direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ter Weer
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Ter Weer" van de gemeente Bernheze.

Aanleiding voor dit bestemmingsplan is het verzoek van Van Grunsven Ontwikkeling om op de gronden van het voormalige verzorgingshuis Ter Weer nieuwbouw te plegen. Het voornemen is om in de te realiseren nieuwbouw een aantal bij het dorpscentrum passende functies onder te brengen. Als economische drager van het complex is gekozen voor de realisatie van een supermarkt op de begane grond. De invulling van de tweede cq. derde bouwlaag is afhankelijk van interesse uit de markt.

De opzet van dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om op de veranderende maatschappelijke en economische omstandigheden in te spelen. Het plan voorziet in een passende juridische en planologische regeling om het initiatief mogelijk te maken.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Het terrein, de locatie van het voormalige verzorgingshuis Ter Weer, ligt in het centrum van Heeswijk-Dinther, of zo men wil tussen de kernen Heeswijk en Dinther, in de gemeente Bernheze.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0001.png"

topografische situatie

Het gebied wordt begrenst door de Hertog Janstraat, de Irenestraat, de insteek naar de achterzijde van de woningen aan de Emmastraat en de achterzijde van de woningen aan de Donkeren Dijk. Het verzorgingshuis is in januari 2009 gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0002.jpg"

kadastrale situatie

De projectlocatie bestaat uit de percelen 5747 (gedeeltelijk), 4325 en 4314, sectie C, gemeente Heeswijk-Dinther met een oppervlak van 4920 m².

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de projectlocatie vigeert de bestemming Maatschappelijk van het het bestemmingsplan "De kommen van Bernheze", vastgesteld 1 juni 2011. Krachtens dit bestemmingsplan is realisatie van niet-maatschappelijke functies binnen het plangebied niet mogelijk. Verder past het initiatief niet binnen de aangegeven bouwblokken. Om deze reden moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0003.png"

uitsnede vigerend bestemmingsplan

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Achtereenvolgens wijdere omgeving, geschiedenis en directe omgeving en plangebied.

2.1 Wijdere omgeving

De dorpen Heeswijk en Dinther zijn ontstaan op de hoge, droge zandruggen tussen het beekdal van de Leijgraaf en de Aa, twee waterlopen die in dit gebied vrijwel evenwijdig richting ‘s-Hertogenbosch stromen. De kernen waren oorspronkelijk van elkaar gescheiden door akkers en weilanden, maar een gestage uitbreiding in de loop van de tijd heeft de kernen langzaam doen samengroeien. Zo is een langgerekt dorp ontstaan, met nu nog duidelijk herkenbaar de twee oorspronkelijke kernen, gegroepeerd rond de Sint Servatiuskerk in Dinther en de Sint Willibrorduskerk in Heeswijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0004.jpg"

Heeswijk en Dinther, wijdere omgeving

2.2 Geschiedenis

‘Van Heeswijk en Dinther naar Heeswijk-Dinther en weer terug’

Dinther en Heeswijk waren tot 1 januari 1969 twee zelfstandige gemeenten in het noord-oosten van Noord-Brabant, gelegen tussen de Aa en de Leijgraaf, en omringd door Middelrode, Nistelrode, Loosbroek, Vorstenbosch, Veghel en Schijndel. Op 1 januari 1969 vormden de twee dorpen samen de gemeente Heeswijk-Dinther. Het verstandshuwelijk hield 25 jaar stand. Op 1 januari 1994 gingen de twee dorpen in goed overleg uit elkaar en vormen sindsdien samen met Heesch, Nistelrode, Loosbroek en Vorstenbosch gemeente Bernheze. In de loop van de tijd is gebleken dat een goede buur te prefereren is boven een verre vriend en staat de kern algemeen bekend als Heeswijk-Dinther.

2.3 Directe omgeving en plangebied

Het plangebied ligt direct ten noorden van Plein 1969, destijds bedoeld als het nieuwe centrum van de samengevoegde kernen. Rond het plein werd een aantal voorzieningen, zoals detailhandel, bibliotheek en het inmiddels gesloopte verzorgingshuis Ter Weer gebouwd. Het verzorgingshuis werd omgeven door een 30-tal seniorenwoningen aan de Hertog Janstraat, de Donkeren Dijk en de Emmastraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0005.jpg"

Ter Weer, 1973

De seniorenwoningen, eigendom van woningstichting Kleine Meierij, hebben onlangs een beperkte renovatie ondergaan. Het verzorgingshuis werd in 2009 gesloopt omdat het niet meer voldeed aan de eisen van de tijd. Vervangende nieuwbouw, het verzorgingstehuis Cunera, werd gerealiseerd aan de Zijlstraat.

Het plein wordt nu gebruikt voor de weekmarkt, evenementen zoals Koninginnedag, nu koningsdag, de kermis en sporadisch voor zomeractiviteiten zoals een beachvolleybaltoernooi. Voor de rest van de tijd is het in gebruik als parkeerterrein, waarbij meteen de overmaat van het plein opvalt. In combinatie met het braakliggend terrein van Ter Weer biedt het een desolate indruk.

2.4 IDOP Heeswijk-Dinther

Vanuit de dorpsbevolking zijn, mede door de onvrede met de situatie rond het dorpsplein en de braakliggende locatie Ter Weer, initiatieven ontstaan om het gebied nieuw leven in te blazen. Daarbij is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met subsidie van de provincie Noord-Brabant, een integraal dorpsontwikkelingsplan op te stellen. Het IDOP voor Heeswijk-Dinther richtte zich vooral op de revitalisering van het centrumgebied, en in samenspraak met de bevolking zijn er een drietal inrichtings- en ontwikkelingsvarianten ontwikkeld voor het gebied bestaande uit de seniorenwoningen van de Kleine Meierij, de locatie Ter Weer en Plein 1969. Variant drie, hieronder rechts, was de voorkeursvariant. In deze variant werd de Irenestraat rechtgetrokken en was bebouwing an de noordzijde van het plein voorzien. Gezien de te verwachten meerkosten voor het verplaatsen van riool en leidingen is gekozen voor een verdere uitwerking van variant twee.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0006.jpg"

Ontwikkelingsvarianten 1 en 2

Hoofdstuk 3 Plan

3.1 Stedenbouwkundig plan

Het stedenbouwkundig plan voor de locatie Ter Weer kent een aantal uitgangspunten, te weten

  • 1. Herstel van de stedelijke wand aan de noordzijde van Plein 1969.
  • 2. Inspelen op de toekomstige herinrichting van Plein 1969.
  • 3. Faciliteren van verschillende functies om de levendigheid aan het plein te vergroten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0007.jpg"

uitgangspunten stedenbouwkundig plan

De gevel van het gebouw wordt maximaal naar het plein geschoven, vrijwel tot op de perceelgrens. In de plint van het gebouw wordt een supermarkt gevestigd, het gaat hierbij om de verplaatsing van de bestaande supermarkt aan het plein. Rechts naast de supermarkt, aan de oostzijde is ruimte voor een zorgfunctie. Achter de supermarkt wordt het parkeerterrein en het magazijn gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0008.jpg"

Inrichtingsplan

Het stedenbouwkundig plan gaat, ook gezien de gewenste wandvorming aan het plein, uit van een gebouw van minimaal twee en maximaal drie bouwlagen met een bouwhoogte van maximaal 12 meter en een accent aan de hoek Plein 1969 - de Hertog Janstraat.

Vanwege de huidige economische situatie is een invulling met woningen onzeker. Om deze reden is door Van Grunsven Ontwikkeling in samenspraak met de gemeente en stg. ABHD een initiatief gestart om geïnteresseerden voor een woning aan het plein te vragen dit kenbaar te maken. Gezien het beschikbare oppervlak kunnen en maximaal 18 appartementen gerealiseerd worden in verschillende types. Bij voldoende interesse kunnen deze woningen direct meegenomen worden tijdens de bouw van de supermarkt. Indien dit niet het geval mocht zijn, worden constructieve voorzieningen getroffen om realisatie in de toekomst alsnog mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0009.jpg"

impressie gevelwand aan plein

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0010.jpg"

doorkijk vanuit Irenestraat

De hoofdingang van de supermarkt wordt gesitueerd aan de kant van de Hertog Janstraat, met een doorgang naar het achterliggend parkeerterrein. Het merendeel van de fiets- en voetgangersbewegingen zal zich rond deze plek afspelen.

3.2 Parkeren en ontsluiting

De ontsluitingsstructuur rond de locatie blijft grotendeels onveranderd. In de nieuwe situatie zullen de meeste bezoekers met de auto via Plein 1969 en de Hertog Janstraat naar het parkeerterrein achter de supermarkt rijden. Een kleiner aantal zal de inrit aan de Irenestraat nemen.

Door het parkeerterrein achter de supermarkt te plaatsen wordt een deel van de parkeercapaciteit van Plein 1969 overbodig. Dit biedt meer mogelijkheden voor de toekomstige herinrichting van het plein. Het openbare parkeerterrein krijgt verder een dusdanige capaciteit dat ook de bewoners van de te realiseren appartementen en de gebruikers van de overige ruimten voldoende parkeergelegenheid zullen hebben. De inpassing van het parkeerterrein in de omgeving, met name de overgang naar de woningen aan de Hertog Janstraat, wordt gerealiseerd door middel van groenelementen.

Het parkeerterrein is ingericht voor de klanten van de supermarkt en de gebruikers van de overige te realiseren ruimten.

Het bestemmingsplan staat een aantal functies toe, waaronder een supermarkt, dienstverlening, maatschappelijke functies en wonen, de exacte verdeling staat echter op voorhand niet vast. De parkeercapaciteit binnen het plangebied is afgestemd op de in het bestemmingsplan toegestane oppervlakten per functie en het aantal toegestane aantal wooneenheden. Een definitieve toetsing vindt in een later stadium plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0011.jpg"

routing leveranciers

Voor de toeleveranciers is de lus Hoofdstraat - Plein 1969 - Hertog Janstraat - losplaats - uitrit aan Irenestraat - Plein 1969 - Hoofdstraat de meest voordelige route.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het betreffen:

  • 1. Het Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 2. Militaire terreinen en objecten
  • 3. De Wadden
  • 4. De kust (inclusief primaire kering)
  • 5. De grote rivieren
  • 6. De Werelderfgoederen
  • 7. Reserveringen uitbreidingen weg en spoor
  • 8. Veiligheid vaarwegen
  • 9. Het netwerk voor elektriciteitsvoorziening
  • 10. De buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer
  • 11. Bescherming van de (overige) primaire waterkeringen
  • 12. Reservering voor rivierverruiming Maas
  • 13. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Conclusie
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is niet direct van toepassing op het plan.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt niet binnen een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.

Conclusie
Het Barro is niet rechtstreeks van toepassing op het plan.

4.1.3 Overig nationaal beleid

Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciaal ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant is vastgelegd in de nota's:

  • Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, in werking getreden 1 januari 2011
  • Verordening Ruimte Noord-Brabant, in werking getreden 1 juni 2012

4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

In de Structuurvisie ruimte zijn de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van het provinciale bestuur op de ontwikkeling van Noord-Brabant vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0012.png" Uitsnede Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Het plangebied ligt binnen 'kernen in het landelijk gebied'.

Analyse
Kernen in het landelijk gebied dienen conform het provinciale beleid te voorzien in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte voor wonen, werken en voorzieningen. Hierbij moet zoveel mogelijk gezocht worden naar ruimte binnen het bestaande ruimtebeslag van de kernen.

Het plan bestaat uit de bouw van maximaal 18 woningen, een supermarkt en ruimten voor maatschappelijke en dienstverlenende functies op de locatie van het voormalige verzorgingstehuis Ter Weer, dat inmiddels gesloopt is.

Conclusie
Onderhavig plan past binnen de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

4.2.2 Verordening ruimte 2012

In Verordening ruimte zijn regels voor de inhoud van ruimtelijke plannen met betrekking tot de aspecten waar provinciale of nationale belangen in het geding zijn vastgelegd.

Het plan ligt binnen het stedelijk gebied van Heeswijk-Dinther. Voor het plan zijn de artikelen 3.2 en 3.5 van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0013.jpg"

Uitsnede Verordening Ruimte

Artikel 3.2 - Stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied

Bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling zijn uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

Artikel 3.5 - Regels voor nieuwbouw van woningen

De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:

  • de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 12.4, onder b, zijn gemaakt, worden nagekomen;
  • de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken genoemd onder a en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

Analyse
Het plan beoogt een stedelijke ontwikkeling en ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Vanaf 1 januari 2010 geeft de provincie het ruimtelijk regionaal overleg van de regio Noordoost vorm op het niveau van heel Noordoost-Brabant. Dit betekent dat het regionaal overleg van Waalboss, Land van Cuijk en Uden-Veghel e.o. zijn samengevoegd tot één overleg over ruimtelijke ontwikkeling. In het RRO vindt de afstemming plaats en worden afspraken gemaakt met betrekking tot de thema’s wonen, werken, landschap en ruimtelijke strategie. Het blijkt dat de laatste vijf jaar relatief weinig is gebouwd in Heeswijk-Dinther. Tot 2016 moet nog een flinke inhaalslag worden gemaakt, zoals blijkt uit de ramingen volgens de provinciale prognose. Voor de in het Masterplan Wonen genoemde locatie Ter Weer, bestaande uit de onderhavige planlocatie en de omliggende percelen van de Kleine Meierij, zijn in totaal 70 woningen voorzien. De maximaal 18 woningen van onderhavig plan maken hier deel van uit.

Conclusie
Het plan voldoet aan de Verordening ruimte 2012.

4.2.3 Overig provinciaal beleid

Overige provinciaal beleid is voor het initiatief niet specifiek van toepassing.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie Bernheze

Op 11 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Bernheze de Structuurvisie Bernheze vastgesteld. Deze vervangt de.in 2003 opgestelde StructuurvisiePlus.

De Structuurvisie heeft als doel een samenhangend beeld te geven van de gewenste ruimtelijke toekomst van de gemeente Bernheze en de daarvoor gekozen hoofdlijnen van ontwikkeling. De Structuurvisie is dus het kader voor zowel het initiëren als beoordelen van ruimtelijke initiatieven, bestemmingsplannen en projecten.

De gemeente Bernheze beoogt met de actualisatie van de Structuurvisie meerdere doelen te bereiken:

  • integrale visievorming voor de lange termijn;
  • bijeenbrengen en afwegen van belangen (inhoudelijk en procesmatig);
  • toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke beslissingen;
  • ‘bottom up’ voor regionale en provinciale planvorming;
  • ‘top down’ voor ruimtelijke initiatieven;
  • basis voor uitwerking in juridisch-planologische kaders (zoals bestemmingsplannen);
  • basis voor uitvoering: stellen van locatie-eisen, verhalen bovenplanse kosten en vestigen voorkeursrecht.

Om zo goed mogelijk bij de doelstellingen aan te sluiten, wordt deze Structuurvisie onderscheiden in twee delen die qua globaliteit, flexibiliteit en planperiode sterk van elkaar verschillen.

Deel A: Ruimtelijk Casco

In deel A wordt vanuit een bondige analyse een visie geformuleerd op de gemeente. Deze visie bestaat uit het ontwikkelingskader (bestaand en nieuw beleid) en droombeeld (mission statement) voor de lange termijn en komt tot stand door een locatieoverstijgende discussie. Het Ruimtelijk Casco beoogt de samenhangende structuren naar boven te halen en hieraan logische strategieën te koppelen, waarmee het een casco vormt voor concrete projecten en plannen. Het is een afwegingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Ruimtelijk Casco geeft richting zonder te spreken over een programma. Het geeft de mogelijkheden weer en is flexibel wat betreft de exacte invulling op de korte termijn.

Deel B: Uitvoeringsprogramma

In deel B worden de ruimtelijke opgaven voor de korte en middellange termijn benoemd en de meest geschikte locaties hiervoor aangewezen. Daarnaast formuleert de gemeente welke concrete projecten en plannen op korte termijn richting uitvoering worden gebracht en hoe deze gerealiseerd gaan worden. Het uitvoeringsprogramma zal periodiek worden geactualiseerd en geeft daarmee steeds voor een bepaalde periodeweer, op welke wijze het droombeeld tot uitvoering wordt gebracht.

Binnen de ruimtelijke cascokaart is de kern Heeswijk-Dinther benoemd als ‘dorpen’. Waarbij het voorliggend initiatief is gelegen binnen het ‘centrumgebied’ van Heeswijk-Dinther. In de Structuurvisie Bernheze wordt binnen deze gebieden gestreefd naar een zo compact mogelijk centrum met veel voorzieningen op korte afstand van elkaar. Tevens is het mogelijk om binnen de centrumgebieden een hogere bebouwingsdichtheid toe te passen, mits deze passend is voor de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0014.jpg"  

Ruimtelijk casco

Conclusie
Het plan past binnen de kaders van de Structuurvisie Bernheze.

4.3.2 Masterplan Wonen fase 2

Vanwege de aanhoudende crisis, met name op de woningmarkt, en de stagnerende woningverkoop heeft de gemeente in 2011 een nieuwe beleidsvisie voor het wonen opgesteld, het Masterplan Wonen fase 2. De komende jaren zal de woningbouwproductie in Nederland vrijwel zeker op een lager niveau blijven. Doorstromen wordt moeilijk, bouwen voor de doelgroepen starters en senioren gebeurd nog maar mondjesmaat. De nieuwe woonvisie van de gemeente Bernheze (h)erkent deze nieuwe realiteit en probeert met deze woonvisie handvaten te leveren om hiermee om te kunnen gaan.

In het masterplan wordt voor de locatie Ter Weer, bestaande uit het terrein van het voormalig verzorgingstehuis en de omliggende woningen van de Kleine Meierij nog uitgegaan van 117 nieuwe woningen, te realiseren in een periode van 4 jaar. Deze aanname is, mede gezien de aanhoudende crisis, te hoog. In onderhavig plan is op de gronden van het voormalig verzorgingstehuis ruimte voor maximaal 18 appartementen.

4.3.3 Verkeersstructuurplan Bernheze

Het verkeersstructuurplan is het beleidsstuk van de gemeente Bernheze waarin de ontwikkeling tot 2020 van verkeer en vervoer is verwoord. De visie bevat de gewenste wegstructuur en wegcategorisering. Voor het plangebied zelf zijn geen specifieke richtlijnen opgenomen. Wel wordt de zware verkeersdruk op het traject Hoofdstraat-Sint Servatiusstraat, onderdeel van de dorpenroute, met de daarmee gepaard gaande vermindering van leefbaarheid en verkeersveiligheid genoemd.

4.3.4 Verkeerscirculatieplan Heeswijk-Dinther

Per kern zijn ter aanvulling op het verkeersstructuurplan verkeerscirculatieplannen opgesteld. Deze verkeerscirculatieplannen bevatten een inventarisatie van de (verkeers)knelpunten en dragen oplossingen aan voor deze knelpunten. De verkeerscirculatieplannen hebben betrekking op alle weggebruikers, de parkeerproblematiek en het openbaar vervoer. De oplossingsrichtingen voor de knelpunten zijn als ‘projecten’ opgenomen. Voor onderhavig plan is in het Verkeerscirculatieplan als project de herinrichting van Plein 1969 als parkeervoorziening van belang. Onderhavig plan voorziet in de realisatie c.q. verplaatsing van een supermarkt met een eigen, openbaar parkeerterrein. Door deze parkeervoorziening zal de parkeerdruk op Plein 1969 afnemen. De uitgangspunten voor de de eerder voorgenomen herinrichting zijn hierdoor gewijzigd.

4.3.5 Parkeernormennota

Op 24 mei 2012 heeft de gemeenteraad van Bernheze de Parkeernormennota vastgesteld. De norm heeft tot doel toepassing van de parkeernormen duidelijk te maken. De parkeernorm is van toepassing op nieuw- en verbouw, niet op bestaande situaties en geeft bewoners, bedrijven en initiatiefnemers duidelijkheid over welke normen gebruikt worden bij een bouwaanvraag. In ieder nieuw bestemmingsplan dient de systematiek van de gebruikte parkeernorm te worden vermeld. Het is ook toegestaan in het bestemmingsplan te verwijzen naar de parkeernormennota van de gemeente. Voor onderhavig plan is op basis van de mogelijke functies, de respectievelijke oppervlakten en de Parkeernormnota een parkeerbalans voor het project opgesteld.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

5.1 Milieu

5.1.1 Bodem

Bij het opstellen van bestemmingsplannen is de hoofdvraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. In opdracht van de toenmalige eigenaar, de stichting Bernezorg uit Heeswijk-Dinther, heeft Tauw BV uit Eindhoven een verkennend bodemonderzoek volgens de Nederlandse norm NEN 5725 uitgevoerd (projectnummer 4641982, 19 februari 2010). Het onderzoeksrapport is als bijlage 1 opgenomen. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoeksrapport zijn hieronder weergegeven.

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn zintuiglijk lichte verontreinigingen met roest, leembrokken, puin en tempex waargenomen. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal is visueel geen specifiek asbestverdacht materiaal waargenomen.

In het ondergrondmonster van boring 100 overschrijdt het gehalte PCB’s de achtergrondwaarde. In het bovengrondmonster van boring 101 overschrijdt het gehalte van PAK de achtergrondwaarde. De overige onderzochte parameters in de boven- en ondergond zin gemeten in gehalten lager dan de achtergrondwaarde of bepalingsgrens.

In het grondwater ter plaatse van peilbuis 100 overschrijden de concentraties van barium en vinylchloride de streefwaarde. De overige geanalyseerde parameters in de peilbuis zijn gemeten in concentraties beneden de streefwaarde en/of bepalingsgrens.

Door middel van dit bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op de locatie vastgelegd. Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er ons inziens geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig voor het verkrijgen van een bouwvergunning voor de onderzoekslocatie.

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn enkele stoffen aangetroffen waarvan de gehaltes/concentraties maximaal de achtergrondwaarden of streefwaarden overschrijden. Nader bodemonderzoek is in dit kader niet noodzakelijk. Bij bouwwerkzaamheden in de toekomst (bijvoorbeeld bij bemaling) dient rekening te worden gehouden met de licht verhoogde concentratie vinylchloride.

Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

Bij toepassing van grond buiten de locatie kan het noodzakelijk zijn een partijkeuring volgens de richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit uit te voeren.

5.1.2 Luchtkwaliteit

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan of project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m3 toenemen. In de onder het Besluit NIBM vallende Regeling niet in betekenende mate bijdragen is tot slot een aantal categorieën van plannen (projecten) opgenomen waarvoor zonder meer geldt dat deze plannen niet in betekenende mate bijdragen. Blijft de ontwikkeling binnen de voor deze categorieën opgenomen grenzen, dan is het project per definitie niet in betekenende mate, hoeft dit niet met berekeningen te worden aangetoond en hoeft ook in dat geval verder geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.

Een supermarkt is niet specifiek als NIBM aan te merken op grond van de Regeling NIBM, waardoor nagegaan dient te worden of het voorgenomen plan onder het Besluit NIBM valt. Om in onderhavige situatie na te gaan of het plan zal leiden tot een toename van meer dan 3% voor NO2, en PM10 kan de NIBM-tool gebruikt worden.

Indien de beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd zal het verkeersbewegingen op basis van de verkeersgeneratiegetallen van het CROW, toenemen met 1246 motorvoertuigbewegingen, waarbij het percentage vrachtverkeer wordt vastgesteld op 0,1% (10 leveringen per week, opgave door eindgebruiker). In het "Besluit niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)" is bepaald dat wanneer de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide de 3%-grens niet overschrijdt, sprake is van een bijdrage die niet in betekenende mate is.

Wanneer bovenstaande verkeersbewegingen ingevoerd worden in de NIBM-tool blijkt dat door de bijdrage van het aantal verkeersbewegingen de 3% grens niet wordt overschreden en dat het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0015.jpg"

Als onderdeel van het NSL-programma is een monitoringstool ontwikkeld dat de huidige en verwachte luchtkwaliteit weergeeft. Dit heeft betrekking op de fijnstof- en stikstofconcentraties. Deze tool wordt gebruikt om te beoordelen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Onderstaande afbeeldingen zijn een weergave van de monitoringstool ter plaatse van het plangebied, met als toetsjaar 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0016.jpg"

weergave concentraties fijnstof en stikstof, toetsjaar 2012

Ter plaatse van de grootste bron van luchtvervuiling voldoen de concentraties fijnstof (PM10) en stikstof (NO2) aan de norm (40 ug/m³). Het plan ligt op redelijke afstand van deze bronnen. Hiermee is aangetoond dat de luchtkwaliteit in het plangebied voldoende is.

Conclusie
Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Verder voldoet de luchtkwaliteit aan de wettelijke normen. De luchtkwaliteit vormt derhalve geen planologische belemmering voor de ontwikkeling.

5.1.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op situaties waar een ongeval kan plaatsvinden met gevaarlijke stoffen en een ongeval als gevolg van vliegtuigen op of nabij luchthavens, waardoor mensen - die verder niets met de risicodragende activiteit te maken hebben - om het leven zouden kunnen komen.

Bij externe veiligheid wordt een onderscheid gemaakt in:

  • externe veiligheid voor inrichtingen;
  • externe veiligheid voor transport van gevaarlijke stoffen;
  • externe veiligheid voor buisleidingen;
  • externe veiligheid voor luchthavens (hier niet van toepassing).

Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het belangrijkste toetsingskader. Hierin zijn bijvoorbeeld grenswaarden en oriënterende of richtwaarden opgenomen voor het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor transport van gevaarlijke stoffen is met name de Wet vervoer gevaarlijke stoffen relevant.

Uit onderstaande afbeelding, een uitsnede van de Risico-kaart Noord-Brabant, blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijvigheid en transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Wel bevindt zich ten zuiden van het plangebied een lpg tankstation. Het vulpunt van het lpg-tankstation heeft een risicocontour van 110 meter en ligt op een afstand van 300 meter van het plangebied. Het plangebied bevindt zich dus niet binnen de risicocontour van de dichtstbijzijnde risicovolle inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0017.jpg"

risicokaart Noord-Brabant, uitsnede

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn volgens de provinciale risicokaart geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

(Voor aanvang van de graafwerkzaamheden worden de exacte ligging van kabels en leidingen door middel van een KLIC-melding opgevraagd bij de betrokken leidingbeheerders.)

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.1.4 Geluid
5.1.4.1 Wegverkeerslawaai

In opdracht van Van Grunsven Ontwikkeling BV is door DPA Cauberg-Huygen BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de optredende geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai op de gevels van de nieuw te bouwen geluidgevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan Ter Weer te Heeswijk-Dinther.

Vanuit de Wet geluidhinder is een dergelijk onderzoek niet noodzakelijk, daar de nieuw te realiseren woningen niet binnen de geluidzone van een verkeersweg zijn gelegen. Blijkens de informatie van de gemeente Bernheze zijn de wegen rondom het bouwplan als een 30 km/uur-zone ingericht. In de Wet geluidhinder is gesteld dat rondom deze wegen geen zone is gelegen. De geluidemissie van 30 km/uur wegen behoeft in het kader van de Wet geluidhinder niet beoordeeld te worden. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het echter wenselijk om de toekomstig optredende geluidbelastingen op de gevels van de woningen in kaart te brengen. Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 opgenomen. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoeksrapport zijn hieronder weergegeven.

‘Het onderzoek laat zien dat ten gevolge van het wegverkeer de hoogste geluidbelasting wordt berekend op de zuidgevels direct grenzend aan Plein 1969. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 63 dB.’

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de Wet geluidhinder. Bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen zal worden aangetoond dat voldaan wordt aan het Bouwbesluit 2003 aangaande de vereiste geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructies van de betreffende woningen.

5.1.4.2 Commerciële inrichtingen

In opdracht van Van Grunsven Ontwikkeling BV is door DPA Cauberg-Huygen BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluiduitstraling van de nieuwe commerciële inrichtingen en de indirecte hinder ter plaatse van de bestaande woningen en nieuw te bouwen appartementen rondom Plein 1969 te Heeswijk-Dinther.

De geluiduitstraling van de commerciële inrichtingen is berekend op basis van de aangeleverde representatieve bedrijfssituatie en akoestisch ervaringscijfer die opgedaan zijn bij een groot aantal vergelijkbare inrichtingen. Voor de beoogde situatie is de directe hinder, of hinder ten gevolge van activiteiten of voertuigbewegingen binnen de inrichting, bij de bestaande woningen en de nieuw te bouwen appartementen bepaald. De berekende geluidbijdrage (LAr,LT en LAmax) voor de beoogde geluidsituatie is beoordeeld aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit.

Daarnaast heeft het onderzoek betrekking op de verkeersaantrekkende werking van de parkeerplaats die onderdeel uitmaakt van het herontwikkelingsplan. De mogelijke indirecte hinder is getoetst volgens de systematiek van de ‘Circulaire Indirecte Hinder’. Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 opgenomen. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoeksrapport zijn hieronder weergegeven.

Het berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus (LAr,LT) door de activiteiten bij de verschillende inrichtingen in de dag-, avond- en nachtperiode voldoet bij alle onderzochte woningen aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit;

Het berekende maximale geluidniveau (LAmax) door de activiteiten bij de verschillende inrichtingen in de dag-, avond- en nachtperiode bij alle onderzochte woningen voldoet aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit;

Bij de bestaande woningen bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus ten gevolge van de indirecte hinder ten hoogste 52 dB(A) etmaalwaarde. Voor de akoestische herkenbaarheid wordt het 2 dB-criterium aangehouden, zoals dit ook bij reconstructies wordt toegepast. Uit de rekenresultaten blijkt voor de huidige en nieuwe situatie (52 dB(A)) dat de indirecte hinder ten gevolge van het openbaar parkeerterrein niet akoestisch herkenbaar is ten opzichte van het overige verkeer. Volgens de Circulaire indirecte hinder is dan geen sprake van indirecte hinder;

Bij de bouwaanvraag wordt geadviseerd om een akoestisch gevelonderzoek bij te voegen. Hierbij dient aangetoond te worden dat aan de gestelde geluideisen wordt voldaan zoals genoemd in artikel 3.1 van het Bouwbesluit 2012. De karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructies GA;k dient te worden bepaald conform NEN 5077. Bij het bepalen van de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructies GA;k dienen de gecumuleerde geluidbelastingen (wegverkeer + inrichtingen) weergegeven in bijlage III-4) te worden gehanteerd.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Verder blijkt dat de indirecte hinder als gevolg van verkeer naar het te realiseren parkeerterrein niet akoestisch herkenbaar is ten opzichte van het overige verkeer, en daarmee geen sprake is van indirecte hinder.

5.1.5 Milieuzonering

5.1.5.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

5.1.5.2 Analyse

Een supermarkt wordt niet aangemerkt als zijnde een gevoelige functie. Echter moet ook worden aangetoond dat milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving, zoals woningen, niet negatief worden beïnvloed door de realisatie van een supermarkt.

In opdracht van Van Grunsven Ontwikkeling BV is door DPA Cauberg-Huygen BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluiduitstraling van de nieuwe commerciële inrichtingen en de indirecte hinder ter plaatse van de bestaande woningen en nieuw te bouwen appartementen rondom Plein 1969 te Heeswijk-Dinther. De mogelijke indirecte hinder is getoetst volgens de systematiek van de ‘Circulaire Indirecte Hinder’. Uit het onderzoek, in de voorafgaande paragraaf beschreven, blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de Wet geluidhinder. Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 opgenomen.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen enerzijds de supermarkt en de mogelijke bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten en anderzijds gevoelige functies, zoals wonen, is de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" geraadpleegd. Hierin zijn richtafstanden aangegeven voor milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties ten opzichte van het omgevingstype "rustige woonwijk". Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Deze richtafstanden kunnen met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype "gemengd gebied". Een "gemengd gebied" is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. De richtafstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen, gelegen buiten het plangebied.

De centrumfunctie, die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan geschaard worden onder de in de VNG-brochure genoemde omschrijving “supermarkten, warenhuizen" (SBI code 471). Als grootste afstand wordt 10 meter tot een gevoelige functie aanbevolen. Aangezien de directe omgeving getypeerd kan worden als ‘gemengd gebied’ kan de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. De richtafstand wordt daardoor 0 m, waardoor gesteld kan worden, dat het woon- en leefklimaat door de beoogde ontwikkeling niet wordt aangetast.

Binnen het bouwvlak van het plan zijn op de verdieping maximaal 18 woningen toegestaan. De afstand van deze woningen tot het aangrenzende gebied ten noorden van het plangebied met de bestemming Maatschappelijk bedraagt ca 35m, en ligt daarmee ruim boven de richtafstand van 10m. Verder is met de sloop van het verzorgingstehuis Ter Weer de maatschappelijke functie vervallen en overgegaan in een woonfunctie.

5.1.5.3 Conclusie

Het onderdeel milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie

Volgens de Monumentenwet (Art. 38a) is het verplicht om bij vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten waarden. Basis hiervoor is het archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten verwerkt dienen te worden in de toelichting van het bestemmingsplan en waarbij de gewenste omgang met deze waarden wordt geregeld in de planregels en de verbeelding.

Voor onderhavig plangebied is door Archaeu in het kader van destijds geplande herontwikkeling een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in oktober 2010. Het onderzoeksrapport is als bijlage 4 opgenomen. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoeksrapport zijn hieronder weergegeven.

De hoge verwachtingswaarde van het plangebied op grond van de IKAW en de CHW kan op basis van het thans uitgevoerde bureauonderzoek bevestigd worden. Her archeologisch belang en de kwaliteit van de archeologische resten hangt evenwel vooral af van de mate van verstoring die de bouwwerkzaamheden van de afgelopen decennia in het gebied hebben veroorzaakt.

Om inzicht te krijgen in de mate van verstoring van het gebied is het zinvol te achterhalen tot welke diepte en op welke wijze de aanwezige gebouwen zijn gefundeerd en of deze onderkelderd zijn.

Daarnaast kan in dit stadium door middel van archeologische boringen vast worden gesteld in welke mate de ondergrond buiten de gebouwen intact is. Het gaat bij een dergelijk booronderzoek primair om het vaststellen van de dikte van het aanwezige plaggendek en de mate van verstoring van de bodem. Blijkt op basis van deze inventarisatie dat er een redelijke tot goede kans is op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische resten dan kan een vervolgaanpak worden opgesteld.

Een vervolg door middel van proefsleuven is wellicht aan te bevelen. Gezien de beperkte mogelijkheden door de huidige inrichting wordt aangeraden dit te doen op het moment dat de aanwezige bebouwing gesloopt is en het hele plangebied vrij is voor onderzoek.

Conclusie
Uit vooronderzoek blijkt dat mogelijk dat archeologische waarden in het geding zijn. Verder onderzoek wordt aangeraden.

Vervolgonderzoek
In opdracht van Van Grunsven Ontwikkeling heeft het onderzoek- en adviesbureau BAAC bv een inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (verkennende fase) uitgevoerd in het plangebied Ter Weer te Heeswijk-Dinther. Dit vervolgonderzoek is uitgevoerd op basis van de aanbevelingen uit het bovenstaande archeologisch advies uit het verkennend bureauonderzoek uit 2007. Het onderzoeksrapport is als bijlage 5 opgenomen. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoeksrapport zijn hieronder weergegeven.

De bovengrond is in het hele plangebied verstoord. De diepte van de verstoringen varieert van circa 30 cm tot meer dan een meter vanaf het maaiveld. Een tweetal boringen is op circa 60 cm –mv vastgelopen in een puinlaag. Bij boringen waar minder diepe verstoringen zijn aangetroffen, is de ongeroerde ondergrond op of binnen 60 cm –mv aangetroffen. Het op basis van het bureauonderzoek vermoede plaggendek is slechts in één boring aangetroffen. In de zone waar de bodem niet diep is verstoord kunnen nog archeologische resten en/of sporen aanwezig zijn. Bij de realisatie van de nieuwbouw worden eventuele archeologische resten bedreigd. In figuur 3.1 op bladzijde 18 is de zone met een hoge archeologische verwachting weergeven. Vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek is in het deel met een hoge verwachting noodzakelijk om eventueel aanwezige archeologische resten te kunnen karteren en waarderen.

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek wordt vervolgonderzoek in bepaalde delen van het plangebied in de vorm van een proefsleuvenonderzoek wenselijk geacht. Het doel van een proefsleuvenonderzoek is het vaststellen van de exacte omvang, datering, gaafheid en conserveringsgraad van de (eventueel aanwezige) vindplaats(en) op basis waarvan de archeologische waarde van een vindplaats definitief kan worden vastgesteld. Bovendien wordt met een proefsleuvenonderzoek informatie verkregen over het voorkomen van eventuele grondsporen die met een booronderzoek zelden zullen worden gevonden. Het proefsleuvenonderzoek zou in eerste instantie gericht kunnen zijn op de zone met een hoge archeologische verwachting (circa 3450 m²). Op basis van de resultaten hiervan kan het proefsleuvenonderzoek worden uitgebreid naar de zone met zonder archeologische verwachting (circa 2500 m²). Bovenstaand advies dient beoordeeld te worden door de bevoegde overheid (gemeente Bernheze) en leidt tot een selectiebesluit. Dit betekent niet dat reeds gestart kan worden met bodemverstorende activiteiten of de daarop voorbereidende activiteiten.

Conclusie
Er zijn archeologische waarden van belang. Er dient een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd te worden op basis van een door het bevoegd gezag goed te keuren programma van eisen. Eventueel voorkomende archeologische waarden worden voor aanvang van de bouwwerkzaamheden op de daarvoor voorgeschreven wijze veiliggesteld.

5.2.2 Cultuurhistorie

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPTerWeer-ow01_0018.png"

Cultuurhistorische waardenkaart 2010

Binnen het plangebied komen geen objecten van cultuurhistorisch belang voor.

Conclusie
Er worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

5.2.3 Flora en fauna

In verband met herontwikkeling van het braakliggende terrein tussen Plein 1969, Irenestraat en Hertog Janstraat in Heeswijk-Dinther is door Staro BV een quickscan natuurwaarden uitgevoerd (rapport 13-0185, september 2013). Door middel van de quickscan wordt in beeld gebracht of de ontwikkeling in strijd is met de natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden. Hierbij wordt gekeken naar gebiedsgerichte bescherming en soortgerichte bescherming. Doel van het onderliggende onderzoek is te bepalen of de wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de natuurwetgeving. Voor soortbescherming is hierbij de Flora- en faunawet van belang. Gebiedsbescherming isvastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (o.a. Natura 2000) en de EcologischeHoofdstructuur (EHS).Het rapport is als bijlage 6 toegevoegd. Conclusies en aanbevelingen uit het rapport zijn hieronder weergegeven.

In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten voor die vermeld staan in de tabellen van de Flora- en faunawet.

Soorten van FFtabel 1

Mogelijk wordt het plangebied gebruikt door enkele grondgebonden zoogdieren en amfibieën die zijn opgenomen in FFtabel 1. Voor de soorten van FFtabel 1 geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

Soorten van FFtabel 2 en 3

De mogelijk in het plangebied voorkomende vleermuizen staan vermeld op FFtabel 3 en de Habitatrichtlijn en zijn strikt beschermd. Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. De voorgenomen ontwikkelingen hebben geen negatief effect tot gevolg ten aanzien van het foerageergebied van vleermuizen. Het elektriciteitshuisje is geschikt als vaste rust- en verblijfplaats van vleermuizen. Als dit gebouw gesloopt wordt is nader onderzoek in de periode half mei t/m september naar het gebruik van vleermuizen noodzakelijk.

Soorten van FFtabel vogels

De in het plangebied voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFtabel vogels en zijn strikt beschermd. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op de wijze zoals is beschreven in paragraaf 4.2.6 van het rapport, zullen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van de algemene vogelsoorten.

Samenvattend:

  • De voorgenomen plannen hebben geen effect op beschermde gebieden;
  • de aanbevelingen voor vogels, zoals beschreven in paragraaf 4.2.6 van het rapport, dienen in acht genomen te worden;
  • indien het elektriciteitshuisje wordt gesloopt, dient nader onderzoek naar het gebruik als verblijfplaats voor vleermuizen plaats te vinden;
  • er dient altijd rekening te worden gehouden met de zorgplicht.

N.B. In overleg met de Kleine Meijerij vindt er binnen een beperkte grondruil plaats. Dit betekend dat bovengenoemd elektriciteitshuisje geen onderdeel meer is van het plangebied.

Conclusie
Het aspect Flora- en Fauna vormt geen belemmering voor het plan.

5.3 Watertoets

Door MILON bv te Schijndel is in opdracht van de heer M. Hoogendorp, namens Van Grunsven Ontwikkeling B.V. te Erp, in december 2013 een watertoets uitgevoerd. De onderzoekslocatie is gelegen ter plaatse van Plein 1969 ongenummerd te Heeswijk-Dinther. Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de voorgenomen herontwikkelinging en de bouwplannen op de locatie. Het complete rapport is als bijlage 7 toegevoegd. Hieronder zijn de onderzoeksresultaten samengevat.

5.3.1 Onderzoekslocatie

De onderzoekslocatie bevindt zich aan Plein 1969 ongenummerd, in het centrum van Heeswijk-Dinther. De onderzoekslocatie is op dit moment braakliggend. Men is voornemens een winkelpand met appartementen en een parkeerplaats te ontwikkelen. De oppervlakte van de onderzoekslocatie is circa 4.920 m2.

5.3.2 Watertoets

Op de onderzoekslocatie zal herinrichting plaatsvinden. In onderstaande tabel is weergegeven hoe de verhardingssituatie er in de huidige en toekomstige situatie uitziet.

  huidige m2   toekomstige  
Bebouwing (pand met winkelgedeelte en appartementen)     2060  
Terreinverharding (parkeerplaatsen en in-/uitrit)     2860  
Onverhard   4920   0  
Totaal verhard   0   4920  
Totaal terrein   4920   4920  

De ontwikkeling op de onderzoekslocatie heeft, zoals blijkt uit de tabel, tot gevolg dat het verharde oppervlakte toeneemt met circa 4.920 m². Het “Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen” van waterschap Aa en Maas en waterschap De Dommel is voor deze locatie toegepast. Voor een T=10+10%- situatie dient 196 m³ geborgen te worden.

Na overleg met de gemeente Bernheze blijkt infiltratie niet mogelijk/wenselijk. Het hemelwater zal tijdelijk op de locatie worden geborgen waarna het vertraagd afgevoerd zal worden op het gemeentelijk rwa-stelsel.

Voor een T=10+10%-situatie dient 196 m³ geborgen te worden. Een deel kan op het dak worden geborgen alvorens het vertraagd wordt afgevoerd naar het rwa-stelsel van de Zijlstraat en het (geplande) rwa-riool in de Hertog Janstraat. De exacte hoeveelheid die op het dak geborgen kan worden, kan op dit moment niet worden aangegeven. Dit in verband met het ontbreken van de gegevens over de belasting van het dak. Het overige deel zal ter plaatse van de parkeerplaats en de weg geborgen dienen te worden. Wanneer gekozen wordt voor Watershells van 0,4 meter hoog is een oppervlakte van 790 m² nodig. Bij situaties extremer dan T=10+10% zal de infiltratievoorziening mogelijk overlopen en zal hemelwater zich over het maaiveld verspreiden. Wanneer dit niet wenselijk is wordt geadviseerd de voorziening te dimensioneren op een T=100+10%-situatie.

Opgemerkt wordt dat, in een later stadium in overleg met het waterschap Aa en Maas en de gemeente Bernheze de exacte manier van berging op het dak moet worden kortgesloten. Een vegetatiedak, eventueel in combinatie met een daktuin kan ook overwogen worden. Voor een vegetatiedak mag, van het waterschap, minimaal gerekend worden met 15 mm berging, maar meer indien dit aangetoond kan worden. Dit is afhankelijk van de dikte van het pakket en de gebruikte grondsoort. Door de aanleg van de infiltratie- en bergingsvoorziening op het terrein wordt tegemoet gekomen aan de uitgangspunten van waterschap Aa en Maas en wordt hydrologisch neutraal ontwikkeld.

Binnen het plangebied komt in de huidige situatie geen afvalwater vrij. In de toekomst zal wel afvalwater vrij gaan komen. In de toekomst zal afvalwater, gescheiden van hemelwater, worden afgekoppeld naar de gemeentelijke riolering.

Hoofdstuk 6 Financiële aspecten

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het plan betreft een particulier initiatief, waarvan alle kosten en risico's voor rekening van de initiatiefnemer komen. Dat geldt ook voor mogelijke planschadevergoedingen waaromtrent een verhaalovereenkomst met de gemeente is gesloten.

Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

6.2 Kostenverhaal

De gemeente en de grondeigenaar hebben een anterieure overeenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal conform artikel 6.12 Wro. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins' verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is dus niet vereist.

 

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting
  • de planregels
  • de verbeelding

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting dient als onderbouwing van het plan en verklaring van de bestemmingen en planregels, in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

Het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De planregels bevatten n de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegestane bebouwing en het gebruik van aanwezige dan wel op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer.

7.2 Afstemming met andere regelgeving

7.2.1 Welstandsnota

Bouwplannen worden niet alleen getoetst aan de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van:

  • gebruik, omvang en situering van gebouwen;
  • gebruik, omvang en situering van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • gebruik, omvang en situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

maar worden daarnaast, voor zover van toepassing per geldend welstandsniveau voor het plangebied, getoetst aan de Welstandsnota van de gemeente Bernheze.

7.2.2 Parkeernormnota gemeente Bernheze

Bouwplannen in de gemeente Bernheze worden getoetst aan het gemeentelijke Parkeernormnota.

7.3 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangs en slotregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De standaard opbouw van de bestemmingsregels conform de SVBP2012 is als volgt:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Per bestemming kunnen onderdelen, voor zover niet relevant, ontbreken.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Gemengd (artikel 3)
Deze bestemming beslaat het gehele plangebied. Binnen deze bestemming zijn een aantal gelijkwaardige functies toegestaan, te weten detailhandel in de vorm van een supermarkt, maatschappelijke functies en wonen. Detailhandel is alleen toegestaan op de begane grond, maatschappelijke functies op de begane grond en de eerste verdieping. Wonen is uitsluitend toegestaan op de verdiepingen. Parkeren en laden en lossen en ondersteunende voorzieningen zijn tevens toegestaan. Bedrijfsactiviteiten moeten vallen binnen categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Waarde - Archeologie 3 (artikel 4 )
Deze dubbelbestemming beslaat het hele plangebied en beschermd eventueel aanwezige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
Gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, kunnen niet nogmaals als zodanig ingezet worden.

Algemene bouwregels (artikel 6)
Regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels (artikel 7)
Dit artikel bevat regels over strijdig gebruik en regels over het aantal parkeerplaatsen.

Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Overige regels (artikel 9)
In dit artikel is de aanvullende werking van de bouwverordening, zoals bedoeld in artikel 9 lid 2 van de Woningwet, uitgesloten.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 10)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen.
Het gebruik van de bebouwing daarentegen wordt indien mogelijk positief bestemd of indien noodzakelijk door handhaving aan de gebruiksregels van de betreffende bestemming aangepast.

Slotregel (artikel 11)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.