Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hoofdstraat 81B
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1721.BPHoofdstr81BHD-vg01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘Hoofdstraat 81B’ van de gemeente Bernheze;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.1721.BPHoofdstr81BHD-vg01 met bijbehorende regels en bijlagen;
 
1.3 de verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het wijzigingsplan opgenomen digitale ruimtelijke
informatie;
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 aanduidingsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.7 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, vastgesteldtechnisch of
kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning
in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die
met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen detailhandel is toegestaan
met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan
huis verbonden beroep;
 
1.8 aan huis verbonden bedrijf
een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het
vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en
dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;
 
1.9 afwijking van de bouwregels en/of de gebruiksregels
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.10 ander-werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid;
 
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.12 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan,
installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis
verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
 
1.13 beperkt kwetsbaar object
  1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, dienst- en bedrijfswoningen van derden, sporthallen en -terreinen, zwembaden en speeltuinen;
  2. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder c, vallen;
  3. kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder d, vallen;
  4. objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  5. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.14 bestaand
  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.17 bijgebouw
een gebouw, dat in bouwkundig en visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel
gelegen hoofdgebouw;
 
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats;
 
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
 
1.21 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of
indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.24 carport
een overdekte stallingsgelegenheid voor auto’s, met niet meer dan twee gesloten wanden;
 
1.25 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
 
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt;
 
1.27 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, het laten gebruiken en het in gebruik geven;
 
1.28 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de
bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
 
1.29 huishouden
één persoon of een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die
alleen of gezamenlijk een eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van één woning;
 
1.30 kwetsbaar object
  1. woningen, hieronder begrepen woonwagens en woonschepen, niet zijnde woningen als bedoeld bij de definitie voor beperkt kwetsbare objecten, onder a;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
1.31 maatvoeringsgrens
de grens van een maatvoeringsvlak;
 
1.32 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor
bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;
 
1.33 mantelzorg
zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende
door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit
de sociale relatie. bijvoorbeeld door gezinsleden, buren of vrienden;
 
1.34 nevenactiviteiten
een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2), omzet (€) als de effecten op
het woon- en leefklimaat;
 
1.35 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht;
 
1.36 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.37 peil
  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met maximaal 20 cm;
  2. in andere gevallen: de hoogte van de weg ter plaatse van de toegang tot het gebouw vermeerderd met 2 cm per meter afstand van het gebouw tot die weg (hemelsbreed gemeten);
  3. deze bepaling geldt niet voor bouwwerken geen gebouw zijnde; hiervoor wordt de hoogte gemeten vanaf het aansluitende maaiveld;
1.38 permanente bewoning
het feitelijk bewonen van een gebouw gedurende het hele jaar of het grootste deel van het jaar;
 
1.39 Staat van Bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en
instellingen;
 
1.40 uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
 
1.41 vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van alle vloeren op alle verdiepingen in een woning;
 
1.42 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één
naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;
 
1.43 voorgevelrooilijn
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;
 
1.44 vrijstaand bijgebouw
een bijgebouw, dat gesitueerd is op een afstand van het hoofdgebouw en dat in functioneel opzicht
ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
 
1.45 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 Algemeen
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die
afstand het kortst is;
 
2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde,
met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de
aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.1.3 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
 
2.1.4 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.1.5 het dakoppervlak
de oppervlakte van de projectie van de buitenafmetingen van het dak met inbegrip van de randen en
goten, op een horizontaal vlak;
 
2.1.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te
stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen;
 
2.1.7 de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
 
2.1.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.1.9 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
 
2.1.10 de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het
gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
 
2.2 Ondergeschikte bouwonderdelen
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen,
liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing
gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2.3 Meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op de
schaal waarin het plan is vastgesteld.
 
2.4 Afstemming peil
 
Bij de afstemming met het peil, zoals omschreven in artikel 1.59, wordt bij nieuwe gebouwen de
bovenkant van de afgewerkte beganegrondvloer aangehouden.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Groen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  2. parken en plantsoenen;
  3. paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, kunstwerken;
  4. incidentele parkeervoorzieningen;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen en met inachtneming
van de keur van het Waterschap.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Gebouwen mogen niet worden gebouwd;
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal:lichtmasten en kunstwerken: 6 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
Artikel 4 Verkeer
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en straten, wandel- en fietspaden;
  2. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
 
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding,
geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer maximaal 3 m.
Artikel 5 Wonen
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
5.1.1 Algemeen
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. nieuwe woningen ter plaatse van de aanduidingen:
    1. aaneengebouwd: aaneengebouwde woningen;
    2. twee-aaneen: twee-aaneen gebouwde woningen;
    3. vrijstaand: vrijstaande woningen;
  2. nieuwe woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, met inachtneming van het maximumaantal;
  3. aan huis verbonden beroepen, met dien verstande dat per woning maximaal 40% van de vloeroppervlakte mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep tot een maximum van 50 m2;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens is bij woningen ter plaatse van de aanduidingen:
    1. vrijstaand: aan twee zijden minimaal 3 m;
    2. twee-aaneen: aan één zijde minimaal 3 m;
    3. aaneengebouwd: aan de niet-aangebouwde zijde van de eindwoningen minimaal 2 m;
  3. goot- en bouwhoogte maximaal de ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte.
5.2.2 Bijgebouwen
Vrijstaande en niet-vrijstaande bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak
worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel van vrijstaande en niet-vrijstaande bijgebouwen voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw bedraagt maximaal:
    1. 60 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 500 m 2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 70% is;
    2. 70 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 600 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;
    3. 80 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 700 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;
    4. 90 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 800 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;
    5. 100 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 800 m2, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;
  2. per hoofdgebouw zijn maximaal 3 vrijstaande bijgebouwen toegestaan;
  3. de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt bij vrijstaande woningen aan één zijde van de woning minimaal 3 m, voor zover gelegen binnen, naast en binnen een zone van 5 m achter het bouwvlak;
  4. bijgebouwen worden gesitueerd minimaal 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  5. in hoeksituaties (de zijgevel van de woning grenst aan een straat, openbaar groen of water) mag de bouwgrens door het bijgebouw worden overschreden tot op de zijdelingse perceelsgrens indien er geen woningen aan dezelfde zijde in de zijstraat zijn gesitueerd;
  6. de goothoogte van niet-vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 3,25 m bedragen;
  7. de dakhelling van niet-vrijstaande bijgebouwen mag niet steiler zijn dan de kap van het hoofdgebouw;
  8. de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 3,25 m respectievelijk 5,5 m bedragen.
5.2.3 Carports
Carports mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de
volgende kenmerken:
  1. per hoofdgebouw zijn maximaal 2 carports en/of overkappingen toegestaan voor de bestemmingen “Tuin” en “Wonen” tezamen, met dien verstande dat binnen de bestemming “Tuin” slechts 1 carport/overkapping is toegestaan;
  2. gesitueerd maximaal 1 m voor de (het verlengde van de) voorgevel van het hoofdgebouw;
  3. oppervlakte maximaal 30 m2;
  4. hoogte maximaal 3,25 m.
5.2.4 Ondergeschikte onderdelen van woningen
De voorgevelrooilijn mag naar de wegzijde toe uitsluitend worden overschreden door
ondergeschikte onderdelen van woningen (erkers) die voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. horizontale diepte maximaal 1,5 m;
  2. breedte maximaal 60% van de breedte van de totale voorgevel (exclusief overkapping boven de voordeur);
  3. afstand tot de voorste perceelsgrens minimaal 1,5 m;
  4. goothoogte maximaal 0,25 m boven de bovenzijde van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw,
met dien verstande dat het doortrekken van een erker aan de voorgevel tot voorbij en aan één zijgevel is toegestaan mits:
  1. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt;
  2. de breedte aan de zijgevel niet meer dan 1,5 m uit de zijgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
  3. de diepte aan de zijgevel maximaal gelijk is aan de diepte van het hoofdgebouw.
5.2.5 Overkappingen boven de voordeur
Overkappingen boven de voordeur zijn toegestaan en voldoen aan de volgende
kenmerken:
  1. breedte maximaal 120% van de breedte van de entreepartij, tenzij de overkapping één constructie vormt met een erker;
  2. horizontale diepte maximaal 1,5 m;
  3. open constructie zonder tot de constructie behorende wanden.
5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van de op het bouwperceel gelegen woningen: 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van de op het bouwperceel gelegen woningen: 2 m, met dien verstande dat in hoeksituaties (de zijgevel van de woning grenst aan een straat, openbaar groen of water) de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vanaf (het verlengde van) de voorgevel tot 4 m. daarachter maximaal 1 m. bedraagt;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
5.2.7 Dakkapellen
Dakkapellen zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
  1. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 meter bij een plat dak;
  2. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 meter tot aan bovenkant van verticale gedeelte bij een schuin dak;
  3. onderzijde meer dan 0,5 meter boven de dakvoet;
  4. bovenzijde meer dan 0,5 meter onder de daknok;
  5. zijkanten meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak of grenslijn met aanliggende woning;
  6. breedte maximaal 60% van de breedte van de betreffende gevel bij dakkapellen in naar openbaar gebied gerichte aan voor- en zijkant.
5.3 Specifieke gebruiksregels
 
5.3.1 Algemene gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het
gebruik voor:
  1. het gebruik van gebouwen en gronden voor bedrijfsmatige activiteiten;
  2. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van bewoning.
5.3.2 Parkeren
Voor het parkeren gelden de volgende regels:
  1. per bouwperceel dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden gerealiseerd, conform het gemeentelijke parkeerbeleid en de daarbij behorende Parkeernormennota gemeente Bernheze;
  2. de afmeting van een parkeerplaats bedraagt ten minste 2,5 meter breed en 5 meter lang;
  3. een garage wordt niet meegeteld bij de bepaling van het aantal parkeerplaatsen.
5.3.3 Voorwaardelijke verplichting waterberging
Een op grond van lid 5.2 toelaatbaar gebouw mag uitsluitend worden gebruikt als
woning indien er op het bouwperceel tijdelijke berging van water, dat vertraagd
afgevoerd wordt, werkend aanwezig is met een bergingscapaciteit van 180 m
3 die voldoende bijdraagt aan de vereiste waterbuffer voor het plan. Deze voorwaardelijke
verplichting is niet van toepassing op in de aaneengebouwde woningen. In het gehele
plangebied van dit bestemmingsplan dient de vereiste totale waterbergende capaciteit
gerealiseerd te worden.
 
5.3.4 Huisvesting van (tijdelijke) buitenlandse werknemers
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.1 voor
het gebruik van woningen ten behoeve van de (structurele) huisvesting van (tijdelijke)
buitenlandse werknemers, mits:
  1. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  2. er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu;
  3. het parkeren in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid en de daarbij behorende parkeernormen;
  4. er geen afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor “Waarde - Archeologie 3” aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de
bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een
middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor
bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter, een
rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de
aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende
mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior-archeoloog over de
aard van het uit te voeren onderzoek.
 
6.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de
gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen
worden verstoord, kan de vergunningverlener één of meerdere van de volgende
voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de vergunningverlener bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in artikel 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de
gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden
verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 6.2.2 genoemde voorwaarden
veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
 
6.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden
 
6.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 6.1
bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
6.3.2 Verlening
Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken en/of
werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de
archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
 
6.3.3 Uitzondering omgevingsvergunning
Het in artikel 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 2.500 m2 en niet dieper dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
  3. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  5. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
Artikel 7 Waterstaat - Natte natuurparel bufferzone
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor “Waterstaat - Natte natuurparel bufferzone” aangewezen gronden zijn, naast de
andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud,
herstel en/of de ontwikkeling van de hydrologische waarden van de bufferzone rondom de
natte natuurparel.
 
7.2 Bouwregels
 
Op of in deze bestemming begrepen gronden mag in afwijking van het geen elders in deze
regels is bepaald niet worden gebouwd.
 
7.3 Afwijking van de bouwregels
 
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 24.2 voor het
bouwen ten behoeve van de andere bestemmingen, waarbij moet worden voldaan aan de
volgende voorwaarden:
  1. de bebouwing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de hydrologische waarden van de natte natuurparel;
  2. de vergunningverlener dient advies in te winnen bij de waterbeheerder.
7.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden
 
7.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel wordt gewijzigd of het maaiveld zelf met meer dan 0,20 m wordt gewijzigd;
  2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,60 m onder maaiveld;
  3. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  4. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;
  5. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  6. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk;
  7. het aanbrengen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
7.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunning
Het in lid 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 24.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de
hydrologische waarden van de natte natuurparel.
Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wordt advies
ingewonnen bij de waterbeheerder.
3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
 
9.1 Ondergrondse bouwwerken
 
Ten aanzien van het oprichten van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende
bouwregels:
  1. ondergrondse bouwwerken mogen uitsluitend binnen de contouren van de bovengrondse bebouwing worden opgericht;
  2. de maximale bouwdiepte, inclusief de fundering, bedraagt 3,5 m onder peil.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
 
Tot een gebruik in strijd met de bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
11.1 Afwijking van de bouwregels
 
11.1.1 Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van
  1. in het plan genoemde goothoogten, oppervlaktematen, percentages en afstandsmaten, mits dit noodzakelijk is vanuit constructieve vereisten, architectonisch belang of oogpunt van duurzaamheid, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een geringe mate van afwijking is toegestaan, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.
11.1.2 Afwijking is slechts mogelijk indien
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 12 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
 
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van
stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de
Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. de ruimte tussen bouwwerken.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht voor bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Hoofdstraat 81B Heeswijk-Dinther’.