Plan: | Sporenbergstraat |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1709.ZHBPSporenberg-BP30 |
Op het perceel gelegen aan de Sporenbergstraat te Zevenbergschen Hoek bevindt zich een braakliggend grasveld. De gemeente Moerdijk is voornemens hier woningen te realiseren. In het vigerend bestemmingsplan 'Kern Zevenbergschen Hoek' dat vastgesteld is in 2011 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de realisatie van ten minste 10 tot maximaal 25 woningen. Om gebruik te kunnen maken van deze wijzigingsbevoegdheid dient voldaan te worden aan een set gestelde regels. De beoogde ontwikkeling voldoet niet aan de destijds gestelde afstand tussen de woningen en het bergbezinkbassin. Om deze reden kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, maar dient een reguliere bestemmingsplanwijziging te worden doorlopen. Om deze reden is het onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied betreft de percelen Gemeente Moerdijk, Sectie D, nummer 2230, 2225 en 2224. Het plangebied omvat het braakliggende gebied aan de Sporenbergstraat te Zevenbergsche hoek en is gelegen in het noordelijke deel van de kern, ten oosten van de hogesnelheidslijn. De grenzen van het plangebied worden gevormd door de omliggende woningen, de watergang en de Sporenbergstraat.
De situering van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Kadaster)
Het plangebied is momenteel juridisch-planologisch geregeld in de volgende bestemmingsplannen en inpassingsplan:
Op basis van het bestemmingsplan Kern Zevenbergschenhoek bestaan de volgende enkel-, dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen in het plangebied:
Op basis van het Veegplan Kernen is de Archeologische dubbelbestemming toegekend aan de locatie.
Een uitsnede van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2
Figuur 1.2. Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de wijziging van de bestemming Groen ten behoeve van wonen. In de wijzigingsbevoegdheid zijn regels opgenomen waar aan de ontwikkeling dient te worden getoetst. In de wijzigingsvoorwaarden worden onder meer regels gesteld ten aanzien van de afstand tot het bergbezinkbassin dat is gelegen in de noordwesthoek van het plangebied. De afstand tot de beoogde woningen bedraagt minder dan 50 m, hierdoor voldoet het planvoornemen niet aan de wijzigingsvoorwaarden. In hoofdstuk 4.5 bedrijven en milieuzonering wordt toegelicht waarom met een kortere afstand het eveneens mogelijk is om een goed woon- en leefklimaat te garanderen, daarom wordt voor de ontwikkeling een bestemmingsplan opgesteld.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen in dit plangebied maximaal 25 extra woningen mogelijk worden gemaakt. Omdat het wenselijk is om in de uitvoering nog voldoende flexibiliteit te hebben is gekozen voor een globaal eindplan met een bestemming waarbinnen de woningen kunnen worden gerealiseerd, maar niet elke woning strikt is vastgelegd.
In hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst. Hoofdstuk 5 beschrijft de bestemmingsregeling, dit omvat juridische opzet van het bestemmingsplan (de verbeelding en de regels). Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven.
Aan de Sporenbergstraat in Zevenbergsche Hoek is een grasveld gelegen dat is omringd door struweel en bomen. Vroeger waren hier opstallen gevestigd, deze zijn reeds gesloopt. Het plangebied was tevens het voormalig voetbalveld van DHV. Momenteel bevindt zich op het terrein een klein basketbalveld en recreatief voetbalveldje.
1`
Figuur 3.1 Huidige situatie
De gemeente Moerdijk is voornemens om woningbouw mogelijk te maken in het plangebied. De gemeente heeft hiervoor onderstaande stedenbouwkundige schets opgesteld. Het plangebied is gericht op het mogelijk maken van maximaal 25 woningen. Het betreffen hierbij uitsluitend grondgebonden woningen. De woningen mogen daarbij zowel aaneengebouwd, geschakeld, als twee-onder-eenkap of vrijstaand worden gebouwd.
De ontsluiting van de woningen zal plaatsvinden door middel van een nieuwe woonstraat. Deze woonstraat ligt in het verlengde van de Frisostraat en sluit in het noorden aan op een zijpad van de Hoofdstraat. In het kader van de herontwikkeling van het perceel zal dit pad geschikt gemaakt worden voor ontsluiting voor autoverkeer.
Ten aanzien van de bouwmassa geldt dat de woningen een maximale bouwhoogte hebben van 11 meter. De woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd en hebben enkel een beperking van de maximale diepte door de afmeting van het bouwvlak. Voor aaneengebouwde woningen is de maximale bouwdiepte verder beperkt, namelijk tot 12 meter. Zowel voor de privacy van de bestaande woningen die aan de oostzijde aan de nieuwe ontwikkeling grenzen, als het woonklimaat van de nieuwe woningen aan de westzijde van de nieuwe ontwikkeling, is het van belang dat hoofdgebouwen niet dieper dan 12 meter worden.
Figuur 3.2 Stedenbouwkundige schets
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen het nu geldende rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is het initiatief getoetst aan het actuele beleidskader.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het kabinet heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:
1. Rijksvaarwegen;
2. Project Mainport ontwikkeling Rotterdam;
3. Kustfundament;
4. Grote rivieren;
5. Waddenzee en waddengebied;
6. Defensie;
7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
8. Elektriciteitsvoorziening;
9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Toetsing
Er zijn voor wat betreft het plangebied van dit bestemmingsplan géén belangen uit het Barro die in het kader van het voorliggende bestemmingsplan worden geschaad dan wel specifieke aandacht behoeven.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Sinds oktober 2012 geldt bij ruimtebesluitvorming een nieuwe motiveringsplicht. Het gaat hier om de in artikel 3.1.6, tweede lid Bro opgenomen plicht om indien er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' de aanvaardbaarheid hiervan toe te lichten in het bestemmingsplan. Voor deze onderbouwing moet de 'Ladder voor duurzame ontwikkeling' worden doorlopen. Overheden dienen ontwikkelingen te motiveren en afwegen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Op 12 mei 2017 is het 'Besluit van 21 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking' gepubliceerd. In dit besluit is de gewijzigde 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. De belangrijkste wijzigingen die hierbij doorgevoerd zijn:
de drie treden van de ladder zijn losgelaten;
Toetsing
Toetsing aan de ladder is noodzakelijk bij stedelijke ontwikkelingen. Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal 25 woningen mogelijk. Het bestemmingsplan maakt hiermee een stedelijke ontwikkeling mogelijk. Dit houdt in dat de ontwikkeling dient te worden getoetst aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking. In het kader van de regionale afstemming zijn binnen de regio afspraken gemaakt ten aanzien van het woningbouwprogramma. In deze woningbouwafspraken zijn de woningen die binnen de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan zijn opgenomen ook meegenomen voor de woningbouwontwikkeling in Zevenbergschen Hoek. Hiermee wordt voldaan aan eerste trede van de ladder, daarnaast vindt ontwikkeling plaats binnen de bebouwde kom van Zevenbergschen Hoek en hoeft geen toetsing aan de tweede trede plaats te vinden.
Conclusie
De planontwikkeling past binnen het Rijksbeleid.
Omgevingsvisie Noord-Brabant
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herontwikkeling wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. De beoogde ontwikkeling voorziet in een woningbouwopgave in bestaand stedelijk gebied. Er is dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De herstructurering past binnen de Omgevingsvisie omdat de woningen aangepast worden naar de moderne eisen op het gebied van energie.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 1 juli 2022 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Het volgende artikel is relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen 'stedelijk gebied' en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Toetsing
Het 'stedelijk gebied' zoals gehanteerd door de provincie bestaat uit het 'stedelijk concentratiegebied' en de 'kernen in landelijk gebied'. Het projectgebied ligt binnen het 'kernen in landelijk gebied' zoals gehanteerd binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere voorzieningen om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik.
In de openbare ruimte zullen maatregelen getroffen worden ten behoeve van de benodigde watercompensatie. Daarnaast worden er voldoende infiltratiemogelijkheid voor regenwater aangelegd.
De woningen moeten daarnaast voldoen aan de huidige normen ten aanzien van duurzaamheid. De woningen worden gasloos gebouwd en voorzien van hoge isolatiewaarden zodat wordt voldaan aan het BENG (Bijna Energie Neutraal). Daarnaast wordt ingezet op duurzame mobiliteit door gebruik te maken van verdichting in bestaand stedelijk gebied.
Strategische Visie voor Moerdijk 2030
De gemeente Moerdijk wordt met een aantal ingrijpende ontwikkelingen geconfronteerd, zoals vergrijzing, ontgroening, de globalisering van de toeristisch-recreatieve en agrarische sector, schaalvergroting in de omgeving waarin de gemeente opereert en niet in de laatste plaats de voortgaande decentralisatie van rijksoverheidstaken. Deze en andere ontwikkelingen stellen de gemeente op korte en (middel)lange termijn voor grote opgaven.
De uitvoering van de visie en het beleid rondom die opgaven wordt voor de periode van 2009- 2030 op robuuste wijze ingezet. Dit doet de gemeente door in een visie op de (middel) lange termijn - op strategisch niveau- richting te geven aan de ontwikkelingen in de samenleving en aan de eigen positie in de regio.
De strategische visie voor de gemeente Moerdijk heeft tot doel te komen tot een:
De strategische visie maakt het mogelijk om op langere termijn een consistent beleid te voeren, en nieuwe ontwikkelingen snel te combineren met al ingeslagen richtingen, waarmee de gemeente Moerdijk een integraal beleid kan voeren en beter kan anticiperen op veranderingen in de maatschappij, wet of wensen.
Missie:
"Moerdijk is in 2030 een gemeente die, gelegen op de as Rotterdam-Antwerpen én als hoogwaardig logistiek centrum van West-Brabant, voor al haar inwoners een leefbare woonomgeving biedt met werkgelegenheid in de nabijheid. Een gemeente met rust, ruimte, recreatie en toeristische mogelijkheden in het westelijke deel en dynamiek, bedrijvigheid en bovenlokale voorzieningen, geconcentreerd in de kern Zevenbergen en het haven- en industrieterrein Moerdijk in het oostelijke deel van de gemeente.
Een gemeente waarin de kernen hun eigenheid bewaard hebben, maar ook duidelijk één gemeente vormen. Een gemeente met een sociaal gezicht, waar zorg en basisvoorzieningen dichtbij zijn en de menselijke maat geldt. Een gemeente die op een bewonersgerichte, innovatieve, efficiënte en effectieve wijze wordt bestuurd."
De missie geeft de strategische visie drie dimensies als uitgangspunt voor de discussie rond de verschillende thema's: samenleving, leefmilieu en economie. Dit wordt ook wel het 'Triple P' mechanisme genoemd (people, planet, profit) of de Telos-Driehoek. Het idee achter de 'Triple P' gedachte is dat het optimaliseren van de economische kracht, de (lokale) leefomgeving en de sociaalmaatschappelijke kant op termijn leidt tot een duurzame gemeente.
Vanuit deze gedachte is het gemeentelijke beleid gebundeld in deze visie en zijn er drie paraplunota's opgesteld.
Paraplunota's
De paraplunota's zijn bedoeld als kapstok voor alle gemeentelijke beleidsnotities. Ze zorgen ervoor dat er meer samenhang tussen beleid is en er minder beleidsplannen in algemene zin gemaakt worden. De gemeentelijke ambities en doelen staan centraal in de paraplunota's. Hieraan kan alle beleid en uitvoering verbonden worden. De uitvoeringsstrategie benoemt de hoofdrichting die wordt ingezet om de doelstellingen te realiseren.
Met de paraplunota's zet Moerdijk nadrukkelijk in op een toekomst in het teken van duurzaamheid. De gemeente wil de mens centraal plaatsen als onderdeel van de samenleving. De samenleving is een samenspel van aspecten die de mens zelf betreffen, de leefomgeving en bedrijvigheid. Moerdijk kiest daarom voor de 'definitie' die betrekking heeft op de 'duurzame samenleving' die uiteen valt in drie pijlers Maatschappij (people), Leefomgeving (planet) en Economisch-Klimaat (profit).
Paraplunota Maatschappij
De paraplunota Maatschappij richt zich op mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven. De manier waarop mensen met elkaar samenleven wordt beïnvloedt door de omgeving en andersom. Wanneer mensen kunnen samenleven in harmonie met hun omgeving hebben zij de mogelijkheid zich te ontwikkelen. 'Maatschappij' heeft betrekking op het sociale gezicht van de gemeente, waar ondersteuning en voorzieningen dichtbij zijn en de menselijke maat geldt. In de paraplunota Maatschappij staan de volgende beleidsthema's centraal:
Wonen
De paraplunota Maatschappij gaat met name in op de kwaliteit van de (bestaande) woningvoorraad. Kwaliteitsaspecten waar de gemeente Moerdijk de komende jaren op inzet zijn levensloopbestendigheid, duurzaamheid en veiligheid. Met de ontwikkeling van 25 woningen worden binnen het bestaand stedelijk gebied, door middel van verdichting extra woningen toegevoegd aan de woningvoorraad van Zevenbergschen Hoek.
Gezondheid
Een goede gezondheid draagt bij aan het welzijn van de inwoners. Het is een belangrijke voorwaarde om te kunnen deelnemen aan de samenleving en er bij te horen. De gemeente zet zich samen met haar partners in om de gezondheid van inwoners te beschermen, te bewaken en te bevorderen. Inwoners hebben een eigen verantwoordelijkheid om te kiezen voor een gezonde leefstijl. De gemeente is verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van betrouwbare (gezondheids-) informatie en zorgen voor gerichte voorlichting. Ten aanzien van gezondheid stelt de gemeente daarmee de volgende doelen:
Woonomgeving
Voor de leefbaarheid is het nodig, dat mensen elkaar in een prettige en veilige (woon)omgeving kunnen ontmoeten. De woonomgeving kan worden onderverdeeld in drie elementen. Het gaat om activiteiten in sociaal-maatschappelijke voorzieningen zoals onderwijs, ontmoeting, sport en cultuur, de openbare ruimte met daarin monumenten, speelvoorzieningen en meubilair, groen, wegen en openbare verlichting en de bereikbaarheid van de voorzieningen en de woning.
Sociale structuur
Met sociale structuur wordt de opbouw van de samenleving bedoeld. Deze opbouw bestaat uit individuen, groepen en organisaties. Een stevige sociale structuur is een basis voor levendige kernen. Met de verdichting ontstaat een goede aanvulling op de bestaande woningvoorraad in Zevenbergschen Hoek.
Ondersteuning
De gemeente zet in op een sociale structuur waarin mensen voor elkaar zorgen en op een omgeving die dit mogelijk maakt. Niet voor iedereen is dit voldoende. Dan is professionele ondersteuning nodig met als doel om weer zelfstandig te leren, werken, wonen en leven.
Paraplunota Leefomgeving
De Paraplunota Leefomgeving richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen ondergrond, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen. Verder gaat het in de nota over de inrichting en het beheer van de openbare ruimte en het effectief ruimtegebruik.
In de paraplunota Leefomgeving staan de volgende beleidsthema's centraal:
Rijke ondergrond
Ruimte is een kostbaar goed. Er is sprake van een maatschappelijke druk op de grond als "drager" van de ruimte. De gemeente heeft daarom de taak om op een efficiënte manier gebruik te maken van de nog beschikbare grond. Een schone buitenruimte draagt ook bij aan verbetering van de leefomgeving. Naast deze door onszelf veroorzaakte vervuiling kan ook onkruid en wildgroei voor overlast zorgen. Met name binnen de woon- en werkomgeving wordt van de gemeente (en andere overheden) verwacht dat deze vervuiling wordt tegengegaan en verwijderd.
Ten aanzien van de ondergrond stelt de gemeente de volgende doelen:
De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op gronden die geschikt zijn voor woningbouw. Dit blijkt uit het bodemonderzoek. Er is sprake van effectief ruimtegebruik door binnen bestaande structuur te verdichten.
Helder water
In november 2008 hebben de gemeente en het waterschap Brabantse Delta het Waterplan gemeente Moerdijk 2009-2015 (hierna waterplan) vastgesteld. Dit plan heeft betrekking op:
al het oppervlaktewater, beken, vennen, kreken, enz.;
Zoals beschreven in de waterparagraaf (zie 5.12) is er geen sprake van een ontwikkeling die onevenredige nadelige gevolgen zal hebben op de waterhuishouding.
Schone lucht
Lucht is één van de levensbehoeften van mens, dier en plant. Daarbij is de luchtkwaliteit van groot belang. Die staat onder druk door de uitstoot van vervuilende stoffen door o.a. industrie en verkeer/vervoer. De nieuwe woningen leiden tot extra verkeer, de bijdrage aan de luchtkwaliteit is niet in betekenende mate. De luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de normen.
Behoud grondstoffen voor toekomstige generaties
Het tegengaan van het gebruik van niet-hernieuwbare grondstoffen ten behoeve van energieopwekking is een speerpunt van het gemeentelijk beleid. Hierbij geldt de "trias energetica" als richtlijn. Dit houdt in:
Om aan deze richtlijn te kunnen voldoen stelt de gemeente de volgende doelen:
De bestemmingswijziging voorziet niet in een ontwikkeling die de doelstellingen voor energieopwekking in de weg zullen staan. De woningen worden gerealiseerd binnen de laatste eisen van het Bouwbesluit waarbij eisen worden gesteld aan energiezuinigheid en isolatiewaarde van de woningen.
Gevarieerde natuur
Biodiversiteit is een belangrijke graadmeter voor de kwaliteit van de natuur en onze leefomgeving. Onder biodiversiteit wordt verstaan de verscheidenheid van het leven op aarde, op het niveau van genen, soorten en ecosystemen. De waarde van biologische diversiteit wordt hierbij niet alleen vanuit het perspectief van de mens bekeken, maar ook vanuit het perspectief van de eigen, intrinsieke waarde van de natuur.
Ten aanzien van een gevarieerde natuur stelt de gemeente de volgende doelen:
Op basis van het ecologisch onderzoek blijkt dat in de huidige situatie geen beschermde diersoorten aanwezig zijn. Bij de inrichting van de openbare ruimte is voldoende ruimte voor een groene inrichting. Hierbij wordt tevens gekeken naar soortenrijkdom en biodiversiteit.
Paraplunota Economisch Klimaat
De paraplunota Economisch Klimaat richt zich op economie en bedrijvigheid. Economisch Klimaat is het 'klimaat' waarbinnen economische ontwikkeling plaatsvindt. Het bedrijfsleven staat aan de lat om economische groei (toegevoegde waarde, werkgelegenheid) te realiseren, de overheid/gemeente creëert hiervoor de randvoorwaarden.
In de paraplunota Economisch Klimaat staan de volgende beleidsthema's centraal:
Het bestemmingsplan richt zich op het mogelijk maken van 11 - 25 extra woningen binnen de wijk en maakt geen nieuwe voorzieningen of bedrijven mogelijk.
Structuurvisie "Moerdijk 2030"
De structuurvisie "Moerdijk 2030", vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juni 2011, is een integrale visie die inspeelt op de ontwikkeling van de beide werelden van Moerdijk: het grootschalige (inter-)nationale Moerdijk enerzijds en het ruime, rustige, agrarische Moerdijk met een veel kleinschaliger karakter anderzijds. De visie beoogt ook deze twee werelden samen te brengen zodat ze elkaar kunnen aanvullen en versterken.
De structuurvisie geeft de belangrijkste opgaven, ontwikkelingen en karakteristieken weer voor de verschillende kernen binnen de gemeente.
In de structuurvisie is de locatie opgenomen als ontwikkelingsgebied voor woningbouw. Daarbij is tevens een zoekrichting aangegeven voor extra woningbouw ten zuiden van de nieuwe wijk. Daarnaast past de ontwikkeling, met de verdichting, binnen de visie Moerdijk MeerMogelijk. Hierin is onder meer opgenomen dat binnen de kernen gezocht moet worden naar ruimte voor de realisatie van 825 extra woningen. De 25 woningen die door middel van de verdichting worden gerealiseerd passen binnen deze doelstelling, zonder dat dit tot extra bebouwd gebied leidt.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.
Onderzoek en conclusies
Het plan, dat maximaal 25 woningen mogelijk maakt, wordt gerekend tot de activiteiten genoemd in de D 11.2 van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Het plan ligt onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Derhalve is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, deze is opgenomen in Bijlage 1. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van onevenredige milieueffecten op de omgeving. Er is derhalve geen m.e.r-beoordeling of milieueffectrapportage noodzakelijk.
Beleid en normstelling
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk) of het type spoor.
Toetsing
Quickscan wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Volgens de wet geluidhinder (Wgh) betreft deze ontwikkeling het realiseren van geluidsgevoelige functies en dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van een (spoor)weg (met uitzondering van woonerven en 30km/h-gebieden). Aangezien het plangebied in de onderzoekszones van meerdere (spoor)wegen valt, is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.
De beoogde nieuwe geluidsgevoelige functie wordt gerealiseerd binnen de onderzoekszones van de volgende (spoor)wegen:
Ter plaatse van de projectie geldt voor wegverkeerslawaai een voorkeursgrenswaarde op de gevel van 48 dB Lden. Ten aanzien van het gezoneerde deel van de Hoofdstraat geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Ten aanzien van het geluid vanwege de A16 geldt een maximale ontheffingswaarde van 53 dB Lden. Voor spoorweglawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB Lden, met een maximale ontheffingswaarde van 68 dB Lden.
Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe ontwikkeling ten gevolge van de A16 en de spoorwegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wel overschrijdt, maar de maximale ontheffingswaarde niet. De maximale geluidbelasting als gevolg van de A16 bedraagt ten hoogste 52 dB, als gevolg van het spoor bedraagt de maximale geluidbelasting 56 dB. Om die reden dient er gekeken te worden naar maatregelen om een aanvaardbaarheid leefklimaat te verzekeren. Tussen het plangebied en het spoor en de A16 is momenteel al een geluidscherm gelegen. Het wordt niet wenselijk geacht om extra geluidsmaatregelen te treffen in het overdrachtsgebied.
Naar aanleiding van de quickscan is nader onderzoek gedaan naar wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Daarin zijn ook de benodigde maatregelen verder uitgewerkt.
Akoestisch onderzoek
Wegverkeerslawaai
Uit het nader akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai blijkt dat sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeer op de Rijksweg A16. De geluidbelasting binnen het plangebied bedraagt ten hoogste 51 dB Lden. Woningbouw op deze locaties is niet zonder meer mogelijk. Maatregelonderzoek wijst uit dat mogelijke maatregelen ter reductie van de geluidbelasting stuiten op overwegende bezwaren van financiële aard. De kosten van deze maatregelen wegen niet op tegen de baten.
Voor de woningen worden hogere waarden aangevraagd. Hiervoor dient te worden voldaan aan het gemeentelijke hogere waarden beleid. Het aantal te realiseren woningen per bouwvlak is niet gemaximeerd. Het totaal aantal toegestane woningen binnen het bestemmingsplan bedraagt 25. Hierdoor wordt voor alle woningen dezelfde hogere waarde vastgesteld. Uitgaande van de ten hoogst berekende geluidbelasting bedraagt deze waarde dan 51 dB Lden. De vast te stellen hogere waarden zijn weergegeven in tabel 4.1.
Tabel 4.1: Geluidsbelastingen ten gevolge van het wegverkeer op de Rijksweg A16
Het ontwerpbesluit hogere waarden zal tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
Spoorweglawaai
Uit het nader akoestisch onderzoek spoorweglawaai blijkt dat in het plangebied geen sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 55 dB Lden. Ten aanzien van spoorweglawaai zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen planontwikkeling. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het volledig nader akoestisch onderzoek is bijgevoegd in bijlage 3.
Conclusie
Het (spoor)wegverkeerslawaai vormt, met inachtneming van genoemde maatregelen, geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
Normering
Voor de beoordeling van de optredende trillingen en eventuele hinder worden in voorliggend onderzoek de SBR-richtlijn B “Hinder voor personen in gebouwen” [Ref. 1] gehanteerd. In geval van bodemtrillingen vanwege weg- en/of railverkeer (voor zover deze plaatsvinden op de openbare weg) worden, ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de trillingen, de streefwaarden uit hoofdstuk 10 van de SBR-richtlijn B toegepast. Ten behoeve van de boordeling van trillingen wordt onderscheidt gemaakt tussen bestaande situaties, nieuwe situaties en gewijzigde situaties. In geval van herhaald voorkomende trillingen in nieuwe situaties (gedurende langer dan 3 maanden) gelden voor de gebouwfunctie ‘wonen’ de streefwaarden A1, A2 en A3 volgens tabel 4.2. In tabel 4.2 wordt een overzicht gegeven van de richt- en grenswaarden voor Vmax en Vper voor woningen welke gedurende lange tijd onderhevig zijn aan herhaald voorkomende trillingen (dag-, avond- en nachtperiode).
Tabel 4.2 Streefwaarden voor weg- en railverkeer; gebouwfunctie Wonen
Onderzoek en conclusie
In het kader van het bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar trillingshinder als gevolg van, met name het railverkeer. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 11. Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse van de westelijke bebouwingslijn de maximale trillingssterkte minder dan 0,1 re 1 mm/s en is daarmee over het algemeen niet voelbaar. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat ten aanzien trillingshinder ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Normstelling
De verkeersgeneratie is gebaseerd op CROW publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit 2012. De kencijfers uit deze publicatie worden gespecificeerd op basis van het type functie en de ligging van de functie. Er wordt uitgegaan van de maximale kencijfers van het CROW om zo een 'worst case' scenario door te rekenen. Voor het parkeren wordt uitgegaan van het gemeentelijk parkeerbeleid (Nota Parkeerbeleid 2021).
Toetsing
Het bestemmingsplan maakt maximaal 25 woningen mogelijk. De ontsluiting van het verkeer zal plaatsvinden via de nieuw aan te leggen woonstraat, welke in het zuiden aansluit op de kruising van de Sporenbergstraat en de Frisostraat en in het noorden aansluit een zijpad aan de Hoofdstraat. Het autoverkeer en het langzaam verkeer zal, conform Duurzaam veilig binnen 30 km/h-gebied, gemengd worden afgewikkeld.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie als gevolg van de (maximaal) 25 woningen bedraagt 7 mvt/etmaal per woning, in totaal betreft dit 175 mvt/etmaal. Deze aantallen zullen goed kunnen worden afgewikkeld op het omliggende wegennet.
Parkeren
Er zal worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De parkeergelegenheid voor woningen is bepaald op basis van de parkeernormen van de gemeente Moerdijk (Nota Parkeerbeleid 2021). In het parkeerbeleid van de gemeente is geldt voor Zevenbergschen Hoek de normen zoals opgenomen voor het 'overig gebied'. Hierbinnen is een onderscheid gemaakt in woningen groter dan 90m2 en woningen kleiner dan 90m2. Alle (maximaal) 25 woningen zijn groter dan 90m2, dit betekend dat de parkeerbehoefte (25*2,2=) 55 parkeerplaatsen bedraagt (tabel 4.3). In het kader van de vergunningverlening dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van parkeren. In figuur 4.1 is het laatste stedenbouwkundig ontwerp weergegeven. Hierin is te zien dat 34 parkeerplaatsen langs de weg worden gerealiseerd. Daarnaast zijn er 11 huizen met een oprit en een garagebox, dit wordt gerekend als 22 parkeerplaatsen. Dit betekend dat totaal 56 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Tabel 4.3 Parkeernormen
Figuur 4.1 - Stedenbouwkundig ontwerp (gemeente Moerdijk, 2022)
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden, gemengde gebieden en rustige buitengebieden.
Toetsing
Het plangebied is te kenmerken als een rustige woonwijk, omdat zich weinig bedrijvigheid rondom het plangebied bevindt.
Bij de geplande ontwikkeling worden woningen gerealiseerd, deze hebben een mogelijk beperkende werking op omliggende bedrijfsactiviteiten. Andersom hebben de bedrijven mogelijk invloed op het toekomstige woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen. Voor de woningen is de (eventuele) aanwezigheid van bedrijven in de directe omgeving dan ook van belang.
In het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig. In de omgeving van het plangebied komen naast woningen diverse andere functies voor. Zo biedt het bestemmingsplan, voor de aangrenzende woning ten noorden van het plangebied, de mogelijkheid voor detailhandel. Gezien het feit dat deze bedrijfsactiviteiten tussen bestaande woningen zouden worden gerealiseerd, worden deze bedrijfsactiviteiten passend geacht binnen een woonomgeving. De VNG-richtafstand voor detailhandel in een rustige woonwijk is dan ook 10 meter. Omdat hier tevens woningen zijn toegestaan, en in de huidige situatie al woningen op kortere afstand zijn gelegen, dan de nieuwe beoogde ontwikkeling.
Daarnaast biedt het vigerende bestemmingsplan voor de woningen aan de Hoofdstraat ook enkele bedrijfsactiviteiten zoals horeca of detailhandel. Gezien het feit dat deze bedrijfsactiviteiten tussen bestaande woningen zouden worden gerealiseerd, worden deze bedrijfsactiviteiten passend geacht binnen een woonomgeving. De VNG-richtafstand voor detailhandel, restaurants en cafés bedraagt weliswaar 10 m in een rustige woonwijk. Doordat in hetzelfde gebied tevens woningen mogelijk zijn, dient de aanwezige bedrijvigheid hier al rekening mee te houden. Daarnaast zijn in de huidige situatie al woningen op kortere afstand gelegen dan de beoogde ontwikkeling. Hierdoor kan een goed woon -en leefklimaat worden gegarandeerd, en leidt de ontwikkeling niet tot beperkingen van de omliggende functies.
De richtafstanden tussen overstortvoorzieningen en woningen zoals genoemd in de wijzigingsbevoegdheid van het vigerend bestemmingsplan Kern Zevenbergschen Hoek hebben geen status meer. Bij recent contact met het Waterschap Brabantse Delta is geconcludeerd dat een kortere afstand met betrekking tot bergbezinkbassin en woningen kan worden gehanteerd. In het stedenbouwkundig ontwerp is de afstand tot dichtstbijzijnde gevel en het bergbezinkbassin circa 40 meter. Dit draagt bij aan het zo efficiënt mogelijk gebruik van de ruimte. Echter omdat deze afstand minder is dan de voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid van het vigerende bestemmingsplan van 50 meter, kan geen gebruik worden gemaakt van deze bevoegdheid. Derhalve dient een reguliere bestemmingsplanprocedure doorlopen te worden, dit betekent dat de gemeenteraad het bestemmingsplan zal moeten vaststellen, en niet het college zoals bij een wijzigingsbevoegdheid het geval is.
In de VNG brochure bedrijf- en milieuzonering geldt een richtafstand van 30 meter voor een rioolgemaal. Deze activiteiten zijn gelijk, danwel niet meer belastend voor de omgeving dan het berg bezink bassin. Om deze reden achten wij woningen op kortere afstand van 50 meter inpasbaar.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het project.
Beleid en normstelling
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Onderzoek en conclusie
Soortenbescherming
Voor de voorgenomen ontwikkeling worden werkzaamheden uitgevoerd die mogelijk soorten kunnen verstoren. Bij de voorbereiding van de ontwikkeling moet worden onderzocht of de Wet Natuurbescherming (Wnb) de geplande ontwikkeling niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Wet Natuurbescherming zal kunnen worden verkregen.
Om te achterhalen welke beschermde soorten binnen het plangebied aanwezig zijn is een ecologische onderzoek uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 4.Uit het onderzoek blijkt dat de woningbouwontwikkeling en het deels kappen van bomen niet leidt tot overtreding van de Wet natuurbescherming, wel dienen in het kader daarvan enkele maatregelen in acht te worden genomen.
In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om opgaand groen te rooien buiten het broedseizoen of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Het voorkomen van broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen wordt uitgesloten.
Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in Provincie Noord-Brabant. Om de rugstreeppad zich niet te laten vestigen in het plangebied gedurende de aanlegfase, is het van belang om het ontstaan van waterplassen op het land te voorkomen. Er dient een veldonderzoek uitgevoerd te worden om te bepalen of de ontwikkeling in overtreding is van de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De locatie is niet gelegen in beschermd natuurgebied, zoals NatuurNetwerk Brabant of Natura 2000. Effecten op deze natuurgebieden als gevolg van de woningbouw kunnen worden uitgesloten. In het kader van stikstofdepositie op Natura 2000 gebied is een AERIUS-berekening uitgevoerd. In deze AERIUS-berekening is rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de woningen en het feit dat de woningen gasloos worden gerealiseerd. Uit de AERIUS-berekening (Bijlage 5) blijkt dat de woningen niet leiden tot een stikstofdepositie op omliggende Natura 2000 gebieden van meer dan 0,00 mol/ha/jr.
Beleid en normstelling
Nationaal Waterplan
Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en
Ruimte. De waterplannen geven het landelijke, respectievelijk regionale (strategische)
waterbeleid weer. Voor het rijk is dit vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP). Het NWP
geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid. Het Nationaal Waterplan
2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de
partiële herzieningen hiervan. Het NWP is op 10 december 2015 door de minister van
Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken vastgesteld.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een
structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk
voor het hoofd- watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de
strategische doelen voor het waterbeheer vast.
Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om
overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering
die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden
openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de
resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en
toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de
Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn
Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om
waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets
betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in de wet- en regelgeving en is hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, vooral op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater.
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving.
De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP). De Agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 integreert de milieu en de wateropgave. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.
Om met de diverse belangen en milieuaspecten te kunnen omgaan, hanteert de provincie in het waterplan de principes van de people-planet-profit-benadering. Vanuit de sociaalmaatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek(profit) heeft het plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. Bij de derde invalshoek (planet) wordt uitgegaan van water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema’s hierbij zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de provinciale watersystemen.
Klimaatstrategie Moerdijk
Het klimaat verandert, ook in Moerdijk. Het wordt warmer, droger, natter en de zeespiegel stijgt. En het gaat sneller dan we denken. De droge zomers van 2018 en 2019 drukken ons met de neus op de feiten.
De uitdaging, de komende decennia, is om klimaatproof te worden en te zorgen dat de maatschappelijke effecten van klimaatverandering ten minste op een acceptabel niveau beheersbaar zijn. In de klimaatstrategie wordt ingegaan op wat nu en de komende jaren de invloed van klimaatverandering op onze gemeente is? Hoe gaan we daarmee om; wat kunnen we als gemeente doen om te zorgen dat de risico's op korte en langere termijn beheersbaar zijn? En wat kunnen onze partners doen en onze inwoners?
De Klimaatstrategie geeft op hoofdlijnen een uitwerking aan de hoofdopgave 'Moerdijk klimaatproof', we schetsen de breedte van de opgave, onze inzet en rol, de uitgangspunten en met wie we hierin zullen samenwerken. De uitwerking van de visie in een uitvoeringsplan volgt drie strategische lijnen van de Moerdijkse Klimaatdialoog die 30 juni 2020 digitaal werd gevoerd:
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het waterschap richt zich op een goede uitvoering van de wettelijke taken rondom waterveiligheid, waterkwaliteit en watersysteembeheer. Daarbij houden zij rekening met de toekomstbestendigheid van het watersysteem (met oog voor klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging). Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2016- 2021 'Grenzeloos verbindend'.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods-en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods-en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename e afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Toetsing
Het plan is inhoudelijk getoetst aan de verschillende 'waterthema's'. Toetsing aan deze thema's levert de watertoets op.
Bestaande situatie
Het voorliggende plangebied is in de bestaande situatie geheel onverhard en ingericht als grasland. Het plangebied heeft in de huidige situatie een groen functie, die in de toekomstige situatie ingewisseld wordt voor een woonfunctie. Aan de westkant wordt het plangebied begrenst door een klein waterlichaam. De overige grenzen worden globaal gevormd door de omliggende woonwijk.
In het plangebied is ondanks de afwezigheid van bebouwing, wel een rioolleiding aanwezig. Deze loopt van zuid naar noord, dwars door het plangebied en is weergegeven in figuur 4.2.
Figuur 4.2 - Aanwezige riolering (Gemeente Moerdijk, 2021)
Toekomstige situatie
Bij de voorbereiding van bestemmingsplannen wordt gestreefd naar een duurzame en integrale
benadering van de totale waterhuishouding binnen een plangebied en een milieutechnische verantwoorde keuze van het rioleringsstelsel. De meest duurzame waterhuishoudkundige situatie in het stedelijke watersysteem is een situatie waarbij:
• Het oppervlaktewater door het stedelijke gebied kwalitatief noch kwantitatief wordt beïnvloed.
• Het grondwater door het stedelijke gebied kwalitatief noch kwantitatief wordt beïnvloed.
• Het benodigde ruimtebeslag voor een goed functionerende oppervlaktewatersysteem wordt gerespecteerd.
Tegenwoordig geldt het uitgangspunt dat plannen hydrologisch neutraal worden uitgevoerd bij een toename van het verhard oppervlak en het gescheiden afvoeren van het hemelwater. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd.
De waterbeheerder Waterschap Brabantse Delta heeft diverse uitgangspunten opgesteld
voor het omgaan met de afvoer van hemelwater bij ruimtelijke ontwikkelingen. De algemene
voorkeur van de waterbeheerder om met water om te gaan, is de voorkeursvolgorde 'vasthouden', 'bergen' en 'afvoeren'. Vasthouden wil zeggen, zoveel mogelijk water binnen het gebied houden door zoveel mogelijk onverhard oppervlak te hebben of door bijvoorbeeld platte daken te gebruiken. Bergen wil zeggen, water tijdelijk op het terrein houden, bijvoorbeeld door infiltratie in de bodem of oppervlaktewater. Afvoeren is de laatste optie; dit kan naar oppervlaktewater of (hemelwater)riolering.
Toename verhard oppervlak
Met het oog op de voorliggende ontwikkeling is beoordeeld hoeveel het verhard afvoerende oppervlak zal toenemen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 25 nieuwe woningen op een onverhard perceel. Met de ontwikkeling van de nieuwe woningen zal het verhard oppervlak, bestaande uit het uitgeefbaar gebied, wegen en parkeren en voetpaden, toenemen met circa 8.000 m2.
Aangezien er geen sprake is van een toename van meer dan 10.000m2 aan verhard oppervlak, moet er binnen het plangebied worden voorzien in compensatie door middel van de onderstaande rekenregel:
Benodigde compensatie (in m3 ) = Toename verhard oppervlak (in m2 ) * Gevoeligheidsfactor * 0,06 (in m)
Voor de locatie die is gelegen in bebouwd gebied geldt een gevoeligheidsfactor van 1. Voor de te realiseren verhardingen geldt de volgende compensatie:
8.000 * 1 * 0,06 = 480 m3 aan compensatiemaatregelen. Bij de inrichting van de openbare ruimte zal worden gezocht naar mogelijkheden voor de compensatie van het water ter plaatse. Binnen het plangebied zijn hiervoor verschillende mogelijkheden, zoals het aanleggen van een wadi of retentievijver of het aanbrengen van waterbergingsvoorzieningen onder de nieuwe verharding in het plangebied.
Riolering
De woningen zullen worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor dit plan.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.
Toetsing
Bij de geplande werkzaamheden in het plangebied is sprake van een transformatie naar een bodemgevoeliger gebruik en/of is de bebouwde oppervlakte groter dan 50 m2. Hierdoor is onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 6.
Uit het bodemonderzoek blijkt dat de grond en/of het grondwater ter plaatse van het plangebied ten hoogste licht/matig verontreinigd is. Uit het onderzoek blijkt dat twee locaties verdacht zijn op asbest, waarvan een locatie is gelegen buiten het gebied dat is aangewezen voor woningbouw. Voor de andere locatie is nader onderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat voor deellocatie A geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem/puin. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen. Voor deellocatie B is gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem/puin. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen
In het nader onderzoek is gebleken dat op basis van analyseresultaten en de zintuiglijke waarnemingen de sterke zink-verontreiniging in de grond als afgeperkt beschouwd wordt. De sterke zink verontreiniging in de grond bevindt zich in de kern van de verontreiniging vanaf het maaiveld tot maximaal circa 0,5 m -mv. Op basis van het volume van de sterke verontreiniging (meer dan 25 m³ sterk verontreinigde grond) wordt gesteld dat hier in het kader van de Wet Bodembescherming een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft. Econsultancy adviseert de aangetroffen sterk met zink verontreinigde grond, te saneren middels een BUS-melding.
Het volledig nader onderzoek is bijgevoegd in bijlage 7. De Busmelding is bijgevoegd in bijlage 8.
Hiermee blijkt de bodem geschikt te zijn voor het beoogde gebruik. Om die reden kan worden geconcludeerd dat vanuit de bodemkwaliteit geen belemmeringen zijn te verwachten.
Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
Beleid en normstelling
In Europees verband was het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag was het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Sindsdien geldt dat waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd (Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz was een wijzigingswet en omvatte een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moesten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2022 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.
Archeologiebeleid Moerdijk
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.
De gemeente beschikt over een vastgestelde archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Deze kennis komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties archeologische resten uit bepaalde perioden kunnen worden verwacht. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden, worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen. De vrijstellingszones in het onderhavige bestemmingsplan zijn dan ook geen exacte weergave van de vastgestelde beleidskaart.
Toetsing
De archeologische beleidskaart van de gemeente is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Volgens de archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied een lage verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. Er is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 9
Uit het verkennend archeologisch onderzoek kan worden geconcludeerd in het plangebied archeologische waarden uit de periode Laat-Paleolithicum – Neolithicum kunnen worden verwacht. Deze resten bevinden zich in de top van het dekzand, in de podzolbodem, op een diepte tussen -0,95 en -1,6 m NAP (125 en 190 cm mv). Dit niveau zal niet door graafwerkzaamheden worden aangetast, maar wel door heiwerkzaamheden.
Het archeologisch onderzoek adviseert de verstoringsdiepte te beperken van 200 cm naar 100 cm. Deze regeling past het beste bij de huidige dubbelwaarde bestemming archeologie-6. Echter aangezien de verstoringsdiepte afwijkt van de algemene dubbelwaarde bestemming archeologie-6 hebben we in de regels opgenomen dat het “dubbelwaarde-6a variant” betreft. Op deze manier is het duidelijk dat het een afwijking van het algemene archeologiebeleid betreft
Conclusie
In het bestemmingsplan is een nieuwe archeologische dubbelbestemming opgenomen. Daarbij is opgenomen dat bodemroerende werkzaamheden met een oppervlak van meer dan 250 m2 en dieper dan 100 cm uitsluitend zijn toegestaan na uitvoering van nader archeologisch onderzoek of na afstemming van een bouwplan dat op archeologievriendelijk wijze is vormgegeven middels een behoudsmaatregelenplan waarbij gebruik is gemaakt van de richtlijnen uit de Handreiking archeologievriendelijk bouwen van de RCE.
Beleid en normstelling
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur dient bepaald te worden.
Onderzoek
In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen aanwezig. In de omgeving van het plangebied daarentegen zijn wel enkele cultuurhistorisch waardevolle gebouwen aanwezig, waaronder de Hoofdstraat 28, Hoofdstraat 45 en Hoofdstraat 67 (figuur 4.3). De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op deze objecten.
Figuur 4.3 - Aanwezige cultuurhistorisch waardevolle verbouwing (CHW, 2021)
Conclusie
Het geplande ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Wet Milieubeheer
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de
concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Toetsing
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A16 Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
De ontwikkeling leidt tot meer verkeer, als gevolg van de extra woningen. Het project is wat aard en omvang en ruimtelijke effecten betreft, vergelijkbaar met een project dat "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Uitgaande van de achtergrondconcentraties binnen de gemeente Moerdijk voldoet de luchtkwaliteit ook na realisatie van het planvoornemen aan de normen ten aanzien van luchtkwaliteit.
Conclusie
De ontwikkeling voldoet aan de eisen voor luchtkwaliteit.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
Ten aanzien van deze aspecten moeten de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Risicorelevante inrichtingen
Relevant is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing of bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen
Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden en daarmee het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en de weg vindt vanaf deze datum plaats aan de hand van de Wet Basisnet. Hierin zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden moet voor sommige transportassen rekening worden gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Voor bijvoorbeeld een Rijksweg wordt de 30 meter voor het PAG gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. In het Bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen binnen een PAG moet voldoen.
Indien binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas.
Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd.
Zodoende kan het invloedsgebied verder reiken dan 200 meter. Indien dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, moeten wel maatregelen worden overwogen bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.
Buisleidingen
Relevant is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Er is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheid van het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 10.
Woningen zijn kwetsbare objecten. Om die reden is beschouwd welke risicobronnen in de omgeving aanwezig zijn. Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6 contour of plasbrandaandachtsgebied. Daarnaast is het plangebied ook niet gelegen binnen een basisnetafstand. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van drie Bevi-inrichtingen en twee transportroutes. Voor elke risicobron is de waarde van het groepsrisico beschouwd of berekend.
Voor de drie inrichtingen neemt het groepsrisico niet significant toe. De afstand tot de drie inrichtingen is daarvoor te groot. Voor het spoortraject Zevenbergschenhoek – Breda zal het groepsrisico zeer minimaal toenemen van 0,004 x OW naar 0,005 x OW. Het groepsrisico t.a.v. de Rijksweg A16 zal eveneens niet significant toenemen omdat deze weg gelegen is op meer dan 200 meter afstand.
Gelet op de omgevingskenmerken of de waardes van het groepsrisico kan voor de verantwoording gebruik gemaakt worden van de standaard verantwoording. Bij de uitwerking van het plan dient rekening te worden gehouden met de bereikbaarheid van hulpdiensten, met voldoende bluswatervoorziening, met risicocommunicatie etc., zoals beschreven in het standaard advies van de Veiligheidsregio.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het hiervoor beschreven ruimtelijk kader juridisch is vertaald. Ingegaan wordt op de juridische opzet van het bestemmingsplan (de verbeelding en de regels).
Voorliggend plan is gericht op het invullen van het plangebied met woningen. Er worden maximaal 25 woningen mogelijk gemaakt op het momenteel braakliggende terrein aan de Sporenbergstraat.
Welke bestemming de gronden binnen het plangebied hebben, is te zien op de verbeelding. Er is een digitale verbeelding en een analoge verbeelding. Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De regels gaan over het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de SVBP 2012 De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen, welke van belang zijn voor een juiste toepassing van de regels. In artikel 1 worden begripsbepalingen gegeven met daarin een nadere uitleg van een aantal in de regels gehanteerde begrippen. Hierdoor wordt de eenduidigheid en daarmee de rechtszekerheid vergroot. Artikel 2 bevat regels die aangeven op welke wijze bepaalde zaken, zoals grondoppervlakte en inhoud van gebouwen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat artikelen waarin regels zijn opgenomen betreffende de op de verbeelding voorkomende bestemmingen en de op de verbeelding aangegeven aanduidingen met betrekking tot de toegestane (hoofd)bebouwing. Bij de opbouw van deze regels is, voor zover voorkomend binnen de verschillende bestemmingen, de indeling overeenkomstig de SVBP 2012 aangehouden:
De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.
Groen
De groenzone tussen het spoor en de nieuwe woningen is bestemd als Groen. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, alsmede speelvoorzieningen en water toegestaan.
Woongebied
Alle woningen zijn binnen deze bestemming opgenomen. Binnen de bestemming Wonen zijn ten hoogste 25 woningen toegestaan. Voor de bebouwing wordt uitgegaan van een situering binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte. Voor het perceelgedeelte buiten het bouwvlak worden mogelijkheden geboden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Ook alle overkappingen (zowel gebouwen als bouwwerk geen gebouw zijnde) worden geregeld onder artikel 5.2.2 en dus niet onder artikel 5.2.3. De regels voor overkappingen zijn hiermee gelijk aan de regels voor bijgebouwen.
Verkeer - Verblijfsgebied
Deze bestemming is opgenomen voor alle wegen binnen het plangebied, zowel de wegen met een belangrijke stroomfunctie als wegen bestemd voor bestemmingsverkeer. Ook verkeersgebieden waarbinnen de verblijfsfunctie primair staat (parkeerterreinen, pleinen) vallen binnen deze bestemming. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de verkeersbestemming te kunnen wijzigen in de bestemming ‘Wonen' of 'Tuin’, waardoor het mogelijk is perceelgedeelten bij woningen te kunnen vergroten.
Waarde - Archeologie 6a
Deze bestemming is opgenomen voor het beschermen van de archeologische waarden in het plangebied. De bestemming geldt voor het gehele plangebied. De bestemming regelt dat bodemroerende werkzaamheden met een oppervlak van meer dan 250 m2 en dieper dan 100 cm uitsluitend zijn toegestaan na uitvoering van nader archeologisch onderzoek.
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is erop gericht om grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing te laten.
Algemene bouwregels
Het onderhavige artikel dient te voorkomen dat situaties ontstaan, welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daarnaast beoogt dit artikel te voorkomen dat bouwwerken die groter of juist kleiner zijn dan in de bouwregels bij de diverse bestemmingen is toegestaan of voorgeschreven, onder het overgangsrecht komen te vervallen. Voor deze bouwwerken gelden de bestaande grotere dan wel kleinere afmetingen als maximaal respectievelijk minimaal toegestaan.
Algemene aanduidingsregels
Het plangebied valt gedeeltelijk binnen het radarverstoringsgebied en de zogenaamde IHCS-zone van de vliegbasis Woensdrecht. Binnen deze zones geldt een beperking van de bouwhoogte.
Algemene afwijkingsregels
Deze afwijkingsmogelijkheden hebben tot doel flexibiliteit in het plan in te bouwen. Het afwijken van de bebouwingsregels, ten behoeve van bijvoorbeeld het oprichten van nutsvoorzieningen en het in beperkte mate afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen, kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad. Voor dit soort gevallen is derhalve in het plan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn voor burgemeester en wethouders enkele mogelijkheden gecreëerd om, via een voorgeschreven procedure, in iets ruimere mate dan bij de “algemene afwijkingsregels” af te wijken van de regels. Het gaat dan echt om een wijziging van het bestemmingsplan. De wijzigingsbevoegdheden dragen bij aan een meer flexibel plan.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn regels opgenomen betreffende de plicht om voldoende parkeerplaatsen en laad- en losmogelijkheden te realiseren. Er moet in basis voldaan worden aan de 'Nota Parkeernormen 2021', waarbij de parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen hiervan af te wijken. Er kan worden afgeweken indien door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren wordt gestuit. Eveneens worden afgeweken van de parkeereis als de nodige parkeer- of stallingsruimte op een andere manier wordt voorzien of indien wanneer herziening van het parkeerbeleid hiertoe aanleiding geeft.
Overgangsrecht
De overgangsregels voor bouwen hebben ten doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken welke op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en welke afwijken van de bouwregels van het plan. Overgangsregels voor gebruik betreft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming. De overgangsregels voor bouwen hebben ten doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken welke op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en welke afwijken van de bouwregels van het plan. Overgangsregels voor gebruik betreft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming.
Slotregel
Dit artikel ten slotte, geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald (citeertitel).
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
Algemeen
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente. De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende vergunningen. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie. Daarnaast vindt registratie plaats van verleende vergunningen.
Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch een zekere betekenis toegekend.
Daarnaast zijn in het bestemmingsplan instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen en de mogelijkheid om omgevingsvergunningen ten behoeve van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk, voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt.
De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.
Inspraak en vooroverleg
In het kader van de inspraak en het vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld op het plan te reageren.
Er zijn inspraakreacties binnengekomen van de Provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta, Evides en de Brandweer. De inspraakreacties hebben niet geleidt tot aanpassing van het bestemmingsplan. In bijlage 12 is de nota van inspraak en overleg opgenomen.
Informatieverstrekking
De geplande ontwikkeling is gedeeld met de verschillende stakeholders door middel van een bewonersavond op 11 januari 2022. Hierbij is de ontwikkeling toegelicht aan verschillende stakeholders en zijn vragen beantwoord.
Zienswijze
In de volgende fase wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Grondexploitatie
In de Wet ruimtelijke ordening is een afdeling omtrent de grondexploitatie opgenomen. Deze afdeling regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgezien door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom).
De gemeente is in eigendom van de grond, de gemeente is dan ook niet genoodzaakt op basis van 6.12 Wro een exploitatieplan vast te stellen. Eventuele kosten worden via de grondprijs verhaald op de toekomstige ontwikkelaar.
Conclusie
In de grondexploitatie is de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan afdoende gewaarborgd. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.