen.

In het geval een grondgebonden agrarisch bedrijf groter wil groeien dan 1,5 hectare, kan worden meegewerkt aan vergroting van het bouwvlak tot 3 hectare. Dit geldt alleen voor agrarische bedrijven met een grondgebonden karakter. In paragraaf 5.3.3 Bestemmingsomschrijving is toegelicht wat de provincie verstaat onder grondgebonden karakter. De noodzaak van de uitbreiding moet worden aangetoond met een bedrijfsplan. Medewerking aan dergelijke uitbreidingen zal verlopen volgens het "Nije Pleats concept"1. Door maatwerk kan een optimum worden bereikt tussen een goede ruimtelijk-landschappelijke inpassing, beheersbare gevolgen voor woon- en leefmilieu en voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw. Met behulp van keukentafelgesprekken wordt een samenhangend en integraal advies opgesteld. Dit bestaat onder andere uit de aspecten landschappelijke inpassing, grondpositie (aanwezigheid benodigde oppervlakte cultuurgrond) en inrichting erf (optimaal bedrijfsmatig en landschappelijke inpassing). Bij de landschappelijke inpassing zal rekening worden gehouden met het open landschap, de ventilatie-eisen voor stallen en de dierenwelzijnseisen.

Naast de gevolgen voor het landschap heeft de agrarische schaalvergroting ook gevolgen voor de verkeersstructuur in de gemeente. De kleine smalle landbouwwegen in het buitengebied zijn niet berekend op zwaar en intensiever landbouwverkeer. Uitbreiding van een agrarisch bedrijf kan een toename van zwaar verkeer inhouden. Daarom moet worden aangetoond dat de uitbreiding geen onevenredige gevolgen heeft voor het bestaande wegennet.

Nog groter groeiende bedrijven die buiten de maatvoering van 3 hectare vallen, zijn vooralsnog zeldzaam en dienen gepaard te gaan met een aparte bestemmingsplan- of omgevingsvergunningsprocedure, maatwerk, én gebruikmaking van het “Nije Pleats concept”. De provincie verleent alleen in bijzondere situaties hiervoor ontheffing. Zij is dan ook betrokken bij de afweging en het inhoudelijke resultaat.

Artikel 3.7.3 Wijzigen situering bedrijfskavel/bouwvlak

Er kunnen zich situaties voordoen dat er geen sprake is van vergroting van de bedrijfsproductie, maar dat het gewenst is het perceel anders in te richten. Er moet wel een aantoonbare bedrijfstechnische noodzaak zijn voor de wijziging van de situering van het bouwperceel. Tevens moet de ontwikkeling landschappelijk word worden ingepast (erfinrichtingsplan (zie paragraaf 5.1.5 Beeldkwaliteitplan)).

Artikel 3.7.4 Omzetting niet-grondgebonden naar grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een niet-grondgebonden bedrijf om te zetten naar een grondgebonden bedrijf. Als daarbij ook een vergroting van de bedrijfskavel plaatsvindt gelden dezelfde criteria als bij de wijzigingsbevoegdheid 3.7.2 Vergroten bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf tot 3,00 hectare (voor toelichting zie hier boven).

Artikel 3.7.5 Nieuw bedrijfskavel agrarisch bedrijf

De vraag naar vestigingsruimte voor nieuwe agrarische bedrijven zal naar verwachting beperkt zijn. Incidenteel kunnen zich verzoeken tot nieuwvestiging van agrarische bedrijven aandienen. Redenen hiervoor kunnen bijvoorbeeld zijn: schaalvergroting, specialisatie, ontwikkelingen op het gebied van natuur of het oplossen van een milieuknelpunt. Uitgangspunt is om, vanwege de impact op het open landschap, terughoudend om te gaan met het leggen van nieuwe agrarische bouwblokken. In eerste instantie moet bij een aanvraag voor vestiging gezocht worden naar mogelijkheden op eerder vrijgekomen agrarische bouwpercelen. In de eerste plaats wordt er alleen ontwikkelingsruimte geboden voor de zittende bedrijven. In het (niet veel voorkomende) geval dat een bestaand agrarisch bedrijf moet verplaatsen als gevolg van een noodzakelijke ruimtelijke ontwikkeling (zoals het Gebiedsproces), bij herverkaveling of bij een milieuhygiënisch knelpunt kan hier een uitzondering voor worden gemaakt . er gelden meerdere voorwaarden. Er moet onder andere sprake zijn van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf. Daarnaast geldt als voorwaarde dat de agrarische bedrijfskavel, wat wordt verlaten, wordt verwijderd en dat alle daar aanwezige bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd. Tevens is een erfinrichtingsplan een vereiste (zie paragraaf 5.1.5 Beeldkwaliteitplan).

Nieuwvestiging van agrarische bedrijven van elders wordt in beginsel niet toegestaan.

Artikel 3.7.6 Wijziging tweede bedrijfswoning

Een tweede bedrijfswoning is alleen mogelijk als het bedrijf een omvang heeft van minimaal 100 NGE. Er zijn wel voorwaarden gesteld aan de situering van de bedrijfswoning zodat deze goed wordt ingepast (erfinrichtingsplan (zie paragraaf 5.1.5 Beeldkwaliteitplan)).

Artikel 3.7.7 Verwijderen aanduiding veldschuren

Als een veldschuur is of wordt verwijderd dan kan via een wijzigingsbevoegdheid de aanduiding verwijderd worden zodat er geen nieuwe veldschuur gerealiseerd kan worden.

Artikel 3.7.8 Afwijkende bouwvorm waardevolle hoofdvorm

Een karakteristieke boerderij kan door een calamiteit verloren gaan. Hierbij kan het voorkomen dat herbouw niet meer verlangd kan worden, omdat de karakteristieke elementen in grote mate verloren zijn gegaan of vanuit financiële overwegingen. Als dit het geval is dan kan via een wijzigingsbevoegdheid de aanduiding verwijderd worden.

Artikel 3.7.9 Wijziging nieuwe locaties bijzondere teeltvormen

Verzilting is een nieuwe vorm van grondgebruik, die elders in het land al wordt uitgeoefend, maar die nieuw is voor het gemeentelijk grondgebied. Het is niet te zeggen of nieuwe vormen van grondgebruik naar Ferwerderadiel toe komen, maar mocht dat zo zijn dan is de vraag gerechtvaardigd of die nieuwe vormen van grondgebruik wenselijk zijn. Een dergelijke nieuwe ontwikkeling brengt een verandering met zich mee in het landschap en daarmee de beleving daarvan. De vraag is of die veranderingen passend zijn en geen al te grote aantasting vormen van het landschap. Daarom kan een eventueel initiatief worden toegestaan via een wijzigingsplan. Daarbij mag er onder andere geen sprake zijn van afbreuk van de landschappelijke waarden.

Artikel 3.7.10 Wijzigen naar natuur

Het kan voorkomen dat agrarische gronden ingericht worden als natuur. Als de gronden daadwerkelijk als natuur zijn ingericht dan kunnen via de wijzigingsbevoegdheid de gronden ook daadwerkelijk bestemd worden als natuur.

Artikel 3.7.11 Wijzigen bedrijfskavel naar wonen met compensatie

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische functie te wijzigen naar wonen met compensatie. Dit wordt toegelicht in paragraaf 5.49 Wijzigingsbevoegdheid functieverandering (meerdere bestemmingen).

Artikel 3.7.12 Wijzigen naar wonen met compensatie in relatie tot bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden'

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische functie bij een bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen' te wijzigen naar wonen met compensatie. Dit wordt toegelicht in paragraaf 5.49 Wijzigingsbevoegdheid functieverandering (meerdere bestemmingen).

Artikel 3.7.13 Wijzigen ten behoeve van functieverandering

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische functie te wijzigen naar een ander functie. Dit wordt toegelicht in paragraaf 5.49 Wijzigingsbevoegdheid functieverandering (meerdere bestemmingen).

Artikel 3.7.14 Wijzigen naar wonen ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken voor het wonen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bestemmingsvlak voor de woonbestemmingen 'Wonen - 4' en 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' te vergroten. Dit wordt toegelicht in paragraaf 5.49 Wijzigingsbevoegdheid functieverandering (meerdere bestemmingen).

Artikel 3.7.15 Wijzigen naar wonen ten behoeve van nieuwe woonhuizen

Deze wijzigingsbevoegdheid is gelegd op percelen aan de rand van Blije aan de Zwarteweg, zodat onder voorwaarde hier woningbouw mogelijk is.

Artikel 3.7.16 Wijzigen naar bedrijven ten behoeve van nieuwe bedrijven

Deze wijzigingsbevoegdheid is gelegd op een perceel aan de rand van Blije aan de Zwarteweg, zodat een bedrijf gerealiseerd kan worden. Hieraan is een aantal voorwaarden verbonden.

5.4 Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

In de afgelopen jaren is de belangstelling voor paarden in het buitengebied gegroeid. De ruimte die vrijkomende agrarische bebouwing biedt, maakt het aantrekkelijk om een manege of paardenhouderij in het landelijk gebied op te richten.

In dit bestemmingsplan is onderscheid gemaakt tussen de gebruiksgerichte paardenhouderij en de manege enerzijds en de productiegerichte paardenhouderij anderzijds. Als een bedrijf gericht is op het fokken van paarden, zoals een hengstenhouderij of het houden van paarden voor de melkproductie, is sprake van een productiegerichte paardenhouderij. Dit is een normaal agrarisch bedrijf en is dan ook als dusdanig bestemd. Deze vallen onder de bestemming Agrarisch.

De gebruiksgerichte paardenhouderij of de manege is, in tegenstelling tot de productiegerichte paardenhouderij, een toegevoegde functie in het buitengebied, omdat deze niet als zodanig een agrarische functie hebben. Onderscheiden kunnen worden:

  • training- en handelsstallen, die zijn gericht op het rijden, trainen en africhten van paarden en/of de handel in paarden;
  • dienstverlenende paardenhouderijen, die zijn gericht op het aanbieden van stalruimte zoals pensions en het bieden van rijonderricht en rijmogelijkheden aan mensen zonder eigen paard, zoals maneges;
  • het houden van paarden en pony's voor eigen gebruik; hieronder vallen ook oefenaccommodaties van rijverenigingen.

Een gebruiksgerichte paardenhouderij of een manege is niet aangemerkt als een agrarisch bedrijf, omdat de gerichtheid op het voortbrengen van dieren hier volledig ontbreekt. Maneges en paardenrecreatieverblijven worden beschouwd als toeristisch-recreatieve bedrijven (zie de bestemming 'Sport - Manege').

De gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn bestemd als 'Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf'. Aangezien paardenhouderijen geen directe binding hebben met het buitengebied, is het niet direct gewenst dat er nieuwe bijkomen. Er is daarom geen mogelijkheid opgenomen om via een wijzigingsbevoegdheid nieuwe paardenhouderijen toe te staan behalve in vrijkomende agrarische bebouwing (artikel 3.7.13 Wijzigen ten behoeve van functieverandering; zie voor toelichting paragraaf 5.49 Wijzigingsbevoegdheid functieverandering (meerdere bestemmingen)) en een manege mag gewijzigd worden naar een paardenhouderij (artikel 19.6.2 Wijziging naar gebruiksgerichte paardenhouderij). Als er zich een initiatief aandient buiten de twee hierboven genoemde mogelijkheden dan zal dit via een aparte planologische procedure verlopen.

Het hobbymatig gebruik heeft geen specifieke bestemming gekregen, omdat de ruimtelijke impact dermate klein is en in beginsel hobby's bij een woonfunctie mogen worden uitgeoefend. Er is binnen de woonbestemmingen ruimte voor hobbymatig houden van dieren. Bij het bepalen of er sprake is van een bedrijfsmatig of hobbymatig gebruik spelen onder andere de volgende aspecten een rol:

  • de continuïteit van de activiteit (hoelang duurt de activiteit);
  • het winstoogmerk (verhouding tussen kosten en opbrengsten);
  • de hinder die de activiteit veroorzaakt;
  • de omvang van de dierstapel (hoeveel dieren en van welk soort);
  • de huisvesting van de dieren (zijn er speciale voorzieningen getroffen);
  • de commerciële doeleinden (worden er bijvoorbeeld advertenties gezet);
  • het gebruik / de aanwending van de dieren (voor hobby of eigen gebruik);
  • de perceelgrootte.

Per situatie heeft een specifieke beoordeling plaatsgevonden en is bepaald of er sprake is van een bedrijf of van hobbymatig gebruik.

5.5 Bedrijf - 1

5.5.1 Toelichting bestemmingen

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

5.5.2 Algemeen uitgangspunt

Het buitengebied is voor veel mensen ook een woon- en/of werkgebied. Ten aanzien van bedrijvigheid in het buitengebied is het van belang dat het karakter van het buitengebied gehandhaafd blijft. Ontwikkelingen ten aanzien van de bestaande bedrijvigheid die het karakter van het landelijk gebied overstijgen, moeten daarom op termijn een plaats krijgen op een bedrijventerrein.

Op dit moment zijn er niet veel reguliere bedrijven gevestigd in het buitengebied. Binnen de kernen is nog voldoende ruimte beschikbaar op industrie- en bedrijventerreinen. Daarom wordt erop gestuurd nieuwe of te verplaatsen bedrijven voornamelijk op dergelijke locaties te huisvesten.

5.5.3 Bestemmingsbeschrijving

De bestaande bedrijven in de dorpen en buurtschappen zijn bestemd als "Bedrijf - 1". Uitgangspunt is dat bedrijven met milieucategorieën 1 en 2 algemeen zijn toegestaan. Bedrijven uit deze categorieën leveren geen belemmeringen op voor omliggende functies. Dat zijn lichte vormen van bedrijvigheid die algemeen passend en aanvaardbaar worden geacht voor de vestiging in het buitengebied. De lijst is gebaseerd op de handreiking Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Bestaande bedrijven uit een hogere milieucategorie hebben een specifieke aanduiding waardoor de bestaande bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend. Bij eventuele bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing zijn echter alleen bedrijfsactiviteiten uit de algemeen toegestane categorieën (dus 1 en 2) of een zelfde bedrijvigheid toegestaan. Op deze manier wordt voorkomen dat in het plangebied onaanvaardbare milieuhinder en bedrijfsvestiging zal ontstaan.

5.5.4 Bouwregels

In de bouwregels is aangegeven wat er binnen het bestemmingsvlak gebouwd mag worden (zie artikel 5.2 Bouwregels). Hieronder volgt een toelichting op een aantal bouwregels.

De bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Daarmee is de situering en de oppervlakte van de bebouwing vastgelegd.

De bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 zijn. Daarmee is de maximale inhoud van de bedrijfswoning bepaald.

5.5.5 Afwijken van de bouwregels

Artikel 5.3.1 Dakhelling verbindingsdelen

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning toe te staan dat de minimale dakhelling van bedrijfsgebouwen over een oppervlakte van ten hoogste 100 m² wordt verlaagd tot ten minste 0º. Dit wordt alleen toegestaan als er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5.3.2 Ultrakleine en kleine windturbines

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om kleine windturbines toe te staan. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.3 Kleine windturbines.

5.5.6 Specifieke gebruiksregels

In de Specifieke gebruiksregels zijn de activiteiten aangegeven als strijdig als ze niet zijn toegestaan of alleen zijn toegestaan via een omgevingsvergunning, omdat er voorwaarden aan verbonden zijn.

5.5.7 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5.5.1 Vergelijkbare bedrijvigheid

De bedrijven met milieucategorieën 1 en 2 die in de bedrijvenlijst voorkomen die opgenomen is als bijlage bij de regels zijn toegestaan. Het kan voorkomen dat er bedrijven zijn die hierin niet zijn opgenomen, maar qua milieubelasting vergelijkbaar zijn. Er is daarom een mogelijkheid opgenomen om dit soort bedrijven toe te staan met een omgevingsvergunning.

Artikel 5.5 Afwijken van de gebruiksregels (nevenactiviteiten)

De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan: Kleinschalige logiesverstrekking, Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en Mantelzorg De nevenactiviteiten zijn toegelicht in paragraaf 5.48.2 Nevenactiviteiten.

Artikel 5.5.5 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de huisvesting van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten toe te staan. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.4 Huisvesting van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten.

5.5.8 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 5.6.1 Wijziging naar wonen

Als de bedrijfsfunctie is beëindigd dan is er de mogelijkheid opgenomen om met een wijzigingsplan de bestemming te wijzigen naar de bestemming Wonen - 3 (zie paragraaf 5.27 Wonen - 3 (Doarpen)). Hieraan zijn onder andere de volgende voorwaarden aan verbonden: aangrenzende (agrarische) bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en de woonfunctie moet ondergebracht worden in de voormalige bedrijfswoning.

5.6 Bedrijf - 2

De bedrijven die zijn gelegen in het buitengebied, zijn bestemd als Bedrijf - 2.

Bouwregels

In de bouwregels is aangegeven wat er binnen het bestemmingsvlak gebouwd mag worden (zie artikel 6.2 Bouwregels). Hieronder volgt een toelichting op een aantal bouwregels.

Bij de bestemming Bedrijf - 1 (bedrijven in de dorpen en buurtschappen (zie paragraaf 5.5 Bedrijf - 1) moet de bebouwing binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Bij deze bestemming moet de bebouwing binnen het bestemmingsvlak worden gesitueerd. Er is hiermee meer flexibiliteit. De maximale toegestane oppervlakte aan bebouwing is op de verbeelding vastgelegd.

De bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 zijn of de bestaande inhoud moet meer zijn. Daarmee is de maximale inhoud van de bedrijfswoning bepaald.

Specifieke gebruiksregel: instandhoudingsverplichting afschermende beplanting

De afgelopen jaren zijn er voor perceelsgerichte ontwikkelingen bestemmingsplannen opgesteld. Bij een aantal van deze plannen was een voorwaardelijke verplichting opgenomen om op het perceel afschermende beplanting te realiseren. Om ervoor te zorgen dat deze beplanting niet verwijderd, vernield en/of aangetast wordt, is dit aangeduid als "specifieke vorm van waarde - instandhoudingsverplichting" waarbij verwezen wordt voor de invulling naar de betreffende bijlage in de BIJLAGEN BIJ DE REGELS bij de regels.

Afwijken van bouw- en gebruiksregels

Om te kunnen afwijken van bepaalde afmetings- en inrichtingseisen zijn de artikelen 6.3.1 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen en 6.3.2 Afstand bedrijfswoning tot de weg en 6.3.3 Dakhelling verbindingsdelen opgenomen.

Daarnaast zijn de volgende afwijkingen opgenomen: Paardrijbakken, Vergelijkbare bedrijvigheid, Kleinschalige logiesverstrekking, Klein kamperen, Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, Mantelzorg, Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten opgenomen. Deze afwijkingen worden toegelicht in de paragrafen 5.5.5 Afwijken van de bouwregels en 5.5.7 Afwijken van de gebruiksregels.

Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6.6.1 Wijziging naar wonen

Als de bedrijfsfunctie is beëindigd dan is er de mogelijkheid opgenomen om met een wijzigingsplan de bestemming te wijzigen naar de bestemming Wonen - 4 of Wonen - Voormalige boerderijpanden (zie de paragrafen 5.28 Wonen - 4 en 5.30 Wonen - Voormalige boerderijpanden). Hieraan zijn onder andere de volgende voorwaarden aan verbonden: aangrenzende (agrarische) bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en de woonfunctie moet ondergebracht worden in de voormalige bedrijfswoning.

5.7 Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf

5.7.1 Toelichting bestemmingen

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

5.7.2 Bestemmingsbeschrijving

In het plangebied komen enkele agrarische loonbedrijven voor. Dit zijn geen agrarische bedrijven. Wel is sprake van bedrijvigheid die ondersteunend is aan de agrarische sector. De agrarische loonbedrijven zijn daarom apart bestemd als "Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf". Het betreft hier loonbedrijven, al dan niet gecombineerd met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

Kleinschalige vormen van energie

Winning van energie uit bronnen zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte die kleinschalig en perceelsgebonden zijn en waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden zijn bij recht toegestaan. Kleine windturbines zijn alleen bij bedrijven gelegen binnen de bebouwde kom bij afwijking mogelijk (zie paragraaf 5.7.4 Afwijken van de bouwregels).

5.7.3 Bouwregels

In de bouwregels is aangegeven wat er gebouwd mag worden binnen het bestemmingsvlak (zie artikel 7.2 Bouwregels). De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen die gerealiseerd mag worden, is op de verbeelding aangegeven.

De bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 zijn. Daarmee is de maximale inhoud van de bedrijfswoning bepaald.

Eén bedrijfsgebouw mag niet groter zijn dan 1.000 m2. Hiermee wordt voorkomen dat er bedrijfsgebouwen worden gerealiseerd van meer dan 1.000 m2 zonder dat geëist kan worden dat het gebouw landschappelijk goed wordt ingepast (zie artikel 7.3.1 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen). Daarnaast mag de totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen maximaal 2.500 m2 zijn.

5.7.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 7.3.1 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Als een agrariër een bedrijfsgebouw wil realiseren dat groter is dan op de verbeelding is aangegeven dan kan dit mogelijk worden gemaakt met een omgevingsvergunning tot een maximum van 2500 m2. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Onder meer moet het geheel landschappelijk goed ingepast worden. Dit moet worden aangetoond met een erfinrichtingsplan (zie paragraaf 5.1.5 Beeldkwaliteitplan) en een lichtplan.

Artikel 7.3.2 Afstand bedrijfswoning tot de weg

Het kan voorkomen dat het wenselijk is dat de bedrijfswoning dichter naar de weg wordt gebouwd. Als dit het geval is dan kan dit geregeld worden met een omgevingsvergunning. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Onder meer mag de geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde.

Artikel 7.3.3 Dakhelling verbindingsdelen

Met een omgevingsvergunning kan worden toegestaan dat de minimale dakhelling van bedrijfsgebouwen over een oppervlakte van ten hoogste 100 m² wordt verlaagd tot ten minste 0º. Dit wordt alleen toegestaan als er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7.3.4 Paardrijbakken

Paardrijbakken kunnen toegestaan worden met een omgevingsvergunning. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.1 Paardrijbakken.

Artikel 7.3.5 Kleine windturbines

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om kleine windturbines bij bedrijven gelegen binnen de bebouwde kom toe te staan. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.3 Kleine windturbines.

5.7.5 Specifieke gebruiksregels

In de Specifieke gebruiksregels is aangegeven wat als strijdig gebruik wordt gezien, omdat het niet is toegestaan of dat het alleen is toegestaan via een afwijking, omdat het wenselijk is om voorwaarden aan de ontwikkeling te stellen.

5.7.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7.5 Afwijken van de gebruiksregels (nevenactiviteiten)

Ook hier zijn de volgende neven-activiteiten toegestaan: Kleinschalige logiesverstrekking, Klein kamperen, Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en Mantelzorg en daarnaast Paardrijbakken. De nevenactiviteiten zijn toegelicht in paragraaf 5.48.2 Nevenactiviteiten en paardrijbakken in paragraaf 5.48.1 Paardrijbakken.

Daarnaast is in artikel 7.5.5 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten als afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.4 Huisvesting van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten.

5.7.7 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 7.6.1 Wijzigen naar agrarisch

Als een agrarisch loonbedrijf stopt dan kan de bestemming gewijzigd worden naar agrarisch zodat er een grondgebonden agrarisch bedrijf gerealiseerd kan worden. De gebouwen ten behoeve van een loonbedrijf zijn in principe geschikt om gebruikt te worden voor een agrarisch bedrijf. De wijziging naar agrarisch is wel aan voorwaarden verbonden.

Artikel 7.6.2 Wijziging naar wonen

Als de bedrijfsfunctie beëindigd is dan kan de bestemming gewijzigd worden naar wonen. In paragraaf 5.49 Wijzigingsbevoegdheid functieverandering (meerdere bestemmingen) is dit toegelicht. Wijziging met compensatie en naar andere functies is niet toegestaan. De gebouwen zijn hier vaak niet geschikt voor.

5.8 Bedrijf - Delfstof-/energiewinning

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven .

Het gasontvangstation boven Blije is bestemd als "Bedrijf - Delfstof-/energiewinning". Hiermee is de functie passend bestemd.

5.9 Bedrijf - Nutsvoorziening

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De bestaande nutsvoorzieningen, zoals de grotere, niet vergunningvrije, elektriciteitshuisjes of gemalen en afsluiterschema's in de gastransportleidingen, zijn apart bestemd als "Bedrijf - Nutsvoorziening". De bebouwing is afgestemd op de huidige situatie.

5.10 Bos

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

Enkele kleine bospercelen zijn bestemd als "Bos". Er mogen geen gebouwen gerealiseerd worden op deze gronden en ook geen wegen worden aangelegd.

Er is een omgevingsvergunningenstelsel voor werkzaamheden, zoals het verwijderen van bomen, opgenomen zodat dit niet zonder toestemming mag gebeuren.

5.11 Groen

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De bestemming is toegepast op die openbare gebieden waar het groene karakter van structurele waarde is voor de uitstraling van het gebied en waar niet gebouwd mag worden. Ook groenstroken die een bufferfunctie of afschermende functie vervullen zijn onder deze bestemming gebracht.

De in het plangebied voorkomende (openbare) groenvoorzieningen en bepaalde gebieden met natuurwaarden (zie paragraaf 4.9 Ecologie) zijn met de bestemming "Groen" vastgelegd. Daarnaast is hieraan ondergeschikt ook nog het volgende mogelijk: extensief agrarisch medegebruik, sport- en speelvoorzieningen, waterlopen, nutsvoorzieningen en paden. Door het toestaan van deze functies ontstaat flexibiliteit voor het gebruik en de eventuele (her)inrichting van de bedoelde groenvoorzieningen. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.

5.12 Groen - Afschermende erfbeplanting

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De bestemming “5.12 Groen - Afschermende erfbeplanting” voorziet in de landschappelijke inpassing van gebouwen. Het is in eerste instantie de bedoeling dat deze groenstrook de bebouwing op het erf afschermt voor de omwonenden en vanaf het landschap.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de afschermende beplanting te verwijderen als dit vanuit de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf noodzakelijk is of uit het erfinrichtingsplan (zie paragraaf 5.1.5 Beeldkwaliteitplan) blijkt dat de afschermende functie niet gehandhaafd hoeft te blijven.

5.13 Maatschappelijk

5.13.1 Toelichting bestemmingen

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

5.13.2 Bestemmingsomschrijving

De bestaande maatschappelijke voorzieningen in het plangebied, zoals dorpshuizen, hebben de bestemming "Maatschappelijk". Er is binnen de maatschappelijke bestemming een zekere mate van (functionele) flexibiliteit opgenomen, zodat functies onderling uitwisselbaar zijn. Dit houdt in dat bijvoorbeeld in een dorpshuis ook religieuze of medische activiteiten uitgeoefend kunnen worden. De terplogementen in Jannum en de begraafplaats zijn aangeduid zodat deze functies mogelijk zijn binnen de bestemming.

Gebouwen die cultuurhistorisch waardevolle hoofdvormen hebben, zijn aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Op deze manier worden deze waarden beschermd. In paragraaf 4.11 Cultuurhistorie wordt hier nader op ingegaan.

5.13.3 Bouwregels

In de bouwregels is aangegeven wat er binnen het bestemmingsvlak gebouwd mag worden (zie artikel 13.2 Bouwregels). Hieronder volgt een toelichting op een aantal bouwregels.

De bestaande situatie is vastgelegd door bouwvlakken dan wel een bestemmingsvlak met de maximale toegestane oppervlakte op de verbeelding.

5.13.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 13.3.1 Afwijken minimale dakhelling

Als er geen sprake is van een onevenredige afbreuk aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden dan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken dat de minimale dakhelling van de gebouwen wordt verlaagd dan wel de gebouwen geheel of gedeeltelijk van een platte afdekking worden voorzien.

Artikel 13.3.2 Afwijken maatvoeringen waardevolle hoofdvormen

Het kan om woontechnische redenen wenselijk zijn om toch af te wijken van de maatvoeringen en gevelindeling bij karakteristieke boerderijen. Dit kan mogelijk worden gemaakt met een omgevingsvergunning. Voorwaarde is dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestaande hoofdvorm van het cultuurhistorisch waardevolle boerderijpand.

Artikel 13.3.3 Kleine windturbines

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om kleine windturbines bij maatschappelijke voorzieningen binnen de bebouwde kom toe te staan. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.3 Kleine windturbines.

5.13.5 Specifieke gebruiksregels

In de Specifieke gebruiksregels zijn de activiteiten aangegeven als strijdig als ze niet zijn toegestaan.

5.13.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

Het uitvoeren van werkzaamheden die gevolgen hebben voor het behoud van de waardevolle hoofdvorm van een karakteristieke boerderij is onder een plicht van een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gebracht. Deze werkzaamheden worden alleen toegestaan wanneer de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat de boerderij niet meer (her)gebruikt kan worden of als het gaat om delen van een gebouw die op zichzelf niet karakteristiek zijn en waarbij door verwijdering daarvan de waardevolle hoofdvorm of de karakteristieke waarden van het gebouw niet onevenredig wordt aangetast. Op deze manier wordt behoud van de karakteristieke boerderij beschermd (zie ook paragraaf 4.11 Cultuurhistorie).

5.14 Maatschappelijk - Begraafplaats

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De begraafplaats bij Burdaard is bestemd als "Maatschappelijk - Begraafplaats".

5.15 Molen

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven .

De molens in het plangebied zijn bestemd als "Molen". Met een omgevingsvergunning kan productiegebonden detailhandel toegestaan worden. Producten die in de molen gemaakt worden, mogen dan verkocht worden.

5.16 Natuur

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De gronden waar de natuurfunctie de hoofdfunctie is, hebben de bestemming "Natuur". Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de natuurgebieden is de belangrijkste functie binnen deze bestemming. Extensief agrarisch en extensief dagrecreatie medegebruik is toegestaan.


Om de natuurwaarden te beschermen moet voor een aantal werkzaamheden een omgevingsvergunning worden aangevraagd (zie artikel 16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Het betreft onder andere het afgraven van grond, het aanplanten dan wel verwijderen van bomen en houtgewas, het graven en/of dempen van sloten en het aanleggen van infrastructurele werken, zoals leidingen.

5.17 Recreatie - Verblijfsrecreatie 1

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De uitgangspunten ten aanzien van recreatie is weergegeven in paragraaf 5.48.2.5 Klein kamperen.

Deze bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie 1 heeft betrekking op de recreatieterreinen aan de Zeedijk bij Marrum en de Hikkaarderdyk bij Jislum. Op deze terreinen zijn onder meer kampeerplaatsen, stacaravans en chalets toegestaan. In de regels is bepaald waar welk type recreatievoorziening mag komen en hoeveel. Voor de uitbreiding van het terrein aan de Zeedijk is een inrichtingsschets gemaakt. De uitbreiding mag alleen geschieden volgens deze schets (zie Bijlage 4 Inpassingsplannen bij de regels).

In de bouwregels is aangegeven wat er gebouwd mag worden binnen het bestemmingsvlak (zie artikel 17.2 Bouwregels). De maximale gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen per bestemmingsvlak is weergegeven op de verbeelding. De bestaande situatie is hiermee vastgelegd.

De bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 zijn. Daarmee is de maximale inhoud van de bedrijfswoning bepaald.

De volgende afwijkingsmogelijkheden van de bouwregels zijn opgenomen:

  • artikel 17.3.3 Afstand bedrijfswoning tot de weg: Het kan voorkomen dat het wenselijk is dat de bedrijfswoning dichter naar de weg wordt gebouwd. Als dit het geval is dan kan dit geregeld worden met een omgevingsvergunning. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Onder meer mag de geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
  • artikel 17.3.5 Paardrijbakken: Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om paardrijbakken toe te staan. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.1 Paardrijbakken.

In de Specifieke gebruiksregels is aangegeven welke activiteiten niet zijn toegestaan of alleen zijn toegestaan via afwijking.

Instandhoudingsverplichting afschermende beplanting

Voor het terrein aan de Zeedijk te Marrum is een inrichtingstekening gemaakt. Om ervoor te zorgen dat deze inrichting wordt gerealiseerd en de beplanting niet verwijderd, vernield en/of aangetast wordt, is dit aangeduid als "specifieke vorm van waarde - instandhoudingsverplichting" waarbij verwezen wordt voor de invulling naar de betreffende bijlage in de BIJLAGEN BIJ DE REGELS.

De volgende afwijkingsmogelijkheden van de gebruiksregels zijn opgenomen:

De afwijkingsmogelijkheden zijn toegelicht in de paragrafen 5.48.2 Nevenactiviteiten en 5.48.1 Paardrijbakken.

5.18 Recreatie - Verblijfsrecreatie 2

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven .

De uitgangspunten ten aanzien van recreatie is weergegeven in paragraaf 5.48.2.5 Klein kamperen.

Deze bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie 2 heeft betrekking op het kampeerterrein aan de Mieddyk te Blije. Kanoverhuur, speelvoorzieningen, ondergeschikte lichte horeca en stalling van caravans en landbouwmachines is tevens mogelijk.

In de bouwregels is aangegeven wat er gebouwd mag worden binnen het bestemmingsvlak (zie artikel 18.2 Bouwregels). De maximale gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen per bestemmingsvlak is weergegeven op de verbeelding. De bestaande situatie is hiermee vastgelegd.

De bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 zijn. Daarmee is de maximale inhoud van de bedrijfswoning bepaald.

De volgende afwijkingsmogelijkheden van de bouwregels zijn opgenomen:

In de Specifieke gebruiksregels is aangegeven welke activiteiten niet zijn toegestaan of alleen zijn toegestaan via afwijking.

Instandhoudingsverplichting afschermende beplanting

Voor het perceel en het kampeerterrein is een inrichtingstekening gemaakt. Om ervoor te zorgen dat deze inrichting wordt gerealiseerd en de beplanting niet verwijderd, vernield en/of aangetast wordt, is dit aangeduid als "specifieke vorm van waarde - instandhoudingsverplichting" waarbij verwezen wordt voor de invulling naar de betreffende bijlage in de BIJLAGEN BIJ DE REGELS.

De volgende afwijkingsmogelijkheden van de gebruiksregels zijn opgenomen:

De afwijkingsmogelijkheden zijn toegelicht in de paragrafen 5.48.2 Nevenactiviteiten en 5.48.4 Huisvesting van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten.

5.19 Sport - Manege

5.19.1 Toelichting bestemmingen

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

5.19.2 Bestemmingsomschrijving

Bestaande maneges hebben de bestemming "Sport - Manege". Maneges en paardenrecreatieverblijven worden beschouwd als toeristisch-recreatieve, publiekstrekkende bedrijven (zie paragraaf 5.3.3 Bestemmingsomschrijving). Omdat er bij maneges sprake is van een functie die relatief veel publiek aantrekt, zijn deze apart bestemd. Ook hebben maneges veelal een grotere oppervlakte aan bebouwing dan agrarische bedrijven en de gebruiksgerichte paardenhouderijen. Het perceel is voorzien van een aanduiding voor campers op grond waarvan het is toegelaten campers te plaatsen ten behoeve van recreatieve overnachtingen.

Aangezien maneges geen directe binding hebben met het buitengebied, is het niet direct gewenst dat er nieuwe bijkomen. Er is daarom geen mogelijkheid opgenomen om via een wijzigingsbevoegdheid nieuwe maneges toe te staan. Als er zich een initiatief aandient dan zal dit via een aparte planologische procedure verlopen. Uitzondering hierop is als er sprake is van vrijkomende agrarische bebouwing. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in de bestemming Agrarisch (artikel 3.7.13 Wijzigen ten behoeve van functieverandering); zie voor toelichting paragraaf 5.49 Wijzigingsbevoegdheid functieverandering (meerdere bestemmingen)).

5.19.3 Bouwregels

In de bouwregels is aangegeven wat er binnen het bestemmingsvlak gebouwd mag worden (zie artikel 19.2 Bouwregels). Hieronder volgt een toelichting op een aantal bouwregels.

De oppervlakte die bebouwd mag worden, staat op de verbeelding weergegeven. Hierbij is er enige ontwikkelingsruimte.

Een bedrijfsgebouw mag bij recht niet groter zijn dan 1.000 m2 tenzij de bestaande oppervlakte meer is. Hiermee wordt voorkomen dat er grootschalige bedrijfsgebouwen worden gerealiseerd zonder dat geëist kan worden dat het gebouw landschappelijk goed wordt ingepast (zie paragraaf 19.3 Afwijken van de bouwregels).

De bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 zijn. Daarmee is de maximale inhoud van de bedrijfswoning bepaald.

5.19.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 19.3.1 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Als de ondernemer een bedrijfsgebouw wil realiseren dat groter is dan 1.000 m2 dan kan dit mogelijk worden gemaakt met een omgevingsvergunning. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Onder meer moet het geheel landschappelijk goed ingepast worden. Dit moet worden aangetoond met een erfinrichtingsplan (zie paragraaf 5.1.5 Beeldkwaliteitplan) en een lichtplan.

Artikel 19.3.2 Afstand bedrijfswoning tot de weg

Het kan voorkomen dat het wenselijk is dat de bedrijfswoning dichter naar de weg wordt gebouwd. Als dit het geval is dan kan dit geregeld worden met een omgevingsvergunning. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Onder meer mag de geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde.

5.19.5 Specifieke gebruiksregels

In de Specifieke gebruiksregels is aangegeven welke activiteiten niet zijn toegestaan of alleen zijn toegestaan via afwijking. Ondergeschikte horeca tot 50 m2 is toegestaan. Dit is in de vorm van een kantine.

5.19.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 19.5 Afwijken van de gebruiksregels (nevenactiviteiten)

De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan: Kleinschalige logiesverstrekking, Klein kamperen, Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en Mantelzorg. De nevenactiviteiten zijn toegelicht in paragraaf 5.48.2 Nevenactiviteiten.

Artikel 19.5.5 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de huisvesting van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten toe te staan. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.4 Huisvesting van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten.

5.19.7 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 19.6.1 Wijzigen naar agrarisch

De bestemming kan gewijzigd worden naar Agrarisch ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf. De gebouwen ten behoeve van een manege zijn in principe geschikt om gebruikt te worden voor een agrarisch bedrijf. De wijziging naar agrarisch is wel aan voorwaarden verbonden.

Artikel 19.6.2 Wijziging naar gebruiksgerichte paardenhouderij

Ook kan de bestemming gewijzigd worden naar een gebruiksgerichte paardenhouderij. De gebouwen zijn hier geschikt voor. Ook deze wijziging is aan voorwaarden verbonden. Onder meer moet het aansluiten op bestaand stedelijk gebied.

Artikel 19.6.3 Wijziging naar wonen

Als de manege is beëindigd dan kan de bestemming gewijzigd worden naar wonen. In paragraaf 5.49 Wijzigingsbevoegdheid functieverandering (meerdere bestemmingen) is dit toegelicht. Wijziging met compensatie en naar andere functies is niet toegestaan. De oppervlaktes van de (storende) bebouwing is te klein om te kunnen compenseren. Daarnaast zijn de bedrijfsgebouwen vaak niet geschikt voor andere functies.

5.20 Sport - Sportvelden

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De sportvelden bij Reitsum hebben de bestemming "Sport - Sportvelden". Voor lichtmasten en ballenvangers is, gezien de afwijkende hoogte, een aparte maatvoering opgenomen.

5.21 Tuin

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De tuin van Harstastate en de gronden die aansluiten op de tot de bestemming "Wonen - 3" bestemde gronden als ze gelegen zijn tussen de woonhuizen en een verkeersbestemming, zijn bestemd als "Tuin". In een aantal gevallen zijn ook de gronden gelegen aan de achter- en aan de zijkant van de woningen bestemd als "Tuin". Op deze gronden mogen geen gebouwen gerealiseerd worden. Tevens is voor de tuin van Harstastate voor bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist.

5.22 Verkeer

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

Onder de bestemming "Verkeer" zijn de bestaande openbare wegen in het buitengebied gebracht. Het zijn wegen waar de doorgaande verkeersfunctie voorop staat. Bruggen, dammen of duikers, sloten, bermen en beplanting, parkeervoorzieningen vallen ook onder deze bestemming. Langs een aantal wegen komt waardevolle laan- en wegbeplanting voor (zie ook paragraaf 4.11 Cultuurhistorie). Waar dit het geval is, is dit aangeduid om zo ervoor te zorgen dat ze behouden blijven of eventueel hersteld kunnen worden.

Het aantal rijstroken is vastgelegd. Daarmee ligt de weg vast. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat door een verandering aan de weg de geluidbelasting op gevels van geluidsgevoelige functies kan veranderen.

Voor het plaatsen van verkeerslichten, verkeersborden en dergelijke is geen omgevingsvergunning nodig. Hiervoor is dus geen regeling opgenomen.

5.23 Verkeer - Fiets- en voetpaden

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

In het plangebied komt een aantal vrijliggende fiets- en voetpaden voor. Daar waar deze geen deel uitmaken van een andere weg, bijvoorbeeld naast een doorgaande autoweg, zijn deze apart bestemd met de bestemming "Verkeer - Fiets- en voetpaden". Naast fiets- en voetpaden, zijn kaden, dijken, bruggen en andere bouwwerken ten behoeve van fietspaden mogelijk gemaakt. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Door de paden apart te bestemmen, is de huidige situatie vastgelegd. Het algemeen toestaan van dergelijke paden binnen alle bestemmingen is, vanwege bijvoorbeeld de landschappelijke en natuurlijke invloed, niet wenselijk.

5.24 Verkeer - Openbaar erf

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

Onder de bestemming "Verkeer" zijn de bestaande openbare wegen in het buitengebied gebracht die een doorgaande verkeersfunctie hebben. De overige wegen zijn bestemd als "Verkeer - Openbaar erf". Deze wegen kunnen tevens een cultuurhistorische waarde hebben. Er is daarom een omgevingsvergunning nodig voor het wijzigen van het type wegverharding. De vergunning wordt alleen verleend als er geen sprake is van aantasting van de cultuurhistorische waarde. Daarnaast is waardevolle laan- en wegbeplanting aangeduid.

5.25 Water

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De hoofdwatergangen met een belangrijke waterfunctie (bijvoorbeeld voor de afwatering) zijn vastgelegd. Ook watergangen met een belangrijke landschappelijke functie hebben de bestemming "Water". Waterlopen die natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden hebben of een functie ten aanzien van de wateraanvoer en -afvoer en de waterberging, zijn specifiek aangeduid als waardevol.

Gezien de functie die bepaalde watergangen hebben voor de recreatievaart, moeten de bruggen minimaal 2,50 m hoog zijn (zie artikel 25.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde).

Met een omgevingsvergunning kan toegestaan worden dat de afmetingen van de aanleggelegenheden, steigers, walbeschoeiingen wordt gewijzigd dan wel dat er nieuwe worden aangelegd (zie artikel 25.3.2 Aanleggelegenheden, steigers, walbeschoeiingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken). Hierbij wordt getoetst of er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van het water voor de recreatievaart, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

In de Specifieke gebruiksregels is aangegeven dat permanente ligplaatsen voor vaartuigen en/of woonschepen niet zijn toegestaan met uitzondering als deze zijn aangeduid waarbij voorwaarden gelden. Hiermee wordt de functie die deze wateren hebben, niet belemmerd.

5.26 Water - Waterkering

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De dijk langs de Waddenkust heeft de bestemming "Water - Waterkering". De waterkerende functie staat voorop. Daarnaast speelt het behoud van de cultuurhistorische waarde. Agrarisch en recreatief medegebruik zijn toegestaan, voor zover de functies niet in strijd zijn met de hoofdfunctie.

Op of in deze gronden zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

De bescherming van de waterkerende functie van de dijk wordt via andere regelgeving geregeld en hoeft dus niet extra in dit bestemmingsplan beschermd te worden. Er is alleen onder meer in de Specifieke gebruiksregels opgenomen dat de dijk niet mag worden afgegraven.

5.27 Wonen - 3 (Doarpen)

5.27.1 Toelichting bestemmingen

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

5.27.2 Algemeen uitgangspunt

Hoofduitgangspunt ten aanzien van wonen is dat deze functie primair in dorpen of bebouwingsconcentraties dient plaats te vinden, conform de provinciale Verordening Romte Fryslân. Mede vanuit landschappelijk oogpunt is een toename van burgerwoningen in het buitengebied niet gewenst met uitzondering van woningen in het kader van vrijkomende agrarische bebouwing. Daarnaast kunnen burgerwoningen een belemmering vormen voor de basisfunctie van het landelijk gebied, te weten de landbouw. Het beleid is dan ook gericht op de bestaande woningen in het buitengebied.

Er zijn verschillende woonbestemmingen voor de bestaande woningen. De verschillen hebben te maken met de type woningen. Per woonbestemming is dit aangegeven.

5.27.3 Bestemmingsbeschrijving

De woonbestemmingen hebben betrekking op de bestaande woonhuizen met hun aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Bijbehorende tuinen, erven en terreinen zijn ook onder deze bestemming gebracht.

De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep: een (vrij) beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat gericht is op het verlenen van diensten. Voor de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep is in de regels een aantal criteria opgenomen.

De hoofdvorm van cultuurhistorisch waardevolle woonhuizen is specifiek aangeduid om het behoud hiervan te beschermen. In paragraaf 4.11 Cultuurhistorie wordt hier nader op ingegaan.

5.27.4 Bouwregels

Algemeen

Binnen de bouwregels voor deze bestemming is in ruimtelijke zin onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, dat zijn de woonhuizen, enerzijds en aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen anderzijds. Zo zijn er aan- en uitbouwen en bijgebouwen die ruimtelijk ondergeschikt zijn, maar functioneel deel uitmaken van het hoofdgebouw, zoals een uitbreiding van de woonkamer of een serre. De ondergeschiktheid manifesteert zich in ruimtelijke zin, bijvoorbeeld door een lagere nokhoogte, een terugrooiing, en dergelijke. De oppervlakte van alles wat aan het hoofdgebouw is aangebouwd mag niet groter zijn dan 100 m2. Daarnaast mag de gezamenlijke oppervlakte niet groter zijn dan 50% van het bouwperceel.

Wonen - 3 (Doarpen)

De woningen in de dorpen zijn bestemd als 'Wonen - 3'. In de bouwregels is aangegeven wat er binnen het bouwvlak gebouwd mag worden (zie artikel 28.2 Bouwregels). Het hoofdgebouw moet binnen het bouwvlak gerealiseerd worden. Hiermee is de ligging en de oppervlakte van het hoofdgebouw vastgelegd. De goothoogte is maximaal 4 meter en de bouwhoogte 9 meter. Deze bestemming is zoveel mogelijk afgestemd op de woonbestemming in het bestemmingsplan Grote dorpen.

5.27.5 Afwijken van de bouwregels

Artikel 28.3 Afwijken van de bouwregels (afmetingen)

In voorkomende gevallen kunnen bouwplannen niet binnen de gestelde afmetingen passen. Daarom is voor het vergroten van een aantal maatvoeringen en oppervlaktes een afwijkingsbevoegdheid opgenomen (zie artikel 28.3 Afwijken van de bouwregels). Specifiek is ten behoeve van het vergroten van de woonruimte van een klein woonhuis een afwijking opgenomen dat niet voldaan hoeft te worden aan de vereiste ondergeschiktheid van aan- en uitbouwen en bijgebouwen qua afmetingen aan het hoofdgebouw. Hierdoor is het mogelijk om de woonruimte te vergroten waarbij het kleine woonhuis behouden blijft. Er moet hierbij wel sprake zijn van een architectonisch hoogwaardig bouwplan waarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden van het kleine woonhuis.

Uitgangspunt voor het toepassen van de afwijkingen is wel dat er geen afbreuk gedaan wordt aan de landschappelijke waarden en dat gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet beperkt mag worden.

Artikel 28.3.7 Ultrakleine en kleine windturbines

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om kleine windturbines toe te staan. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.3 Kleine windturbines.

5.27.6 Specifieke gebruiksregels

In de Specifieke gebruiksregels is aangegeven welke activiteiten niet zijn toegestaan of alleen zijn toegestaan via afwijking. Detailhandel is niet bij recht toegestaan bij de woningen in de kleine dorpen en buurtschappen, maar kan met een omgevingsvergunning worden toegestaan (zie paragraaf 5.27.7 Afwijken van de gebruiksregels).

5.27.7 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 28.5 Afwijken van de gebruiksregels (nevenactiviteiten)

De volgende nevenactiviteiten kunnen met een omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt: Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, Kleinschalige logiesverstrekking, Klein kamperen en Mantelzorg. De nevenactiviteiten zijn toegelicht in paragraaf 5.48.2 Nevenactiviteiten. Productiegebonden detailhandel is niet toegestaan. Paardrijbakken zijn niet toegestaan gezien de ruimtelijke impact overlast die dit kan veroorzaken in de dorpen en buurtschappen voor de woonomgeving.

Artikel 28.5.5 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de huisvesting van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten toe te staan. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.4 Huisvesting van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten.

5.27.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

Het (gedeeltelijk) verwijderen van de waardevolle hoofdvorm van een karakteristiek woonhuis is onder een plicht van een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gebracht. Dit is alleen mogelijk met een omgevingsvergunning wanneer de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat het woonhuis niet meer (her)gebruikt kan worden of als het gaat om delen van het woonhuis die niet waardevol zijn en bij verwijdering van die delen de karakteristiek van het woonhuis niet wordt aangetast. Op deze manier wordt behoud van de karakteristieke boerderij beschermd (zie ook paragraaf 4.11 Cultuurhistorie).

5.28 Wonen - 4

5.28.1 Toelichting bestemmingen

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

5.28.2 Algemeen uitgangspunt

Het algemene uitgangspunt is beschreven onder de bestemming Wonen - 3 (Doarpen) in paragraaf 5.27.2 Algemeen uitgangspunt.

5.28.3 Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is beschreven onder de bestemming Wonen - 3 (Doarpen) in paragraaf 5.27.3 Bestemmingsbeschrijving.

Nevenactiviteiten zijn niet zonder meer toegestaan binnen de bestemming (zie paragraaf 5.28.7 Afwijken van de gebruiksregels). De bestaande nevenactiviteiten zijn daarom aangeduid.


Plattelandswoning

De Tweede Kamer heeft het voorstel om de zogeheten plattelandswoning in te voeren, aangenomen.

Het gaat om woningen waarbij het agrarisch bedrijf blijft functioneren, maar de eerste of tweede bedrijfswoning door een derde wordt bewoond. De Wet Plattelandswoning heeft geen betrekking op voormalige agrarische bedrijven of ruimte-voor-ruimtesituaties. Dan is immers geen sprake meer van een agrarisch bedrijf.

Er heeft een inventarisatie plaatsgevonden en de woningen die hiervoor in aanmerking komen, hebben een specifieke regeling gekregen in dit bestemmingsplan.
 

5.28.4 Bouwregels

De algemene toelichting op de bouwregels is opgenomen in de bestemming Wonen - 3 (Doarpen) in paragraaf 5.27.4 Bouwregels.

De verspreid liggende burgerwoningen in het buitengebied zijn bestemd als 'Wonen - 4'. In de bouwregels is aangegeven wat er binnen het bestemmingsvlak gebouwd mag worden (zie artikel 29.2 Bouwregels). In tegenstelling tot de bestemming Wonen - 3 is geen bouwvlak opgenomen. De situering van de woning is hiermee niet exact vastgelegd op het perceel en kent hiermee enige flexibiliteit. De woning mag maximaal 750 m3 zijn. Daarmee is de maximale omvang van de woning bepaald. De goothoogte mag maximaal 4,00 meter zijn, de bouwhoogte 10 meter en de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60º.

5.28.5 Afwijken van de bouwregels

Artikel 29.3 Afwijken van de bouwregels (afmetingen)

In voorkomende gevallen kunnen bouwplannen niet binnen de gestelde afmetingen passen. Daarom is voor het vergroten van een aantal maatvoeringen en oppervlaktes van aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen een afwijkingsbevoegdheid opgenomen (zie artikel 29.3 Afwijken van de bouwregels). Specifiek is ten behoeve van het vergroten van de woonruimte van een klein woonhuis een afwijking opgenomen dat niet voldaan hoeft te worden aan de vereiste ondergeschiktheid van aan- en uitbouwen en bijgebouwen qua afmetingen aan het hoofdgebouw. Hierdoor is het mogelijk om de woonruimte te vergroten waarbij het kleine woonhuis behouden blijft. Er moet hierbij wel sprake zijn van een architectonisch hoogwaardig bouwplan waarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden van het kleine woonhuis.

Uitgangspunt voor het toepassen van deze afwijkingen is wel dat er geen afbreuk gedaan wordt aan de landschappelijke waarden en dat gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet beperkt mag worden.

5.28.6 Specifieke gebruiksregels

In de Specifieke gebruiksregels is aangegeven welke activiteiten niet zijn toegestaan of alleen zijn toegestaan via afwijking.

Eén van de specifieke gebruiksregels is de instandhoudingsverplichting voor afschermende beplanting. De afgelopen jaren zijn er voor perceelsgerichte ontwikkeling bestemmingsplannen opgesteld. Bij een aantal van deze plannen was een voorwaardelijke verplichting opgenomen om op het perceel afschermende beplanting te realiseren. Om ervoor te zorgen dat deze beplanting niet verwijderd, vernield en/of aangetast wordt, is dit aangeduid als "specifieke vorm van waarde - instandhoudingsverplichting" waarbij verwezen wordt voor de invulling naar de betreffende bijlage in de BIJLAGEN BIJ DE REGELS bij de regels.

5.28.7 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 29.5 Afwijken van de gebruiksregels (nevenactiviteiten)

De volgende nevenactiviteiten kunnen met een omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt: Mantelzorg, Kleinschalige logiesverstrekking en Klein kamperen, Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en daarnaast Paardrijbakken. De nevenactiviteiten zijn toegelicht in paragraaf 5.48.2 Nevenactiviteiten en paardrijbakken in paragraaf 5.48.1 Paardrijbakken. Productiegebonden detailhandel is niet toegestaan.

Artikel 29.5.5 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de huisvesting van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten toe te staan. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.4 Huisvesting van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten.

5.28.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 29.6.1 Woningsplitsing

De woonhuizen die bestemd zijn als 'Wonen - 4' hebben vaak een zodanige omvang dat splitsing in twee woningen mogelijk is. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hieraan zijn wel voorwaarden verbonden. Onder meer moet het hoofdgebouw voor de splitsing minimaal 300 m2 zijn, mogen er niet meer dan 2 woningen worden gerealiseerd en moet het passen binnen het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente.

5.29 Wonen - Landgoed

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De gebouwen van Harstastate zijn bestemd als 'Wonen - Landgoed'. De tuin is specifiek bestemd als 'Tuin'. In de bouwregels (zie artikel 30.2 Bouwregels) is vastgelegd dat als hoofdgebouw uitsluitend één woonhuis mag worden gebouwd en dat dit binnen het bouwvlak moet. De bestaande situatie is hiermee vastgelegd. Er mag maximaal 1 woning gerealiseerd worden binnen het hoofdgebouw.

Om er voor te zorgen dat de karakteristiek van Harstastate niet worden aangetast is een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen voor het aanbrengen en/of verwijderen van beplanting, het aanleggen van verharde kavel- en perceelontsluitingswegen, het aanleggen van verharde en halfverharde parkeervoorzieningen, het aanleggen van fiets-, voet- en ruiterpaden, het graven en dempen van sloten en andere watergangen en het aanleggen van recreatieve voorzieningen.

5.30 Wonen - Voormalige boerderijpanden

5.30.1 Toelichting bestemmingen

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

5.30.2 Algemeen uitgangspunt

Het algemene uitgangspunt is beschreven onder de bestemming Wonen - 3 (Doarpen) in paragraaf 5.27.2 Algemeen uitgangspunt.

5.30.3 Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is beschreven onder de bestemming Wonen - 3 (Doarpen) in paragraaf 5.27.3 Bestemmingsbeschrijving. Specifiek in de bestemmingsomschrijving is aangegeven dat de bestemming gericht is op het behoud van voormalige boerderijpanden. De oppervlaktes van deze panden zijn groter dan bij de 'reguliere' woonbestemmingen en passen daarom niet binnen deze bestemmingen. Tevens is het wenselijk de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van de panden te behouden.

Een aantal specifieke bestaande functies passen niet binnen de bestemming en zijn daarom aangeduid zodat ze wel mogelijk zijn.

5.30.4 Bouwregels

De algemene toelichting op de bouwregels is opgenomen in de bestemming Wonen - 3 (Doarpen) in paragraaf 5.27.4 Bouwregels.

De voormalige boerderijen zijn specifiek bestemd als "Wonen - Voormalige boerderijpanden". In de bouwregels is aangegeven wat er binnen het bouwvlak gebouwd mag worden (zie artikel 31.2 Bouwregels). Er is een strak bouwvlak om de hoofdvorm van het voormalige boerderijpand gelegd. Het hoofdgebouw moet binnen het bouwvlak gerealiseerd worden. Hiermee is de ligging en de oppervlakte van het hoofdgebouw vastgelegd. De goothoogte en dakhelling van een voormalig boerderijpand is ten minste en ten hoogste de bestaande goothoogte en dakhelling. De karakteristiek van de boerderijen wordt hiermee beschermd.

5.30.5 Afwijken van de bouwregels

Artikel 31.3.1 Ondergeschikte functie bij het wonen

In deze bestemming is de afwijkingsmogelijkheid opgenomen om een nevenactiviteit toe te staan in de vorm van een ondergeschikte functie. De mogelijke functies zijn toegelicht in paragraaf 5.3.5 Afwijken van de bouwregels. Er zijn wel voorwaarden aan verbonden. De oppervlakte die hier aan besteed mag worden, is beperkt. Er zijn tevens gebruiksvoorwaarden opgenomen (zie paragraaf 5.30.6 Afwijken van de gebruiksregels).

Artikel 31.3.2 Bouwen buiten bouwvlak

Het kan wenselijk zijn dat het hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, als gevolg van een kleine uitbreiding of omdat dit een verbetering betekent voor het woon- en leefklimaat van de bewoners of de omgeving. Er mag echter geen wijziging optreden in de bestaande hoofdvorm van het hoofdgebouw en de bestaande nokrichting moet worden aangehouden.

Artikel 31.3.3 Afwijken bestaande maatvoering 1

Artikel 31.3.4 Afwijken bestaande maatvoering 2

Het kan vanuit architectonisch oogpunt of vanuit bouwtechnische redenen wenselijk zijn dat wordt afgeweken van de maatvoeringen van een voormalig boerderijpand. Dit kan worden toegestaan met een omgevingsvergunning. Hieraan zijn voorwaarden verbonden.

Artikel 31.3.5 Situering aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Het kan wenselijk zijn dat een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping minder dan 3,50 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) dan wel het verlengde daarvan wordt gebouwd. Dit kan worden toegestaan met een omgevingsvergunning. Hieraan zijn wel voorwaarden verbonden.

Artikel 31.3.6 Afstand tot de zijdelingse perceelgrens

Het kan voorkomen dat het wenselijk is dat dichter bij de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd. Dit kan worden toegestaan met een omgevingsvergunning. Hieraan zijn wel voorwaarden verbonden.

Artikel 31.3.7 Vergroten oppervlakte aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Het kan wenselijk zijn om de oppervlakte van aan- of uitbouwen en dergelijke te vergroten. Met een omgevingsvergunning kan dit worden toegestaan tot maximaal 10% van de oppervlakte van het erf, exclusief de oppervlakte van het hoofdgebouw. Hieraan zijn voorwaarden verbonden.

Artikel 31.3.8 Saneringsregeling aan- en uitbouwen bijgebouwen en overkappingen 1

Artikel 31.3.9 Saneringsregeling aan- en uitbouwen bijgebouwen en overkappingen 2

In deze bestemming is een afwijking van de bouwregels opgenomen voor het compenseren van het afbreken van beeldverstorende bebouwing bij woningen. Bij vervanging van de bijgebouwen kan dan gebruik worden gemaakt van een saneringsregeling, waarbij de bijgebouwen op het perceel eenmalig mogen worden vernieuwd. Indien tussen de 250 m2 en 500 m² aan bijgebouwen aanwezig is, mag tot een maximum van 50% van het oppervlak boven de 250 m² worden teruggebouwd. Indien meer dan 500 m² aan bijgebouwen aanwezig is, mag tot een maximum van 20% van het oppervlak boven de 500 m² worden teruggebouwd. De toepassing van deze regeling heeft tot doel te stimuleren dat oude voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt opgeruimd en er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing plaatsvindt. Tevens geldt dat er een verbetering van het aanzicht en/of landschappelijke inpassing plaatsvindt.


Voorbeeld saneringsmethode

Op een terrein waar functieverandering heeft plaatsgevonden van agrarisch bedrijf naar wonen, staat een hoofdgebouw met een oppervlakte van 300 m² en een aantal bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van 800 m². In het algemeen geldt voor bijgebouwen bij een woonfunctie in het buitengebied een maximale oppervlakte van 100 m². Er is dus sprake van 700 m² teveel aan bijgebouw. Bij vervangende nieuwbouw zal 50% van het teveel tussen de 250 m² en 500 m² aan bijgebouw teruggebouwd mogen worden op het terrein, bovenop de oppervlakte die bij recht is toegestaan. Van de oppervlakte boven de 500 m² mag 20% worden teruggebouwd. In totaal zal er dan 100 m² + (50%x400) + (20%x300) = 360 m² aan bijgebouw mogen worden teruggebouwd.
 

Artikel 31.3.10 Paardrijbakken

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om paardrijbakken toe te staan. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.1 Paardrijbakken.

Artikel 31.3.11 Kleine windturbines

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om kleine windturbines bij woonhuizen binnen de bebouwde kom toe te staan. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.3 Kleine windturbines.

5.30.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 31.5.1 Ondergeschikte functie bij het wonen

Naast de voorwaarden ten aanzien van het afwijken van de bouwregels, gelden ook nog een aantal voorwaarden ten aanzien van het gebruik bij een ondergeschikte functie.

Artikel 31.5 Afwijken van de gebruiksregels(nevenactiviteiten)

Naast de neven-activiteiten als ondergeschikte functie zijn Mantelzorg en Klein kamperen toegestaan en daarnaast Paardrijbakken. Mantelzorg en klein kamperen is toegelicht in paragraaf 5.48.2 Nevenactiviteiten en paardrijbakken in paragraaf 5.48.1 Paardrijbakken. Productiegebonden detailhandel is niet toegestaan.

Artikel 31.5.4 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de huisvesting van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten toe te staan. Dit is toegelicht in paragraaf 5.48.4 Huisvesting van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten.

5.30.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

Het (gedeeltelijk) verwijderen van de waardevolle hoofdvorm of karakteristiek van het voormalig boerderijpand is alleen mogelijk met een omgevingsvergunning wanneer de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat het pand niet meer (her)gebruikt kan worden of als het gaat om delen van het pand die niet waardevol zijn en bij verwijdering van die delen de karakteristiek van het pand niet wordt aangetast. Op deze manier wordt behoud van het karakteristieke boerderijpand beschermd (zie ook paragraaf 4.11 Cultuurhistorie).

5.30.8 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 31.7.1 Woningsplitsing

Bepaalde boerderijpanden kunnen gezien hun omvang in aanmerking komen voor woningsplitsing. Op deze wijze blijft het mogelijk om (monumentale) boerderijpanden in stand te houden. Er is daarom een wijzigingsmogelijkheid opgenomen voor het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning. Door middel van het toestaan van meerdere woningen in een dergelijk pand, kunnen de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van het pand worden behouden. Er is een minimale maat opgenomen voor toepassing hiervan. Deze minimale omvang voorkomt dat aanvullende bebouwing nodig is.

Artikel 31.7.2 Wijzigen met compensatie

Bij voormalige woonboerderijen kan het voorkomen dat er nog een grote oppervlakte aan beeldverstorende (bedrijfs)bebouwing aanwezig is. Om te stimuleren dat dit wordt afgebroken is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een woning te realiseren bij voldoende sanering van beeldverstorende bebouwing. De regeling wordt toegelicht in paragraaf 5.49 Wijzigingsbevoegdheid functieverandering (meerdere bestemmingen).

Artikel 31.7.3 Wijzigen naar agrarische bedrijfskavel

Er kan zich de mogelijkheid voordoen dat het perceel weer in gebruik wordt genomen als agrarisch bedrijf. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

5.31 Leiding - Gas

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De dubbelbestemming "Leiding - Gas" heeft betrekking op de in het plangebied voorkomende hoofdgastransportleidingen. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de kaart. Binnen de op de verbeelding aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Dit voorkomt dat er werkzaamheden plaatsvinden, die schade kunnen veroorzaken aan de gasleiding.

5.32 Leiding - Riool

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De persleidingen in het plangebied voor het riool zijn bestemd als "Leiding - Riool". Aan bepaalde werkzaamheden, zoals bepaalde graafwerkzaamheden, is een vergunningenplicht gekoppeld. Hierdoor wordt voorkomen dat leidingen eventueel beschadigd worden. Op deze manier worden de leidingen beschermd.

5.33 Leiding - Water

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De grotere waterleidingen in het plangebied zijn bestemd als "Leiding - Water". Aan bepaalde werkzaamheden, zoals bepaalde graafwerkzaamheden, is een vergunningenplicht gekoppeld. Hierdoor wordt voorkomen dat leidingen eventueel beschadigd worden. Op deze manier worden de leidingen beschermd.

5.34 Waarde - Archeologie

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De terreinen met waardevolle archeologische resten die niet wettelijk beschermd zijn en de gebieden waar de kans groot is dat gronden archeologische resten bevatten, hebben de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" gekregen. In paragraaf 4.10 Archeologie is dit toegelicht. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem waar de ingreep groter is dan 50 m2 en/of dieper dan 0,30 m zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

5.35 Waarde - Archeologisch monument

De wettelijk beschermde archeologische monumenten (streven naar behoud - beschermd) worden beschermd via de Monumentenwet. In de bestemmingsplan hebben deze terreinen tevens de dubbelbestemming "Waarde - Archeologisch monument". Dit heeft een signaleringsfunctie. Voor het bouwen van bouwwerken en het aanleggen van werken en werkzaamheden is een vergunning noodzakelijk. Een aanvraag hiervoor dient bij de gemeente Ferwerderadiel te worden ingediend. Achtergrondinformatie over het aspect archeologie is te vinden in paragraaf 4.10 Archeologie.

5.36 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

Op 27 september 1991 zijn de dorpen Jannum en Hegebeintum aangewezen als beschermd dorpsgezicht.

De redenen voor het aanwijzen van Jannum als beschermd dorpsgezicht zijn de volgende:

  • de terp Jannum, ontstaan als agrarische nederzetting in het noordoostelijke kleigebied van de provincie Friesland, zich in de loop der eeuwen door de vestiging van een beperkte bebouwing, bestaande uit een dorpskerk, een boerderij en enkele woningen, heeft zich ontwikkeld tot een kleinschalig en compact terpdorp;
  • deze historische ontwikkeling is nog goed afleesbaar in de ruimtelijke structuur van het dorp, gevormd door de gedeeltelijk afgegraven terp en de op de kruin daarvan geconcentreerde bebouwing en beplanting;
  • de relatie van de terp met het omringende open en vlakke weidelandschap levert een belangrijke bijdrage aan de historisch - ruimtelijke karakteristiek;
  • het gebied mitsdien een beeld oplevert dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid en zijn ruimtelijke structurele samenhang.

De redenen voor het aanwijzen van Hegebeintum als beschermd dorpsgezicht zijn de volgende:

  • het terpdorp Hegebeintum, dat zich gedurende de periode voor de bedijkingen heeft ontwikkeld tot een van de grootste en hoogste terpen van de provincie Friesland, bezit nog steeds een kenmerkende radiale verkavelingsstructuur rondom het centraal gelegen kerkgebouw;
  • de oorspronkelijke hoogteverschillen komen bijzonder duidelijk tot uiting als gevolg van de gedeeltelijke afgraving van de terp in de jaren rond de laatste eeuwwisselingen en door de visuele relatie met het omringende open landschap;
  • de situering van de, deels historisch waardevolle, bebouwing en de beplanting van het hooggelegen kerkhof ondersteunen de ruimtelijke herkenbaarheid van de karakteristieke terpstructuur ondersteunen;
  • het gebied mitsdien een beeld oplevert dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid en zijn ruimtelijke structurele samenhang.

Om de ruimtelijke opbouw en de karakteristieke ligging van de dorpen in het landschap te beschermen hebben ze de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd dorpsgezicht" gekregen. De waarden die beschermd dienen te worden zijn nader beschreven in de aanwijzingsbesluiten die opgenomen zijn in de bijlagen bij deze toelichting.

5.37 Waarde - Cultuurhistorische waardevolle dorpskern

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

Om de restanten van de voormalige terpen Reitsum, Wânswert, Lichtaard en Ginnum te beschermen hebben deze gronden de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle dorpskern'. Er is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor onder meer het aanleggen en/of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden, het verwijderen of beschadigen van bomen en/of andere houtopstanden en het graven, verbreden en/of dempen van watergangen.

5.38 Waarde - Cultuurhistorische waardevolle lijnen

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De volgende cultuurhistorische waardevolle lijnen zijn bestemd als "Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen": dijken en de voormalige spoorlijn. De dubbelbestemming is gericht op het behoud van de bestaande waarden. Ter behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde mogen er geen gebouwen op de gronden gerealiseerd worden. Tevens is er een plicht van een omgevingsvergunning opgenomen voor onder andere de wijziging van het beloop van de dijken.

De basisbestemming van de voormalige spoorlijn is Agrarisch. Dagrecreatie is in ondergeschikte mate toegestaan. Daarmee is er geen obstakel om spoorfietsen op de route mogelijk te maken. Er is alleen een omgevingsvergunning nodig voor het egaliseren van de grond in het kader van het verharden van de route.

5.39 Waarde - Kreekloop

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De waardevolle kreeklopen zijn tevens bestemd als "Waarde - Kreekloop". Doordat in de specifieke gebruiksregels is aangegeven dat ze niet gedempt of aangetast mogen worden, wordt voorkomen dat ze verdwijnen of aangetast worden en daarmee is de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde beschermd.

5.40 Waarde - Landschap verkaveling

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

De waardevolle voormalige terpjes met bijbehorende radiale structuur zijn onder de bestemming “Waarde - Landschap verkaveling” gebracht om de waarden te beschermen. De gronden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de bijzondere kavelstructuur en kavelsloten. Het dempen en/of graven van sloten (of andere waterlopen) is niet toegestaan. Werken en werkzaamheden kunnen alleen worden toegestaan met een omgevingsvergunning als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gaafheid van het gebied met de bijzondere kavelstructuur en kavelsloten.

5.41 Waarde - Reliëf kwelderwal

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

Om het reliëf van de kwelderwal te behouden, zijn deze bestemd als "Waarde - Reliëf kwelderwal". Alleen met een omgevingsvergunning kan toegestaan worden dat er wordt afgegraven en/of opgehoogd, dan wel dat sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen worden gedempt en/of gegraven. Op deze manier worden de waarden beschermd.

5.42 Waarde - Reliëf terpen en kruinige percelen

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

Om het reliëf van de kruinige percelen te behouden, zijn deze bestemd als "Waarde - Reliëf terpen en kruinige percelen". Alleen met een omgevingsvergunning kan toegestaan worden dat er wordt afgegraven en/of opgehoogd, dan wel dat sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen worden gedempt en/of gegraven. Op deze manier worden de waarden beschermd.

5.43 Waarde - Rijksmonument

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

Rijksmonumenten worden beschermd via de Monumentenwet. In de bestemmingsplan hebben deze terreinen tevens de dubbelbestemming "Waarde - Rijksmonument". Dit heeft een signaleringsfunctie. Voor het bouwen van bouwwerken en het aanleggen van werken en werkzaamheden is een vergunning noodzakelijk. Een aanvraag hiervoor dient bij de gemeente Ferwerderadiel te worden ingediend. Achtergrondinformatie over het aspect cultuurhistorie is te vinden in paragraaf 4.11 Cultuurhistorie.

5.44 Algemene gebruiksregels

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

In de Algemene gebruiksregels is een aantal activiteiten als strijdig gebruik aangegeven.

5.45 Algemene aanduidingsregels

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

In de planregels zijn een aantal Algemene aanduidingsregels opgenomen. De aanduidingsregels worden hieronder behandeld.

5.45.1 Windturbine

De solitaire windturbines zijn apart aangeduid als overige zone - windturbine. In paragraaf 3.5.10 Beleidsnotitie kleine windturbines is het beleid ten aanzien van windturbines weergegeven.

5.45.2 Veiligheidszone - bevi

De risicocontouren van risicovolle inrichtingen die buiten de inrichting vallen (zie paragraaf 4.4 Externe veiligheid), zijn aangeduid als veiligheidszone - bevi. Binnen deze aanduiding mogen er geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn.

5.45.3 Veiligheidszone - lpg

De risicocontouren van lpg-tankstations (zie paragraaf 4.4 Externe veiligheid), zijn aangeduid als veiligheidszone - lpg. Binnen deze aanduiding mogen er geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn.

5.45.4 Vrijwaringszone - dijk

Ten behoeve van de bescherming van de functie van de dijk als waterkering is hieromheen de aanduiding vrijwaringszone - dijk opgenomen die onbebouwd dient te blijven.

5.45.5 Vrijwaringszone - molenbiotoop

Om de waarde en werking van de molens in het plangebied te beschermen, is er rond alle molens de aanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop opgenomen. In de regels zijn voorwaarden gekoppeld waar de gebouwen en andere bouwwerken binnen de aanduiding aan moeten voldoen. Ook is er een regeling opgenomen om hoog opgaande beplanting tegen te gaan. Door een regeling voor de bouwhoogte van de bebouwing in de molenbiotoop op te nemen, wordt de bescherming van de windvang van de molen gewaarborgd. Hier kan, na het inwinnen van advies van molenbeheerder, van worden afgeweken.

5.45.6 vrijwaringszone - radarverstoringsgebied

Om te zorgen voor een goede werking van de radar van de vliegbasis Leeuwarden en de radarpost Wier is de aanduiding vrijwaringszone - radarverstoringsgebied opgenomen. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om hogere bebouwing toe te staan. Dit kan alleen toegestaan worden als uit een beoordeling door de beheerder van de radar is gebleken dat door de bouw van het bouwwerk het radarbeeld van het luchtruim niet ontoelaatbaar wordt verstoord en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de radar.

5.45.7 Vrijwaringszone - recht van afpaling

Om te voorkomen dat de rust in het gebied rondom eendenkooien wordt verstoord is deze aangeduid als vrijwaringszone - recht van afpaling. Hier mogen geen activiteiten plaatsvinden of bouwwerken opgericht worden voor activiteiten die de rust kunnen verstoren.

5.45.8 Vrijwaringszone - vaarweg

Ten behoeve van het beheer en de veiligheid van de vaarwegen is hieromheen de aanduiding vrijwaringszone - vaarweg opgenomen. De gronden die gelegen zijn binnen deze aanduiding moeten onbebouwd blijven.

5.45.9 Vrijwaringszone - weg

Ten behoeve van het beheer en de veiligheid van de wegen is hieromheen de aanduiding vrijwaringszone - weg opgenomen. De gronden die gelegen zijn binnen deze aanduiding moeten onbebouwd blijven.

5.46 Algemene afwijkingsregels

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

In de Algemene afwijkingsregels zijn afwijkingsregels opgenomen die gelden voor meerdere bestemmingen.

5.47 Algemene wijzigingsregels

In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht en in paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven.

In de Algemene wijzigingsregels zijn een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Onder andere zijn de algemene wijzigingsregel opgenomen om een bestemming te wijzigen in de bestemming 'Verkeer - Fiets- en voetpaden' om fietsroutes te stimuleren en "Water" om het recreatieve vaarwegennet te verbeteren om op deze manier kleinschalige dagrecreatie te stimuleren (zie ook paragraaf 5.48.2.5 Klein kamperen). Fietspaden zijn alleen mogelijk als er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke (waaronder de bescherming van weidevogelgebieden), landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden.

5.48 Afwijkingen

In deze paragraaf worden de afwijkingen die in verschillende bestemmingen voorkomen, toegelicht.

5.48.1 Paardrijbakken

In het buitengebied worden (hobbymatig) paarden gehouden. Het gebruik van gebouwen en gronden voor deze activiteit sluit min of meer aan bij het traditionele gebruik van het buitengebied. In de praktijk is gebleken dat met name paardenbakken gevolgen kunnen hebben voor functies in de directe omgeving.

Paardenbakken zijn in het buitengebied in beginsel bij alle bestemmingen waarbinnen wordt gewoond, toegestaan via een afwijking. Hieraan is een aantal voorwaarden gekoppeld om de invloed op de directe omgeving te beperken, waaronder inpasbaarheid in het landschap, verlichting en de invloed op de omgeving. Tot slot moet de paardenbak direct achter de bestaande bebouwing op het eigen perceel van de aanvrager gerealiseerd worden.

5.48.2 Nevenactiviteiten

Binnen verschillende bestemmingen is met een afwijking van het bestemmingsplan een aantal nevenfuncties mogelijk gemaakt. De neven-activiteiten bieden een mogelijkheid tot verbreding van het inkomen van de ondernemer. Dit zorgt ervoor dat het bedrijf blijft bestaan. Het behoud van het bedrijf zorgt ervoor dat de activiteit in het buitengebied blijft en daarmee draagt het bij aan de leefbaarheid van het buitengebied. De nevenactiviteiten zijn tevens mogelijk bij de burgerwoningen in het buitengebied. Dit moet een bijdrage leveren aan de leefbaarheid van het gebied. In deze paragrafen is per functie een omschrijving van de functie met de daarbij gehanteerde uitgangspunten gegeven.

5.48.2.1 Productiegebonden detailhandel

Met productiegebonden detailhandel wordt de verkoop van goederen en producten bedoelt, die ter plaatse vervaardigd en/of gerepareerd worden. Met een afwijking kan deze vorm van detailhandel worden toegestaan. Uitgangspunt is dat deze functie ondergeschikt aan de hoofdfunctie moet blijven. Daarom is in de regels een maximale oppervlakte opgenomen van 10% van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met een maximum oppervlakte van 50 m2.

5.48.2.2 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn activiteiten die uitgeoefend kunnen worden binnen de (bedrijfs)woningen gezien hun aard. Hierbij moet gedacht worden aan een architect, een kapper of een autorijschool. In de BIJLAGEN BIJ DE REGELS bij de regels is weergegeven welke activiteiten met een afwijking toegestaan kunnen worden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Zo mag onder andere de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedragen dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning waarbij de beroepsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen. Hierdoor blijft de activiteit ondergeschikt aan de woonfunctie.

5.48.2.3 (Mantel)zorg

Het beleid ten aanzien van mantelzorg (zie paragraaf 3.5.8 Korte Beleidsnotitie Kangoeroewoningen) is vertaald in de regels door een afwijkingsmogelijkheid hiervoor op te nemen. Met mantelzorg wordt het niet beroepsmatig verlenen van zorg aan een naaste bedoelt. Binnen verschillende bestemmingen wordt (mantel)zorg toegestaan. Hieraan zijn voorwaarden verbonden.

5.48.2.4 Kleinschalige logiesverstrekking

Met de afwijkingsmogelijkheid kan logiesverstrekking binnen (bedrijfs)woningen worden toegestaan met een omgevingsvergunning. Uitgangspunt is dat deze vorm van recreatie ondergeschikt aan de hoofdfunctie blijft en gekoppeld is aan het gebruik van de (bedrijfs)woning of het woonhuis. Daarom zijn in de voorwaarden een aantal criteria opgenomen. Daarnaast mag de logiesverstrekking geen onevenredige invloed hebben op de omgeving en mag (agrarische) bedrijvigheid niet in de ontwikkelingsmogelijkheden beperken. Parkeren moet op het eigen erf geregeld worden of er moeten in de omgeving voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.

5.48.2.5 Klein kamperen

De gemeente zet in op een versterking van het recreatieve aanbod binnen de gemeente. Er liggen vooral kansen op het versterken van het aanbod van kleinschalige recreatieve voorzieningen, zoals logies met ontbijt en kamperen bij de boer. In de gemeente zijn, behoudens het verblijfsrecreatieve terrein te Jislum, geen grootschalige kampeervoorzieningen.

Het beleid ten aanzien van kleinschalig kamperen (zie paragraaf 3.5.5 Kampeerbeleid NOFA+) is in de regels vertaald. Met een omgevingsvergunning kan kleinschalig kamperen (maximaal 25 plaatsen voor kampeermiddelen bij (voormalige) agrarische bedrijven en woonhuizen of bedrijfswoningen met een bijbehorend erf van ten minste 0,5 hectare bij maximaal 15 standplaatsen en 0,75 hectare bij maximaal 25 standplaatsen. De 25 standplaatsen bij woonhuizen zijn alleen toegestaan als het erf qua oppervlakte en ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met een agrarisch perceel. Hier zijn voorwaarden aan verbonden, onder meer dat het landschappelijk wordt ingepast. Tevens mogen er in het plangebied maximaal 20 kampeerterreinen aanwezig zijn.

5.48.3 Kleine windturbines

De toenemende belangstelling voor kleine windturbines aan de productiezijde enerzijds en voor duurzame producten aan de vraagzijde anderzijds, is een positief gegeven en -eveneens in aansluiting op Locale Enerzjy Ferwerderadiel- een reden om beleid te ontwikkelen dat hieraan een positieve impuls geeft. Daarom is de beleidsnotitie (ultra) kleine windturbines opgesteld (zie paragraaf 3.5.10 Beleidsnotitie kleine windturbines).

Eén van de concept beleidsvoorstellen voor kleine turbines in het buitengebied is om pilot(s) te ontwikkelen voor kleine windturbines in het buitengebied met een maximale ashoogte van 15 meter en een, (verhoudingsgewijs) passende rotor (geen maximale afmetingen) waarbij een aantal criteria geldt. Bovenstaande heeft geleid tot het opnemen van een afwijkingsmogelijkheid om met een omgevingsvergunning een kleine windturbine toe te staan. Deze afwijkingsbevoegdheid is beperkt tot de dorpen in het buitengebied. Het plaatsen van kleine windturbines buiten de dorpen is in strijd met het provinciaal beleid en is om die reden niet in het plan opgenomen. Hierbij gelden voorwaarden. Onder andere moet aansluiting worden gezocht bij het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan (zie paragraaf 5.1.5 Beeldkwaliteitplan) zodat de turbine landschappelijk goed wordt ingepast.

5.48.4 Huisvesting van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten

Het huisvestingsbeleid van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten (zie paragraaf 3.5.7 Huisvestingsbeleid arbeidsmigranten) is vertaald in de regels door een afwijkingsmogelijkheid op te nemen om met een omgevingsvergunning tijdelijke huisvesting toe te staan. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Onder andere mag de huisvesting niet plaatsvinden in ruimtes ingericht voor logiesverstrekking en op kleinschalige kampeerterreinen en mag er binnen een straal van 1.000 m ten hoogste één bedrijfswoning of woonhuis voor een dergelijke functie worden gebruikt.

5.49 Wijzigingsbevoegdheid functieverandering (meerdere bestemmingen)

Binnen verschillende bestemmingen is het mogelijk gemaakt om de bestemming te wijzigen ten behoeve van een functieverandering. In deze paragraaf is dit toegelicht met de daarbij gehanteerde uitgangspunten.

Functieverandering van boerderijen in het landelijk gebied komt door de afname van het aantal agrarische bedrijven. Ook willen steeds meer mensen graag in het buitengebied wonen, al dan niet voor de uitoefening van nevenactiviteiten. Het type bedrijvigheid dat in de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen wordt uitgeoefend varieert. Naast vele soorten handel en reparatie van consumentenartikelen zijn er uiteraard veel agrarisch gerelateerde activiteiten. Maar ook andere activiteiten komen voor, zoals: snuisterijwinkels, antiekhandel, fietsenverhuur, verzekeringskantoren, kapsalons, meubelmakerijen, pensions, restaurants en bouwbedrijven. Het gaat vaak om een combinatie van wonen en werken. Ongeveer de helft van de nieuwe ondernemers zijn voormalige agrariërs.

Voor de kwaliteit van de leefomgeving is het van belang dat er functies terugkomen die passen in het landelijk gebied. Ontwikkelingen ten aanzien van bestaande bedrijvigheid die het karakter van het landelijk gebied overstijgen moeten daarom op termijn een plaats krijgen op een bedrijventerrein. Enerzijds zijn er kansen voor een mogelijke kwaliteitsverbetering, bijvoorbeeld wanneer onaantrekkelijke gebouwen worden gesaneerd. Anderzijds biedt het kansen voor nieuwe functies in het landelijk gebied die een nieuwe impuls kunnen geven en zorgt voor nieuwe sociale en economische dragers in het landelijk gebied. Kleinschalige bedrijvigheid of het bewoond blijven van de voormalige bedrijfswoning kan ten goede komen aan de leefbaarheid van een gebied. Tevens kan verrommeling van het landschap worden tegengegaan en verpaupering worden voorkomen. Met een woonfunctie in een voormalige boerderij kan bijvoorbeeld een karakteristieke boerderij worden behouden, blijft het cultuurhistorische karakter bewaard en wordt kapitaalvernietiging tegengegaan. Hiertegenover staat dat een toename van andere functies in het landelijk gebied kan leiden tot een toename van mobiliteit, parkeer- en milieuproblemen en bijvoorbeeld hinder voor omringende agrarische bedrijven.

Bij hergebruik zijn daarom de volgende functies mogelijk:

  • wonen en zorg, met dien verstande dat woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke gebouwen;
  • recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie, restaurants, logies en daarmee vergelijkbare horecavormen;
  • detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het perceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;
  • dienstverlening en niet-industriële bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1, 2 en 3 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;
  • paardenhouderij en manege.

De functieverandering kan worden toegestaan met de wijzigingsbevoegdheden ' Wijzigen bedrijfskavel naar wonen met compensatie', Wijzigen naar wonen met compensatie in relatie tot bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' en 'Wijzigen ten behoeve van functieverandering'. De wijzigingsbevoegdheid 'Wijzigen ten behoeve van functieverandering' is in de volgende situaties aan de orde:

  • functieverandering naar woningbouw zonder compensatie (een nieuwbouwwoning) voor de sloop van beeldverstorende bebouwing. Is er wel sprake van compensatie voor de beeldverstorende bebouwing dan zijn de andere wijzigingsbevoegdheden aan de orde (nadere uitleg verderop in deze paragraaf);
  • functieverandering naar overige functies.

Eerst dient te worden nagegaan of een functie mogelijk is die hoort bij het type buitengebied waar de vrijkomende boerderij staat. Als dit niet mogelijk is, dan komt een andere functie in aanmerking. De woonfunctie heeft hierbij de voorkeur. Pas daarna wordt gekeken in hoeverre andere (specifieke bedrijfs- en bijzondere) functies kunnen worden ondergebracht.

Als er sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen en aanvullende nieuwbouw, dan gelden de volgende voorwaarden:

  • bestaande karakteristieke en monumentale gebouwen dienen behouden te blijven;
  • de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen moet passen in de karakteristiek van de omgeving;
  • de nieuwe functie dient zoveel mogelijk binnen de bestaande bebouwing plaats te vinden, waarbij in ondergeschikte mate nieuwbouw plaats mag vinden waarbij de totale oppervlakte van de bebouwing niet meer mag zijn dat 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak;
  • de kenmerken van de directe omgeving dienen in stand te worden gehouden;
  • de regionale bedrijvigheid mag hierdoor niet onevenredig worden aangetast;
  • er dienen geen beperkingen te ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving;
  • afhankelijk van de ligging en de bereikbaarheid, mag er niet sprake zijn van een te grote verkeersaantrekkende werking.

Bij het wijzigen is de omvang van het perceel van belang. Het wijzigen van complete bouwpercelen is niet in alle gevallen gewenst. Dit kan zeer grote woon- of bedrijfspercelen opleveren van groter dan 1 ha. Om dit te voorkomen kan een deel van het voormalige bouwperceel bestemd blijven als agrarisch zonder bouwmogelijkheden. Dit zal per geval worden bekeken. De wijzigingsbevoegdheden biedt de mogelijkheid om per geval maatwerk te leveren.

In diverse gevallen is het wenselijk dat beeldverstorende bebouwing wordt gesloopt. Hierdoor wordt ‘verrommeling’ en aantasting van het veelal open landschap tegengegaan. Door het slopen van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen, die niet meer in gebruik zijn, wordt bijgedragen aan de versterking van de ruimtelijke en functionele kwaliteit van het gebied. De provincie biedt een regeling om deze sloop te stimuleren door compenserende woningbouw mogelijk te maken. Op een solitair bouwvlak wordt maximaal één nieuwe woning toegestaan, indien er minimaal 1500 m² aan beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf wordt gesloopt of gezamenlijk op meerdere voormalige bouwpercelen ten minste 1.500 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, wordt gesloopt, waarbij per bedrijfskavel minimaal 250 m² moet worden gesloopt. Er moet worden onderbouwd dat de ruimtelijke kwaliteit op en rond het perceel aanzienlijk zal verbeteren. Ook mogen er geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving. Deze regeling is opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid 'Wijzigen bedrijfskavel naar wonen met compensatie'. Wel is de voorwaarde opgenomen dat het moet passen binnen het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente. Panden die aangewezen zijn als rijksmonument of karakteristiek mogen niet gesloopt worden.

Daarnaast is de wijzigingsbevoegdheid 'Wijzigen naar wonen met compensatie in relatie tot bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden'' opgenomen. De agrarische bedrijfskavel is hier al omgezet naar de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden'. Het is echter nog gewenst om de beeldverstorende bebouwing te slopen en hiervoor een woonhuis te realiseren. Als binnen de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' hier geen ruimte meer voor is dan kan dit geschieden op de agrarische gronden die aansluitend zijn aan deze bestemming. Dit kan dan dus door middel van de wijzigingsbevoegdheid 'Wijzigen naar wonen met compensatie in relatie tot bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden''.

Het kan voorkomen dat het bestemmingsvlak voor de woonbestemmingen 'Wonen - 2' en 'Wonen - Voormalige boerderijen' moet worden vergroot, bijvoorbeeld als grond bijgekocht wordt ten behoeve van het verruimen van een tuin of erf. Dan kunnen agrarische gronden die gelegen zijn aansluitend aan deze woonbestemmingen gewijzigd worden in deze woonbestemmingen door middel van de wijzigingsbevoegdheid 'Wijzigen naar wonen ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken voor het wonen'. Hieraan zijn voorwaarden verbonden om te voorkomen dat grote woonpercelen worden gecreëerd. Zo mag onder meer het bestemmingsvlak niet groter worden dan 3.000 m².

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt voor een ieder ter inzage gelegd. In het kader van het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro wordt het plan aan de verschillende overleginstanties kenbaar gemaakt.

Er is een reactienota opgesteld waarin alle reacties zijn beantwoord en tevens door de gemeente een standpunt is ingenomen. De Reactienota Overleg en Inspraak is opgenomen in BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. De Inspraak- en Overlegreacties zijn, waar noodzakelijk, in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Op dit ontwerpplan wordt nu gelegenheid geboden tot het inbrengen van zienswijzen bij de gemeenteraad. Na het ontwerpplan wordt het plan gereed gemaakt voor vaststelling. Daarna is beroep mogelijk bij de Raad van State.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid door middel van een cijfermatige opzet, is in het kader van een bestemmingsplan van dergelijke omvang moeilijk te geven. Immers, dit bestemmingsplan is geen uitvoeringsinstrument, maar een beoordelingskader voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied.

Met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid kan dan ook worden opgemerkt dat het hier een bestaande situatie betreft die in een nieuwe planologische regeling is vervat.

Van gemeentewege zijn geen nieuwe ontwikkelingen in het plan opgenomen die in een financieel kader geplaatst moeten worden. Ontwikkelingen die opgenomen zijn, zijn al via aparte bestemmingsplannen geregeld en daarom worden deze ontwikkelingen in dit bestemmingsplan niet als nieuw aangemerkt. In het kader van de al apart opgestelde bestemmingsplannen voor deze ontwikkelingen is tevens de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.

Er zijn enkele kleinere, perceelsgebonden ontwikkelingen in het bestemmingsplan opgenomen. Dit betreffen particuliere initiatieven, waar de gemeente verder geen financiële bemoeienis mee heeft. Een verdergaande toets ten aanzien van de financieel-economische uitvoerbaarheid is niet noodzakelijk.

6.4 Grondexploitatie

Wanneer een bestemmingsplan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12. van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. Onder een aangewezen bouwplan wordt krachtens artikel 6.2.1. van het Bro onder andere de bouw van één of meer woningen of andere hoofdgebouwen, de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte, of de bouw van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte aan kassen verstaan. Het exploitatieplan is in deze situatie de basis voor het doorberekenen van de verhaalbare kosten die de gemeente maakt om de aangewezen bouwplannen mogelijk te maken. Op basis van artikel 6.2.4 van het Bro worden daartoe onder andere gerekend de kosten van de aanleg van voorzieningen, de kosten van het opstellen van gemeentelijke plannen en andere door het gemeentelijk apparaat te verrichten werkzaamheden ten behoeve van de bouwplannen. Daarnaast kan een exploitatieplan vereist zijn indien aanvullende eisen en regels gesteld moeten worden.

Dit bestemmingsplan heeft grotendeels een conserverend karakter, waarbij de bestaande situatie als uitgangspunt geldt en met inachtneming van de actuele bouw- en gebruiksregels en verplichte sectorale toetsen wordt vastgelegd. In het bestemmingsplangebied worden wel een aantal bouwmogelijkheden geboden, welke kunnen worden aangemerkt als bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.

Voor de in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden geldt dat dit bouwmogelijkheden betreft die grotendeels reeds mogelijk waren op basis van het vigerende bestemmingsplan. Artikel 9.1.20 van de Invoeringswet Wro bepaalt dat voor deze bouwplannen de grondexploitatieregeling buiten toepassing blijft. Hiervoor kan dus geen exploitatieplan worden vastgesteld. Voor de beperkt aantal bouwmogelijkheden die niet al op basis van het vigerende bestemmingsplan mogelijk waren en dus nieuw zijn, kiest de gemeente ervoor om de kosten niet te verhalen. Hiervoor zijn twee redenen. De kosten die verhaald kunnen worden, zijn zeer beperkt en wegen niet op tegen de kosten die gemaakt moeten worden om te regelen dat ze wel verhaald kunnen worden (opstellen exploitatieplan of anterieure overeenkomst). Ten tweede is het de vraag of de kosten gemaakt zullen worden en daarmee verhaald kunnen worden, want alle geboden bouwmogelijkheden zullen waarschijnlijk niet benut worden.

Wanneer door middel van wijzigingsbevoegdheden bouwmogelijkheden worden geboden, schuift het beoordelingsmoment ten aanzien van de vaststelling van een exploitatieplan door naar de toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheid. Mochten zich dan kosten voordoen, die voor kostenverhaal in aanmerking komen, zal getracht worden een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 6.24 Wro te sluiten met de initiatiefnemer. In deze overeenkomst kunnen, indien nodig, ook aanvullende eisen gesteld worden.

Wanneer het sluiten van een dergelijke overeenkomst voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan niet mogelijk blijkt te zijn, kan hiervoor alsnog een exploitatieplan worden vastgesteld.

Doordat de gemaakte kosten enerzijds anderszins verzekerd zijn en anderzijds niet verhaald hoeven te worden, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.