direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kasteel ter Borchstraat ong. te Roosteren
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Ter plaatse van de Kasteel ter Borchstraat ong. te Roosteren ligt een onbebouwd perceel met een woonbestemming; met ter plaatse enkel een oud en vervallen schuurtje. Intitatiefnemer heeft het voornemen om op onderhavige locatie één grondgebonden levensloopbestendige woning te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01_0001.jpg"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied

Het realiseren van één reguliere grondgebonden levensloopbestendige woning is op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' niet toegestaan. De gemeente heeft middels brief d.d. 2 november 2022 (kenmerk: Z22/129244-D-143219; zie bijlage 1) kenbaar gemaakt principemedewerking te willen verlenen aan het voornemen.

Het projectgebied is gelegen binnen gebiedsaanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied 12' op grond waarvan toepassing kan worden verleend aan de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 25.9.4 van het vigerende bestemmingsplan. Deze bevoegdheid maakt het voor het College mogelijk om het plan onder voorwaarden te wijzigen ten behoeve van het toevoegen van bouwvlakken en het oprichten van woningen. Om voorliggend project mogelijk te maken dient een wijzigingsplan in procedure te worden gebracht.

Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.

Hoofdstuk 2 Projectgebied en project

In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging projectgebied

Het projectgebied is gelegen aan de Kasteel ter Borchstraat ong. te (6116 BV) Roosteren ten zuiden van de woonkern van Roosteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01_0002.jpg"

Luchtfoto met aanduiding projectgebied

De projectlocatie staat kadastraal bekend als gemeente Roosteren - sectie G - nummer 671 en heeft een oppervlak van circa 585 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01_0003.jpg"

Kadastrale kaart met aanduiding projectgebied

2.2 Bestaande situatie

In de bestaande situatie is ter plekke een grasveld/weiland aanwezig hetgeen is gelegen in het bestaande bebouwingslint aan de Kasteel ter Borchstraat. Parallel aan deze weg (aan de zuidzijde) ligt de Maaseikerweg (Rijksweg, N296). De Kasteel Ter Borchstraat ligt in het verlengde van het fietspad over de brug afkomstig van Oud-Roosteren in de richting van Maaseik.

De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01_0004.jpg"

Obliek - zuid aanzicht (bron: Slagboom & Peeters, maart 2022)

2.3 Beoogd project

Voorliggend project ziet op het realiseren van één grondgebonden levensloopbestendige woning ter plaatse van een vrijliggend perceel met een woonbestemming aan de Kasteel ter Borchstraat. In de nieuwe situatie wordt voorzien in een bouwvlak gelegen op 10 meter van de perceelsgrens aan de straatzijde. De overige ruimte van het projectgebied wordt ingericht als (voor)tuin, erfverharding (klinkerverharding) en achtertuin. Ter verduidelijking is de toekomstige situatie in onderstaande schetstekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01_0005.png"

Schetstekening toekomstige situatie (met bouwvlak: 'rode stippellijn')

Voorts worden de regels van de bestemming 'Wonen' op grond van het momenteel ter plekke geldende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' van toepassing verklaard. Enkel dient een bouwvlak te worden opgenomen waarin de realisatie van een woning is toegestaan. Daaraan dienen voor de realisatie van de woning de specifieke bouwaanduiding 'nieuwe woning', de aanduiding 'vrijstaand' en de maatvoeringsaanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 1' te worden opgenomen.

Verder is in het vigerende bestemmingsplan aangegeven dat de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan is aangegeven op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m)'. In voorliggend wijzigingsplan bedraagt de maximale goot- en bouwhoogte 7 respectievelijk 10 meter.

Bij de situering van het bouwvlak is tevens rekening gehouden met de bevindingen uit het door bureau K+ uitgevoerde akoestisch onderzoek (projectnummer m210067aa; d.d. 18-02-2021). Op grond van de ter plaatse aanwezige geluidsbelasting dient de nieuwe woning minimaal 10 meter uit de aan de weg grenzende perceelsgrens te worden gebouwd. In paragraaf 5.1.2 wordt hierop nader ingegaan.

2.4 Ruimtelijke effecten

Ieder ruimtelijk plan waarbij de mogelijkheid wordt gecreëerd om nieuwe bebouwing te realiseren, gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Zo ook voorliggend project, op basis waarvan het mogelijk wordt om een grondgebonden levensloopbestendige woning te realiseren.

Door op het ontwerp van de woning de bouwregels van toepassing te verklaren zoals deze ook gelden voor andere woningen binnen het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied', wordt optimaal aangesloten bij de stedenbouwkundige structuur in de directe omgeving. Daarbij wordt een momenteel braakliggend terrein passend ingevuld met een grondgebonden levensloopbestendige woning.

De ruimtelijk-visuele effecten die optreden worden aanvaardbaar geacht.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

3.1 Bestemmingplan 'stedelijk gebied'

Ter plaatse van de planlocatie is het bestemmingplan 'Stedelijk gebied', vastgesteld door de raad op 26 mei 2016, van kracht. Op grond daarvan is de locatie bestemd als 'Wonen'. Voorts is de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 3' en de gebiedsaanduidingen 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied', 'vrijwaringszone – weg 25-50m' en 'wetgevingszone – wijzigingsgebied 12' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01_0006.png"

Uitsnede bestemmingsplankaart 'Stedenlijk gebied' met aanduiding projectgebied

Het voornemen is om ter plaatse van onderhavige locatie één nieuwe levensloopbestendige woning te realiseren. Op grond van de bestemming 'Wonen' gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen (zoals woningen) o.a. de volgende regels:

  • 1. Nieuwe woningen mogen, met uitzondering van vervangende nieuwbouw, uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding – nieuwe woning', met dien verstande dat maximaal het vermelde aantal wooneenheden ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' wordt gebouwd.
  • 2. Het aantal woningen mag niet toenemen en splitsing van bestaande woningen in twee of meer afzonderlijke woningen is niet toegestaan.
  • 3. Ten aanzien van nieuw te bouwen woningen worden ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' vrijstaande woningen gebouwd.

Het project is strijdig met de hierboven genoemde regels omdat ter plekke geen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – nieuwe woning' of 'vrijstaand' aanwezig is. Voorts wordt voorzien in het realiseren van een bouwvlak waardoor het aantal woningen ter plekke toeneemt en dat is niet toegestaan.

Wijzigingsbevoegdheid
Het projectgebied is echter gelegen binnen gebiedsaanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied 12' op grond waarvan toepassing kan worden verleend aan de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 25.9.4. Deze bevoegdheid maakt het voor het College mogelijk om het plan onder voorwaarden te wijzigen ten behoeve van het toevoegen van bouwvlakken en het oprichten van woningen. De voorwaarden zijn als volgt:

  • a. De breedte van een bouwperceel bedraagt minimaal voor een:
    • 1. vrijstaande woning: 12,00 meter;
    • 2. halfvrijstaande woning: 8,50 meter;
    • 3. aaneengesloten woning: 5,50 meter.
  • b. De diepte van een bouwvlak bedraagt maximaal 15,00 meter.
  • c. De goothoogte van de woningen bedraagt maximaal 7,00 meter.
  • d. De bouwhoogte van de woningen bedraagt maximaal 10,00 meter.
  • e. Voorzieningen van algemeen nut zijn toegestaan voor zover deze noodzakelijk zijn ter realisering van de doeleinden in het aangeduide gebied.
  • f. De wijziging is vanuit een oogpunt van een goed woonmilieu aanvaardbaar.
  • g. Het gebruik als woning tast de waarden van de bestemmingen in de omgeving niet onevenredig aan.
  • h. De gevolgen voor de waterhuishouding worden in beeld gebracht en de principes van duurzaam waterbeheer worden toegepast.
  • i. De nieuwe woningen zijn kwantitatief en kwalitatief afgestemd op de meest recent vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving.
  • j. Voor het overige worden de bouw- en gebruiksregels van artikel 25 van moederplan in acht genomen.

Ad a. De breedte van een bouwperceel bedraagt minimaal voor een vrijstaande woning: 12,00 meter.
Het huidige bouwperceel heeft een breedte van circa 40 meter. De afstand tussen de zijdelingse perceelsgrenzen van het plangebied ter plaatse van de gewenste bouwvlak bedraagt circa 25,5 respectievelijk 15,5 meter. Aan de minimale breedte van 12,00 meter wordt derhalve ruimschoots voldaan.

Ad b. De diepte van een bouwvlak bedraagt maximaal 15,00 meter.
De diepte van het bouwvlak zal niet groter zijn dan circa 8 meter.

Ad c. De goothoogte van de woningen bedraagt maximaal 7,00 meter.
De verbeelding van het plan zal worden voorzien van een aanduiding 'maximum goothoogte (m)' welk ten behoeve van de goothoogte tot maximum van 7 meter beperken.

Ad d. De bouwhoogte van de woningen bedraagt maximaal 10,00 meter.
De verbeelding van het plan zal worden voorzien van een aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' welk ten behoeve van de bouwhoogte tot maximum van 10 meter beperken.

Ad e. Voorzieningen van algemeen nut zijn toegestaan voor zover deze noodzakelijk zijn ter realisering van de doeleinden in het aangeduide gebied.
Binnen het projectgebied is geen sprake van voorzieningen van algemeen nut. Hoewel het niet wordt verwacht kan, gelet op de beschikbare buitenruimte, indien nodig ruimte vrije gemaakt worden voor voorzieningen van algemeen nut.

Ad f. De wijziging is vanuit een oogpunt van een goed woonmilieu aanvaardbaar.
In Hoofdstuk 5 van voorliggend wijzigingsplan wordt omgeschreven dat geen milieuhygiënische bezwaren tegen realisering van de grondgebonden levensloopbestendige woning bestaan en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.

Ad g. Het gebruik als woning tast de waarden van de bestemmingen in de omgeving niet onevenredig aan.
Gelet op de naastgelegen aangrenzende bestemmingen en gebruik van bebouwing ten behoeve van voornamelijk reguliere woondoeleinden worden aanwezige waarden of belangen niet aangetast.

Ad h. De gevolgen voor de waterhuishouding worden in beeld gebracht en de principes van duurzaam waterbeheer worden toegepast.
In paragraaf 5.2.5 (Waterhuishouding) wordt nader ingegaan op het aspect waterhuishouding. Daaruit blijkt dat dit aspect geen belemmering vormt voor het voorgenomen project.

Ad i. De nieuwe woningen zijn kwantitatief en kwalitatief afgestemd op de meest recent vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving.
Het bouwplan staat niet op gespannen voet met de regionale structuurvisie.

Ad j. Voor het overige worden de bouw- en gebruiksregels van artikel 25 in acht genomen.
Ten behoeve van voorliggend project worden de bestemmingsregels van het vigerende plan, waaronder artikel 25 (Wonen) één op één van toepassing verklaard.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsvisie (POVl) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (Ovl 2014). Voor wat betreft het regionaal beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het beleidsdocument 'Ontwikkelen met kwaliteit' vastgesteld door de Raad op 31 mei 2018.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: 'NOVI') vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.

In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:

  • a. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  • b. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  • c. Afwentelen wordt voorkomen.

In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatverandering aan kan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en het landschap.

De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden.

Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen. Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede-overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.

In de NOVI wordt ten aanzien van Midden-Limburg aangegeven dat de regio grote opgaven heeft op het gebied van milieu en leefomgevingskwaliteit door de stikstofproblematiek en is er aandacht nodig voor de transitie naar meer duurzaamheid, versterking van de natuur, de leefbaarheid, een goede bereikbaarheid, het dierenwelzijn en de gezondheid voor alle inwoners. Het gaat om een grote transitie van het landelijk gebied waarin de Rijksrol noodzakelijk is.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daar omheen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het beoogde project levert geen strijd op met de NOVI, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het project.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amandementen. De omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvise POL 2014. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.

In de POVI is onderhavig plangebied gelegen in de zone 'Landelijke kern', zijnde de opvolger van de zone 'Overig bebouwd gebied'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende planontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen. Over de 'Landelijke kern' is in het POVI het volgende opgenomen.

Landelijke kern

De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels en werklocaties. Om deze voorzieningen in stand te kunnen houden zijn er voldoende inwoners/woningen nodig. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten. Onderhavig planvoornemen past, gezien de aard van de ontwikkeling (wonen), binnen deze beleidsuitgangspunten van de provincie Limburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01_0007.png"

Uitsnede provinciale kaart 'limburgse principe's' met aanduiding projectgebied (POVI)

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01_0008.png"

Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging projectgebied

Boringsvrije zone Roerdalslenk II
Het projectgebied is gelegen in het beschermingsgebied 'Boringsvrije zone Roerdalslenk II'. Binnen dit beschermingsgebied is het verboden:

  • a. een boorput, een bodemenergiesysteem of een aardwarmtesysteem te maken of hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei;
  • b. werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei kunnen aantasten.

In onderhavig project is geen sprake van dergelijke werken in de bodem, waardoor het beschermingsgebied 'Roerdalslenk II' geen belemmering vormt voor dit project.

Grondwaterbeschermingsgebied
Voorts is blijkens de kaart 'milieubeschermingsgebieden' van de Omgevingsverordening Limburg 2014 de locatie gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn beschermingszones voor de onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening. In de Omgevingsverordening 2014 zijn specifieke regels opgenomen voor de (nieuw)vestiging of uitbreiding van diverse soorten inrichtingen of constructies en voor het (verbod op het) gebruik of vervoer van diverse (schadelijke) stoffen. Grondwaterbeschermingsgebieden zijn tevens kwetsbare gebieden in het kader van de vrijstelling rioleringsverplichting. Bij voorliggend voornemen is echter geen sprake van het realiseren een (bedrijfsmatige) inrichting zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Omdat ook geen sprake is van grondwerken dieper dan 3 meter beneden maaiveld, is voorliggend voornemen niet strijdig met regels omtrent grondwaterbeschermingsgebieden.

4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2021 (Ovl 2021)

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe (provinciale) omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Daartoe hebben Provinciale Staten van Limburg in december 2021 de Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021) vastgesteld. In hoofdzaak is de nieuwe OvL2021 een beleidsneutrale omzetting van de OvL2014. Weliswaar is sprake van een aantal gewijzigde onderwerpen. Dit betreft instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers. De inwerkingtreding van de OvL2021 zal gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet plaatsvinden. Vooruitlopend daarop worden nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen door de provincie in de geest van de nieuwe OvL2021 beoordeeld.

4.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende project geen sprake (er wordt één nieuwe woning gerealiseerd), waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.

4.2.5 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen in het 'buitengebied' was voorheen het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu gaf de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienden in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

De gemeente Echt-Susteren heeft het Limburgs Kwaliteitsmenu verankerd in een gemeentelijke structuurvisie, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 4.4.1.

4.2.6 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend project.

De ter plaatse van onderhavig projectgebied van toepassing zijnde provinciale zonering(en) 'Landelijke kernen' impliceren geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Boringsvrije zone Roerdalslenk II' en eventuele andere beschermingsgebieden. Verder is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op voorliggend project.

Voor wat betreft de van toepassing zijnde provincie beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' heeft de gemeente Echt-Susteren deze vertaald in de haar gemeentelijke structuurvisie. Daarop wordt in paragraaf 4.4.1 van voorliggende toelichting nader ingegaan.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025

De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg hebben naar aanleiding van de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving en het verrichte woningmarktonderzoek een geactualiseerde ontwerp structuurvisie opgesteld waarin concrete afspraken zijn gemaakt voor het woningbouwbeleid in de periode 2022 tot en met 2025. Daarnaast wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030. Deze Structuurvisie luidt als volgt: 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025, Bouwen aan de toekomst'.

Deze Structuurvisie betreft een compacte actualisatie van de Structuurvisie Wonen 2018, de visie is uitvoeringsgericht en in de praktijk toepasbaar. De focus ligt op de realisatie van voldoende woningen van de juist kwaliteit op de juiste plek.

De Structuurvisie Wonen 2022 bevat instrumentarium om deze opgave te bereiken. Daarnaast ligt er een opgave in de (ver)bouwopgave en de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Dit wordt vanuit het duurzaamheidsbeleid / de energiestransitie opgepakt.

De Structuurvisie bevat regionale afspraken. Binnen deze regionale afspraken kunnen gemeenten desgewenst meer uitgewerkt lokaal woonbeleid vaststellen. Op basis van de nieuwe prognoses (Etil 2021) en de daadwerkelijke realisaties zijn deze nieuwe afspraken tot stand gekomen. Er zijn geen afspraken gemaakt over het reduceren van de planvoorraad door het schrappen van plannen.

Verder heeft enkele gemeente een ambitie geformuleerd. In de gemeente Echt-Susteren woont en werkt men op basis van het Cittaslow principe. De kwaliteit van het leven staat voorop. Dat houdt ook in dat men werkt aan de juiste woning op de juiste locatie. Uit de ambitie van de gemeente blijkt dat er ook in de kernen, anders dan Echt en Susteren, aandacht is voor het realiseren van woningbouw. Dat kan door nieuwbouw en door herstructurering, bijvoorbeeld door het opvullen van een lege plek in de lintbebouwing of het herinrichten van rotte plekken.

Voorliggend project voorziet in het realiseren van een nieuwe grondgebonden woning in een bestaand bebouwingslint aan de Kasteel ter Borchstraat. Daarnaast wordt de woning levensloopbestendig ingedeeld. Gelet hierop past voorliggend project in het regionaal beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Echt-Susteren 2012-2025

Op 31 mei 2018 heeft de gemeenteraad van Echt-Susteren de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025' vastgesteld. Deze visie geeft koers en richting aan de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Echt-Susteren. De structuurvisie gaat ook in op de wijze waarop de gemeente van plan is die voorgenomen ontwikkeling te verwezenlijken. Een andere reden om deze structuurvisie op te stellen, is dat zij de basis biedt om nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken en tegelijkertijd inkomsten te genereren om de kwaliteit van het buitengebied te versterken.

Voor het stedelijk gebied zijn in de structuurvisie zeven doelstellingen geformuleerd. De belangrijkste doelstellingen die betrekking hebben op verzoeken voor woningbouwontwikkelingen zijn:

  • de realisatie van een woningvoorraad die kwantitatief en kwalitatief aansluit op de vraag;
  • behoud van (be)leefbare kernen;

Ten aanzien van het wonen is daarnaast aangegeven dat dit bij voorkeur plaats dient te vinden in stedelijk gebied waarbij de nadruk ligt op inbreiden en herstructureren. Het is daarnaast van belang dat in elke kern kwalitatief en kwantitatief gebouwd wordt op de behoefte. Voorliggend verzoek past binnen de gemeentelijke structuurvisie.

LKM/GKM (Gemeentelijk Kwaliteitsmenu)
Het vroegere Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) is door de gemeente Echt-Susteren uitgewerkt/vertaald in een gemeentelijk kwaliteitsmenu (GKM) en verankerd in de gemeentelijke structuurvisie. Hiermee is het (ruimtelijk, kwalitatief) generiek beleid afgestemd op de specifieke gemeentelijke situatie. Het kwaliteitsmenu is van toepassing op (niet onaanvaardbare) ruimtelijke ontwikkelingen die via een projectafwijking, wijziging of herziening van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Het kenmerkende voor de bedoelde ontwikkelingen is dat het veelal nieuwe functies zijn die een nieuw ruimtebeslag leggen met daaraan verbonden specifieke ruimtelijke invloeden op de omgeving.

De gemeenteraad heeft op 18 januari 2023 het GKM gewijzigd vastgesteld middels een addendum. De vraag naar woningen is erg hoog. De woningmarkt is daarbij onvoldoende in balans in kwalitatief en kwantitatief opzicht. Het college wil in haar beleid invulling van de woningbehoefte met kleine particuliere initiatieven mogelijk maken, waarbij wordt ingezet op een verbetering van de ruimtelijke en maatschappelijke leefomgeving.

Sinds deze laatste wijziging van het GKM is een kwaliteitsbijdrage ten behoeve van voorliggend projectontwikkeling niet meer verplicht.

4.4.2 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige project niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Bij de realisering van een project moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit, externe veiligheid, archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

5.1 Milieutechnische aspecten

5.1.1 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging en het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Bij voorliggende project is daarvan sprake. Dientengevolge is een bodemonderzoek uitgevoerd, waarvan de rapportage is toegevoegd als Bijlage 2. Op grond het verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

  • analytisch zijn in de bovengrond meerdere concentraties zware metalen aangetroffen die de achtergrondwaarde overschrijden doch niet de bodemindex danwel de internventiewaarden.

De aangetroffen lichte overschrijdingen zijn van dien aard dat de bodemkwaliteit van de bovengrond als klasse 'industrie grond' bestempeld kan worden.

  • analytisch zijn in de ondergrond concentraties kobalt en nikkel aangetroffen die de achtergrondwaarde overschrijden doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden.

De aangetroffen lichte overschrijdingen zijn van dien aard dat de bodemkwaliteit van de ondergrond als klasse 'AW2000 grond' bestempeld kan worden

  • zintuiglijk zijn tijdens het verrichten van het bodemonderzoek geen asbestverdachte materialen aangetoond.
  • Ter plaatse van de drupzone rondom het schuurtje/stal blijkt, dat in de toplaag (tot 10 cm onder het maaiveld) een sterk verhoogde concentratie asbest wordt aangetroffen.

Resumerend kan gesteld worden dat de sterk met asbest verontreinigde grond ter plaatse van de drupzone dient te worden gesaneerd, teneinde de locatie geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Voornoemde verontreiniging is van dien aard dat deze toe te schrijven is aan de infiltratie van het regenwater. Daar voornoemde verontreiniging specifiek toe te schrijven is aan de drupzone, is een aanvullend asbestonderzoek niet doelmatig. Vanwege de aangetroffen sterk verhoogde concentratie asbest dient deze bodemlaag tijdig te worden gesaneerd teneinde vermenging c.q. verspreiding te voorkomen. Voorafgaande aan de saneringswerkzaamheden dient een BUS-melding te worden gedaan.

In de regels is nu een voorwaardelijke verplichting (artikel 3.3) opgenomen welke er toe leidt dat de locatie pas voor woondoeleinden in gebruik mag worden genomen nadat de aangetoonde asbestverontreiniging ter plaatse van de drupzone is gesaneerd.


De overige aangetroffen lichte overschrijdingen vormen geen belemmeringen voor de beoogde bestemmingsplanwijziging en bouwplannen.

Conclusie bodem
Gelet op vorenstaande dient de asbestverontreiniging, welke is aangetoond tot 10 cm -mv ter plaatse van de drupzone van het schuurtje/stal, te worden gesaneerd. Hiertoe dient een BUS-melding te worden gedaan. Nadat deze asbestsanering is uitgevoerd vormt de milieuhygienische kwaliteit van de bodem geen belemmering voor het project.

5.1.2 Geluid

Indien sprake is van het realiseren van (nieuwe) geluidgevoelige objecten (zoals woningen), dient te worden beoordeeld of sprake kan zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Onderhavig projectgebied is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van omliggende wegen. Dientengevolge is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door Aelmans ROM, waarvan de rapportage (rapportnummer: M222726.003.001.R1/JME) is bijgevoegd als Bijlage 3.

Verricht akoestisch onderzoek
In het akoestisch onderzoek is onderzoek gedaan naar de gevelbelasting van het wegverkeerlawaai afkomstig van de provinciale weg N296 (Maaseikerweg), Maasheuvel, Schettereind en Kasteel ter Borchstraat te Roosteren. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. In navolgende tabel zijn de conclusie in het kader van Wet geluidhinder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01_0009.png"

Conclusies wet geluidhinder

Uit de toetsing volgt dat de voorkeursgrenswaarde vanwege de weg N296 wordt overschreden, doch niet te maximale ontheffingswaarde. Omdat in het onderzoek gemotiveerd is aangegeven dat maatregelen om de geluidbelasting te verlagen op overwegende bezwaren stuiten, wordt onderbouwd verzocht een hogere grenswaarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Ten behoeve van de daadwerkelijk bouwaanvraag dient een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden naar de geluidwering van de gevels ter waarborging van het vereiste binneniveau.

Conclusie geluid
Ten behoeve van voorliggende ruimtelijke procedure vormt het aspect geluid geen belemmering voor het project. Wel dient in het kader van de te verlenen omgevingsgunning 'bouwen' een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden naar de geluidwering van de gevels en dient een Besluit Hogere grenswaarde te worden verleend vanwege de geluidsbelasting van de N296.

5.1.3 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

In de directe omgeving van het projectgebied is geen sprake van bedrijfsmatige activiteiten die mogelijk van invloed zijn op het woon- en leefklimaat ter plekke. Voorts wordt middels voorliggend wijzigingsplan geen bedrijfsmatige activiteiten mogelijk gemaakt die van invloed zijn op het heersende woon- en leefklimaat in de directe omgeving.

Conclusie milieuzonering
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het project.

5.1.4 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.


Het besluit NIBM
Het besluit NIBM, zijnde een algemene maatregel van Bestuur (AmvB), legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Van dergelijke ontwikkeling is bij onderhavig project geen sprake.

NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.278 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Onderhavig project impliceert geen toename van een dergelijke aantal voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01_0010.png"

Uitsnede NIBM-tool

Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Onderhavig projectgebied is gelegen binnen 50 meter vanaf de rand van de provinciale weg N296 (Maaseikerweg). In dat geval dient, op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen, onderzocht te worden of op de locatie sprake is van daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden.

De wettelijk grenswaarden zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer. Voor de luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10 ) betreft dit 40 µg/m³. Uit gegevens van de Atlas voor de Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl) blijkt dat beide concentraties niet hoger liggen dan 16 µg/m³ (2020). De waardes blijven daarmee ruim binnen de grenswaarden.

Conclusie luchtkwaliteit
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het project.

5.1.5 Externe veiligheid

In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd (beperkt) kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de projectontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

Beleid
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.

(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants.

Risicovolle bronnen
Ten behoeve van de beoordeling de voor onderhavig kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd (www.risicokaart.nl). Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01_0011.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding projectgebied

Gelet op de uitsnede van de risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van de projectlocatie meerdere risicobronnen zijn gelegen, deze worden hieronder uitgewerkt.

LPG tankstation
Op ongeveer 160 meter van het projectgebied bevindt zich een LPG tankstation (Total Tankstation Roosteren). LPG tankstations vallen onder het Besluit Externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire effectafstanden LPG tankstations. Het invloedsgebied van een LPG tankstation is conform het Bevi 150 meter. Conform de circulaire bedraagt de effectafstand 160 meter. Met een doorzet van 1.000 m³ bedragen de afstanden voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) voor het vulpunt, reservoir en afleverinstallatie respectievelijk 40 meter, 25 meter en 15 meter. De projectlocatie ligt niet binnen de PR-contouren, het invloedsgebied en effectgebied. Dit betekent dat het LPG tankstation geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het project. Ook de invloedsgebieden van andere LPG tankstations in de omgeving reiken niet over de projectlocatie.

Propaantank
Hoewel dit niet als zodanig is opgenomen op de risicokaart is op het naastgelegen perceel aan de oostzijde (Schettereind 20-22) een propaantank aanwezig met een inhoud van circa 2,6 m³. De ligging van die propaantank is aangegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01_0012.png"

Figuur ligging propaantank op adres Schettereind 20-22

De te realiseren woning (het bouwvlak voor de woning) wordt aan die zijde op een afstand van minimaal 5 meter van de perceelsgrens geprojecteerd.
Bij een inhoud van minder dan 5 m³ dient de afstand van de tank zelf tot de perceelsgrens minimaal 5 meter te bedragen. Daarnaast dient de afstand van die tank tot een kwetsbaar object (een woning) op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 3.28) 10 meter te bedragen.
De kortse afstand van die tank tot de perceelsgrens bedraagt circa 5,3 meter (zie onderstaande luchtfoto). Daarmee wordt voldaan aan de minimale afstand van 5 meter van de propaantank tot de perceelsgrens.
De afstand van de perceelsgrens tot het bouwvlak voor de woning (het kwetsbaar object) bedraagt ook minimaal 5 meter. Daarmee wordt ook voldaan aan de eis dat de afstand tussen de propaantank en het kwetsbare object minimaal 10 meter moet bedragen (5 meter afstand van propaantank tot erfgrens plus 5 meter afstand van kwetsbaar object (woning) tot perceelsgrens). Het bouwvlak in de verbeelding is daarop ambthalve aangepast en in westelijke richting opgeschoven. Het is daarmee niet meer mogelijk om een kwetsbaar object te realiseren binnen 10 meter afstand van de propaantank op het naastgelegen perceel.

Verder is er op de verbeelding in die 5 meterstrook tot aan de perceelsgrens de aanduiding 'veiligheidszone' opgenomen. Dit is nodig om te voorkomen, dat er in die strook (in de tuin) brandgevaarlijke objecten zoals bijv. speeltoestellen kunnen worden geplaatst en/of opgericht. Ook mogen in die 5 meterstrook geen brandgevaarlijke activeiten (zoals bijv. het hebben van vuur of barbecueën) plaatsvinden. Om dit te te borgen is artikel 2.2. aan de regels toegevoegd. Op grond van dat artikel mogen geen brandgevaarlijke objecten worden opgericht en mogen geen brandgevaarlijke activiteiten plaatsvinden, tenzij mogelijke brandoverslag wordt voorkomen door het aanbrengen van afschermende voorzieningen of een brandwerende scheiding op grond van PGS-19 uit 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01_0013.png"

Figuur met kortste afstand van propaantank tot perceelsgrens

Transportroutes
Rijksweg A2
Op ongeveer 830 meter van de projectlocatie bevindt zich de A2 (wegvak L84). De rijkswegen zijn aangewezen als basisnetroutes en vallen onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Gelet op de afstand tot het projectgebied zijn eventuele plaatsgebonden risicocontouren of plasbrandaandachtsgebieden geen belemmering voor het project.

Het invloedsgebied van de A2 wordt gevormd door de het vervoer van toxische vloeistoffen (stofcategorie LT2), zijnde 880 meter. Het invloedsgebied van de A76 wordt gevormd door het vervoer van toxische gassen (stofcategorie GT5), zijnde > 4.000 meter. De projectlocatie ligt binnen het invloedsgebied van de Rijksweg (A2).

Omdat de projectlocatie op meer dan 200 meter van de rijkswegen ligt, is het conform artikel 8, lid 1 van het Bevt en de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) niet noodzakelijk om de invloed van het project op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Er dient conform artikel 7 van het Bevt ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Tevens dient het bevoegd gezag, op basis van artikel 9 van het Bevt, de Veiligheidsregio Noord-Limburg in de gelegenheid te stellen advies hierover uit te brengen. Hierover wordt nader ingegaan aan het einde van deze paragraaf.

Vaarwegen
Op ongeveer 717 meter van de projectlocatie bevindt zich de Maascorridor. Deze corridor is aangewezen als basisnetroute en valt onder het Bevt. Het invloedsgebied van de corridor wordt gevormd door het vervoer van toxische gassen (stofcategorie GT3), zijnde 1.070 meter. De projectlocatie ligt binnen het invloedsgebied van de corridor.

Omdat de projectlocatie op meer dan 200 meter van de rijkswegen ligt, is het conform artikel 8, lid 1 van het Bevt en de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) niet noodzakelijk om de invloed van het project op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Er dient conform artikel 7 van het Bevt ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Tevens dient het bevoegd gezag, op basis van artikel 9 van het Bevt, de Veiligheidsregio Noord-Limburg in de gelegenheid te stellen advies hierover uit te brengen. Hierover wordt nader ingegaan aan het einde van deze paragraaf.

Buisleidingen
Ten oosten van het projectgebied op ruim 900 meter afstand ligt een aardgastransportleiding van de Gasunie (Z-540-01) en een PRB-leiding. De buisleiding van aardgas kent geen risicocontour. De risicocontour van de PRB-leiding is beperkt en komt niet in de buurt van onderhavig projectgebied. Dientengevolge vormt deze buisleiding geen belemmering voor het project.

Resultaat
Onderhavig projectgebied is gelegen in het invloedsgebied van de Rijksweg (A2) en die van de Maascorridor. In dat kader dient in een beperkte verantwoording te worden ingegaan op de aanwezige dichtheid van personen, de bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de mogelijkheden voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen (artikel 13 van de Bevi en artikel 7 van het Bevt). Voorts dient door het bevoegd gezag advies te worden opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord-Limburg omtrent de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Beperkte verantwoording groepsrisico
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid en bestrijding van het incident:

Blootstelling aan een toxisch gas

  • Op de planlocatie is blootstelling aan een toxisch gas als gevolg van een calamiteit op de autosnelweg (A2) en Maascorridor het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Het kunnen uitschakelen van mechanische ventilatie wordt aanbevolen. Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het landelijke alarmsysteem (NL-Alert) toe te passen. Bestrijding vindt plaats bij de bron. De Veiligheidsregio hanteert protocollen die toegespitst zijn op het bestrijden van rampen met gevaarlijke stoffen.

De veiligheidsregie adviseert ook rekening te houden met onderstaande beheersmaatregelen ter verbetering van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zowel de initiatiefnemer, gebruiker van het gebouw en de gemeente:

Initiatiefnemer:

  • Pas de beleidsregels bluswater en bereikbaarheid die door de gemeente zijn vastgesteld toe. Wanneer het initiatief aan de beleidsregels voldoet, kunt u ervan uitgaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt. De beleidsregels staan op https://www.vrln.nl.
  • Wanneer voor ventilatie een installatie nodig is, plaats dan op een makkelijk te bereiken plaats, een noodknop waarmee de installatie uitgezet kan worden zodat er geen ventilatielucht meer van buitenaf wordt ingebracht. De noodknop kan bijvoorbeeld in de meterkast of bij een brandmeldinstallatie worden geplaatst.

Gebruiker van het gebouw:

  • Zorg dat de gebruikers en BHV organisatie (indien wettelijk noodzakelijk) op de hoogte zijn van de risico's van een toxisch incident met gevaarlijke stoffen, het handelingsperspectief: "binnenblijven, ramen en deuren sluiten en mechanische ventilatie uitzetten" en hiernaar wordt gehandeld.
  • Indien gebouwen geheel of gedeeltelijk zijn voorzien van natuurlijke ventilatie is het advies om naar een ruimte te gaan waar ramen en deuren gesloten kunnen worden en de mechanische ventilatie uitgezet kan worden.
  • Indien sprake is van een BHV organisatie dan dient het toxisch scenario en handelwijze te worden opgenomen in het bedrijfsnoodplan

 

Gemeente:

  • Informeer de initiatiefnemer en de gebruikers van het plan over de risico's van de risicobron en het daarbij horende handelingsperspectief en borg dit in overeenkomsten, voorschriften etc. voor zover dit (juridisch) mogelijk is.

Conclusie externe veiligheid
Als gevolg van onderhavig project ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is het project in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen. Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor het project.

5.2 Overige ruimtelijke aspecten

5.2.1 Besluit M.E.R.

Voorliggende planontwikkeling ziet op de realisatie van een woning. Dit kan leiden tot een m.e.r.(beoordelings)-plicht. Of een m.e.r.-procedure of m.e.r-beoordeling noodzakelijk is, hangt af van het feit of de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Per 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Wanneer de voorgenomen de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet getoetst worden of er sprake is van nadelige milieugevolgen en moet wanneer hier sprake van is een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen worden.

Doorwerking plangebied
De beoogde ontwikkeling en de hiervan deel uitmakende onderdelen komen in lijst C van de bijlage van het Besluit m.er. niet als activiteit voor. Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit m.e.r. het volgende opgenomen: “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.” De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.

Als gevolg van voorliggend plan wordt netto 1 wooneenheid toegevoegd. Gezien de omvang van het project, mede afgezet tegen de oppervlakten en aantallen die worden genoemd in categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r., is sprake van een kleinschalig project. Daarnaast is er geen sprake is van significante milieueffecten als gevolg van de ontwikkeling en is ook geen sprake van een ligging binnen of in de nabijheid van een kwetsbaar gebied .

Conclusie
De ontwikkeling heeft een relatief beperkte omvang en wordt mogelijk gemaakt binnen de kern in een overwegend woongebied. Daarnaast zijn er geen belemmerende milieuaspecten voorzien, welke een negatieve invloed hebben op de beoogde ontwikkeling of omliggende omgeving. Gezien de aard, omvang, milieugevolgen en ligging kan gesteld worden dat onderhavig initiatief niet kan worden aangemerkt als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in categorie D11.2 van het Besluit m.e.r. Er hoeft dan ook geen milieueffectrapport te worden opgesteld en er hoeft ook geen m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen.

Conclusie
Gelet op vorenstaande vormt het aspect m.e.r. geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

5.2.2 Archeologie

Ter plaatse van onderhavig projectgebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden gelegen in droge en natte landschappen met hoge en/of middelhoge archeologische verwachtingswaarde; danwel een provinciaal aandachtsgebied met hoge en/of middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Op grond van deze bestemming geldt dat archeologisch onderzoek dient plaats te vinden bij bodemverstorende activiteiten dieper dan 0,40 meter en groter dan 500 m².

Het perceel ter plaats van onderhavig projectgebied heeft een oppervlak van circa 600 m². Zoals aangegeven in paragraaf 5.1.2 mag binnen een afstand van 10 meter vanaf de perceelsgrens aan de straatzijde niet worden gebouwd. Dit niet te bebouwen gedeelte betreft meer dan 100 m². De omvang van de bodemverstorende activiteiten zal in een toekomstige situatie nooit boven de 500 m² uitkomen. In dat kader wordt een archeologisch onderzoek ten behoeve van voorliggend project niet nodig geacht.

Conclusie archeologie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het project.

5.2.3 Kabels en leidingen

Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

Conclusie
Gelet op vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor onderhavig project.

5.2.4 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavig project dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt. Voor de beoordeling van het aspect verkeer en parkeren wordt uitgegaan van het realiseren van één vrijstaande woning.

Verkeersstructuur
Het projectgebied is gelegen aan de Kasteel ter Borchstraat alwaar een snelheidsregime geldt van 30 km/u. Deze weg loopt parallel aan de provinciale weg (Maaseikerweg) en is een relatief rustig weg binnen de kern. De verkeersbewegingen van en naar de woning zullen worden afgewikkeld via deze weg. Beoordeeld dient te worden of het project gevolgen heeft voor de verkeersstructuur, -doorstroming, -afwikkeling en -veiligheid. Verondersteld wordt dat, gelet op de kleinschaligheid van het project en de kleine toename van het aantal verkeersbewegingen dat deze weg dat gemakkelijk aan kan. In onderstaande afbeelding is de ontsluiting van de locatie in het schetsontwerp weergegeven. De inrit en het erf worden voorzien van een klinkerverharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01_0014.png"

Uitsnede schetsontwerp met aanduiding verkeersstructuur

Parkeren
Voorliggend project voorziet in de toevoeging van één vrijstaande levensloopbestendige woning ter plaatse van een vrijliggend woonperceel. In dat kader neemt de parkeerbehoefte toe en dient dit te worden verwerkt op eigen terrein. Op basis van de kencijfers van de CROW-richtlijnen (publicatie 356) geldt dat voor één vrijstaande woning in een matig 'stedelijk gebied' een minimum van 1,8 en maximum van 2,6 parkeerplaatsen. Met het realiseren van twee á drie parkeerplaatsen op eigen terrein wordt voldaan aan de parkeerbehoefte. Gelet op de aanwezige ruimte ter plaatse van onderhavig projectgebied kan hieraan worden voldaan. In onderstaande afbeelding is de ligging van potentiële parkeerplaatsen schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01_0015.png"

Uitsnede schetsontwerp met aanduiding parkeerplaatsen


Conclusie verkeer en parkeren
Gelet op vorenstaande vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen voor het project.

5.2.5 Waterhuishouding

Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027
In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein:

  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering:
  • Nederland moet blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en aan een klimaat robuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte;
  • Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.

Om aan te geven hoe om te gaan met de uitdagingen van water, ontwikkelt de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027.

Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.

Provinciaal Waterplan Limburg 2022-2027
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2022-2027 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. Hierin geeft de provincie uitwerking aan de in de Omgevingsvisie Limburg opgenomen provinciale belangen op het gebied van water:

  • Een integrale en realistische benadering van hoogwaterbescherming, wateroverlast, watertekort, verdroging en de verbetering van de waterkwaliteit in het stroomgebied van de Maas;
  • Het in samenhang bezien en aanpakken van de zoetwatervoorziening (voor drinkwater en andere functies), natuurherstel, watersysteemherstel, waterveiligheid, landbouw, landschap en de stikstofproblematiek;
  • Een ecologisch gezond, veerkrachtig en adaptief watersysteem om weersextremen zoveel mogelijk op een natuurlijke wijze op te vangen.

De provincie stelt in de Omgevingsvisie Limburg en in het Provinciaal Waterprogramma Limburg de beleidskaders voor het regionale watersysteem. Op grond van het bepaalde in artikel 3.7 van de Omgevingswet zijn de onderdelen van het Provinciaal Waterprogramma die uitvoering geven aan de diverse Europese richtlijnen over water voor het waterschap kaderstellend.

Gelet op de inhoudelijke samenhang binnen het watersysteem en de hiervoor vermelde provinciale belangen is doorwerking van het volledige waterprogramma naar het waterschap noodzakelijk. Hieraan is in de Omgevingsverordening invulling gegeven.

Waterbeheerprogramma Waterschap Limburg 2022-2027
Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2021-2025 is uitgezet.

Kort samengevat zijn de belangrijkste speerpunten in het Waterbeheerprogramma:

  • Hoogwaterbescherming Maasvallei: bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas;
  • Klimaatadaptatie: balans tussen water afvoeren én water vasthouden;
  • Waterkwaliteit en ecologie: het water is schoon en wateren zin natuurlijk ingericht;
  • Zuiveren en waterketen: zuiveren rioolwater en grondstoffen terugwinnen en gebruiken.

Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.

Watertoets Waterschap Limburg
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen.

Afvalwater en hemelwater
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige projectgebied wordt hierna uiteengezet.

  • Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavig project zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Echt-Susteren. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

  • Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het projectgebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

  • Hemelwater (dak)verhardingen

Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaatadaptief aan te leggen. Het opgevangen hemelwater dient binnen de eigen perceelsgrenzen te worden afgehandeld. Zo kan het hemelwater worden benut voor hergebruik, bijvoorbeeld middels een grijswatercircuit. Overtollig hemelwater dient op eigen terrein te kunnen worden gebufferd om vervolgens in de bodem te infiltreren. Gelet op de aanwezige buitenruimte is afdoende ruimte beschikbaar om te voorzien in een aqueate hemelwatervoorziening.

  • Capaciteit hemelwatervoorziening

Op 1 april 2019 zijn de nieuwe Beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019 in werking getreden. In deze beleidsregels is vastgelegd dat bergings-/infiltratievoorziening minimaal gedimensioneerd dienen te worden op een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd eens in de 100 jaar gebaseerd op het gemiddelde klimaatscenario 2050.

Voor Noord Limburg geldt bij maatwerk een uitgangspunt van 100 mm per etmaal. Momenteel is het grootste gedeelte van het projectgebied onbebouwd. Als gevolg van voorliggend project neemt in de nieuwe situatie de hoeveelheid bebouwing toe. Ten behoeve van de daadwerkelijke vergunning aanvraag voor bouwen van een woning dient inzichtelijk te worden gemaakt hoe wordt omgaan met een hemelwatervoorziening.

Op basis van een inschatting op grond van de concepttekening wordt het nieuwe totaal verharde oppervlak (bebouwing en erfverharding) circa 230 m². In de voortuin is voldoend plaats voor het realiseren van een ruime wadi en/of inflitratiepoel. Op grond van het dakopppervlak en de nieuwe verharding dient die aan te leggen infiltratievoorziening een inhoud te hebben van ((100 x 230)/1000 =) 23 m3.

  • Opvang schoon hemelwater

In de hemelwatervoorziening wordt alleen schoon hemelwater opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.

  • Voorkomen van wateroverlast

Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.

Bij brief van 11 januari 2024 heeft Rijkswaterstaat ambtshalve een reactie naar voren gebracht op het plan.
Het plangebied ligt in het waterbergend rivierbed waar paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is. Dit betekent concreet dat er geen Watervergunning hoeft te worden aangevraagd voor het bouwen van de geplande woning. Wel is er kans op wateroverlast bij hoogwater. Het bouwen in het rivierbed is voor eigen risico, eventuele schade kan niet verhaald worden op het Rijk. Vorenstaande betekent, dat eventuele schade als gevolg van het bouwen in het rivierbed van de Maas voor eigen risico van aanvrager is en schade niet verhaald kan worden op het Rijk.

Conclusie waterhuishouding
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmering voor het project.

5.2.6 Natuurbescherming

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde Staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het Natuurnetwerk Nederland geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Het projectgebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), daarnaast zijn volgens de provinciale verordening geen natuurwaarden binnen het projectgebied aanwezig. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is 'Grensmaas'. Dit betreft een Habitatrichtlijngebied en ligt op circa 715 meter afstand ten zuidwesten van het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.WP20230656-VG01_0016.png"

Uitsnede kaart 'Natuur' Ovl2014 met aanduiding projectgebied

Omdat stikstofemissie mogelijk een effect kan veroorzaken op Natura 2000-gebieden, dient onderzocht te worden of het project een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming nodig is.

Effecten kunnen in beginsel alleen optreden door zogenaamde externe werking, waarbij veranderingen en activiteiten binnen de locatie kunnen leiden tot veranderingen van de milieusituatie in de natuurgebieden. Voor onderhavig project betreft het de uitstoot van stikstof als gevolg van de realisatie en het gebruik ervan. Dit betekent dat moet worden beoordeeld of een natuurvergunning is vereist als gevolg van de uitstoot van stikstof tijdens de realisatiefase en het gebruik van één woning.

Derhalve is door Aelmans ROM B.V. een stikstofonderzoek uitgevoerd voor zowel de realisatiefase (incl. sloop) alsook de gebruiksfase. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 4.

Uit de resultaten van het onderzoek naar de invloed van NOx- en NH3-emissie van de realisatie- en gebruiksfase op Natura 2000-gebieden blijkt, dat er als gevolg van de realisatiefase en de gebruiksfase in de nieuwe situatie geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is derhalve niet nodig.

Soortenbescherming
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet tevens duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is eveneens vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.

In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het projectgebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing zal worden verleend.

De provincie Limburg beschikt over diverse in kaart gebrachte natuurgegevens per kilometerhok. Deze informatie is digitaal raadpleegbaar via www.natuurgegevensprovincielimburg.nl. In de omgeving is - blijkens de provinciale natuurgegevens - geen sprake van recent waargenomen (beschermde soorten) flora en/of fauna.

Daarnaast is het projectgebied een lange tijd in gebruik geweest als grasland/tuin ten behoeve van de bebouwing aan de Schettereind 22. Gelet op de regelmatige snoei, onderhoud en maaiwerkaamheden, is de kans op de aanwezigheid van beschermde flora en fauna zodanig klein dat ecologisch onderzoek achterwegen kan blijven.

Standaard geldt voor het projectgebied de algemene zorgplicht zoals die in Wet natuurbescherming centraal staat (artikel 1.11 Wnb). Dit houdt in dat voorafgaand aan een ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen voor in het wild levende dieren en planten zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met de ontwikkeling en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt ten allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.

Conclusie natuurbescherming
Gelet op vorenstaande vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor het project.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van het project dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

6.1 Grondexploitatie

6.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

6.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.


De gemeente Echt-Susteren sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer van het project. Hiermee is het kostenverhaal anderszins geregeld.

6.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.


Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.


Tussen initiatiefnemer en de gemeente Echt-Susteren wordt een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten, zodat eventuele toegewezen aanvragen van een tegemoetkoming in planschade voor rekening van initiatiefnemer komen.

Hoofdstuk 7 Planstukken

Het wijzigingsplan 'Kasteel ter Borchstraat ong. te Roosteren' van de gemeente Echt-Susteren bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.

7.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

7.2 Toelichting, regels en verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

7.2.1 Toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.

7.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

  • 1. Hoofdstuk 1: Inleidende regels
  • Begrippen
  • Wijze van meten

  • 2. Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
  • Bestemmingen
  • Voorlopige bestemmingen
  • Uit te werken bestemmingen
  • Dubbelbestemmingen

  • 3. Hoofdstuk 3: Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Algemene wijzigingsregels
  • Verwezelijking in de naaste toekomst
  • Algemene procedureregels
  • Overige regels

  • 4. Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht
  • Slotregel

De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Bij voorliggend wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' van de gemeente Echt-Susteren één op één van toepassing verklaard.

7.2.3 Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en formele procedure

8.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

8.2 Omgevingsdialoog

Initiatienemer hecht waarde aan communicatie met de omgeving. In dat kader is ten behoeve van voorliggend plan een omgevingsdialoog uitgevoerd met de buren in de directe omgeving. Initiatiefnemer heeft de omgeving dan ook actief betrokken bij de plannen.

Onderstaand is een uiteenzetting opgenomen van de overleg- en contactmomenten met de buurtbewoners.

Op 31 juli 2023 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de initiatiefnemers en de bewoners van Schettereind 16. Hierbij is gebruik gemaakt van een brief met een tekening met daarop de projectie van de woning. De bewoners van Schettereind 16 stonden in beginsel neutraal tegenover de plannen en wilden er later op terugkomen. Vervolgens is er middels brief een defintieve reactie gegeven waarin de bewoners hebben aangegeven niet postief te staan tegenover het bouwplan vanwege mogelijke overlastgeluiden van hun dieren en de ligging van de rooilijn.
Voorts is overleg gevoerd met de bewoners van Schettereind 20/22. Ook deze bewoners zijn geen voorstanders van voorliggend bouwplan. Ze vinden het plan niet passend en hebben bezwaar tegen het bouwplan omdat van de rooilijn van 15 meter wordt afgeweken en gebouwd wordt tot op de erfgrens. Daarnaast wordt met de bouw van een woning hun vrije uitzicht aan de achterzijde van hun woning belemmerd.

Gelet op vorendstaande overwegingen zijn de bewoners actief betrokken bij de plannen.

8.3 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

8.4 Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

Ten behoeve van voorliggend planvoornemen wordt de wettelijke voorgeschreven zienswijze procedure gevolgd.

8.5 Formele procedure

8.5.1 Algemeen

De wettelijke (formele) wijzigingsplanprocedure bestaat uit navolgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp wijzigingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp wijzigingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het wijzigingsplan door het college van burgemeester en wethouders binnen 8 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het wijzigingsplan door ter inzage legging binnen 2 weken.
  • 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.5.2 Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 22 december 2023 tot en met 1 februari 2024 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen, waardoor het niet nodig is een Nota van zienswijzen uit te werken.

8.5.3 Ambthalve wijzigingen

Na de periode van ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan bleek dat voor wat betreft de propaantank op het naastgelegen perceel naast een afstand van 5 meter van die tank tot de perceelsgrens er vanuit veiligheidsoverwegingen ook nog een tweede afstandeis geldt van 10 meter van die propaan tot een kwetsbaar object (in dit geval de te realiserne woning). Die afstand zou kunnen worden gehalveerd tot 5 meter als er op het perceel waarop de woning wordt gerealiseerd ook een propaantank aanwezig is. Na overleg met initiatiefnemer is ervoor gekozen om de afstand van 10 meter tussen de propaantank en de nieuwe woning (het kwetsbare object) te eerbiedigen.
Om dit te bewerkstelligen is het bouwvlak 5 meter in westelijke richting opgeschoven, zodat dat op minimaal 10 meter vanaf de (mogelijke) locatie van de propaantank ligt. Daardoor kan er binnen 10 meter afstand van die propaantank geen kwetsbaar object (een woning/woonruimte) worden gebouwd.
Daarnaast moet voorkomen worden dat er in die strook van 5 meter brandgevaarlijke objecten zoals bijv. speeltoestellen kunnen worden geplaatst en/of opgericht. Ook mogen in die 5 meterstrook geen brandgevaarlijke activeiten (zoals bijv. het hebben van vuur of barbecueën) plaatsvinden. Om dit te te borgen is daartoe een artikel (artikel 2.2) aan de regels toegevoegd.

Vorenstaande heeft op een aantal punten geleid tot een wijziging van de toelichting, de bijlagen de regels en de verbeelding:

- In de paragrafen 2.3 en 5.2.4 (2x), zijn de figuren met daarop het bouwvlak, de verkeersontsluiting en de parkeerplaatsen aangepast.
- In paragraaf 5.1.5 (Externe veiligheid; onderdeel 'propaantank') zijn de veiligheidsafstanden met betrekking tot de propaantank van 5 en 10 meter nader toegelicht.
- In de bijlagen is bijlage 3 (akoestisch rapport) vervangen. In het nieuwe rapport (M222726.003.001.R1/JME) is de gewijzigde situering (verschuiving van de bouwkavel in westelijke richting) meegenomen.
- In de regels is artikel 2.2 toegevoegd.
- op de verbeelding is het bouwvlak gelegd op minimaal 5 meter afstand van de perceelsgrens van het oostelijk gelegen perceel waarop zich de propaantank bevindt.

Tenslotte heeft Rijkswaterstaat bij brief van 11 januari 2024 ambtshalve een reactie naar voren gebracht op het plan.
Het plangebied ligt in het waterbergend rivierbed waar paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is. Dit betekent concreet dat er geen Watervergunning hoeft te worden aangevraagd voor het bouwen van de geplande woning. Wel is er kans op wateroverlast bij hoogwater. Het bouwen in het rivierbed is voor eigen risico, eventuele schade kan niet verhaald worden op het Rijk. Vorenstaande is aangevuld in paragraaf 5.2.5 van onderhavige toelichting.