direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Loosbroekseweg 56 Nistelrode
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1721.Loosbroekseweg56-vg01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;b. c.
  • b. agrarisch verwante bedrijven, ter plaatse aangeduid als Agrarisch loonbedrijf (al);
  • c. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. behoud van landschapselementen;
  • f. extensieve dagrecreatie;
  • g. doeleinden van openbaar nut;
  • h. groenblauwe mantel;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden en sloten.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het bouwvlak;
  • b. buiten het bouwvlak zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen, toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  • c. de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaande bebouwing mag worden gehandhaafd, hersteld, vervangen en uitgebreid met inachtneming van het bepaalde in dit lid, met dien verstande dat wanneer de bestaande bebouwing en bestaande maatvoering afwijken van hetgeen in de hierna volgende regels is aangegeven, de afwijking niet mag worden vergroot. De voorgaande volzin is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;

3.2.1 algemeen

Voor de op te richten bebouwing gelden (mede) de volgende regels:

  • a. per bouwvlak, zonder de aanduiding 'wonen', is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • b. vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met vervanging van het overige deel van het hoofdgebouw waar de bedrijfswoning onderdeel van uitmaakt, is toegestaan binnen de bestaande fundamenten, tot een maximale inhoudsmaat van 750 m3 danwel overeenkomstig de bestaande (grotere) inhoud;
  • c. ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande fundamenten van gebouwen;
  • d. rijbakken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;

3.2.2 agrarisch verwant bedrijf

Voor de bouwwerken ten dienste van een agrarisch verwant bedrijf (functieaanduiding 'agrarisch loonbedrijf') gelden de volgende eisen:

  • a. bedrijfsgebouwen:
    goothoogte     max. 6,0 m  
    bouwhoogte     max. 12,0 m  
    gezamenlijke oppervlakte   4.100 m2  
    afstand tot bestemming Verkeer     min. 10 m  
    afstand tot zijdelingse perceelsgrens     min. 5 m  
    afstand tot voorgevelrooilijn     min. 2 m  
  • b. bedrijfswoningen inclusief aangebouwde bijgebouwen:
    goothoogte     max. 6 .    
    bouwhoogte     max. 10 m    
    inhoud     max. 750 m³    
    afstand woning tot bedrijfsgebouwen     min. 3 m  
    afstand tot zijdelingse perceelsgrens     min. 5 m    
    afstand bijgebouwen tot voorgevelrooilijn     min. 2 m    
  • c. vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning:
    goothoogte     max. 3 m.    
    bouwhoogte     max. 6 m.    
    afstand tot zijdelingse perceelsgrens     min. 5 m.    
    gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen     max. 100 m²    
    afstand tot bedrijfswoning     min. 3 m. en max. 20 m.    
    afstand tot voorgevelrooilijn     min. 2 m.    
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
    bouwhoogte     gezamenlijke oppervlakte     aantal    
erfafscheidingen     max. 2 m.,
vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m.    
       
carport/ overkapping     max. 3 m.     max. 30 m²     max. 2  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde     max. 6 m.            

3.2.3 wonen

Voor de bouwwerken ten dienste van een woonfunctie (functieaanduiding 'wonen') gelden de volgende eisen:

  • a. woningen inclusief aangebouwde bijgebouwen:
    goothoogte     max. 6 .    
    bouwhoogte     max. 10 m    
    inhoud     max. 750 m³    
    afstand woning tot bedrijfsgebouwen     min. 3 m  
    afstand tot zijdelingse perceelsgrens     min. 5 m    
    afstand bijgebouwen tot voorgevelrooilijn     min. 2 m    
  • b. vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning:
    goothoogte     max. 3 m.    
    bouwhoogte     max. 6 m.    
    afstand tot zijdelingse perceelsgrens     min. 5 m.    
    gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen     max. 100 m²    
    afstand tot bedrijfswoning     min. 3 m. en max. 20 m.    
    afstand tot voorgevelrooilijn     min. 2 m.    
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
    bouwhoogte     gezamenlijke oppervlakte     aantal    
erfafscheidingen     max. 2 m.,
vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m.    
       
carport/ overkapping     max. 3 m.     max. 30 m²     max. 2  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde     max. 3 m.            

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. het woonmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden niet onevenredig worden beperkt;

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 3.2 voor een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    • 1. dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    • 2. hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
  • b. het bepaalde in 3.2 voor een gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen van maximaal 100 m². In geval van sloop van overtollige bebouwing (overmaat) mag maximaal 25% van het te slopen oppervlak worden vervangen tot een maximum oppervlakte van 200 m²;
  • c. het bepaalde in 3.2, voor het oprichten van gebouwen op een kleinere afstand tot de bestemming 'Verkeer', onder de voorwaarden dat:
    • 1. dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    • 2. hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  • d. het bepaalde in 3.2 voor het oprichten van erfafscheidingen, waaronder mede worden begrepen terreinomheiningen en open hekwerken, buiten het bouwvlak tot een maximum hoogte van 2 m., onder de voorwaarde dat er geen onevenredige aantasting is van de open structuur van de omgeving;
  • e. het bepaalde in 3.2.1 onder d voor het oprichten van vervangende nieuwbouw buiten de bestaande fundamenten, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de nieuwe locatie vanuit stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch oogpunt gewenst of toelaatbaar is:
    • 2. hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  • f. het bepaalde in 3.2.2 voor de uitbreiding van een agrarisch verwant bedrijf (functietype 'agrarisch verwant bedrijf', onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap, of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
    • 2. op opopop gronden ter plaatse van de aanduiding "groenblauwe mantel", de uitbreiding uitsluitend is toegestaan, indien een positieve bijdrage wordt geleverd aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
    • 3. de ontde ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, ecologie en archeologie oplevert;
    • 4. de uitbreiding qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
    • 5. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 6. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
    • 7. uit een inrichtingsplan moet blijken dat een goede ruimtelijke uitstraling gewaarborgd is. Een landschappelijke inpassing met een oppervlakte van minimaal 10% van het bouwvlak is vereist;

3.4.2 Aanvullend afwegingskader

Een in 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • d. de waterhuishoudkundige situatie.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Algemeen

het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits:

    • 1. er maximaal 100 m² van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
    • 2. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten;

3.5.2 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik, wordt gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 3.1 , waaronder in ieder geval wordt verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door seizoensarbeiders of permanente bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van de gebouwen voor de huisvesting van seizoensarbeiders;
  • d. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
  • e. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  • f. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;
  • g. inrichtingen ex onderdeel D van bijlage 1 van het Bor (betreffende de zogenaamde 'grote lawaaimakers') zijn niet toegestaan;
  • h. de aanleg van blijvende ondersteunende voorzieningen voor teelt van gewassen vrij van de grond.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 3.5.2 onder c ten behoeve van tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders, onder de voorwaarden, dat:
    • 1. uit een verkregen advies van de AAB is gebleken dat de tijdelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
    • 2. de huisvesting plaatsvindt in de bedrijfswoning van dat bedrijf, of in (een gedeelte van) een bestaand, aangepast bedrijfsgebouw van dat bedrijf;
    • 3. de huisvesting uitsluitend medewerkers betreft, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
    • 4. de huisvesting niet meer bedraagt dan 8 maanden per kalenderjaar;
    • 5. de totale vloeroppervlakte van de huisvesting maximaal 15 m2 per werknemer bedraagt;
    • 6. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
    • 7. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 8. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
    • 9. er geen zelfstandige woonruimte ontstaat.

De omgevingsvergunning wordt ingetrokken indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijke grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is.

  • b. het bepaalde in 3.5.2 onder d en toestaan dat bijgebouwen tot een maximum oppervlak van 100 m2 gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de zorgbehoefte is aangetoond door een van gemeenteweg erkende instelling;
    • 3. belangen van derden (natuur, veiligheid en milieu) niet worden geschaad;
    • 4. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
    • 5. er geen zelfstandige woonruimte ontstaat
    • 6. er een privaatrechtelijke overeenkomst (met boetebedingen) is afgesloten om controle en beëindiging van het tijdelijke gebruik als woonruimte veilig te stellen;

De omgevingsvergunning wordt ingetrokken en het tijdelijke gebruik als woonruimte wordt beëindigd als, en zodra de noodzaak inzake mantelzorg komt te vervallen.

3.6.2 Aanvullend afwegingskader

Een in 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie; er dient sprake te zijn van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • e. de waterhuishoudkundige situatie.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

a. het functietype 'agrarisch bedrijf', 'agrarisch verwant bedrijf' of het functietype 'bedrijf', wijzigen in het functietype 'wonen', onder de voorwaarden dat:

    • 1. ter plaatse alle bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
    • 2. géén sprake is van een duurzame locatie intensieve veehouderij;
    • 3. het aantal woningen niet toeneemt;
    • 4. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
    • 5. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    • 6. de regels in artikelen 3.2.7 en 8.2 in acht genomen worden;
    • 7. sprake is van een goede ruimtelijke uitstraling;
    • 8. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;

3.7.2 h. Aanvullend afwegingskader

Een in 3.7.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie; er dient sprake te zijn van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • e. de waterhuishoudkundige situatie.