direct naar inhoud van Regels
Plan: Heeswijkse Aa-Beemden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1721.BPAaBeemden-vg02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Heeswijkse Aa-Beemden met identificatienummer NL.IMRO.1721.BPAaBeemden-vg02 van de gemeente Bernheze.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aangebouwde bijgebouwen:

een uitbreiding van het hoofdgebouw, die wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.8 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming of het toegelaten gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.

1.9 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijgebouw:

een gebouw, dat in bouwkundig en visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.14 bouwgrens:

grens van een bouwvlak.

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.19 caravan:

een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag-, of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.

1.20 carport/overkapping:

een bouwwerk dat zowel feitelijk als in visueel ruimtelijke zin aan maximaal twee zijden, een gesloten, al dan niet eigen, wand kent.

1.21 dagrecreatie

bedrijfsmatige uitoefening van diensten op het gebied van recreatie, sport-, educatie of cultuur welke geheel of in overwegende mate in de open lucht worden aangeboden, met de daarbij behorende voorzieningen.

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.23 erf:

het perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en blijkens de bestemming die aan de gronden is gegeven voor deze inrichting in aanmerking komt.

1.24 extensief agrarisch medegebruik:

een vorm van (hobbymatig) grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, hoofdzakelijk gericht op instandhouding en/ of vergroting van de natuur, landschappelijke, cultuur- en archeologische waarden.

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 gebruik:

het gebruiken, doen en laten gebruiken.

1.27 Geluidsgevoelige gebouwen/objecten

Gebouwen die bestemd zijn voor geluidsgevoelige functies, waaronder begrepen worden: woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen overeenkomstig artikel 1 van de Wet geluidhinder en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder.

1.28 Geluidszone (industrie)

De met de gebiedsaanduiding 'Geluidszone - industrie' aangegeven zone, als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.

1.29 Hogere grenswaarde

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.31 hoofdverblijf:

de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van een persoon en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, die tenminste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid.

1.32 huishouden:

een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van één woning.

1.33 Inrichting:

de inrichting Gebr. Dijkhoff & Zn bv aan de Heeswijkseweg 7, gemeente Bernheze, waarvoor op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder een geluidszone dient te worden vastgesteld;

1.34 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of stacaravan ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.35 kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.36 kapschuur:

Een gebouw dat minimaal aan een zijde is geopend en aan minimaal een zijde is voorzien van een wand.

1.37 landschapselement:

punt-, lijn- en vlakelementen, die een groene of blauwe component bezitten, en die voor de identiteit van het landschap van algemeen belang zijn vanwege hun leeftijd (ouder dan 35 jaar) of om andere redenen, zoals hun schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of hun beeldbepalende functie voor de omgeving. Een en ander met dien verstande dat onder landschapselementen niet worden verstaan elementen die zijn opgericht in het kader van nieuw groen is vrij groen.

1.38 lawaaisporten:

een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingsgeluid wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen gildes, de autosport, motorsport, (model)vliegsport, de schietsport met behulp van vuurwapens, de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;

1.39 milieucategorie:

milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering Den Haag, 2009.

1.40 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:

overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid et cetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, onder andere zodat omliggende bedrijven niet onnodig in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

1.41 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel. De nevengeschiktheid volgt in dit kader uit de afhankelijkheid van de hoofdfunctie.

1.42 Niet-geluidsgevoelige gebouwen/objecten:

Alle bij de Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder als niet-geluidsgevoelig aangewezen objecten en bij de inrichting behorende ondergeschikte functies zoals kantoren en bedrijfswoningen.

1.43 normale onderhoudswerkzaamheden:

werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.

1.44 peil:
  • a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met maximaal 20 cm;
  • b. in andere gevallen: de hoogte van de weg ter plaatse van de toegang tot het gebouw vermeerderd met 2 cm per meter afstand van het gebouw tot die weg (hemelsbreed gemeten);
  • c. deze bepaling geldt niet voor bouwwerken geen gebouw zijnde; hiervoor wordt de hoogte gemeten vanaf het aansluitende maaiveld;
1.45 perceelsgrens:

de kadastrale grens van een perceel.

1.46 permanente bewoning:

het feitelijk bewonen van een verblijf als hoofdverblijf.

1.47 regionale waterberging:

gebied dat noodzakelijk is om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan;

1.48 recreatief medegebruik:

vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

1.49 rijbak:

een niet overdekt (geheel van ) bouwwerk(-en) geen gebouw(-en) zijnde met bijbehorende voorzieningen, ingericht voor het africhten, trainen, en berijden van paarden en pony’s en het anderszins beoefenen van de paardensport.

1.50 stacaravan:

een onderkomen met een maximale grootte van 30 m², onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan.

1.51 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.52 tent:

constructie van (flexibele) stokken met daaroverheen gespannen doek waarin verbleven kan worden.

1.53 verhard:

een verharding bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbare vaste/gesloten materialen.

1.54 Voorkeursgrenswaarde:

Een etmaalwaarde van 50 dB(A), conform artikel 40 van de Wet geluidhinder.

1.55 vrijstaande woning:

een woning die hoogstens door middel van de bijbehorende bouwwerken met een andere woning verbonden is en waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens staan;

1.56 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;

1.57 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;

1.58 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging, vijvers en poelen; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen.

1.59 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.60 woonunit:

een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het tijdelijke woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.1.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.1.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.1.5 de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.1.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.1.8 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.2 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 meten

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

2.4 afstemming peil

Bij de afstemming met het peil, zoals omschreven in artikel 1.44, wordt bij nieuwe gebouwen de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer aangehouden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - sloop- en recyclingbedrijf':
    • 1. een bedrijf en/of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in Bijlage 1;
    • 2. een brandstofvulpunt zonder lpg voor de voertuigen ten behoeve van het bedrijf;
    • 3. een wasplaats voor de voertuigen ten behoeve van het bedrijf;
    • 4. een geluidwerende voorziening in de vorm van een keerwand zoals is aangegeven in Bijlage 5;
    • 5. bedrijfswoningen;
    • 6. 1 zendmast;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf':
  • c. kantoor ten dienste van het bedrijf;
  • d. buitenopslag met een maximale hoogte van 12 meter, uitsluitend vanaf 2 meter binnen de bouwvlakgrens;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kapschuur' een kapschuur;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groen.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming.

3.2.1 Bedrijfsgebouwen
  • a. Voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - sloop- en recyclingbedrijf' gelden de volgende regels:
    • 1. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 50%;
    • 3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 12 meter;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kapschuur' uitsluitend een kapschuur, met een minimale bouwhoogte van 10 meter en een maximale bouwhoogte van 12 meter.
  • b. Voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf' gelden de volgende regels:
    • 1. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. het gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 2.100 m²;
    • 3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 6 respectievelijk 12 meter.
3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  • c. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 6 respectievelijk 10 meter;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³;
  • e. de afstand van de bedrijfswoning tot de bestemming Verkeer bedraagt minimaal 15 meter;
  • f. de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter.
3.2.3 Bijgebouwen bij de bedrijfswoningen

Voor bijgebouwen bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van bijgebouwen bij de bedrijfswoning tot de voorgevelrooilijn bedraagt minimaal 2 meter;
  • c. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 3 respectievelijk 6 meter;
  • d. de afstand van vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bij de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • f. de afstand tot de bedrijfswoning bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 20 meter.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan 2 meter;
    • 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van een carport/overkapping bij de bedrijfswoning mag niet meer bedragen 3 meter en de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m², met dien verstande dat er per bedrijfswoning niet meer dan 2 gebouwd mogen worden;
  • c. de bouwhoogte van de zendmast mag niet meer bedragen dan 16 meter;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • e. de bouwhoogte van de geluidwerende voorziening dient overeenkomstig de inrichting zoals opgenomen in Bijlage 5 van de regels te worden gerealiseerd;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bedrijf mag niet meer dan 16 meter bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bedrijfswoning mag niet meer dan 12 meter bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - sloop- en recyclingbedrijf';
  • b. bevi-inrichtingen;
  • c. vuurwerkopslag;
  • d. inrichtingen ten aanzien waarvan op grond van onderdeel C van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage het opstellen van een milieueffectrapportage verplicht is;
  • e. inrichtingen ten aanzien waarvan op grond van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage beoordeeld dient te worden of een milieueffectrapport opgesteld dient te worden, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - sloop- en recyclingbedrijf';
  • f. wonen, behoudens in een bedrijfswoning als bedoeld in 3.1;
  • g. detailhandel;
  • h. seksinrichtingen;
  • i. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn en buiten het bouwvlak.
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting geluidwerende voorziening

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - sloop- en recyclingbedrijf' mogen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 onder b worden gebruikt onder de voorwaarde dat uiterlijk binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van een geluidwerende voorziening in de vorm van een keerwand zoals weergegeven in Bijlage 5.

3.3.3 Voorwaardelijke verplichting inrichtingsplan

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - sloop- en recyclingbedrijf' mogen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 onder b worden gebruikt onder de voorwaarde dat uiterlijk binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de bestemmingen Groen en Natuur conform het rapport "EHS Heeswijkse Aa Beemden" van 19 december 2016 en het inrichtingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 4. Dit met uitzondering van de bestaande en nieuw aan te leggen ontsluitingsweg binnen de bestemming Natuur, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.1 mag worden aangelegd.

3.3.4 Voorwaardelijke verplichting kapschuur

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - sloop- en recyclingbedrijf' mogen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 onder b worden gebruikt onder de voorwaarde dat uiterlijk binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van een kapschuur, met een minimale bouwhoogte van 10 meter en een maximale bouwhoogte van 12 meter zoals opgenomen in Bijlage 5.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. parken en plantsoenen;
  • c. paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, waaronder tevens begrepen opslag en opvang in de vorm van tanks;
  • d. kunstwerken;
  • e. incidentele parkeervoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. ter plaatse van de Heeswijkseweg een inrichting conform het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 4;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen, ontsluitingen en met inachtneming van de keur van het waterschap.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming.

4.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd;

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten en kunstwerken mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik, wordt gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 4.1 waaronder in ieder geval wordt verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door seizoensarbeiders of permanente bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;
  • d. inrichtingen ex onderdeel D van bijlage 1 van het Bor (betreffende de zogenaamde 'grote lawaaimakers').

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een inrichting conform het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 4, met dien verstande dat de ontsluitingsweg en het fietspad overeenkomstig het bepaalde in sub h aangelegd mogen worden;
  • b. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en ecologische waarden;
  • c. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige droge en natte natuurwaarden;
  • d. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • e. behoud van kleine bosgebieden;
  • f. behoud van landschapselementen;
  • g. instandhouding van de typerende geologie/ geomorfologie;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting', voor maximaal één verharde ontsluitingsweg met een maximale breedte van 10 meter en een verhard fietspad met een maximale breedte van 3 meter;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. extensieve dagrecreatie;
  • l. doeleinden van openbaar nut;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden en sloten.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming.

5.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd;

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan uitgezonderd erfafscheidingen, tot een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  • b. de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaande bebouwing mag worden gehandhaafd, hersteld, vervangen en uitgebreid met inachtneming van het bepaalde in dit lid, met dien verstande dat wanneer de bestaande bebouwing en bestaande maatvoering afwijken van hetgeen in de hierna volgende regels is aangegeven, de afwijking niet mag worden vergroot. De voorgaande volzin is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
5.2.3 algemeen

Voor de op te richten bebouwing gelden (mede) de volgende regels:

  • a. rijbakken zijn niet toegestaan.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik, wordt gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 5.1 waaronder in ieder geval wordt verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door seizoensarbeiders of permanente bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;
  • d. inrichtingen ex onderdeel D van bijlage 1 van het Bor (betreffende de zogenaamde 'grote lawaaimakers').
5.3.2 Voorwaardelijke verplichting situering ontsluitingsweg

Bij de situering van de ontsluitingsweg en fietspad als bedoeld in 5.1 sub i, dient men aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • a. de situering moet dusdanig zijn dat er aantoonbaar voldoende zicht is vanuit het verkeer;
  • b. het vrachtverkeer voldoende draairuimte heeft;
  • c. het fietspad dusdanig gesitueerd wordt dat voldoende ruimte bestaat voor het opstellen van het vrachtverkeer tussen het fietspad en de verlegde Heeswijkseweg.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - ecologische verbindingszone' het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m²;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - behoud en herstel watersystemen':
    • 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m²;
    • 2. het ophogen van gronden;
  • c. het afgraven;
  • d. het ophogen;
  • e. het vergraven;
  • f. het diepploegen en -woelen;
  • g. het egaliseren;
  • h. het indrijven van voorwerpen in de grond;
  • i. het aanleggen van drainage;
  • j. het aanleggen van onderbemaling;
  • k. het aanleggen, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
  • l. het dempen van sloten of greppels;
  • m. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  • n. het rooien van houtgewas, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - grasland';
  • o. het aanplanten van houtgewas (anders dan ten behoeve van een boomkwekerij);
  • p. het omzetten van grasland in bouwplan;
  • q. het omzetten van grasland in boomkwekerij of sierteeltgrond;
  • r. het aanbrengen van verhardingen groter dan 200 m²;
  • s. het aanbrengen van verhardingen op wegen en (fiets)paden;
  • t. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  • u. het gebruik van afdekmaterialen en lage tunnels.
5.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak;
  • b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. betrekking hebben op het realiseren van één verharde ontsluitingsweg en een verhard fietspad overeenkomstig het bepaalde in 5.1 sub h.
5.4.3 Onderzoek

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1 onder b wordt het betrokken waterschapsbestuur gehoord.

5.4.4 Afwegingskader

Uitvoering van de in 5.4.1 genoemde werken of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

5.4.5 Waarden

Onder de in 5.4.4 genoemde waarden worden verstaan:

  • a. ten aanzien van de in 5.4.1 onder a genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de ecologische verbindingszone voor uitwisseling van flora en fauna tussen natuurgebieden;
  • b. ten aanzien van de in 5.4.1 onder b genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de gronden voor behoud, beheer en herstel van watersystemen;
  • c. ten aanzien van de in 5.4.1 onder c, d, e, f, g, h, i, j, k, l, n, s, t en u genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de typerende geologie/geomorfologie zoals tot uitdrukking komend in de aardkundige vorm van het object of gebied (oude stroomgeulen, steilranden etc.), bodemopbouw en instandhouding van de grondwaterstand in klei-of veengebieden;
  • d. ten aanzien van de in 5.4.1 onder c, d, h, s, t en u genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van natte bossen, bepaald door:
    • 1. continuïteit van boomvormende vegetatie,
    • 2. gemiddeld hoge grondwaterstand,
    • 3. microreliëf,
    • 4. specifieke bodemopbouw,
    • 5. gevarieerde bodemopbouw;
  • e. ten aanzien van de in 5.4.1 onder c, d, f, g, s, t en u genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van droge heide, bepaald door:
    • 1. gemiddeld lage grondwaterstand,
    • 2. voedselarm,
    • 3. microreliëf,
    • 4. specifieke bodemopbouw;
  • f. ten aanzien van de in 5.4.1 onder o genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van struwelen en houtwallen, bepaald door:
    • 1. aanwezigheid van een gevarieerde boom-, struik en kruidlaag,
    • 2. microreliëf,
    • 3. (gedeeltelijk) aaneengesloten linten;
  • g. ten aanzien van de in 5.4.1 onder c, g, o, s, t en u genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van droge bossen, bepaald door:
    • 1. continuïteit van het bos,
    • 2. gemiddeld lage grondwaterstand,
    • 3. microreliëf;
  • h. ten aanzien van de in 5.4.1 onder c, d, e, f, g, i, j, l, n, o, p,r, s, t, u en v genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van amfibieën, bepaald door:
    • 1. aanwezigheid van poelen met goede kwaliteit,
    • 2. vochtige omgeving,
    • 3. bos/ zandrug in de directe omgeving,
    • 4. verbindingen met sloten en houtwallen;
  • i. ten aanzien van de in 5.4.1 onder o, r, s, t en v genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van dassenleefgebied, bepaald door:
    • 1. gelijkblijvende grondwaterstand,
    • 2. afwisselend landschap met droog bos, lijnvormige elementen, natte graslanden, ontbreken van barrières;
  • j. ten aanzien van de in 5.4.1 onder k, l en o genoemde werken of werkzaamheden: het besloten coulissenlandschap, bepaald door landschappelijke elementen afgewisseld met landbouwgronden in kleine eenheden;
  • k. ten aanzien van de in 5.4.1 onder c, g, k, l, m, o, p, q, r, s, t, u en v genoemde werken of werkzaamheden: cultuurhistorisch waardevol landgoed, bepaald door de ruimtelijke structuur met:
    • 1. afwisseling tussen bos en landbouwgrond,
    • 2. bomenlanen,
    • 3. houtwallen, zandwegen en -paden.

Artikel 6 Leiding - Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming (basisbestemming), met voorrang mede bestemd voor een hoofdwaterleiding, ten behoeve van het transport van drinkwater; met daarbij behorende leidingzone en overige voorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de tot 'Leiding - Water' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de (basis)bestemming worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2,50 meter mag bedragen.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de (basis)bestemming.

6.3.2 Afwegingskader

Een in 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien uit overleg met de leidingbeheerder blijkt dat daartegen met het oog op het doelmatig functioneren van de transportleiding en/of het aspect veiligheid geen bezwaar bestaat.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;
  • c. het in de grond drijven van voorwerpen dieper dan 30 cm;
  • d. diepploegen dieper dan 30 cm;
  • e. het aanleggen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • f. het planten van hoogopgaande bomen en/of houtopstanden die dieper (kunnen) wortelen dan 30 cm;
  • g. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • i. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
6.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
6.4.3 Afwegingskader

Een in 6.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de werken en/of werkzaamheden dan wel de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen niet in strijd zijn met het plan.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van gronden van (zeer hoge) archeologische waarden.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 40 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior-archeoloog over de aard van het uit te voeren onderzoek.

7.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan de vergunningverlener één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de vergunningverlener bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 7.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

7.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
7.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in 7.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodemverlagen of afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 meter vanaf maaiveld;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
7.3.2 Verlening

Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad. Indien uit het in 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 7.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

7.3.3 Uitzondering omgevingsvergunning

Het in 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 100 m2 en niet dieper dan 0,4 meter vanaf het maaiveld;
  • c. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • d. de werken en werkzaamheden
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • a. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht;
  • b. de werken en werkzaamheden het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 40 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior-archeoloog over de aard van het uit te voeren onderzoek.

8.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in 8.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan de vergunningverlener één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de vergunningverlener bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 8.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 8.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

8.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
8.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in 8.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodemverlagen of afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
8.3.2 Verlening

Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad. Indien uit het in 8.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 8.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd

8.3.3 Uitzondering omgevingsvergunning

Het in 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 250 m² en niet dieper dan 0,4 meter vanaf het maaiveld;
  • c. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • d. de werken en werkzaamheden
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht;
  • f. de werken en werkzaamheden het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van gronden van archeologische waarde en gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van de vergunningverlener in voldoende mate zijn vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van een senior-archeoloog over de aard van het uit te voeren onderzoek.

9.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan de vergunningverlener één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de vergunningverlener bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 9.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

9.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
9.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in 9.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodemverlagen of afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 meter vanaf maaiveld;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
9.3.2 Verlening

Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad. Indien uit het in 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 9.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

9.3.3 Uitzondering omgevingsvergunning

Het in 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 2.500 m² en niet dieper dan 0,4 meter vanaf het maaiveld;
  • c. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • d. de werken en werkzaamheden
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht;
  • f. de werken en werkzaamheden het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

Artikel 10 Waarde - Natte Natuurparel

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Natte Natuurparel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).

10.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Natte Natuurparel' aangewezen gronden mogen in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten behoeve van deze bestemming.

10.3 Specifieke gebruiksregels

Bij toename van het verhard oppervlak is "hydrologisch neutraal bouwen" het uitgangspunt. Voor een toename van het verharde oppervlak van 250 m2 is een advies van de waterbeheerder vereist.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Verbod

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 cm onder maaiveld een en ander voorzover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
  • b. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • c. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;
  • d. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2.
10.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het onder artikel 10.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan reeds een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan reeds legaal in uitvoering zijn;
  • c. welke het normaal onderhoud en/ of exploitatie betreffen.
10.4.3 Onderzoek

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 wordt het bevoegde waterstaatsgezag gehoord.

10.4.4 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 mag alleen worden verleend indien door die werken en/of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

Artikel 11 Waterstaat - Beschermingszone watergang

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming (basisbestemming), met voorrang mede bestemd voor de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende watergang.

11.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 11.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

11.3.2 Afwegingskader

Een in 11.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de watergang, en onder de voorwaarden dat:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheersinstantie van de in 11.1 bedoelde watergang;
  • b. de beslissing met betrekking tot de omgevingsvergunning aan de beheersinstantie wordt meegedeeld.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het aanbrengen van kaden of het wijzigen daarvan.
11.4.2 Uitzondering op verbod

Het in 11.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
11.4.3 Afwegingskader

Een in 11.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de werken en/of werkzaamheden dan wel de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen niet in strijd zijn met het plan. Met betrekking tot de gevolgen voor de waterbergend vermogen wordt advies gevraagd aan de beheersinstantie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Geluidzone industrie
13.1.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen zoals bepaald in de in Hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidruimte in verband met de nabijheid van een inrichting en voor het voorkomen van een te hoge geluidsbelasting vanwege de inrichting op geluidsgevoelige gebouwen/objecten.

13.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen overeenkomstig de in Hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen, mogen ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geen geluidsgevoelige gebouwen/objecten worden gebouwd.

13.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1.2 voor het bouwen van geluidsgevoelige gebouwen/objecten overeenkomstig de regels van de in Hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen, mits is aangetoond dat de geluidbelasting vanwege de inrichting op de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen/objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

13.1.4 Specifieke gebruiksregels

Tot strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van niet-geluidsgevoelige gebouwen/objecten binnen deze aanduiding als geluidsgevoelig gebouw/object.

13.2 overige zone - beperking veehouderijen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperking veehouderij' is vestiging van en/of omschakeling naar veehouderijen niet toegestaan.

13.3 overige zone - in het kader van natuurcompensatie te realiseren nieuwe natuur

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in het kader van natuurcompensatie te realiseren nieuwe natuur' zijn de gronden mede bestemd voor de aanleg, behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van de te realiseren nieuwe natuur.

13.4 overige zone - in te richten ecologische hoofdstructuur

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in te richten ecologische hoofdstructuur' zijn de gronden mede bestemd voor aanleg, behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur.

13.5 overige zone - in verordening ruimte te verwijderen ecologische hoofdstructuur

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in verordening ruimte te verwijderen ecologische hoofdstructuur' worden de gronden onttrokken aan de ecologische hoofdstructuur en bijbehorende gebiedsbescherming.

13.6 overige zone - in verordening ruimte toe te voegen ecologische hoofdstructuur

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in verordening ruimte toe te voegen ecologische hoofdstructuur' worden de gronden onttrokken toegevoegd aan de ecologische hoofdstructuur en bijbehorende gebiedsbescherming.

13.7 wetgevingzone - woonwerkontwikkelingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - woonwerkontwikkelingsgebied' voor de ontwikkeling van een aantrekkelijk en gevarieerd woon- en werkklimaat.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen:

  • a. voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. van de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • c. van de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 meter;
  • d. van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen hoger dan 2,5 meter, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  • e. van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlaktematen, mits:
    • 1. dit noodzakelijk is vanuit constructieve vereisten, architectonisch belang of oogpunt van duurzaamheid;
    • 2. de vergroting maximaal 10% bedraagt;
    • 3. de toegestane maximale inhoudsmaat niet wordt overschreden.
14.2 Afwegingskader

Een in 14.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

15.1 Wijzigingsbevoegdheid
15.1.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. nadere aanduidingen met betrekking tot de functie van de verbeelding verwijderen of wijzigen in een andere nader te bepalen aanduiding;
  • b. bestemmingsgrenzen met max. 5 meter verschuiven.
15.1.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 15.1.1 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Heeswijkse Aa-Beemden'.