direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Dintelmond
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Dintelmond' van de gemeente Moerdijk biedt een juridisch-planologische regeling voor het bedrijventerrein Dintelmond. Het primaire doel van het plan is voldoen aan de actualiseringsplicht uit de Wet ruimtelijke ordening. Bovendien moet voldaan worden aan de digitaliserings- en standaardiseringseisen die aan bestemmingsplannen wordt gesteld.

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Dintelmond' geeft een eenduidige en uniforme jurische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied. Er is qua systematiek aangesloten bij het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen en de daarin opgenomen standaardregels. Ook is aansluiting gezocht op de inhoud van het bestemmingsplan 'Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk' (vastgesteld d.d. 18-01-2018). De regeling die is opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en is gericht op het vastleggen van vigerende rechten.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat het bedrijventerrein Dintelmond dat gelegen is in de gemeente Moerdijk. Het plangebied wordt globaal begrensd door:

  • Het Volkerak en de Mannesmannweg in het noorden;
  • De Markweg Zuid (die in noordelijke richting overgaat in de 1 Februariweg) in het oosten;
  • De Postbaan in het zuiden;
  • De rivier de Dintel in het westen.

De ligging en de globale begrenzing van het plangebied is weergegeven in afbeelding 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: globale ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het bestemmingsplan vigeert, tot op het moment dat het voorliggende plan in werking treedt, het bestemmingsplan "Bedrijventterein Dintelmond". Dit bestemmingsplan is op 28 juni 2007 vastgesteld en op 19 februari 2008 goedgekeurd. Het plan is uiteindelijk op 17 april 2008 in werking getreden. In het noordelijke deel van het plangebied, tot aan de sluis, vigeert daar bovenop (met dubbelbestemmingen) tevens het rijksinpassingsplan "Waterberging Volkerak-Zoom", vastgesteld op 20 september 2013. De juridische regelingen uit deze twee plannen zijn in principe overgenomen in het voorliggende plan.

1.4 Planvorm

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Dintelmond' is een conserverend bestemmingsplan, dat bestaat uit bestemmingen en regels. De bestemmingen zijn geometrisch bepaald1 en analoog verbeeld door middel van een verbeelding. Bij de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. In de toelichting worden de keuzes die zijn gemaakt bij het opstellen van de geometrische plaatsbepaling en de regels verantwoord en verduidelijkt. Vervolgens wordt hierin de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond.

1.5 Leeswijzer

In deze toelichting van het bestemmingsplan wordt ingegaan op de achtergronden van het plan. Er wordt in hoofdstuk 2 een visie op het plangebied gegeven, waarbij onder meer getoetst wordt aan het beleid van het rijk, de provincie en de gemeente, en een beschrijving van de ruimtelijk-functionele structuur wordt gegeven. Hoofdstuk 3 bestaat uit een juridische planbeschrijving, waarin de bestemmingsplanregeling wordt toegelicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op diverse sectorale (milieu)aspecten en worden in hoofdstuk 5 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

In deze paragraaf wordt een beleidsanalyse gegeven, waarin wordt ingegaan op het ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau dat relevant is voor het plangebied.

2.1.1 Rijksbeleid

Het rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het Barro worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

Uit het SVIR komen wel een aantal nationale belangen naar voren. Een nationaal belang dat betrekking heeft op het plangebied is nationaal belang 9. Dit belang houdt in dat er ruimte dient te zijn voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kader voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.

Het rijk is verantwoordelijk voor het integraal beheer van het hoofdwatersysteem en, samen met de waterschappen, verantwoordelijk voor de bescherming van Nederland tegen overstromingen. Het is belangrijk dat bij ruimtelijke plannen waaronder voor stedelijk (her)ontwikkelingen rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Hiervoor is een samenhangende inzet van afwegingsinstrumenten zoals het MER en de watertoets nodig.

Het plangebied is gelegen in de Zuidwestelijke Delta. Voor dit gebied is het deelprogramma Zuidwestelijke Delta van kracht. Het doel van dit programma is een duurzame balans te realiseren tussen waterveiligheid, economie en ecologie.

Ter bescherming van de waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en de klimaatbestendigheid van het gebied zijn de beschermende dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' en 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.

2.1.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 1 januari 2011 is de provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (RO) in werking getreden. De Structuurvisie RO van de provincie Noord-Brabant geeft de hoofdlijnen voor het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Sinds de vaststelling van de Structuurvisie RO in 2010 zijn diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Dit vormde een belangrijke aanleiding voor de provincie om haar ruimtelijk beleid te actualiseren. De partiële herziening 2014 is op 7 februari 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 19 maart 2014 in werking getreden.

Het plangebied is in de Structurenkaart aangeduid als 'Kern in het landelijk gebied'. Noord-Brabant is naast een provincie met grote steden, een provincie met veel (verschillende) kernen waar het aantrekkelijk is om te wonen en te werken. De kernen in Noord-Brabant hebben elk hun eigen karakter en relatie met het Brabantse landschap. De kleinere kernen maken meer deel uit van het omliggende landschap en hebben nog een natuurlijke overgang richting het landschap. Het beleid van de provincie richt zich op het opvangen van de lokale behoefte voor verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) in de kernen. De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen. Het voorliggende bestemmingsplan is uitsluitend conserverend en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

Het westelijk deel van het plangebied is aangemerkt als 'groenblauwe mantel'. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water, die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. De waarden in de groenblauwe mantel zijn vaak gekoppeld aan landschapselementen, het watersysteem en het voorkomen van bijzondere planten en dieren. In casu betreft het de (zuidelijke) vestingwerken, die een belangrijke cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarde hebben. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van de functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

Verordening Ruimte 2015

Provinciale Staten hebben op 15 juli 2017 de Verordening Ruimte Noord-Brabant vastgesteld. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. De verordening stelt de belangen die in de structuurvisie zijn genoemd veilig. De regels die in de verordening staan moeten gemeente in acht nemen bij het opstellen van ruimtelijke instrumenten. Daarnaast regelt de verordening de organisatie van het regionaal ruimtelijk overleg waarin afspraken worden gemaakt over woningbouw, bedrijventerreinen en kantorenlocaties. De verordening kent ook een aantal regels dat de burger bindt. Deze hebben betrekking op de ontwikkeling van intensieve veehouderij in de zogenaamde extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden, landbouwontwikkelingsgebieden en in het bijzonder op de intensieve geiten- en schapenhouderijen.

Belangrijke onderwerpen in de verordening zijn:

  • 1. ruimtelijke kwaliteit
  • 2. stedelijke ontwikkelingen
  • 3. natuurgebieden en andere gebieden met waarden
  • 4. agrarische ontwikkelingen
  • 5. overige ontwikkelingen in het buitengebied

Deze onderwerpen worden hierna nader toegelicht.

Ruimtelijke kwaliteit

In de verordening zijn algemene regels opgenomen ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Als een bestemmingsplan voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, moet zorg worden gedragen voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het betrokken gebied en de naaste omgeving. Daarbij staat het principe van zorgvuldig ruimtegebruik centraal (voor ruimtelijke ontwikkelingen in ieder geval inhoudt dat ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking)).

Tevens wordt een belangenafweging gevraagd. De beoogde ruimtelijke ontwikkeling moet gepaard gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied.

Omdat het voorliggende bestemmingsplan conserverend van aard is en enkel (bestaand) stedelijk gebied betreft, zijn deze regels niet van toepassing.

Stedelijke ontwikkelingen

Stedelijke ontwikkelingen zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied. Het beleid van de provincie is erop gericht om nieuwe stedelijke ontwikkelingen onder te brengen binnen bestaand stedelijk gebied, waaronder de kernen in het landelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, dienen nieuwe ontwikkelingen aansluitend op bestaand stedelijk gebied plaats te vinden. Het voorliggende bestemmingsplan is echter conserverend en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

Natuurgebieden en andere gebieden met waarden

Water

In deze verordening zijn voor het plangebied de aanduidingen 'reserving waterberging', 'behoud en herstel watersystemen' en 'rivierbed' opgenomen (zie afbeelding 2.1).

Ter plaatse van de aanduiding 'reservering waterberging' strekt een bestemmingsplan mede tot het behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied. De toelichting van het bestemmingsplan bevat een verantwoording over de wijze waarop de geschiktheid van het gebied voor de waterberging behouden blijft indien het bestemmingsplan voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, waardoor bovenstaande verantwoording niet noodzakelijk wordt geacht. Ter bescherming van het waterbergend vermogen van het gebied is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' opgenomen (overgenomen uit het rijksinpassingsplan).

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0002.jpg"

Afbeelding 2.1: uitsnede Verordening Ruimte 2015; kaart 'water' (het plangebied is zwart omkaderd).

In de verordening is voor rivier de Dintel de aanduiding 'behoud en herstel waterstystemen' ter plaatse van de rode lijnen opgenomen (zie afbeelding 2.1). Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden bestemd voor het behoud en herstel van het huidige watersysteem. Deze bestaat uit verschillende typen gebieden:

  • de waterlopen met de functie waternatuur,
  • de (natte) ecologische verbindingszones en
  • de gebieden die in de reconstructie- en gebiedsplannen zijn aangeduid als 'ruimte voor beek- en kreekherstel'.

In al deze gebieden is het beleid gericht op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang en de ruimte die daarvoor nodig is. Er is geen onderscheid gemaakt naar gebieden waar al maatregelen zijn uitgevoerd. Het blijft immers van belang om deze gebieden te beschermen en de ruimte beschikbaar te houden.

Ter plaatse van de aanduiding 'Behoud en herstel watersystemen' strekt een bestemmingsplan mede tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen waarbij het gebied een breedte heeft van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop. Een dergelijk bestemmingsplan stelt regels op om te voorkomen dat een gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking en het behoud en herstel van van watersystemen. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De situatie met betrekking tot het behoud en herstel van de watersystemen verslechtert niet, een vereiste die is opgenomen in de Provinciale Verordening.

In de verordening is verder opgenomen dat in het rivierbed van overheidswege geen bescherming tegen overstroming wordt geboden. In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is opgenomen dat in het rivierbed nieuwe kaptiaalintensieve bedrijvigheid is toegestaan. In de verordening is in het verlengde hiervan opgenomen dat bestaande activiteiten en functies die thans zijn toegestaan, mogelijk blijven. Het is niet de bedoeling dat de verordening bestaande ontwikkelmogelijkheden teniet te doen. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit is in overeenstemming met wat in het Provinciaal Waterplan en de Provinciale Verordening is opgenomen. Daarnaast zijn ter plaatse van de aanduiding 'Rivierbed' beschermende dubbelbestemmingen opgenomen in dit bestemmingsplan.

Natuur en landschap

Aan de westzijde van het plangebied, ter plaatse van de Dintel, is de aanduiding 'Groenblauwe mantel' opgenomen (zie afbeelding 2.2). De groenblauwe mantel is nodig voor de bescherming, maar vooral ook de ontwikkeling van natuur- en waterfuncties. Dit geldt zowel voor de aanliggende groenblauwe kerngebieden als het mantelgebied zelf. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de mantel zijn mogelijk, mits ze gunstig zijn voor de natuur- en landschapswaarden en het bodem- en watersysteem. Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend en voorziet geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In het voorliggende bestemmingsplan is ter hoogte van de aanduiding 'Groenblauwe mantel' de bestemming 'Water - 1' opgenomen en zijn de bouwmogelijkheden beperkt.

Aan de oostzijde van het plangebied, ter hoogte van de Markweg Zuid, is de aanduiding 'Natuur Netwerk Brabant - Ecologische verbindingszone' aanwezig. Aan de noordzijde van het plangebied is enkel de aanduiding 'Natuur Netwerk Brabant' opgenomen (zie afbeelding 2.2). Het NatuurNetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter-)nationaal belang. Om de populaties gezond te houden en de genetische uitwisseling te bevorderen, moeten de gebieden groot genoeg zijn en de mogelijkheid bieden voor migratie tussen de gebieden. Om het NNN als zo'n netwerk te laten functioneren, werkt de provincie samen met andere partijen aan het aanleggen van ecologische verbindingszones en het oplossen van faunaknelpunten in de wegenstructuur. In de huidige situatie zijn er geen knelpunten aanwezig. In het voorliggende bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waardoor er geen knelpunten ontstaan met het bovenstaande beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: uitsnede Verordening Ruimte 2014; kaart 'natuur en landschap' (het plangebied is zwart omkaderd).

Agrarische ontwikkeling en windturbines

Het gehele plangebied heeft de aanduiding 'Zoekgebied windturbines' (zie afbeelding 2.3). Deze aanduiding is in het bestemmingsplan niet vertaald naar een juridische regeling, omdat het thans niet concreet aan de orde is om in het gebied windturbines te realiseren, en omdat bij een bestemmingsregeling de nodige milieuaspecten onderzocht zouden moeten worden. Hier is door de bestaande windmolens al invulling aan gegeven.

De Structuurvisie RO maakt binnen het landelijk gebied onderscheid in 'gemengd landelijk gebied' en 'accentgebied agrarische ontwikkeling'. Ter hoogte van de Jachthaven, die gelegen is tussen de Markweg Zuid en de Industrieweg, kent het plangebied de aanduiding 'gemengd landelijk gebied' (zie afbeelding 2.3). Hier stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen. In het vigerende bestemmingsplan kent het gebied de bestemming 'Jachthaven', wat past binnen het voornoemde beleid. De bestemming is in het nieuwe plan gecontinueerd.

In het noordelijke deel van het plangebied is aanduiding 'Beperking veehouderij' opgenomen. In de huidige situatie is er geen veehouderij gesitueerd op deze plek en vanwege het conserverende karakter van het voorliggende plan wordt dit ook in het nieuwe plan niet mogelijk gemaakt.

Al met al kan worden geconcludeerd dat er geen strijdigheden bestaan met de provinciale verordening. Waar nodig zijn de provinciale belangen in het plan voorzien van dubbelbestemmingen en/of aanduidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0005.jpg"

Afbeelding 2.3: uitsnede Verordening Ruimte 2014; kaart 'agrarische ontwikkeling en windturbines' (plangebied is zwart omkaderd).

2.1.3 Gemeentelijk beleid

Strategische Visie voor Moerdijk 2030

De gemeente Moerdijk wordt met een aantal ingrijpende ontwikkelingen geconfronteerd, zoals vergrijzing, ontgroening, de globalisering van de toeristisch-recreatieve en agrarische sector, schaalvergroting in de omgeving waarin de gemeente opereert en niet in de laatste plaats de voortgaande decentralisatie van rijksoverheidstaken. Deze en andere ontwikkelingen stellen de gemeente op korte en (middel)lange termijn voor grote opgaven.

De uitvoering van de visie en het beleid rondom die opgaven wordt voor de periode van 2009 - 2030 op robuuste wijze ingezet. Dit doet de gemeente door in een visie op de (middel)lange termijn - op strategisch niveau - richting te geven aan de ontwikkelingen in de samenleving en aan de eigen positie in de regio.

De strategische visie maakt het mogelijk om op langere termijn een consistent beleid te voeren, en nieuwe ontwikkelingen snel te combineren met al ingeslagen richtingen, waarmee de gemeente Moerdijk een integraal beleid kan voeren en beter kan anticiperen op veranderingen in de maatschappij, wet of wensen.

De missie voor Moerdijk is als volgt:

"Moerdijk is in 2030 een gemeente die, gelegen op de as Rotterdam-Antwerpen én als hoogwaardig logistiek centrum van West-Brabant, voor al haar inwoners een leefbare woonomgeving biedt met werkgelegenheid in de nabijheid. Een gemeente met rust, ruimte, recreatie en toeristische mogelijkheden in het westelijke deel en dynamiek, bedrijvigheid en bovenlokale voorzieningen, geconcentreerd in de kern Zevenbergen en het haven- en industrieterrein Moerdijk in het oostelijke deel van de gemeente. Een gemeente waarin de kernen hun eigenheid bewaard hebben, maar ook duidelijk één gemeente vormen. Een gemeente met een sociaal gezicht, waar zorg en basisvoorzieningen dichtbij zijn en de menselijke maat geldt. Een gemeente die op een bewonersgerichte, innovatieve, efficiënte en effectieve wijze wordt bestuurd."

Het bestaande bedrijventerrein Dintelmond draagt bij aan de werkgelegenheid in de gemeente.

Paraplunota's Maatschappij, Economisch klimaat en Leefomgeving

De paraplunota's zijn bedoeld als kapstok voor alle gemeentelijke beleidsnotities. Ze zorgen ervoor dat er meer samenhang tussen beleid is en er minder beleidsplannen in algemene zin gemaakt worden. De gemeentelijke ambities en doelen staan centraal in de paraplunota's. Hieraan kan alle beleid en uitvoering verbonden worden. De uitvoeringsstrategie benoemt de hoofdrichting die wordt ingezet om de doelstellingen te realiseren.

Met de paraplunota's zet Moerdijk nadrukkelijk in op een toekomst in het teken van duurzaamheid. De gemeente wil de mens centraal plaatsen als onderdeel van de samenleving. De samenleving is een samenspel van aspecten die de mens zelf betreffen, de leefomgeving en bedrijvigheid. Moerdijk kiest daarom voor de 'definitie' die betrekking heeft op de 'duurzame samenleving' die uiteen valt in drie pijlers Maatschappij (people), Leefomgeving (planet) en Economisch-Klimaat (profit).

      • Paraplunota 'Maatschappij' richt zich op mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven. De manier waarop mensen met elkaar samenleven wordt beïnvloedt door de omgeving en andersom.
      • Paraplunota 'Leefomgeving' richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen bodem, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen.
      • Paraplunota 'Economisch Klimaat' richt zich op economie en bedrijvigheid. Economisch Klimaat is het 'klimaat' waarbinnen economische ontwikkeling plaatsvindt.

Voor dit bestemmingsplan worden vooral de paraplunota's 'Leefomgeving' en 'Economisch Klimaat' van belang geacht. De paraplunota 'Maatschappij' wordt van minder belang geacht aangezien in deze nota vooral ingegaan wordt op het onderwerp wonen. In het plangebied is slechts een beperkt aantal bedrijfswoningen aanwezig; bedrijvigheid is de belangrijkste functie.

Maatschappij

Parkeerbeleid Moerdijk

Voor het gemeentelijk grondgebied van Moerdijk is in 2015 een nieuw parkeerbeleid opgesteld, dat aansluit bij de ambities en doelstellingen van de strategische visie Moerdijk 2030. Doel van dit beleidsplan is een beleidsplan op hoofdlijnen, inclusief globaal maatregelenpakket en acties voor de komende jaren (2015-2018).

Onderdeel van het gemeentelijk parkeerbeleid is de Nota Parkeernormen. Deze is opgesteld als uitwerking van het geactualiseerde parkeerbeleid van de gemeente. De nota beoogt het vastleggen van de Moerdijkse parkeernormen en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader.

Bij het formuleren van de parkeernormen is het belangrijk dat deze recht doen aan de plaatselijke situatie. Dit betekent dat binnen de gemeente Moerdijk verschillende parkeernormen voor dezelfde functie kunnen gelden, afhankelijk van de locatie van de functie. Daarbij is het beleidsuitgangspunt dat bij nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk parkeerplaatsen op eigen terrein (binnen plangrenzen) worden gerealiseerd en dat deze om dubbelgebruik te stimuleren zoveel mogelijk openbaar toegankelijk zijn voor openbaar gebruik (zeker ten aanzien van bezoekersparkeren).

Indien het beleid in de toekomst wordt gewijzigd, dan wordt met deze wijziging rekening gehouden. Concreet betekent dat dat nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan het meest recente parkeerbeleid van de gemeente Moerdijk.

Economisch klimaat

Het doel is een economisch klimaat te scheppen dat voldoende passende ruimte biedt om te ondernemen, voor bedrijven in de agrarische sector, de industrie, handel, bouw, transport & logistiek en dienstverlening. Daarbij wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik met het juiste bedrijf op de juiste plek. Een bedrijf moet passen in de omgeving, waarbij oog is voor de effecten van en op omliggende functies. Het voorkomen van overlast op het gebied van milieu, geur en geluid etc., het zorgen voor een veilige werkomgeving en een goede, veilige bereikbaarheid (goederen en personen) maken hier deel van uit. De kwaliteit van de openbare ruimte is daarbij op orde. Het ruimtelijk kader is de Structuurvisie Gemeente Moerdijk 2030.

Lokaal vestigingsbeleid

Het lokaal vestigingsbeleid (2009) is gericht op de sectoren industrie, bouwnijverheid, groothandel, transport & logistiek en zakelijke dienstverlening. Het betreft vestigingsbeleid exclusief het Zeehaven- en Industrieterrein en het toekomstige LPM, die beide een bovenregionale functie hebben. De ambitie van de gemeente Moerdijk is het streven naar een gezonde economische ontwikkeling, waarbij werkgelegenheid, leefbaarheid en duurzaamheid hand in hand gaan. Het vestigingsbeleid heeft als bouwsteen gediend voor de op te stellen ruimtelijke structuurvisie. Het dient tevens als handvat voor het prioriteren van gemeentelijke projecten en als input voor het maken van regionale afspraken op het gebied van bedrijventerreinen. Aanbod en vraag worden periodiek gemonitord.

In het lokaal vestigingsbeleid is er destijds voor gekozen om de huidige concentratie van bedrijvigheid in Zevenbergen en Dintelmond te behouden, waarbij nieuwvestiging van bedrijven gefaciliteerd wordt op de nieuwe ontwikkellocatie(s) bij Zevenbergen. De bestaande lokale bedrijventerreinen mogen beperkt uitgebreid worden, zolang andere functies in de directe omgeving hier geen hinder van ondervinden en zolang landschappelijke en natuurwaarden niet worden aangetast. De locatie Stationsgebied Lage Zwaluwe heeft in het lokaal vestigingsbeleid een speciale status gekregen voor de ontwikkeling van een specialistisch werkmilieu.

In aanpassing hierop heeft de raad (in september 2014) ten aanzien van lokale bedrijventerreinen gekozen voor een concentratie van de nieuwe ruimte voor lokale bedrijvigheid en daarbij te kiezen voor Zevenbergen als hoofdkern voor het oostelijk gedeelte van de gemeente en Fijnaart als subkern in het westelijke gedeelte. Daarmee wordt aansluiting gezocht bij de Structuurvisie Moerdijk 2030.

Leefomgeving

De Paraplunota Leefomgeving richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen ondergrond, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen. Verder gaat het in deze nota over de inrichting en het beheer van de openbare ruimte en het effectief ruimtegebruik, waarvoor de basis is gelegd in de Structuurvisie Moerdijk 2030.

Waterplan Moerdijk 2009-2015

Het Waterplan Moerdijk 2009-2015 is in november 2008 door de gemeenteraad van Moerdijk vastgesteld en maakt onderdeel uit van de paraplunota Leefomgeving. Het plan beschrijft de gezamenlijke visie van de gemeente en het Waterschap Brabantse Delta. Deze visie betreft 'een robuust watersysteem van voldoende kwaliteit en veiligheid dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om het Moerdijkse grondgebied en dat nu en in de toekomst voldoet aan de wettelijke verplichtingen en beleidsregels. Verdeeld over meerdere thema's is de visie in het waterplan uitgewerkt. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn dat: water geen gevaar oplevert, het watersysteem geschikt is voor de functies die het moet vervullen, alle elementen van het watersysteem in samenhang worden beschouwd, water een grotere rol krijgt in ruimtelijke ontwikkelingen en iedereen zijn steentje bijdraagt.

Structuurvisie “Moerdijk 2030”

De structuurvisie “Moerdijk 2030”, vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juni 2011, is een integrale visie die inspeelt op de ontwikkeling van de beide werelden van Moerdijk: het grootschalige (inter-)nationale Moerdijk enerzijds en het ruime, rustige, agrarische Moerdijk met een veel kleinschaliger karakter anderzijds. De visie beoogt ook deze twee werelden samen te brengen zodat ze elkaar kunnen aanvullen en versterken.

In de structuurvisie, zie afbeelding 2.4, wordt aangehaald dat in het 'Lokaal vestigingsbeleid' (2010) is besloten om het bedrijventerrein Dintelmond binnen de huidige contour te houden. Dit wordt in de structuurvisie onderschreven. Dintelmond wordt bestempeld als bovenlokaal bedrijventerrein dat niet uitgebreid wordt. Het is gelegen in de 'recreatieve zone langs het water'. De gemeente onderschrijft daarom een transformatie en invulling met maritieme bedrijvigheid maar zal hierin niet actief opereren.

Voorliggend plan heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkeligen mogelijk. De gemeente heeft de zorgvuldige afweging gemaakt om de ontwikkelingspotenties die in de structuurvisie worden geschetst niet op te pakken. Ten eerste omdat er geen initiatieven daartoe zijn en ten tweede omdat dit plan een actualisatie betreft met als doel de bestaande situatie van een actuele en moderne regeling te voorzien. Hierdoor is er geen sprake van strijd met het gemeentelijke beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0007.jpg"

Afbeelding 2.4 Uitsnede structuurvisie "Moerdijk 2030".

2.1.4 Conclusie

Het voorliggende (conserverende) bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Dintelmond past binnen het nationaal, regionaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. Nationaal wordt aangesloten bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Op provinciaal niveau wordt aangesloten bij de structurenkaart zoals opgenomen in de provinciale structuurvisie en bij de Verordening ruimte 2015. Daarmee sluit het voorliggende bestemmingsplan aan bij het provinciaal beleid. Op gemeentelijk niveau wordt aansluiting gezocht bij de visie uit de gemeentelijke structuurvisie, de paraplunota's Maatschappij, Economisch klimaat en Leefomgeving en andere beleidsdocumenten.

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het voorliggende bestemmingsplan niet leidt tot strijdigheden met vigerend ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Moerdijk.

2.2 Ruimtelijk-functionele structuur

2.2.1 Ruimtelijke structuur

Dintelmond had oorspronkelijk de functie als opslaghaven voor de Deltawerken. In de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw is het terrein uitgegeven en tot ontwikkeling gekomen. Vandaag de dag doet Dintelmond dienst als insteekhaven voor binnenvaartschepen, biedt het plaats aan recreatieve pleziervaart en is het een bedrijventerrein.

Het bedrijventerrein is gelegen aan het Volkerak aan de monding van het riviertje de Dintel. Het terrein ligt ingebed tussen twee dijken. Dintelmond ligt in de uiterste westhoek van de gemeente.

Het gebied heeft een langgerekte verschijningsvorm. Dit komt door de ligging tussen de Dintel en de dijk die daaraan evenwijdig gesitueerd is. De dijk, het water en de jachthaven zorgen voor een relatief goede afsluiting van het bedrijventerrein ten opzicht van de omgeving in zuidelijke richting.

Ongeveer halverwege het plangebied is een sluizencomplex aanwezig: de Vierlinghsluis of Dintelse sas. In het plangebied zijn twee windturbines aanwezig, in het verlengde van de Mannesmannweg.

De belangrijkste ontsluitingsweg van het gebied is gelegen aan de oostkant van het gebied: de Markweg Zuid. De inprikkers die de toegang tot het gebied verlenen, liggen haaks op deze ontsluitingsweg. De bebouwing die in het plangebied aanwezig is, volgt grotendeels deze wegstructuur en varieert qua grootte.

Groen is schaars in het plangebied. Her en der komen wat groenstroken voor. De groenstroken aan de Markweg Zuid hebben een afschermende werking ten opzichte van de achterliggende functies. De dijk met lage beplating zorgt voor een fysieke grens tussen het bedrijventerrein en het groene ommeland. Het sluizencomplex en de dijk daar naartoe zorgen wel voor een robuustere groenstructuur in het plangebied, maar de toegankelijkheid hiervan en het zicht hierop is beperkt. Afbeelding 2.5. geeft de ruimtelijke structuur binnen het plangebied weer. Afbeelding 2.6. t/m 2.9. geven een impressie weer van de situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0008.jpg"

Afbeelding 2.5.: Ruimtelijke structuur plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0009.jpg"

Afbeelding 2.6.: Foto's plangebied linkboven: de Arbeidsweg, gezien in noordoostelijke richting, rechtsboven: bedrijf aan de Metaalweg, gezien in zuidwestelijke richting, linksonder: de Metaalweg, gezien in noordoostelijke richting, rechtsonder: de Vierlinghsluis vanuit het zuidwesten (bron: KuiperCompagnons)

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0010.jpg"

Afbeelding 2.7.: Markweg zuid, zich op het noordwesten (bron: Google Streetview)

2.2.2 Functionele structuur

De aanwezige (bedrijfs)bebouwing is overwegend grootschalig van aard en huisvest voornamelijk industriebedrijven. Buitenopslag van materieel, materiaal en machines komt veelvuldig voor in het plangebied.

De jachthaven die in het gebied gesitueerd is, richt zich op de pleziervaart. Aangrenzend aan deze haven is bijbehorende horeca gelegen.

Verspreid over het terrein komen enkele bedrijfswoningen voor. Deze woningen zijn functioneel gekoppeld aan het op de betreffende kavel aanwezige bedrijf.

2.3 Gebiedsvisie

Het primaire doel van dit bestemmingsplan is voldoen aan de actualiseringsplicht uit de Wet ruimtelijke ordening; het voorheen geldende plan is ouder dan 10 jaar. Bovendien moet voldaan worden aan de digitaliserings- en standaardiseringseisen die aan bestemmingsplannen worden gesteld. Het standaardiseren van bestemmingsplannen heeft een aantal belangrijke voordelen:

  • tussen verschillende bestemmingsplannen bestaan geen onlogische verschillen meer; het vergelijken van de plannen wordt daardoor gemakkelijker;
  • standaardisering maakt borging van de juridische kwaliteit eenvoudiger;
  • het raadplegen van bestemmingsplannen door burgers, bestuurders en ambtenaren op papier of via internet wordt veel eenvoudiger;
  • het uitwisselen van bestemmingsplannen tussen de gemeente, de provincie en andere bestuursorganen wordt eenvoudiger.

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Dintelmond' is opgesteld om te voorzien in een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied. Er is qua systematiek aangesloten bij het gemeentelijke handboek voor bestemmingsplannen en de daarin opgenomen standaardregels. Ook is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk'. De regeling die is opgenomen in het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en is gericht op het vastleggen van de bestaande rechten.

In het vervolg van deze paragraaf worden de belangrijkste uitgangspunten voor voorliggend bestemmingsplan beknopt verwoord.

2.3.1 Bedrijven en voorzieningen

Bedrijven

De aanwezige bedrijven zijn over het algemeen positief bestemd. Voor het plangebied is een inventarisatie van de huidige aanwezige functies uitgevoerd. Op enkele punten is een strijdigheid geconstateerd ten opzichte van de vigerende situatie (afwijkingen en vergunningen hieronder tevens begrepen). Hier is ofwel de bestemmingsregeling op aangepast, ofwel zal handhavend moeten worden opgetreden.

De bedrijven in het plangebied hebben een bedrijfsbestemming gekregen. Binnen deze bestemming is - overeenkomstig de vigerende rechten - integraal bedrijvigheid uit tenminste milieucategorie 2 en ten hoogste milieucategorie 3.2 toegestaan. Bestaande bedrijven in hogere milieucategorieën zijn voorzien van een maatwerkbestemming (aanduiding). Voor dergelijke 'zwaardere' bedrijven geldt dat de huidige bedrijfsactiviteiten voortgezet kunnen worden, maar andere bedrijvigheid in dezelfde (hoge) milieucategorie is uitgesloten. Er is zowel gewerkt met hogere 'algemene' milieucategorieën ('bedrijf tot en met categorie 4.2. en/of 5.2.') alsook met specifieke functieaanduidingen ('specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf', 'specifieke vorm van bedrijf - glasrecycling'sbedrijf').

Andere functies

Binnen de bedrijfsbestemming zijn ter plaatse van de specifiek opgenomen functieaanduidingen ook andere, niet-bedrijfsfuncties toegestaan. Het gaat bijvoorbeeld om de bedrijfswoningen (aanduiding 'bedrijfswoning') en de jachthaven met bijbehorende horeca ('specifieke vorm van bedrijf - jachthaven').

2.3.2 Groen en water

De bestaande hoofdgroenstructuur wordt gerespecteerd. Deze is voorzien van de bestemming 'Groen'. Het gaat feitelijk alleen om de dijken langs de Volkerakweg en richting de sluis. Verder is het bestaande oppervlaktewater voorzien van de bestemming 'Water - 1'. De nummering komt voort uit het gemeentelijke handboek bestemmingsplannen; in dit plan komen geen andere waterbestemmingen voor.

2.3.3 Verkeer

De bestaande openbare verkeersstructuur dient als uitgangspunt voor de bestemming 'Verkeer' die is opgenomen in het bestemmingsplan. In dit plan komen geen andere verkeersbestemmingen voor.

2.3.4 Ontwikkelingen

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar neemt wel bestaande ontwikkelingsmogelijkheden over. Concreet betekent dit dat op enkele nog braakliggende percelen de voorheen al vigerende bedrijfsbestemming is opgenomen, waarmee de realisatie van bedrijfsbebouwing mogelijk wordt gemaakt.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Planvorm

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de toegestane bebouwing en voor het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid is in het voorliggende bestemmingsplan de situatie gedetailleerd vastgelegd in een eindbestemming, waarbij de voorgaande vigerende rechten (inclusief verleende vergunningen en afwijkingen) als uitgangspunt hebben gediend. Een eindbestemming biedt een directe bouwtitel, wat betekent dat wanneer een aangevraagde bouwactiviteit past binnen de in de bestemming genoemde regels, een omgevingsvergunning kan en moet worden afgegeven.

In dit hoofdstuk wordt een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Het plan voldoet aan de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012). Het handboek van de gemeente Moerdijk vormt de basis voor dit bestemmingsplan. Ook is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk' (vastgesteld 18-01-2018).

3.2 Systematiek bestemmingen

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (hoofdstuk 1);
  • 2. Bestemmingsregels (hoofdstuk 2);
  • 3. Algemene regels (hoofdstuk 3);
  • 4. Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).

Hierna worden de vier hoofdstukken kort toegelicht.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk zijn diverse begrippen (Artikel 1 Begrippen) verklaard, die in de regels zijn opgenomen. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is Artikel 2 Wijze van meten opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per artikel is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.

Artikel 3 Bedrijventerrein

De bedrijven op het bedrijventerrein zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor bedrijven uit minmiaal milieucategorie 2 en maximaal milieucategorie 3.2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bedrijven in een hogere milieucategorie zijn middels een specifieke aanduiding op de verbeelding weergegeven. Hetzelfde geldt voor bestemmingsvlakken waar op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan een hogere milieucategorie was toegestaan; die hogere categorieën zijn overgenomen. Binnen het plangebied zijn een aantal bedrijfswoningen aanwezig. Deze hebben de aanduiding 'bedrijfswoning' gekregen, met dien verstande dat uitsluitend bestaande bedrijfswoningen zijn aangeduid en dat nieuwe bedrijfswoningen niet zijn toegestaan. Ter plaatse van specifieke functieaanduidingen zijn andere vormen van bedrijvigheid dan wel andere niet-bedrijfsfuncties toegestaan.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer mag bedragen dan het aangegeven bebouwingspercentage. In de bestaande situatie zijn er diverse gebouwen die door het bouwvlak 'heen steken'. Het gaat veelal om vergunde gebouwen. In het artikel 'Algemene bouwregels' is bepaald dat bestaande (legale) bouwwerken, die niet voldoen aan de voornoemde regel, ook zijn toegestaan. De betreffende gebouwen zijn hiermee juridisch geregeld. De toegestane bouwhoogte is op de verbeelding weergegeven.

Artikel 4 Groen

Ter plaatse van de hoofdgroenstructuur is de bestemming 'Groen' opgenomen. Geregeld is dat ter plaatse geen gebouwen mogen worden opgericht. Het groene karakter van deze gronden dient, binnen in het plan gestelde voorwaarden, zoveel mogelijk behouden te blijven. Binnen de bestemming is onder andere de aanleg mogelijk van voet- en fietspaden, water en bruggen.

Artikel 5 Verkeer

De in het plangebied voorkomende openbare wegen zijn bestemd als 'Verkeer'. Binnen de bestemming zijn de gronden bestemd voor verkeersdoeleinden, geluidwerende voorzieningen waterstaatkundige doeleinden en bij de bestemming horende voorzieningen voor het langzaam verkeer en de ten behoeve van de verkeersdoeleinden benodigde bouwwerken en andere bouwwerken, alsmede havenactiviteiten en waterhuishoudkundige doeleinden.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hoofdrioolgemaal' is tevens een hoofdrioolgemaal toegestaan.

Artikel 6 Water - 1

Het in plangebied voorkomende water is bestemd als 'Water - 1'. Binnen deze gronden zijn de gronden bestemd voor verkeer te water ten behoeve van de beroepsvaart, alsmede recreatief vaarverkeer, havens, waterberging, aan- en afvoer en water ten behoeve van de waterhuishouding. De sluis is voorzien van een aanduiding en een bouwvlak. De waterstaatsdoeleinden zijn voorzien van een functieaanduiding. Ook de binnen deze bestemming aanwezige windturbines zijn voorzien van een aanduiding.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 5, Artikel 8 Waarde - Archeologie 6 en Artikel 9 Waarde - Archeologie 8

De verschillende dubbelbestemmingen voor archeologie zijn opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor de verschillende verwachtingswaarden zijn verschillende bestemmingen opgenomen (zie ook paragraaf 4.8 Archeologie en cultuurhistorie).

Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden. De voorwaarden voor wanneer een omgevingsvergunning is vereist, zijn afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarden en gedifferentieerd in de verschillende dubbelbestemmingen.

Artikel 10 Waterstaat - Waterbergingsgebied

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de gronden die een waterbergende functie hebben. Voor de bestemming is sprake van een zogenoemde dubbelbestemming waarbij de waterbergende functie primair is gesteld ten opzichte van de andere aangegeven bestemmingen. De bestemming is onverkort overgenomen uit het voorgaand vigerende rijksinpassingsplan.

Eventuele toekomstige ontwikkelingen binnen de bestemming zijn slechts toelaatbaar, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterberging. Het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de secundaire bestemmingen is afhankelijk gesteld van een door burgemeester en wethouders te verlenen omgevingsvergunning voor afwijken. Alvorens bij omgevingsvergunning afwijking te verlenen wordt ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten advies ingewonnen bij het Waterschap.

Naast de bepalingen van het bestemmingsplan zal, op grond van de keurbepalingen, bij het oprichten van bebouwing dan wel het uitvoeren van een aantal werken en/of werkzaamheden tevens een watervergunning van het Waterschap nodig zijn.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de gronden die een waterkerende functie hebben. De ligging is overgenomen uit de Keurkaart van het Waterschap (en komt overigens ook overeen met de voorheen vigerende dubbelbestemming).

Eventuele toekomstige ontwikkelingen binnen de bestemming zijn slechts toelaatbaar, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering. Het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de secundaire bestemmingen is afhankelijk gesteld van een door burgemeester en wethouders te verlenen omgevingsvergunning voor afwijken. Alvorens bij omgevingsvergunning afwijking te verlenen wordt ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten advies ingewonnen bij het Waterschap.

Naast de bepalingen van het bestemmingsplan zal, op grond van de keurbepalingen, bij het oprichten van bebouwing dan wel het uitvoeren van een aantal werken en/of werkzaamheden tevens een watervergunning van het Waterschap nodig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, diverse aanvullende regels gesteld.

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Artikel 13 Algemene bouwregels

In deze bepaling is onder andere vastgelegd, dat indien de maatvoering van een bestaand, legaal bouwwerk afwijkt van de in de bestemmingen opgenomen maatvoering, de bestaande maat als maximum geldt. Daarnaast is een regeling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen. Bovendien is een voorwaardelijke bepaling betreffende parkeren opgenomen. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeerbeleid van de gemeente Moerdijk, die onderdeel uitmaakt van het gemeentelijke parkeerbeleid. In de betreffende parkeernota zijn de Moerdijkse parkeernormen vastgelegd. Indien deze nota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger van de voorgenoemde nota. Voor de functies die niet zijn benoemd in het vigerende gemeentelijke parkeerbeleid, worden de meest recente parkeerkencijfers van het CROW toegepast.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is in algemene zin aangegeven wanneer sprake is van strijdig gebruik met de regels uit het bestemmingsplan. Daarnaast is een voorwaardelijke bepaling betreffende parkeren opgenomen (zie toelichting onder algemene bouwregels).

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

Aanvullend op de regels die bij de bestemmingen zijn gegeven gelden bijzondere bepalingen die met een aanduiding op de verbeelding zijn weergegeven. De gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie' geldt voor het gehele plangebied en regelt de juridische borging van het gezoneerde industrieterrein. Binnen deze aanduiding zijn geen (nieuwe) geluidsgevoelige objecten toegestaan. Voor de windturbines binnen het plangebied zijn de aanduidingen Veiligheidszone windturbine - 1 en Veiligheidszone - windturbine - 2 opgenomen.

Ook zijn de gebiedsaanduidingen 'Vrijwaringszone - dijk 1' en 'Vrijwaringszone - dijk 2' opgenomen, overgenomen uit het rijksinpassingsplan. Deze aanduidingen hebben een signalerende werking voor wat betreft de waterkerende functie van de gronden ter plaatse. Tevens is conform het provinciale beleid de gebiedsaanduiding 'Overige zone - groenblauwe mantel' opgenomen. Ter plaatse zijn de gronden tevens bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin afwijkingen van maten en overschrijdingen van bouwgrenzen zijn geregeld.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor het onder voorwaarden toepassen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmeting van bestemmingsvlakken. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 10 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht (Artikel 18 Overgangsrecht) is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel (Artikel 19 Slotregel) is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt.

4.2 Bedrijven

4.2.1 Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0011.png"

Tabel 4.1: richtafstanden volgens 'Bedrijven en milieuzonering 2009'

De milieucategorie leidt in combinatie met een omgevingstype (rustige woonwijk of gemengd gebied) tot een bijbehorende richtafstand.

4.2.2 Beoordeling milieucategorisering

Voorliggend bestemmingsplan betreft een actualisatie van de vigerende regeling waarbij geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Ten opzichte van de vigerende regeling worden geen zwaardere bedrijfscategorieën toegestaan. De bedrijven in hogere milieucategorieën (4 en hoger) worden niet zonder meer passend geacht en zijn in dit bestemmingsplan van een maatwerkaanduiding voorzien. Daarnaast worden geen nieuwe milieugevoelige objecten gerealiseerd waardoor nader onderzoek niet benodigd is. Voor de reeds aanwezige bedrijfswoningen geldt dat de bestaande situatie leidend is, welke situatie met onderhavig plan wordt gecontinueerd. Rondom het plangebied zijn tevens diverse burgerwoningen gelegen (bestemming 'Wonen') ook hiervoor geldt dat de bestaande situatie leidend is en dat dit met onderhavig plan wordt gecontinueerd. Er is derhalve geen sprake van een verslechtering van een goed woon- en leefklimaat.

Vanwege de aanwezige bedrijvigheid, veelal in de hogere milieucategorieën, dient te worden benadrukt dat nieuwvestiging van milieugevoelige objecten niet mogelijk is in het plangebied. Slechts de bestaande, feitelijk aanwezige én hiervoor reeds bestemde bedrijfswoningen en burgerwoningen zijn opnieuw bestemd. Ter plaatste van een bedrijfswoning is bewoning die niet aan het betreffende bijbehorende bedrijf is verbonden, niet toegestaan.

4.2.3 Conclusie

De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn voorzien van een passende bestemmingsregeling. Voor de aanwezige (bedrijfs)woningen in en rondom het plangebied is de huidige situatie leidend. Met onderhavig plan worden de bestaande rechten gecontinueerd waardoor er geen sprake is van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

4.3 Horeca

4.3.1 Toelaatbaarheid van horeca-activiteiten

Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van bedrijfswoningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en dat horecavoorzieningen op een gewenste locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Zodoende wordt de toelaatbaarheid van horeca-activiteiten via de planregels vastgelegd. Binnen het plangebied zijn de geldende mogelijkheden behouden.

4.3.2 Inventarisatie horecavoorzieningen

Enkel het aanwezige restaurant Dintelmond behorende bij de jachthaven, behoort tot de categorie horecavoorzieningen. Deze horecavoorziening is van een juridische regeling voorzien via de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - jachthaven' en de aanduiding 'horeca'.

4.3.3 Conclusie

Gezien het conservend karakter van het bestemmingsplan, het gegeven dat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden en de geringe omvang van de horecavoorzieningen, wordt geconcludeerd dat de activiteit geen onaanvaardbare milieuhinder veroorzaakt voor het plangebied. Dit geldt eveneens voor de in het plangebied aanwezige bedrijfswoningen alsmede de buiten het plangebied aanwezige (bedrijfs)woningen. De bestaande situatie is hier leidend en zal met onderhavig plan worden gecontinueerd, waardoor er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Kader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.

4.4.2 Onderzoek

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant een inventarisatie uitgevoerd naar de externe veiligheidsbronnen die relevant zijn voor het plan. De rapportage "Inventarisatie Externe Veiligheid bedrijventerrein Dintelmond" d.d. 28 juni 2018 is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. De onderstaande tekst is aan deze rapportage ontleend.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Binnen het plangebied is één kwetsbaar object aanwezig, dat positief wordt bestemd. Het gaat om de jachthaven met horecabedrijf. Deze gronden worden beschouwd als een recreatieterrein bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen (art 1 Bevi). Dit object mag niet binnen een PR 10-6 contour zijn gelegen.

De bedrijfsbebouwing (bedrijfspanden, kantoren en bedrijfswoningen) worden als beperkt kwetsbaar beschouwd. Deze bebouwing kan in de bestaande situatie wel binnen een PR 10-6 contour liggen.

Objecten voor verminderd zelfredzame personen bevinden zich niet binnen het plangebied en worden ook niet ontwikkeld.

Inventarisatie risicobronnen

Inrichtingen

Binnen de plangrenzen zijn diverse risicovolle inrichtingen gelegen. Het gaat om:

  • Axel Christiernsson aan de 1-Februariweg 13;
  • Chugoku Paints B.V. aan de Sluisweg 12;
  • AD Productions aan de Markweg Zuid 28;
  • Koelhuis Dintelmond B.V. aan de Markweg Zuid 6;
  • Rogier Bosman Chemie aan de Markweg Zuid 4;
  • Twee windturbines.


Risicobronnen die buiten het plangebied zijn gelegen, maar die ook relevant kunnen zijn, betreffen:

  • CZAV aan de Havenweg 67 te Dinteloord (gemeente Steenbergen);
  • Een propaantank aan de Sasdijk 2 te Dinteloord (ter plaatse van de jachthaven te Dinteloord).


In de rapportage die is opgenomen als bijlage 1 is per risicobron een beschrijving opgenomen. Van alle inrichtingen zijn de risico voldoende inzichtelijk. Voor alle inrichtingen dient op grond van artikel 13 van het Bevi ingegaan te worden op de verantwoording. Afbeelding 4.1. geeft een overzicht weer van de risicocontouren van de aanwezige inrichtingen. Van de bedrijven waarvoor een QRA is gemaakt, is de PR-contour 10-5 t/m 10-8 beschikbaar; deze staan voor de volledigheid allen op de kaart. Voor het bestemmingsplan zijn alleen de 10-5 en 10-6-contouren relevant. Voor de overige bedrijven met een contour is alleen de 10-6 opgenomen op deze kaart omdat het hier categoriale inrichtingen betreft waarvan geen 10-5 bekend is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0012.jpg" Afbeelding 4.1.: overzicht risicocontouren bedrijventerrein Dintelmond (bron: Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, 19 juli 2018)

Transportroutes

Er bevinden zich enkele transportroutes in de nabijheid van het plangebied, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (Volkerak, Dintel, A4, lokale wegen). Geen van de routes heeft een PR 10-6 contour of plasbrandaandachtsgebied, waarmee rekening dient te worden gehouden.


Het groepsrisico zal voor alle genoemde transportroutes lager zijn dan 0,1 x OW. Hierdoor behoeft bij de verantwoording in het bestemmingsplan enkel ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Buisleidingen

In de omgeving van het plangebied zijn geen relevante leidingen met gevaarlijke stoffen gelegen. Ook bevindt zich geen voorkeurstracé van een leidingstrook in de nabijheid. Derhalve gelden er geen belemmeringen vanuit buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

Toetsing gemeentelijke beleidsvisie

In het Actieprogramma integrale veiligheid 2016-2019 van de gemeente Moerdijk is een beleidslijn opgenomen. De volgende beleidslijnen zijn relevant voor het Bestemmingsplan 'IT Dintelmond' .

  • Nieuwe risicovolle inrichtingen zijn alleen onder zwaarwegende belangen toegestaan. Dit houdt voor IT Dintelmond in dat het bedrijf gebonden is aan deze locatie en het een nevenactiviteit betreft. Daarnaast moet de PR 10-6 contour binnen de inrichtingsgrenzen blijven of over de bestemming "Verkeer" of "Water" zijn gelegen.
  • Voor bestaande inrichtingen geldt dat de PR 10-5 contour buiten de perceelsgrenzen mag liggen en de PR 10-6 contour buiten de zonegrens.


Dit actieprogramma leidt ertoe dat nieuwe risicovolle inrichtingen op IT Dintelmond alleen onder voorwaarden toelaatbaar zijn. Om het bestemmingsplan in lijn met het Actieprogramma 2016-2019 op te stellen, verdient het daarom aanbeveling om Bevi-inrichtingen uit te sluiten en via binnenplanse afwijkingsbevoegdheid toe te laten onder voorwaarden, die overeenkomen met het Actieprogramma 2016-2019.

De beleidslijn uit het Actieprogramma maakt tevens onderscheid tussen 3 zones. Zone I is het gebied binnen een PR 10-6 contour van een risicobron of binnen 30 meter van een transportroute. In dit gebied zijn alleen beperkt kwetsbare objecten toegelaten. In het plangebied wordt hieraan voldaan.


Zone II betreft het gebied van 30 tot 200 meter van een transportroute of binnen de PR 10-8 van een risicovolle inrichting. Binnen dit gebied worden zeer kwetsbare objecten (bestemd voor verminderd zelfredzame personen) niet toegelaten. In het plangebied zijn geen functies, bestemd voor verminderd zelfredzame personen, aanwezig. Omdat er binnen 200 meter van de Markweg-Zuid en binnen de PR 10-8 van AD Productions wel een kwetsbaar object is gelegen, is een bestuurlijke verantwoording benodigd.


Ten slotte is in de beleidslijn vermeld dat voor iedere ruimtelijke procedure binnen een invloedsgebied het groepsrisico wordt verantwoord. Wanneer dit wettelijk verplicht is, vindt een uitgebreide verantwoording plaats. Is dit niet verplicht, dan vindt een verantwoording op hoofdlijnen plaats.


Toetsing groepsrisico

Het groepsrisico is voor verscheidene bronnen (indicatief) in beeld gebracht. In tabel 4.2 wordt de waarde van het groepsrisico per risicobron weergegeven.

Risicobron   Waarde groepsrisico (t.o.v. OW)  
Chugoku   < 0,01  
AD Productions   < 0,1  
Rogier Bosman Chemie   < 0,01  
CZAV   < 0,01  
Vaarweg Volkerak   < 0,1  
A4   < 0,1  
Lokale transportroutes   < 0,1  

Tabel 4.2: (Indicatieve) waarde van het groepsrisico

In het algemeen kan gesteld worden dat het groepsrisico (zeer) laag is. Dit kan verklaard worden uit het feit dat er geen grote bevolkingspopulaties aanwezig zijn op korte afstand van de risicobron.

Conclusie risicobronnen

De verantwoordingsplicht geldt voor aanwezige Bevi-irichtingen waarbij de Veiligheidsregio om advies gevraagd dient te worden. Voor de Vaarweg Volkerak, de snelweg A4 en lokale transportroutes kan worden volstaan met een beperkte verantwoording, dat wil zeggen dat rekeningen gehouden wordt met bestrijding en zelfredzaamheid in geval van een calamiteit.


Nieuwe risicovolle inrichtingen mogen op basis van het Actieprogramma Integrale Veiligheid 2016-2019 alleen worden toegelaten onder voorwaarden. Om het bestemmingsplan in lijn met het Actieprogramma 2016-2019 op te stellen, verdient het daarom aanbeveling om Bevi-inrichtingen uit te sluiten en via binnenplanse afwijkingsbevoegdheid toe te laten onder voorwaarden.


Overall conclusie en aanbevelingen

Er doen zich binnen het plangebied IT Dintelmond geen saneringssituaties of andere urgente situaties op het gebied van externe veiligheid voor.

Het bedrijf Axel Christiernsson had op basis van de generieke afstanden van het Revi een bijzonder grote PR 10-6 contour, te weten 530 meter. Eind 2017 is door dit bedrijf een revisievergunning aangevraagd, waarbij opslag van gevaarlijke stoffen is teruggebracht naar twee opslagplaatsen voor minder dan 10.000 kg per opslagvoorziening. Zodra dit geëffectueerd is, is de inrichting geen Bevi-inichting meer en is geen sprake van een PR 10-6 contour en is verantwoording van het groepsrisico niet meer aan de orde. De revisievergunning is relevant voor het bestemmingsplan, omdat de huidige PR 10-6 contour beperkingen oplegt voor eventuele toekomstige ontwikkelingen. In de huidige situatie gelden er geen overigens geen saneringssituaties, omdat er geen bestaande kwetsbare objecten binnen deze contour liggen.

Concreet geeft de Omgevingsdienst in haar rapport voor het bestemmingsplan de volgende aanbevelingen mee (waarbij cursief is aangegeven hoe dit in het voorliggende bestemmingsplan is verwerkt):

  • Aanbevolen wordt om de geldende PR 10-6 contouren op de verbeelding op te nemen middels een gebiedsaanduiding. <dit is, in aansluiting op de regeling uit het bestemmingsplan "Zeehaven en industrieterrein Moerdijk" niet gedaan. In de toelichting is een actuele kaart opgenomen van alle risicocontouren; zie afbeelding 4.1. In de regels is een beperkende en beschermende regeling opgenomen, eveneens in aansluiting op het plan "Zeehaven en industrieterrein Moerdijk". De gemeente heeft zo voor haar bedrijventerreinen eensluidende regelingen inzake externe veiligheid>
  • Het vigerende bestemmingsplan laat in artikel 3.2.1 lid i) bestaande kwetsbare objecten binnen PR 10-6 contouren toe. Dit is in strijd met de wet en kan niet rechtstreeks overgenomen worden in het nieuwe bestemmingsplan. Aanbevolen wordt om dit in het nieuwe plan te wijzigen. <in dit bestemmingsplan zijn Bevi-inrichtingen bij recht uitgesloten en alleen via een afwijking eventueel mogelijk>
  • Het vigerende bestemmingsplan laat nieuwe Bevi-inrichtingen toe. Op basis van het Actieprogramma Integrale Veiligheid 2016-2019 zijn Bevi-inrichtingen alleen toegestaan op Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk. Aanbevolen wordt om nieuwe Bevi-inrichtingen alleen toe te staan middels een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, onder voorwaarden die worden genoemd in het Actieprogramma. <hieromtrent is in de regels van dit bestemmingsplan een bepaling opgenomen>
  • Gezien de grote hoeveelheid PR 10-6 contouren wordt het aanbevolen om veiligheidszones op te nemen en daarbinnen kwetsbare objecten uit te sluiten en beperkt kwetsbare objecten alleen met een gewichtige motivering toe te laten. Het verdient aanbeveling om een wijzigingsbevoegdheid 'aanpassen veiligheidszone' op te nemen zodat de PR 10-6 contour van een inrichting relatief eenvoudig kan worden aangepast, indien daar aanleiding toe is. <zoals hierboven al gemeld zijn de contouren niet op de verbeelding opgenomen, maar is wel een regeling in de regels opgenomen, inclusief een wijzigingsbevoegdheid>
  • Het vigerende bestemmingsplan laat geen kantoren toe met een bvo van meer dan 1.500 m2. Aanbevolen wordt om dit opnieuw op te nemen om geen kwetsbare functies toe te laten. <hieromtrent is in de regels van dit bestemmingsplan een bepaling opgenomen>
  • In de toelichting dient getoetst te worden aan het Actieprogramma Integrale Veiligheid 2016-2019. In de toelichting dient ingegaan te worden op de verantwoording van het groepsrisico, voor de risicobronnen genoemd in tabel 4.2. De Veiligheidsregio dient om advies gevraagd te worden in het kader van de verantwoording groepsrisico. <de verantwoording is geschreven op basis van advies van de brandweer, zie ook hieronder>

Verantwoording groepsrisico

Op basis van de externe veiligheidsinventarisatie, het advies van de brandweer en een specifiek onderzoek naar bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid, is een verantwoording groepsrisico geschreven, waarvan de rapportage als Bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen. Kortheidshalve wordt verwezen naar de tekst in deze rapportage. Het advies van de brandweer is als bijlage 2 bij die rapportage opgenomen en het onderzoek naar bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid als bijlage 3.

4.4.3 Conclusie

De bestaande situatie inzake 'externe veiligheid' is in beeld gebracht. Er hebben diverse vertalingen naar de juridische regeling plaatsgevonden. Er zijn geen acute knelpunten geconstateerd. Er is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico geschreven, waartoe ondermeer de brandweer om advies is gevraagd.

4.5 Leidingen en andere belemmeringen

Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.

In het plangebied zijn geen leidingen aanwezig die een planologische bescherming behoeven. Wel valt het plangebied in het radarverstoringsgebied van Woensdrecht en Herwijnen.

4.6 Geluidshinder

Wegverkeerslawaai

Conform artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) (2007) bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone waarbinnen akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd als daarbinnen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen - zoals woningen - worden geprojecteerd. Aangezien dat in dit conserverende bestemmingsplan niet aan de orde is, is onderzoek niet nodig.

Industrielawaai

Het plangebied betreft een geluidgezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder. Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan worden er geen nieuwe ontwikkelingen (zoals geluidsgevoelige bestemmingen) mogelijk gemaakt en ook geen nieuwe geluidsbronnen. Er ontstaan daarom geen knelpunten en akoestisch onderzoek is niet nodig. Het gezoneerde industrieterrein, oftewel het gehele plangebied, is in dit bestemmingsplan voorzien van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie' waarbinnen is geregeld dat geen (nieuwe) geluidsgevoelige objecten zijn toegestaan.

Het huidige geluid en eventuele uitbreiding (de nog lege kavelstukken) past binnen de geldende geluidscontour, de geluidszone wordt niet overschreden. Op basis van het jaarverslag van 2016 (d.d. 16 januari 2017) wordt dit bevestigd.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Kader

De luchtkwaliteit is wettelijk geborgd in hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

4.7.2 Onderzoek

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, waardoor een onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn wel de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. In afbeelding 4.2 zijn de jaargemiddelde concentraties weergegeven voor het peiljaar 2016.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0013.jpg" Afbeelding 4.2: overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5, peiljaar 2016 (NSL-monitoringstool).

Uit deze afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde concentratie NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschrijden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

4.7.3 Conclusie

Omdat het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt is onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet benodigd. Wel zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde normen uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Kader

Erfgoedwet

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter'

In de Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de Visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.

Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  • 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.

Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant

De cultuurhistorische waardenkaart (CHW-kaart) van de provincie Noord-Brabant laat zien welke cultuurhistorische interessante en waardevolle patronen en objecten zich in het plangebied bevinden. Elke tijdsperiode heeft haar weerslag gehad op de vorming van de gebouwde omgeving. Lijnen, punten en vlakken uit het verleden zijn soms nog afleesbaar in het huidige (dorps)landschap. De CHW-kaart brengt deze cultuurhistorische waardevolle patronen en objecten in beeld.

Met de Cultuurhistorische Waardenkaart wil de provincie Noord-Brabant een 'handvat' bieden voor het inpassen van cultuurhistorische waardevolle elementen binnen de ruimtelijke ordening. Het uitgangspunt is niet het bewaren van 'monumenten', maar het inpassen van cultuurhistorisch waardevolle elementen in het landschap.

4.8.2 Onderzoek

Archeologie

De archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Moerdijk geeft een gedetailleerd overzicht van de aanwezige archeologische waarden en de archeologische verwachtingen (zie afbeelding 4.3). Deze kaart biedt bovendien een goede kapstok om de kennis over de rijke geschiedenis van de gemeente bij een breed publiek onder de aandacht te brengen. Deze kaart vormt de basis voor de beleidsadvieskaart. Deze beleidsadvieskaart geeft een vertaling van de archeologische waarden en verwachtingen naar beleidsmaatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0015.png" Afbeelding 4.3: archeologische waarden- en verwachtingskaart gemeente Moerdijk (het plangebied is paars omkaderd).

Ter plaatse van het voorliggende plangebied gelden de volgende archeologische verwachtingswaarden:

Archeologische verwachting   Vrijstellingsgrens  
Waarde - Archeologie 5 (rood)   Onderzoeksplicht bij verstoring >100 m2 en dieper dan 0,5 m  
Waarde - Archeologie 6 (oranje)   Onderzoeksplicht bij verstoring >250 m2 en dieper dan 0,5 m  
Waarde - Archeologie 8 (beige)   Onderzoeksplicht alleen bij MER-plichtige projecten (vervalt)  
Waarde - Archeologie 9 (wit)   Geen archeologische onderzoeksplicht  

Vertaling in bestemmingsplan

Voor de verschillende archeologische verwachtingen zijn in het bestemmingsplangebied drie dubbelbestemmingen opgenomen. Twee plaatsen in het plangebied, zie afbeelding 4.3 voor de exacte locatie, zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Voor deze gronden bedraagt de maximale verstoring 100 m2 en 0,5 meter diep. Het zuidelijke deel van het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. De maximale verstoring voor deze gronden bedraagt 250 m2 en 0,5 meter diep. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 8' is opgenomen voor het noordelijk deel van het plangebied. Deze waarde geldt voor bodemingrepen die niet onder de MER-plicht vallen. Voor de verwachtingswaarde 9 is geen archeologische waarde (dubbelbestemming) opgenomen in onderhavig plan omdat hiervoor geen onderzoeksplicht geldt.

In de opgenomen dubbelbestemmingen is bepaald dat voor verstorende werkzaamheden in de bodem die een bedreiging kunnen vormen voor de mogelijk aanwezige archeologische waarden een vergunning verplicht is. Voor de verschillende verwachtingswaarden gelden verschillende criteria voor wanneer een (omgevings)vergunning verplicht is en archeologisch onderzoek verricht moet worden.

Cultuurhistorie

Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant

Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant blijkt het plangebied geen cultuurhistorische waarden kent die op provinciaal niveau van belang zijn.

Cultuurhistoriekaart Moerdijk

De gemeente Moerdijk heeft een cultuurhistoriekaart samengesteld (zie afbeelding 4.4). De cultuurhistoriekaart brengt het erfgoed van de gemeente Moerdijk in beeld en geeft een overzicht van het bovengronds cultuurhistorisch erfgoed, bouwkundige objecten en landschappelijke gebieden met cultuurhistorische waarde. De waarden zoals benoemd in de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Brabant zijn integraal opgenomen in de culthuurhistoriekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0016.jpg"

Afbeelding 4.4.: cultuurhistoriekaart gemeente Moerdijk (plangebied is rood omkaderd).

Ter plaatse van het voorliggende plangebied zijn diverse cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Een dat is aangeduid is het Kreekrestant. Het beleidsadvies omtrent dit element is dat er afstemming gezocht dient te worden op het ruimtelijk karakter en doelgericht natuurbeheer. Aangrenzend aan de oostkant van het plangebied is het lijnelement 'Waterkerende dijk of kade, 1500-1900, nog bestaand' opgenomen. Het beleidsadvies omtrent dit element is dat er voorwaarden opgesteld dienen te worden die gericht zijn op het benutten van patronen als basis bij ruimtelijke ontwikkelingen en recreatief medegebruik. De groene ster in het plangebied duidt op een locatie van een verdwenen fort of werk van de Stelling Hollandsch Diep en Volkerak aan. Het gemeentelijke archeologische beleid is hierbij leidend.

Vertaling in bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een conserverende regeling en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De aanwezige cultuurhistorische waarden zijn niet in het geding.

4.8.3 Conclusie

Voor de verschillende archeologische verwachtingen zijn in het bestemmingsplangebied drie verschillende dubbelbestemmingen opgenomen. Daarmee zijn de eventueel aanwezige archeologische waarden voldoende gewaarborgd. De cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig zijn, worden - door het conserverende karakter van het plan - niet aangetast.

4.9 Bodem

4.9.1 Kader

Wet bodembescherming

Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

4.9.2 Onderzoek

Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, hetgeen inhoudt dat er geen nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van de reeds bestaande planologische mogelijkheden in het plan zijn opgenomen. Derhalve is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Indien bij eventuele toekomstige ontwikkelingen grond moet worden afgevoerd, dient hierbij rekening te worden gehouden met de hergebruikmogelijkheden op basis van de kwalificatie volgens het Besluit bodemkwaliteit.

4.9.3 Conclusie

Omdat er in dit bestemmingsplan geen nieuwe functies en/of uitbreidingen mogelijk worden gemaakt, gelden er in principe geen belemmeringen vanuit de Wet bodembescherming. Met het oog hierop is geen bodemonderzoek noodzakelijk.

4.10 Ecologie

4.10.1 Kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soorten

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Gebieden

Natura 2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

4.10.2 Onderzoek

Soortenbescherming

Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten opzichte van de vigerende bestemmingsplanregeling. Nader onderzoek met betrekking tot het aspect flora en fauna is dan ook niet noodzakelijk. Wel geldt de zorgplicht voor alle in het wild levende planten- en diersoorten.

Zorgplicht

De Wet natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van het in het wild levende dier. Dat betekent dat voor de wet alle dieren van onvervangbare waarde zijn en dat mensen daar niet onzorgvuldig mee mogen omspringen. Vanuit deze gedachte is de zorgplicht in artikel 1.11 van de wet opgenomen. De zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten (en dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Dit is een algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt. Concreet betekent dit dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Gebiedsbescherming

Het Krammer-Volkerak - ten noorden van het plangebied - is aangemerkt als Natura 2000-gebied en valt onder de vigeur van de Wet natuurbescherming. Gezien het conserverende karakter van het voorliggend bestemmingsplan zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten en habitats, waarvoor de Natura 2000-gebieden als zodanig zijn aangewezen, op voorhand uit te sluiten.

Wel maken enkele delen van het plangebied onderdeel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN) of het NatuurNetwerk Brabant (NNB), zoals in afbeelding 4.5. zichtbaar is. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en voorziet geen nieuwe ontwikkelingen. De betreffende gebieden zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de bestemmingen 'Groen' en 'Water - 1'. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemmingen zijn zeer beperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0017.jpg"

Afbeelding 4.5: Uitsnede NatuurNetwerk Nederland en NatuurNetwerk Brabant.

4.10.3 Conclusie

Vanuit het aspect flora en fauna gelden er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Wel dient voor alle in het wild levende planten- en diersoorten te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen.

4.11 Water

4.11.1 Kader

Nationaal Waterplan

Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De waterplannen geven het landelijke, respectievelijk regionale (strategische) waterbeleid weer. Voor het rijk is dit vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP). Het NWP geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd- watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Kaderrichtlijn water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater.

Waterbeheer 21e eeuw

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatshebben; berging moet binnen het stroomgebied plaatshebben. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving.

De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP). De Agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.

Om met de diverse belangen en milieuaspecten te kunnen omgaan, hanteert de provincie in het waterplan de principes van de people-planet-profit-benadering. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek(profit) heeft het plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. Bij de derde invalshoek (planet) wordt uitgegaan van water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's hierbij zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de provinciale watersystemen.

Beleid Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het waterschap richt zich op een goede uitvoering van de wettelijke taken rondom waterveiligheid, waterkwaliteit en watersysteembeheer. Daarbij houden zij rekening met de toekomstbestendigheid van het watersysteem (met oog voor klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging). Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021 'Grenzeloos verbindend'.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

Gemeentelijk waterbeleid

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van water wordt beschreven in paragraaf 2.1.3. en maakt onderdeel uit van de paraplunota Leefomgeving.

4.11.2 Onderzoek

Bestaande situatie watersysteem

In het voorliggend plangebied zijn diverse oppervlaktewateren aanwezig, waaronder de Dintel en de Vluchthaven. Deze wateren zijn voorzien van de bestemming 'Water - 1'. Daarnaast zijn diverse gronden in het plangebied aangemerkt als primaire waterkering en wordt het plangebied aangeduid als regionale waterkering langs regionale rivieren. Ten behoeve van de bescherming van deze waarde is in het plan de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Het noordelijke deel van het plangebied heeft tevens een waterbergende functie, waartoe de bestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0018.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BTDintelmond-BP20_0019.jpg"

Afbeelding 4.8: uitsnede legger Waterschap Brabantse Delta.

Grondwatersystemen

Dintelmond is gelegen op een bodem van zeeklei. Het maaiveld loopt af van noord naar zuid. Op basis van de Bodemkaart van Nederland is sprake van grondwatertrap Vb. Bij deze grondwatertrap is er sprake van een Gemiddeld Laagste Grondwaterstand van >120 cm onder maailveld en een Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand van 40 - 80 centimeter onder maaiveld.

Waterkwaliteit

Het ontstaan van (nieuwe) vervuilingsbronnen dient zoveel mogelijk te worden voorkomen om vervuiling van grond- en oppervlaktewater te beletten. Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen bij eventuele toekomstige ontwikkelingen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee dienen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink of teerhoudende dakbedekking te worden gebruikt op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben).

Waterkwantiteit

Aangezien voorliggend bestemmingsplan conserverend van aard is en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, wordt ten aanzien van de mogelijkheid tot waterberging geen wijzigingen aangebracht.

Veiligheid

Om de waterveiligheid te kunnen garanderen geldt langs waterkeringen de Keur van het Waterschap Brabantse Delta. De keurzone is de strook waarbinnen een vergunning nodig is voor werken of werkzaamheden in, op, langs of in de nabijheid van de waterkering. De waterkeringszone van de waterkering, alsmede de daarbij behorende beschermingszone zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' alsmede de gebiedsaanduidingen 'Vrijwaringszone - dijk 1' en 'Vrijwaringszone - dijk 2'.

4.11.3 Conclusie

Het plan voldoet aan het beleid op het gebied van water. Het voorontwerpbestemmingsplan wordt, conform het gestelde in ex artikel 3.1.1. van het Bro, aan Waterschap Brabantse Delta voorgelegd. Eventuele opmerkingen van het Waterschap worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

5.1.1 Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze te verhalen op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, waardoor het opstellen van een exploitatieplan niet benodigd is. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan worden door de gemeente gedragen.

5.1.2 Conclusie

Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Draagvlak

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Dintelmond' is opgesteld om te voorzien in een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied. Er is qua systematiek aangesloten bij het gemeentelijke handboek voor bestemmingsplannen en de daarin opgenomen standaardregels. De regeling heeft een conserverend karakter en is uitsluitend gericht op het vastleggen van de voorheen al vigerende rechten. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bovendien past het voorliggende plan binnen het beleid van het Rijk, de provincie en van de gemeente. Gelet hierop wordt het plan maatschappelijk uitvoerbaar geacht.

5.2.2 Voorbereidingsfase

Overleg

Conform artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg wordt het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. Van de eventuele overlegreacties wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan.

5.2.3 Ontwerpfase

Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. De aanpassingen die eventueel volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook worden er - indien nodig - enkele ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Van de eventueel te ontvangen zienswijzen wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan.

5.2.4 Vaststellingsfase

Binnen 12 weken na de terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen over de vaststelling van het bestemmingsplan. Desgewenst, bijvoorbeeld naar aanleiding van ingediende zienswijzen, kan zij het bestemmingsplan gewijzigd vaststellen.

Na vaststelling ligt het plan gedurende zes weken ter inzage; de beroepstermijn. Indien geen beroep en/of verzoek om voorlopige voorziening (vovo) wordt ingediend treedt het plan in werking na afloop van de beroepstermijn, en anders op het moment dat over het beroep of de vovo is beslist door de Raad van State.

5.3 Handhaving

De aandacht voor handhaving neemt de laatste jaren sterk toe. Zowel de hogere overheden als de burgers spreken de gemeente in toenemende mate aan op het handhaven van de eigen regels en de rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over de verplichtingen die gemeentebesturen hebben om de eigen regelgeving te handhaven. Het bestemmingsplan vervult een aantal functies op het gebied van handhaving. Een bestemmingsplan is toekomstgericht. Het geeft een beeld van de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen en verwoordt het gemeentelijk beleid ten opzichte van de ontwikkelingen. Eveneens functioneert het bestemmingsplan als toetsingskader voor bouwplannen en andere werkzaamheden. Hierdoor is het bestemmingsplan bindend voor burgers, bedrijven, instanties en overheid. Om ervoor te zorgen dat handhaving van het bestemmingsplan in de praktijk met succes kan worden afgedwongen, dient aan het volgende te worden voldaan:

  • De regels en het kaartmateriaal moeten duidelijk en overzichtelijk zijn;
  • Regels moeten zodanig zijn dat duidelijk is wanneer er sprake is van een overtreding en overtredingen moeten herkenbaar/zichtbaar én controleerbaar zijn;
  • Het plan dient uitvoerbaar te zijn.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik, bebouwing) van het plangebied bij de opstelling van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende omgevingsvergunningen. Bij de opstelling van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie. De planregeling is hier op een aantal gevallen op aangepast.

Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de bepalingen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.

Daarnaast wordt onderscheiden de preventieve handhaving. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch zeker betekenis toegekend.

Daarnaast zijn in het bestemmingsplan instrumenten van toezicht opgenomen. Gedoeld wordt op afwijkingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen en de mogelijkheid omgevingsvergunningen te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.