direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Driehoefijzersstraat 31
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Driehoefijzersstraat 31a heeft het voornemen om ter plaatse van de genoemde locatie een bestaand kantoorpand om te bouwen tot woning. Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Moerdijk' uit 2018 zijn de gronden ter plaatse als 'kantoor' bestemd, en is een woonfunctie niet mogelijk. De gewenste woonfunctie is echter mogelijk te maken door middel van de wijzigingsbevoegdheid welke is opgenomen in artikel 44.2 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Moerdijk' 2018. Het voorliggende plan 'Driehoefijzersstraat 31' gaat nader in op de wijzigingsbevoegdheid, alsmede op de relevante ruimtelijke en milieutechnische aspecten.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Driehoefijzersstraat 31a in Zevenbergschen Hoek. Het plangebied ligt net buiten de kern Zevenbergschen Hoek op circa 200 m afstand van de rijksweg A16. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0001.png"

Ligging plangebied Driehoefijzersstraat 31a (Bron: Google Maps)

1.3 Planvorm

Dit plan betreft een wijzigingsplan dat bestaat uit bestemmingen en regels. Deze zijn direct overgenomen uit het moederplan 'Buitengebied Moerdijk' 2018. De bestemmingen zijn geometrisch bepaald en analoog verbeeld door middel van een verbeelding. Bij de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. In de toelichting worden de keuzes die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen verantwoord. Vervolgens wordt hierin de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 zal er verder in worden gegaan op de kenmerken van het plan. Vervolgens zal in Hoofdstuk 3 een toetsing plaatsvinden aan de wijzigingsvoorwaarden welke zijn opgenomen in artikel 44.2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Moerdijk'. Voor zover van toepassing op het plan zal het beleid worden uitgewerkt. In Hoofdstuk 4 zullen de randvoorwaarden van het project uiteengezet worden. In Hoofdstuk 6 zal de uitvoerbaarheid van het gehele plan besproken worden.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Ter plaatse van het perceel Driehoefijzersstraat 31a is momenteel een pand aanwezig wat fungeert als kantoor. Aan de zuidzijde van dit gebouw zijn parkeerplaatsen en een toegangsweg gelegen welke aansluit op de Derde Weg.

Aan de noordzijde van het perceel ligt het adres Driehoefijzersstraat 31, welke in het huidige bestemmingsplan reeds als woning bestemd is.

Aan de achterzijde van het gebouw zijn gronden gelegen welke een agrarisch gebruik kennen. Tegenover het pand is een agrarisch bedrijf gelegen. Het plangebied is onderdeel van een bebouwingslint langs de Driehoefijzersstraat.

Onder het plangebied, aan de zuidzijde, is een olietransportleiding aanwezig. De transportleiding is met oranje paaltjes aangemerkt langs de weg.

Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele beelden van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0002.png"

Kantoorgebouw Driehoefijzersstraat 31a gezien vanaf noordzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0003.png"

Plangebied en toegang gezien vanaf zuidzijde

2.2 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitgengebied Moerdijk', vastgesteld op 1 maart 2018. In dit bestemmingsplan is ter plaatse de bestemming 'Kantoor' opgenomen. Tevens zijn twee archeologische dubbelbestemmingen opgenomen en is een maximum bebouwd oppervlak van 200 m2 toegestaan.

Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich een olietransportleiding, deze is aangemerkt met een dubbelbestemming en een veiligheidszone in het vigerende bestemmingsplan.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0004.png"

Bestemmingsplan 'Buitengebied Moerdijk', plangebied ter plaatse van rode speld

2.3 Het plan

Het voornemen is om in het kantoorgebouw een woning te realiseren. Hiertoe wordt het bestaande pand heringericht. Er vinden geen wijzigingen aan de buitenzijde van de bebouwing of aan het terrein plaats.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden

3.1 Wijzigingsvoorwaarden

Zoals eerder is aangegeven zijn in artikel 44.2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Moerdijk' de voorwaarden voor een wijziging naar een woonbestemming opgenomen. De voorwaarden zijn hieronder opgenomen. Per voorwaarde wordt uitgewerkt of het initiatief aan de voorwaarde voldoet.

  • a. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. indien de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' niet meer dan 1.500 m² bedraagt en de bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen niet meer bedraagt dan 400 m² en hiertoe alle overtollige bebouwing wordt gesloopt, dan is geen aanvullende kwaliteitsverbetering vereist;
      De nieuwe bestemming 'Wonen' is kleiner dan 1.500 m2. Het bebouw oppervlak is kleiner dan 400 m2. Er is geen overtollige bebouwing aanwezig. Kwaliteitsverbetering ter plaatse is niet noodzakelijk.
    • 2. indien de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' groter is dan 1.500 m², maar niet meer bedraagt dan 5.000 m², en de bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen niet meer bedraagt dan 500 m² en hiertoe alle overtollige bebouwing wordt gesloopt, dan dient te worden voorzien in de realisatie en instandhouding van een goede landschappelijke inpassing overeenkomstig de ontwerprichtlijnen uit het Landschapskwaliteitsplan;
      Deze voorwaarde is niet van toepassing aangezien het bestemmingsvlak 'Wonen' kleiner is dan 1.500 m2 en er minder dan 500 m2 bebouwing aanwezig is.
    • 3. indien de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' groter is dan 5.000 m² en/of de bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen meer bedraagt dan 600 m², dan dient er sprake te zijn van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij wordt voldaan aan het afwegingsprincipe bijdrage aan de kwaliteit van het landschap uit hoofdstuk 7 van de Visie Buitengebied;
      Deze voorwaarde is niet van toepassing aangezien het bestemmingsvlak 'Wonen' kleiner is dan 1.500 m2 en er minder dan 500 m2 bebouwing aanwezig is.
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a, mag ten behoeve van statische opslag en stalling maximaal 1.000 m² van de bestaande gebouwen worden gebruikt, mits:
    • 1. alle overtollige bebouwing wordt gesloopt;
    • 2. de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' niet meer bedraagt dan 5.000 m²;
    • 3. er geen sprake is van buitenopslag of buitenstalling, en
    • 4. wordt voorzien in de realisatie en instandhouding van een goede landschappelijke inpassing overeenkomstig de ontwerprichtlijnen uit het Landschapskwaliteitsplan;
    • 5.
      Bovenstaande voorwaarden zijn niet van toepassing aangezien er sprake is van minder dan 1.000 m2 bestaande bebouwing. Er wordt geen opslag op het perceel gerealiseerd en er is momenteel geen opslag aanwezig..
  • c. indien er sprake is van uitsluitend één bij de voormalige bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw, dit bedrijfsgebouw één architectonisch geheel vormt met de woning en in goede bouwkundige staat verkeert, dan behoeft geen sloop plaats te vinden;
    Op het perceel is één gebouw aanwezig wat in goede bouwkundige staat verkeert. Er zijn geen bijgebouwen aanwezig. Er hoeft geen sloop plaats te vinden.
  • d. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 750 m³ ;
    Bij de definitieve verbouwplannen en inrichtingsplannen wordt rekening gehouden met deze eis.
  • e. er dient sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat in de woning, waaronder in elk geval wordt verstaan dat dient te worden voldaan aan de wettelijke eisen ten aanzien van de milieuaspecten geluidhinder, geurhinder en luchtkwaliteit;
    Het goede woon- en leefklimaat wordt onderzocht en aangetoond in Hoofdstuk 4. Luchtkwaliteit wordt beschreven in paragraaf 4.3, geurhinder in paragraaf 4.4 en geluidhinder in paragraaf 4.5.
  • f. de bestemmingswijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven;
    De ontwikkeling veroorzaakt geen belemmeringen voor omliggende bedrijven. Dit wordt toegelicht in Hoofdstuk 4 van dit plan.
  • g. er dient voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig te zijn.
    Op het moment zijn er aan de zuidzijde van het gebouw voldoende parkeerplaatsen aanwezig ten behoeve van het kantoor. Deze parkeerplaatsen zullen voor zover noodzakelijk behouden blijven ten behoeve van de nieuwe woning.

3.2 Gewijzigd beleid

In de periode van vaststelling van het moederplan 'Buitengebied Moerdijk' tot dit wijzigingsplan zijn enkele beleidsstukken gewijzigd. Het gaat in dit geval vooral om provinciale beleidsstukken welke mogelijk van belang zijn voor dit plan. De relevante gemeentelijke beleidsstukken zijn ongewijzigd, de beleidsstukken van het rijk doen geen uitspraken over deze specifieke kleinschalige ontwikkeling. Hieronder zijn de provinciale beleidsstukken weergegeven met een korte samenvatting. Daarbij wordt aangegeven of in deze beleidsstukken relevante aspecten voor dit plan zijn opgenomen.

Omgevingsvisie ‘De kwaliteit van Brabant’
De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. Deze wet gaat zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving regelen. De provincie wil alvast gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet. Daarom is in december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Situatie plangebied
De voorgenomen ontwikkeling wordt niet in de omgevingsvisie benoemd. Ook worden in de omgevingsvisie geen relevante uitspraken gedaan voor het plangebied of voor dit initiatief. Het plan is voor het overige niet strijdig met de beoogde doelen zoals die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 25 oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening voor de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Dit is een eerste stap om te komen tot een definitieve omgevingsverordening. In deze Interim omgevingsverordening worden bestaande regels uit een aantal verschillende verordeningen samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening staan zowel regels voor burgers en bedrijven – de rechtstreeks werkende regels voor activiteiten – als voor bestuursorganen van de overheid – de instructieregels.

Situatie plangebied
De voorgenomen ontwikkeling wordt niet in de omgevingsverordening benoemd. Ook worden in de verordening geen relevante uitspraken gedaan voor het plangebied of voor dit initiatief. Het plan is voor het overige niet strijdig met de beoogde doelen zoals die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is. In dit geval dient echter van een rustig buitengebied uit te worden gegaan.

Voor agrarische bedrijfsgebouwen en kassen geldt een richtafstand van 30 m voor een rustige woonwijk. In dit geval is sprake van een rustig gebied waar geen functiemenging aanwezig is.

Aan de Derde Weg 2 bevindt zich een perceel met een agrarisch bouwvlak. De afstand van de beoogde woning aan de Driehoefijzerstraat 31 is groter dan 30 m. De woonbestemming ligt binnen de 30 m, maar in het bestemmingsplan is een aanduiding opgenomen dat er aan de zuidzijde geen bebouwing is toegestaan, mede vanwege de ligging van de ondergrondse olieleiding.

Bovendien ligt direct naast Derde Weg 2 al een burgerwoning met een woonbestemming, die bepalend is voor de ontwikkelingsmogelijkheden van dit agrarisch bedrijf.

De voorgestelde bestemmingswijziging levert derhalve geen belemmeringen op voor omliggende (agrarische) bedrijven.

Spuitzonering
Wetgeving en jurisprudentie spuitzones
De toelating van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland is Europees geregeld en is aan strenge regelgeving onderworpen. In Nederland is het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) verantwoordelijk voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen.

Er gelden echter in Nederland geen wettelijke bepalingen over de minimaal aan te houden gronden waarop gewassen in de openlucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen met tuinen. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van boomgaarden wordt bij de besluitvorming rekening gehouden met de maximale planologische mogelijkheden van de betreffende percelen om de omliggende percelen niet te belemmeren in hun rechten. Ook als er op het moment van beoordeling geen sprake is van een (fruit)boomgaard dan dient daar wel vanuit gegaan te worden als dat volgens het bestemmingsplan is toegestaan. Dit is in het ruimtelijke spoor gebruikelijk en op meerdere vlakken (niet alleen milieu) diverse malen door de RvS bevestigd, het is zogenaamde vaste jurisprudentie. Hoewel er ten aanzien van drift een nuancering heeft plaatsgevonden (zie uitspraak).

Een verantwoorde afstand hangt onder meer af van het soort teelt ter plaatse en de plaatselijke omstandigheden. Elke situatie is namelijk anders. Bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is sprake van drift welke tot gezondheidsrisico's kan leiden bij omwonenden. Drift afkomstig uit bijvoorbeeld een productieboomgaard is door de aard van de bespuitingen, met name op- en zijwaarts gericht machinaal (onder hoge druk) spuiten en hoge spuitfrequentie op appels en peren veel intensiever dan bijvoorbeeld bij bespuitingen in de lage bomenteelt of bijvoorbeeld de rode bessenteelt (klein fruit). Vanuit de jurisprudentie blijkt een afstand van 50 m redelijkerwijs voldoende bescherming te bieden tussen de productieboomgaard en de gevoelige bestemming of functie. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel en geen wetgeving. Deze afstand is gericht om bescherming te bieden uitgaande van de meest schadelijke vorm van gewasbestrijding (bij fruitbomen) en geldt niet alleen voor de woning maar ook voor de bijbehorende tuinen en speelplekken. Uit de jurisprudentie blijkt eveneens dat bij de aanwezigheid van een houtwal of een windscherm van de afstand kan worden afgeweken.

In het recente verleden werd gebruik gemaakt van het rapport "driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuiting" van Wageningen UR d.d. mei 2015 (hierna: PRI 2015). In diverse uitspraken is de Afdeling bestuursrechtspraak echter tot het oordeel gekomen dat het rapport PRI 2015 geen deugdelijke grondslag vormt voor het locatie specifieke onderzoek (zie uitspraak 201806136/1/R1 en 201806358/1/R1 d.d. 16 december 2020). Hierdoor is er op dit moment geen wetenschappelijke motivering om af te wijken van de richtafstand van 50 m. Afwijken van de voorgenoemde afstand is alleen mogelijk na onderzoek van de specifieke locatie waarbij een deugdelijke motivering noodzakelijk is. Hiermee moet worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Locatie specifiek onderzoek spuitzonering
Omdat een vuistregel van 50 m indicatief en willekeurig is, moet er worden gemotiveerd waarom van de vuistregel kan worden afgeweken en er toch sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Omdat elk geval anders is, dient dit per geval te worden onderzocht en afgewogen.

In deze onderbouwing is onderzocht of er ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of er sprake is van goede ruimtelijke ordening. Tevens is onderzocht of de aalbessenteler in de omgeving van deze ontwikkeling, in de bedrijfsvoering kan worden gehinderd door de nieuwe woning. Er is hierbij gekeken naar:

  • 1. de locatie omschrijving en omgeving;
  • 2. wat wordt planologisch mogelijk gemaakt en geldende bestemming(en).
  • 3. de lintbebouwing Driehoefijzersstraat;
  • 4. de sloot langs aalbessenteler;
  • 5. de hoogtes van de percelen en de weg;
  • 6. de overheersende windrichting;
  • 7. de gewasbeschermingsmiddelen die worden gebruikt;
  • 8. de effecten van de gewasbeschermingsmiddelen voor de mens bij blootstelling en het gebruik van driftreducerende middelen of maatregelen

Aan de hand van bovengenoemde stappen wordt onderbouwd of er in dit specifieke geval sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Stap 1: Locatie omschrijving en omgeving
Momenteel is de huidige bestemming van het perceel kantoor (paarse kleur) waarbij het voornemen is de bestemming om te zetten naar de functie wonen. Het kantoor maakt onderdeel uit van de bestaande lintbebouwing (rode kleur) op de Driehoefijzersstraat. Het kadastrale nummer van het perceel is 01787.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0005.png"

Planlocatie en omgeving Driehoefijzersstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0006.png"

Planlocatie en omgeving Driehoefijzersstraat Kadastrale nummers

Aan de westzijde van het plangebied, op 30 m afstand, bevindt zich een aalbessenteler. De aalbessenteler maakt veelvuldig gebruik van biologische gewassenbeschermingsmiddelen. Tussen de aalbessenteler en de te bestemmen woning en de bestaande woningen bevindt zich een weg en een sloot (blauwe kleur). Het perceel van de aalbessenteler ligt iets verdiept waardoor de bovenkant van de fruitstruikenbomen dezelfde hoogte hebben als de weg.

Aan de oostzijde van het plangebied liggen agrarische gronden maar deze zijn in hobbymatig gebruik. Op deze gronden is al sinds jaar en dag sprake van akkerbouw of een inrichting als weiland. De percelen zijn in de jaren 2009 tot en met 2020 in gebruik als bouwland (Esri Nederland Content - BRP - Gewaspercelen). Voor zover bekend zijn er ook geen plannen om hier fruitteelt te ontwikkelen. Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is hier dus niet aan de orde.

Stap 2: Wat wordt planologisch mogelijk gemaakt en geldende bestemming(en)
Geldende bestemming(en)
Voor het plangebied en de omliggende gronden geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk". De betreffende bestemmingen in de nabijheid van het plangebied worden hieronder benoemd.

  • Het plangebied heeft momenteel de bestemming kantoor (zie plaats markering op de onderstaande kaart).
  • Direct naast het plangebied ligt een perceel met de bestemming 'Wonen'.
  • Het perceel aan de westzijde van de aalbessenteler geldt de bestemming 'Agrarisch'. Ingevolge de geldende agrarische bestemming is er ter plaatse een agrarisch bedrijf toegestaan.
  • Het perceel in de oostzijde heeft tevens de bestemming 'Agrarisch'. Ingevolge de geldende agrarische bestemming is er ter plaatse een agrarisch bedrijf toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0007.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk"

Onder 'agrarisch bedrijf' wordt ingevolge artikel 1.9 van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk" verstaan:

"een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren en waarbij de bedrijfsvoering aanbod gericht is", nader te onderscheiden in:

  • a. grondgebonden veehouderij: veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie, niet zijnde een paardenhouderij;
  • b. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt, boomkwekerij en bosbouw;
  • c. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen (nagenoeg) zonder weidegang en/of zonder in overwegende mate afhankelijk te zijn van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel;
  • d. glastuinbouw: de teelt van tuinbouw- of siergewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen en permanente tunnelkassen, waaronder begrepen plastic kassen;
  • e. fruitteelt: de teelt van fruit in boomgaarden;
  • f. sierteelt: teelt van siergewassen, alsmede van sierstruiken en sierbomen op open grond;
  • g. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  • h. boomkwekerij: een bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  • i. bosbouw: de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie."

Uit de plansystematiek van het bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk" valt op te maken dat niet alle vormen van agrarisch bedrijf zijn toegestaan, dit omdat er met specifieke aanduidingen op de verbeelding wordt gewerkt. Een intensieve veehouderij, grondgebonden veehouderij, glastuinbouw, en een intensieve kwekerij zijn alleen toegelaten op locaties met de betreffende specifieke aanduidingen voor de betreffende vorm van agrarisch bedrijf.

Bij het bepalen van een verantwoorde afstand tussen een woning met tuin en een agrarisch perceel waar open teelten zijn toegelaten, dient te worden gekeken naar wat het bestemmingsplan in juridische zin toelaat. Hierbij wordt in beginsel uitgegaan van een maximale invulling van de planologische mogelijkheden van de betreffende agrarische percelen. Indien het bestemmingsvlak open teelten tot aan de perceelsgrens toelaat, dan dient te worden gemeten vanaf de perceelsgrens (is meestal ook de rand van het bestemmingsvlak). Ter relativering van het uitgangspunt van de maximale planologische invulling wordt opgemerkt, dat er bij het bepalen van een verantwoorde afstand in beginsel geen rekening hoeft te worden gehouden met het wijzigen van bestaand agrarisch gebruik van de agrarische gronden naar nieuw (ingrijpend) agrarisch gebruik in de planperiode van het geldende bestemmingsplan, tenzij er een concreet voornemen kenbaar is gemaakt bij de gemeente.

  • Het perceel aan de westzijde is in eigendom van en in gebruik bij de aalbessenteler als fruitteelt. Dit bedrijf kan worden ingedeeld in de categorie 'fruitteelt' ingevolge de definitie van artikel 1.9 van het geldende bestemmingsplan.
  • Het perceel in de oostzijde is in hobbymatig gebruik en ligt in de tegenovergestelde windrichting van het kantoor pand (zie stap 6 overheersende windrichting). Momenteel is dit perceel in gebruik voor hobbymatig gebruik in de vorm van een paardenweide.

Stap 3: Lintbebouwing Driehoefijzersstraat
Langs de Driehoefijzersstraat is lintbebouwing aanwezig. De afstand van de bestaande woningen tot aan de perceel van de aalbessenteler is 30 m, deze afstand is redelijkerwijs voldoende maatgevend. De bestaande woningen vormen geen belemmering voor de betreffende percelen waardoor de eigenaren niet worden belemmerd in hun rechten. Het huidige perceel (wat nu bestemd is als kantoor) maakt onderdeel uit van deze lintbebouwing. Het kantoor zal worden omgebouwd tot woning. De afstand van 30 m is een aanvaarbare afstand om een goed woon- en leefklimaat te garanderen

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0008.png"

Afstanden bebouwing tot aan teler

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0009.png" Luchtfoto gezien vanaf de noordzijde, links de aalbessenteler en rechts de planlocatie, 15 maart 2022

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0010.png"

Luchtfoto gezien vanaf de noordzijde, links de aalbessenteler en rechts lintbebouwing, 15 maart 2022

Stap 4: A-watergang langs de aalbessenteler
De aalbessenteler dient voldoende afstand te bewaren van de sloot die zich tussen de bestemde woning en de boomgaard bevindt. De betreffende sloot is een A-watergang op grond van de Legger Brabantse Delta. Aan de oostzijde van het perceel bevind zich een gelijkwaardige watergang. Ingevolge de Keur geldt dat de standaardafmeting van een beschermingszone bij een categorie A-waterloop 5 meter vanuit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam is, en dat er aan beide zijde een beschermingszone ligt. De beschermingszone bevind zich daar, om uitspoeling van bestrijdingsmiddelen te voorkomen. De afstand van de boomgaard tot de sloot is circa 6 m. Ook dient de sloot van 1 april tot 1 oktober gevuld zijn met water onder normale omstandigheden. Op de onderstaande foto, gemaakt op 6 augustus 2021, is te zien dat de sloot niet droog staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0011.png"

Sloot naast aalbessenteler, 6 augustus 2021

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0012.png"

Afstand boomgaard tot sloot, afstand weg tot sloot

Stap 5: Hoogtes percelen en weg
Het perceel waarop de bessen worden geteeld, ligt duidelijk lager dan de lintbebouwing aan de Driehoefijzersstraat. Dat is duidelijk te zien op de hoogtekaart Nederland (AHN viewer). De weg ligt op + 2 m terwijl de bessenteelt plaatsvindt op - 0,65 m of nog lager. Er is dus een hoogteverschil van circa 1,5 m. die er aan bijdraagt dat bestrijdingsmiddelen veel minder worden verspreid in oostelijke richting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0013.png"

Uitsnede AHN viewer, met de planlocatie (aangeduid met een ster)

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0014.jpg"

Aanzicht vanaf de zuidelijke richting vanaf de weg richting de aalbessenteler

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0015.jpg"

Aanzicht vanaf de beoogde woning richting de aalbessenteler

Stap 6: Overheersende windrichting
De meest overheersende windrichting in Nederland is de zuidwestelijke richting. In onderhavige situatie bekeken vanaf weerstation Fijnaart, is de overheersende windrichting in de periode juni 2015 - augustus 2019 zuid/zuidwest. Gezien de oostelijke ligging ten opzichte van de westelijke ligging van de agrarische percelen van aalbessenteler, is de kans op drift klein gezien de verlaging van het perceel en de tussenliggende sloot, beschoeiing en de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0016.png"

Ligging planlocatie in relatie tot de windrichting

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0017.png"

Overheersende windrichting (bron: windfinder.com)

Stap 7: Welke gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt
Zoals eerder vermeld is op grond van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk" ingevolge de definitie van artikel 1.9 op gronden met de bestemming 'Agrarisch' in planologisch juridische zin ook rechtstreeks fruitteelt, bosbouw, sierteelt en bomenteelt toegestaan. Een intensieve veehouderij, grondgebonden veehouderij, glastuinbouw, en een intensieve kwekerij zijn alleen toegelaten op locaties met de betreffende specifieke aanduidingen op de verbeelding voor de betreffende vorm van agrarisch bedrijf.

Tussen deze vormen van agrarisch grondgebruik zitten zeer grote verschillen. De vraag is of in onderhavig onderzoek elke vorm van toegestaan agrarisch grondgebruik onderzocht dient te worden. Nog afgezien van het feit dat dit in praktische zin ondoenlijk is, is het niet realistisch dat aalbessenteler binnen de planperiode van het geldende bestemmingsplan het agrarisch grondgebruik ingrijpend wijzigt qua teelt. Ook zijn de soort bespuitingen van gewasbeschermingsmiddelen en intensiteit hiervan geheel anders: neerwaartse bespuitingen op akkerbouwgewassen versus zij- en opwaartse bespuitingen in een productieboomgaard. Verder is de teelt afhankelijk van de soort grond en de kennis over de specifieke teelt van de teler. Behalve de vereiste kennis van de betreffende teelt bij de teler zelf, vraagt dit ook langjarig werken op de betreffende grond. Voor geschikte vruchten aan bomen, moet meerjarig geïnvesteerd worden in het wortelstelsel van de bomen, hydratatie, etc. om te komen tot een productieboomgaard voor aalbessen.

Gezien de voorgenoemde huidige situatie ten aanzien van dit aspect wordt er in dit onderzoek uitgegaan van horizontale bespuiting voor de oostzijde en verticaal spuiten voor de westzijde. Wel is van belang om bij het onderzoek ingevolge spuitzonering uit te gaan van een worstcase scenario. Dus een teelt waar intensief gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Op grond van artikel 1.9 van het geldende bestemmingsplan is namelijk ook sierteelt rechtstreeks toegestaan. Onder sierteelt valt ook bollenteelt. Van de bollenteelt is bekend dat dit een vorm van teelt is waar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen het meest intensief is van alle gewassen die neerwaarts worden bespoten. In de teelt van aalbessenteler, fruitteelt, wordt tevens verticaal gespoten maar minder frequent en intensief dan in de bollenteelt.

In 2019 is een omvangrijk onderzoek uitgebracht van een consortium van wetenschappers waarin voor het eerst zo uitgebreid de blootstelling van omwonenden van landbouwgronden aan gewasbeschermingsmiddelen in Nederland in kaart is gebracht. Hierin zijn de mogelijke gezondheidseffecten van bestrijdingsmiddelen op omwonenden onderzocht (Bron: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 'Bestrijdingsmiddelen en omwonenden', 2019-0052). Specifiek bij omwonenden van bollenvelden. Uit dit onderzoek blijkt dat de resultaten van de metingen ook relevant zijn voor andere intensieve teelten waar gewassen neerwaarts worden bespoten (Bron: RIVM 2019-0052 p. 16). De bollenvelden kunnen dan ook als voorbeeld dienen voor situaties met een intensief gebruik van bestrijdingsmiddelen waarbij neerwaarts wordt gespoten. De bollenteelt, met name het gebruik op leliebollen, is het meest intensieve gewas qua gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (Bron: cbs.nl). Om die reden is in voornoemd onderzoek voor wat betreft neerwaartse bespuitingen gekozen voor bollenteelt als worstcase scenario.

In de bollenteelt worden, evenals voor akkerbouwproducten, zowel schimmelbestrijdingsmiddelen (fungiciden), onkruidbestrijdingsmiddelen (herbiciden) als insectenbestrijdingsmiddelen (insecticiden) gebruikt. Veel gebruikte middelen in gewasbeschermingsmiddelen voor de bollenteelt zijn asulam, chloorprofam, prochloraz, tebuconazool en carbendazim (Bron: Volgens RIVM (2019).

Een teler maakt een keus op basis van wat op een zeker moment het meest effectief is. Dat is afhankelijk van de periode van het jaar, de ziektedruk en de voorkeur van de teler. Asulam wordt gebruikt ter bescherming van onder meer de onbedekte bollenteelt van hyacint, tulp, lelie, gezaaide zomerbloemen en bloemenzaadteelt. Dit middel was via een tijdelijke vrijstelling toegelaten. De toelating voor het middel is op 24 augustus 2019 vervallen (Bron: zie 'Tijdelijke vrijstelling ter bescherming van de onbedekte bollenteelt van hyacint, ... spinazie en de spinaziezaadteelt tegen onkruid, 2019', www.wetten.nl, geraadpleegd op 10 augustus 2019). Het toegelaten gebruik staat per gewasbeschermingsmiddel aangegeven in de wettelijke gebruiksvoorschriften die te vinden zijn in de toelatingendatabank van het Ctgb (Bron: https://toelatingen.ctgb.nl/toelating).

Stap 8: Wat zijn de effecten van de gewasbeschermingsmiddelen voor de mens bij blootstelling en het gebruik van driftreducerende middelen of maatregelen.
Algemeen
Uit verschillende onderzoeken van de Wageningen UR blijkt dat de gezondheidsrisico's van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden met name liggen bij opname van stoffen door de huid (Bron: Onder meer 'Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaardbespuitingen', J.C. van der Zande en M. Wenneker, WUR, maart 2015). Door drift (verwaaiing van spuitvloeistof) kan de mens ongewenst in contact komen met gewasbeschermingsmiddelen. In het algemeen neemt de drift af naarmate de afstand toeneemt (Bron: onder meer notitie 'Driftarme doppen voor de teelt van opzetters in de laanbomenteelt', PRI Wageningen UR en RIVM 2019, p. 23). In de onderzoeken van de WUR is het maximaal dermale blootstellingseindpunt (AEL) vastgesteld op 100 procent Overschrijding van dit eindpunt betekent dat de huidblootstelling van mensen aan bepaalde gewasbeschermingsmiddelen tot schadelijke effecten kan leiden voor de gezondheid. In de winter groenblijvende windhagen aan de rand van een perceel kunnen de hoeveelheid drift aanzienlijk beperken (Bron: WUR, 2015, p. 21).

In het algemeen blijkt uit het onderzoek van het RIVM uit 2019 dat, naast opname van de huid en inademing, mensen stofdeeltjes met bestrijdingsmiddelen op hun kleding en schoenen mee kunnen dragen en dat mensen via het eten van groente en fruit uit eigen tuin ook bestrijdingsmiddelen binnen kunnen krijgen. De belangrijkste routes voor de blootstelling van omwonenden zijn verdamping en drift van bestrijdingsmiddelen vanuit het bollenveld na de bespuiting en inname van bestrijdingsmiddelen via huisstof. Omdat de wind tijdens de bespuitingen niet gericht was op de huizen van omwonenden, werd in het veldonderzoek geen bijdrage via drift tijdens de bespuitingen waargenomen (Bron: volgens RIVM 2019, p. 27). Dit laatste is ook goed gebruik bij telers. Er wordt vrijwel altijd gelet op de windrichting bij bespuitingen (Bron: dit praktijkgebruik van telers wordt ook bevestigd in RIVM 2019, p. 33). Het is namelijk ook in het belang van de teler zelf dat de gespoten middelen op de gewassen terechtkomen, in het gebied van het gewas blijven en niet van het gebied afwaaien (behalve gezondheidsredenen ook vanwege hoge kosten van arbeid (onder meer loonwerk) en hoge kosten van gewasbeschermingsmiddelen). Verspilling is dus niet in het belang van de teler.

Uit het onderzoek blijkt verder dat de blootstelling aan de onderzochte middelen bij de toelatingsprocedure niet te laag wordt ingeschat door het Ctgb: "In de procedure voor de toelating van bestrijdingsmiddelen wordt beoordeeld of langdurige blootstelling aan een bepaalde concentratie van een bestrijdingsmiddel in de lucht leidt tot overschrijding van een risicogrens voor de gezondheid. Als dit het geval is, wordt het middel niet toegelaten. Voor deze beoordeling wordt, afhankelijk van het bestrijdingsmiddel, uitgegaan van een vaste concentratie van 1 of 15 microgram per kubieke meter lucht. De maximale luchtconcentraties voor alle bestrijdingsmiddelen op de OBO-meetlocaties waren minstens tien keer lager dan de bij de toelating gehanteerde vaste concentratie" (Bron: volgens RIVM 2019, p. 29).

In het onderzoek zijn vier blootstellingsroutes voor omwonenden onderzocht: drift, verdamping, neergeslagen residuen bij huis en herbetreding van behandeld gewas (Bron: RIVM 2019, p. 32). Deze routes worden ook meegenomen in het model dat het Ctgb gebruikt bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen bij de toelatingsprocedure. Uit het onderzoek blijkt samengevat het volgende:

  • Drift

In het model dat ook door het Ctgb wordt gehanteerd, wordt rekening gehouden met een blootstelling van een persoon aan een vaste hoeveelheid drift op 2 m afstand van het gewas. Hierbij wordt opname van de huid meegenomen als ook inademing. Verder blijkt (citaat RIVM 2019, p. 33): "De OBO-meetresultaten werden op dit punt sterk bepaald door de weersomstandigheden tijdens het moment van spuiten. Telers kiezen bij voorkeur een spuitmoment waarbij de wind van de woningen af staat en dat is tijdens dit onderzoek ook zo gedaan. Dit betekende voor het OBO dat drift tijdens het spuiten niet direct bij de omwonenden terechtkwam."

  • Verdamping

In het model dat ook door het Ctgb wordt gehanteerd wordt rekening gehouden met verdamping van middelen (citaat, p. 33): "het EFSA-model gaat uit van een vaste concentratie bestrijdingsmiddel in de lucht (1 of 15 microgram per kubieke meter), die de hele dag aanwezig is. Tijdens de OBO-metingen waren de hoogste luchtconcentraties minstens tien keer lager dan de vaste waarde die bij de toelating wordt gebruikt als daggemiddelde concentratie, voor een toets op langdurige blootstelling."

Ten aanzien van de aspecten 'neergeslagen residuen bij huis' en 'herbetreding van gewas' is door het RIVM geen onderzoek gedaan. Men adviseert daar vervolgonderzoek naar te doen. Zoals eerder vermeld worden deze aspecten bij de toelatingsprocedure door het Cgtb wel meegenomen.

  • Conclusies RIVM en Ctgb

Hoewel nooit alle risico's kunnen worden uitgesloten - 100 procent zekerheid bestaat niet - wordt in het onderzoek geconcludeerd dat er geen gezondheidsproblemen naar voren gekomen die samenhingen met het wonen in de nabijheid van bollenteelt. Ook het Ctgb heeft gereageerd op voornoemd onderzoek in een brief (Bron: brief van 4 april 2019 aan staatssecretaris van I&W en minister van LNV). Hun conclusie luidt: "Onderzoeken naar de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen van omwonenden van landbouwgebieden laten zien dat onder realistische gebruiksomstandigheden de veilige grenswaarden niet worden overschreden. Dit betekent dat omwonenden geen gezondheidsrisico's lopen. Er is daarom geen reden om in te grijpen in de toegelaten middelen. De onderzoeken bevestigen dat de door het Ctgb gebruikte beoordelingsmethodieken en de daarin gehanteerde Europese modellen voor verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen naar de omgeving (omwonenden, grond, moestuingewassen) robuust zijn: de feitelijke blootstelling is lager dan de berekende blootstelling bij toelating van de middelen."

Een goede ruimtelijke ordening
Zoals eerder is vermeld dient bij de besluitvorming inzake een bestemmingsplan te worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt bij het aspect spuitzonering in dat de bedrijfsvoering van de teler niet mag worden belemmerd door de woonlocatie (functie verandering van kantoor naar wonen) en dat ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig dient te zijn.

Er hoeft in beginsel geen rekening te worden gehouden met de omzetting van bestaand gebruik van een agrarisch bedrijf en/of de agrarische gronden naar een totaal nieuw agrarisch gebruik - de wijziging van fruitteelt naar bijvoorbeeld bloembollen of bomenteelt is ingrijpend te noemen - gedurende de planperiode of de nabije toekomst, tenzij er een concreet initiatief is ingediend bij de gemeente of anderszins blijkt. Daar is in dit geval geen sprake van .

De aalbessenteler gebruikt hoofdzakelijk biologische bestrijdingsmiddelen. Ook houdt de aalbessenteler rekening met niet spuiten bij harde wind of bij een windrichting richting woningen. Daarnaast zijn er al bestaande woningen op een afstand van 30 m van het perceel van de aalbessenteler. Het verlaagde perceel van de aalbessenteler en de tussenliggende sloot, berm en weg zorgen al voor een drift reductie. Door de omzetting van de functie kantoor naar wonen heeft de aalbessenteler geen nadelige gevolgen voor zijn bedrijfsvoering. De bestaande woningen in de lintbebouwing liggen op dezelfde afstand als het huidige kantoor en zijn daardoor reeds maatgevend voor de bedrijfsvoering.

Om de driftreductie verder te optimaliseren, wordt er aan alle zijde van het nieuwe woonperceel een winter groenblijvende haag geplaatst, die de tuin van alle zijde beschermd tegen eventuele drift. De wintergroenblijvende haag dient een hoogte te hebben van ten minste twee meter, zoals een volle coniferenhaag (of vergelijkbaar) met een dikte van minimaal 80 cm. Omdat groene hagen een drift reducerende werking hebben kan op deze manier (vrijwel) uitgesloten worden dat er gewasbeschermingsmiddelen in de tuinen of in de woningen terecht komen. Door gebruik te maken van deze maatregelen is verwaaiing van drift richting de beoogde woonlocatie voorkomen. Dit is dan ook als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels en op de verbeelding. Er kan hierbij worden aangenomen dat er wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat in de woning op het gebied van het gebruik van bestrijdingsmiddelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0018.png"

Locatie waar de wintergroene haag wordt geplaatst

Onder de hiervoor genoemde omstandigheden wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het plan niet in gevaar brengt.

Hiertoe is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het vooronderzoek blijkt dat de locatie als 'verdacht' moet worden beschouwen aangezien ter plaatse een brandstoffengroothandel (vast en vloeibaar) aanwezig is geweest.

Hierom is een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 4 bij deze toelichting is opgenomen. Hierbij is het volgende geconcludeerd:

De locatie heeft een oppervlakte van 900 m² en betreft een kantoorpand met buitenterrein. Op de locatie (nr. 31, wat voorheen één geheel was met nr. 31a) is een brandstoffengroothandel, vloeibaar en vast, aanwezig geweest. Hierbij zijn twee ondergrondse tanks (met een inhoud van 3.000 en 5.000 liter) in gebruik geweest, welke in 1992 zijn behandeld en afgevuld met zand door Isotank. Nadere gegevens
hierover ontbreken bij de gemeente en omgevingsdienst. Tijdens de locatie-inspectie is gezocht naar de aanwezigheid van ondergrondse tanks (middels metaaldetector); hierbij zijn geen tanks aangetroffen. Uit de resultaten van het vooronderzoek blijkt dat de locatie als heterogeen verdacht beschouwd dient te worden ten aanzien van zware metalen, PAK, minerale olie en asbest in (boven)grond.

Uit de veld- en analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn plaatselijk bijmengingen met puin aangetroffen. Er zijn visueel op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen.
  • In bovengrondmengmonster M01 zijn licht verhoogde gehalten aan zink, lood en PAK aangetroffen.
  • In bovengrondmengmonster M02 zijn licht verhoogde gehalten aan lood en PAK aangetroffen.
  • In ondergrondmengmonster M03 zijn licht verhoogde gehalten aan zink, cadmium, kwik, lood en PAK aangetroffen.
  • In het grondwater (GW01) zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen.
  • In de bodem ter plaatse van AM01 is in de fijne fractie (< 20 mm) geen verhoogd gehalte aan asbest aangetroffen.

De tevoren gestelde hypothese heterogeen ‘verdachte’ locatie dient formeel gezien te worden geaccepteerd. De verhogingen in de grond overschrijden de nader onderzoekswaarden echter niet. Nader onderzoek en/of nadere maatregelen worden derhalve niet noodzakelijk geacht.

De resultaten van het verrichte onderzoek dienen geen belemmering te vormen voor de functiewijziging naar ‘wonen’.

Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit levert geen belemmering op voor de vaststelling van het wijzigingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie
Het plan betreft de bouw van minder dan 1.500 woningen. De ontwikkeling zal niet voorzien in een significante De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling in het plangebied, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het realiseren van de woningen in het aandachtsgebied.

Op de onderstaande afbeeldingen zijn kaarten weergegeven met de bestaande fijnstofconcentraties ter plaatse van het plangebied. De concentraties ter plaatse zijn normaal en liggen beide rond het landelijk gemiddelde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0019.png"

Concentraties P,5 ter plaatse van plangebied (rood omlijnd)

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0020.png"

Concentraties Pm10 ter plaatse van plangebied (rood omlijnd)

4.4 Geurhinder

Het is in principe niet toegestaan nieuwe geurgevoelige objecten te bouwen binnen de geurcontour van een bestaand bedrijf. Bij het bouwen van geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een toetsingskader.

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de bestemmingswijziging van het plangebied aan Driehoefijzersstraat 31a. Het betreft een wijziging van de bestemming 'kantoor' naar 'wonen'. Wanneer het pand een woonbestemming krijgt is het aan te merken als een gevoelig object. Echter zijn er in de directe omgeving geen bedrijven of activiteiten aanwezig die geurhinder kunnen veroorzaken. Er kan derhalve sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning.

Op onderstaande afbeelding is de achtergrondbelasting van het aspect geur weergegeven. Ter plaatse van het plangebied is de achtergrondbelasting van geur minimaal. De luchtkwaliteit is in het kader van geur als 'goed' aangemerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0021.png"

Achtergrondconcentraties geur, plangebied paars omlijnd

Conclusie
Het aspect geur levert geen belemmering op voor de vaststelling van het wijzigingsplan.

4.5 Geluid

Kader
Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering.

Situatie plangebied en onderzoek
Het plangebied is gelegen binnen de geluidscontouren van de A16, de Driehoefijzersstraat en de spoorlijn Breda - Rotterdam. Om deze reden is het noodzakelijk een akoestisch onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woning niet voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. Wel wordt voldaan aan de wettelijke eisen wat betreft spoorweglawaai.

Om de realisatie van de woning mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Moerdijk een aantal hogere waarden te verlenen. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving.

Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidsgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarden van 33 dB. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.

De geluidsbelasting van de woning vanwege het wegverkeer op de A16 en Driehoefijzersstraat is hoger dan ten hoogste toelaatbare gevelbelasting. De gemeente kan in een dergelijke situatie een hogere waarde tot ten hoogste 53 dB vaststellen. Deze waarde wordt overschreden ten gevolge van het verkeer op de Driehoefijzersstraat. Toepassing van dove gevels kan hiervoor een oplossing zijn.

Het toepassen van dove gevels aan de zuid- en noordzijde van de te realiseren woning stuit in de praktijk op bezwaren. De maatregel om te voorkomen dat aan de noord- en zuidzijde van de woning dove gevels moeten worden toegepast, betreft het doortrekken van de westgevel in noordelijke en zuidelijke richting. Daarbij wordt de westelijke gevel in noordelijke en zuidelijke richting met respectievelijk 1,3 en 1,6 meter en een hoogte van 3 meter doorgetrokken. Door deze maatregel overschrijdt de geluidsbelasting op de noordelijke en zuidelijke gevel van de woning de 53 dB niet en kan de gemeente een hogere waarde vaststellen.

Conclusie
Om de realisatie van de woning mogelijk te maken dient een hogere waarde verleend te worden en dient de gevel aan de westzijde te worden voorzien van een dove gevel. Het vaststellen van de hogere waarden valt samen met de vaststelling van het wijzigingsplan. Voor de noodzaak van de dove gevel is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen (zie artikel 3.4.1).

Verder dient de maximale binnenwaarde van 33 dB behaald te worden. Dit dient via het bouwplan te worden aangetoond.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

4.6.1 Archeologie

Implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de Wamz is, wanneer de bodem wordt verstoord, dat de archeologische resten intact moeten blijven.

Er zijn geen bodemverstoringen gemoeid met het planvoornemen. Daarom zullen de archeologische waarden in het gebied niet aangetast worden. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het plan.

4.6.2 Cultuurhistorie

De rijksmonumenten worden beschermd door de erfgoedwet. Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening. Ook in het bestemmingsplan 'Buitengebied Moerdijk' zijn de monumenten aangemerkt.

Ter plaatse van het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Er vinden geen wijzigingen aan de buitenzijde op het perceel plaats. Landschappelijke cultuurhistorische waarden worden niet aangetast als gevolg van het initiatief.

4.7 Externe veiligheid

Op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) gelden richtlijnafstanden tussen risicovolle en risicogevoelige functies. Doel van het Bevi is individuele en groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bij de toetsing moet gekeken worden naar twee soorten risico's: plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Hoe dichter bij de bron, hoe groter het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met de 10-6 risicocontour. Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat, in het geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen, in één keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt. Hoe meer mensen nabij de bron, hoe groter het groepsrisico. Voor het groepsrisico wordt doorgaans de 10-5 risicocontour aangegeven.

In het navolgende zullen de voor het plangebied relevante risicofactoren worden beschreven en worden de risico's voor het gebied afgewogen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0022.jpg"

Uitsnede EV-signaleringskaart

Risicovolle inrichtingen in de omgeving
Shell Nederland Chemie B.V.
Met betrekking tot deze inrichting is de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van ca. 5.000 meter van de inrichtingsgrens van Shell Nederland Chemie BV (Shell) ligt. Het invloedsgebied van Shell 10.700 meter en ligt hierdoor volledig over het plangebied.

Overeenkomstig het Bevi dient het groepsrisico wel te worden verantwoord. Volstaan kan worden met een verantwoording op hoofdlijnen.

Uit de QRA, behorende bij de Wm-aanvraag, blijkt dat het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar niet buiten het industrieterrein Moerdijk ligt. Er zijn dan ook geen knelpunten ten aanzien van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Voor de inrichtingen op het industrieterrein, waaronder Shell, zijn groepsrisicoberekeningen uitgevoerd. Op basis van de beschikbare QRA wordt een overschrijding van 2 x de oriëntatiewaarde berekend. Toename van personendichtheden buiten de grenzen van het haven- en industrieterrein Moerdijk, hebben nauwelijks invloed op het groepsrisico. De ruimtelijke ontwikkeling aan de Zuidlangeweg is van dien beperkte aard (zeer beperkte toename personendichtheid) en gelegen op grote afstand van het haven- en industrieterrein, waardoor de ontwikkeling niet leidt tot een toename van het groepsrisico.

Groepsrisicoverantwoording Bevi
Met betrekking tot de Bevi-inrichting Shell Nederland Chemie B.V. blijkt uit de QRA, behorende bij de vigerende vergunning, dat het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar niet over het plangebied ligt. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Er zijn dan ook geen knelpunten ten aanzien van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Voor de inrichtingen op het industrieterrein, waaronder Shell, zijn groepsrisicoberekeningen uitgevoerd. Op basis van de beschikbare QRA wordt een overschrijding van 2 x de oriëntatiewaarde berekend. Toename van personendichtheden buiten de grenzen van het haven- en industrieterrein Moerdijk, hebben nauwelijks invloed op het groepsrisico.

De ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot een toename van het aantal aanwezige personen binnen het plangebied. Er is sprake van een bestaand gebouw waarin mensen verblijven (kantoor). Enkel de functie verandert, maar de hoeveelheid personen die er verblijven zal niet noemenswaardig veranderen.

Het voor de inrichting Shell berekend groepsrisico wordt dus niet beïnvloed door de medewerking aan deze ruimtelijke ontwikkeling.

Emplacement Lage Zwaluwe
Het plangebied ligt ook binnen het invloedsgebied van het emplacement Lage Zwaluwe. Het plaatsgebonden risicocontour ligt op de grens van deze inrichting. Maar het inloedsgebied voor groepsrisico loopt tot 3.000 meter vanaf de inrichting. De planlocatie bevindt zich op circa 2,5 km.

Groepsrisicoverantwoording Bevi
De ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot een toename van het aantal aanwezige personen binnen het plangebied. Er is sprake van een bestaand gebouw waarin mensen verblijven (kantoor). Enkel de functie verandert, maar de hoeveelheid personen die er verblijven zal niet noemenswaardig veranderen.

Het groepsrisico zal daardoor niet noemenswaardig veranderen.

Transportroutes
Buisleidingen
Aan de zuidzijde van het perceel is een buisleiding gelegen ten behoeve van transport van olie. De buisleiding is voorzien van een bebouwingsvrije zone.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40_0023.png"

Uitsnede EV-signaleringskaart (ingezoomd)

Deze zone reikt tot in het bestemmingsplangebied, maar reikt niet tot aan de bestaande gebouwen. Om te voorkomen dat er ter plaatse van de bebouwingsvrije zone bouwmogelijkheden ontstaan, is aan de zuidzijde van het pereel gekozen voor het opnemen van een tuinbestemming. De leiding vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.

Een deel van het plangebied valt binnen de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) (blauwe stippellijn) en het gehele plangebied valt binnen het invloedsgebied van de buisleiding ligt. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt is een verantwoording van het groepsrisico nodig.

De ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot een toename van het aantal aanwezige personen binnen het plangebied. Er is sprake van een bestaand gebouw waarin mensen verblijven (kantoor). Enkel de functie verandert, maar de hoeveelheid personen die er verblijven zal niet noemenswaardig veranderen. Er zijn geen gevolgen voor het groepsrisico.

Transportroutes gevaarlijke stoffen
De A16 en de spoorlijn Breda-Rotterdam zijn ten westen gelegen van het plangebied. Beide routes zijn aangemerkt als transportroutes voor gevaarlijke stoffen. De planlocatie is binnen het invloedsgebied van deze transportroutes gelegen. Hiermee dient het groepsrisico nader te worden verantwoord.

Daarnaast vindt transport van gevaarlijke stoffen over de Driehoefijzersstraat / Derde Weg plaats. De OMWB heeft in 2018 een inventarisatie gedaan naar transporten van gevaarlijke stoffen over gemeentelijke en provinciale wegen. Volgens deze inventarisatie vinden er ter hoogte van het plangebied 36 transporten van brandbare gassen (stofgroep GF3) per jaar plaats over de genoemde wegen. Het plangebied ligt binnen 200 meter van deze transportroute.

Om die reden moet worden getoetst aan de artikelen 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes. Gelet op de omgevingssituatie kan in redelijkheid worden aangenomen dat het groepsrisico, gelet op de dichtheid van personen, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Bovendien is de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen nihil. Daarmee is lid 2 van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing.

Verder kan opgemerkt worden er sprake is van een bestaand gebouw dat verbouwd wordt. Ook in de situatie van de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen bij een ramp komt dus geen verandering. Aan de oostzijde en zuidzijde van het gebouw bestaan hiervoor mogelijkheden.

Daarmee is er sprake van een beperkte verantwoordingsplicht én van zelfredzame personen. In dat geval kan gebruik worden gemaakt van de Standaard Verantwoording Groepsrisico van de gemeente Moerdijk en het bijbehorende standaardadvies van de Veiligheidsregio. Deze verantwoording is opgenomen in Bijlage 3.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van enkele transportroutes. Om deze reden is het groepsrisico verantwoord. Naar aanleiding van deze verantwoording vormt het aspect externe veiligheid geen verdere belemmering voor het initiatief.

4.8 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse van het plangebied beschreven.

Verkeer
Er wordt een woning in het plangebied gerealiseerd. In de huidige situatie is een kantoor aanwezig ter plaatse. De woning zal niet in meer verkeersbewegingen voorzien dan het bestaande kantoor. De verkeersbewegingen kunnen op een goede manier worden afgehandeld ter plaatse.

Parkeren
Ten behoeve van het huidige kantoor zijn op het bijhorende terrein reeds parkeerplaatsen aanwezig. Ten behoeve van de woning zullen voldoende van deze parkeerplaatsen behouden blijven. Het parkeren kan dus volledig op eigen terrein worden opgelost.

Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het plan.

4.9 Water

Kader
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.

Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema’s gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater’.

Watertoets
Het watertoets-proces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.

Toetsing
Het initiatief voorziet in de realisatie van een woning binnen een bestaand kantoorgebouw. Er wordt geen bebouwing gewijzigd als gevolg van het initiatief en er wordt geen verharding toegevoegd. Het verhard oppervlak zal ten opzichte van de huidige situatie niet toe- of afnemen. Er is daarmee geen invloed op wateraspecten te verwachten.

Het Waterschap heeft dit bevestigd in het Wateradvies d.d. 7 maart 2022, dat als Bijlage 2 bij de toelichting is opgenomen.

In het wateradvies heeft het Waterrschap gewezen op het voorkomen van het gebruik van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

De initiatiefnemer is hiervan op de hoogte gebracht.

Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.10 Ecologie

Kader
Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden (Natura 2000).

Situatie plangebied en conclusie
De beoogde functiewijziging betreft de wijziging van een kantoor naar een woning.

Er is geen sprake van kap van opgaande beplanting, dempen van watergangen , sloop/realisatie van bebouwing of plaatsing van verlichting.

Het initiatief heeft geen negatieve effecten op beschermde soorten in het kader van de Wnb. De legalisatie van de bestaande functies heeft ook geen negatief effect op beschermde gebieden in het kader van de Wnb.

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving en het provinciale natuurbeleid de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Wijze van regelen

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs. Voor de regels is - waar mogelijk - aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan Buitengebied Moerdijk, vastgesteld door de gemeenteraad op 1 maart 2018 (identificatienummer NL.IMRO.1709.Buitengebied-BP40).

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingen. De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk. Het plan kent de volgende bestemmingen:

Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen. Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn regels gesteld. Ter woning is één paardenbak toegestaan. Eveneens zijn kleinschalige horeca ten dienste van extensieve dagrecreatie agrarische activiteiten bij wijze van hobby toegestaan.

Leiding - Olie
De voor 'Leiding - Olie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse leidingen. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de leiding zijn toegestaan. He bouwen van nieuwe bouwwerken is vergunningplichtig. Alvorens de vergunning hiertoe te verlenen, moet advies bij de leidingbeheerder worden ingewonnen.

Het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is vergunningplichtig. Hierbij kan worden gedacht aan graafwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter. Alvorens de vergunning hiertoe te verlenen, moet advies bij de leidingbeheerder worden ingewonnen.

Waarde - Archeologie 5
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden. Voor het bouwen van bouwwerken geldt een vergunning- en onderzoeksplicht. Er geldt een vrijstellingsgrens ten behoeve van bouwwerken kleiner dan 100 m2. Het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is eveneens vergunning- en onderzoeksplichtig.

Waarde - Archeologie 7
De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.

5.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht. Voor het bouwen van bouwwerken geldt een vergunning- en onderzoeksplicht. Er geldt een vrijstellingsgrens ten behoeve van bouwwerken kleiner dan 250 m2. Het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is eveneens vergunning- en onderzoeksplichtig.

Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 7) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Algemene bouwregels
De algemene bouwregels (Artikel 8) bevatten de mogelijkheid om onder andere onder voorwaarden ondergronds te bouwen, burggen te bouwen en antenneinstallaties op te richten.

Ook geldt de regel dat indien een (legaal) bouwwerk ten tijde van inwerkingtreding van het plan een grotere dan wel kleinere maatvoering heeft, deze maatvoering als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar wordt aangehouden

Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels (Artikel 9) is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig en niet strijdig zijn met de bestemmingen.

Daarnaast worden regels gegeven voor parkeren, aan-huis-verbonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, internetwinkels en bed and breakfast.

Algemene aanduidingsregels
Ten behoeve van de olieleiding is in de algemene aanduidingsregels (Artikel 10) een gebiedsaanduiding opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' mogen geen beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten worden gebouwd. Het bouwen is vergunningplichtig. Alvorens de vergunning hiertoe te verlenen, moet advies bij de leidingbeheerder worden ingewonnen.

Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels (Artikel 11) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Daarnaast zijn afwijkingsregels ten behoeve van duurzame energieopwekking, steigers, inwoning en logies en kamerverhuur opgenomen.

Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels (Artikel 12) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. Ook is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van natuuromzetting.

Overige regels
In de overige regels (Artikel 13) is een regel opgenomen over de verwijzing naar wettelijke regelingen en verordeningen. Deze gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan of diens rechtsopvolger.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in Artikel 14 en Artikel 15.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is er een grondslag voor het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verhalen van kosten van de grondexploitatie. De plankosten zijn verhaald op de initiatiefnemer in de vorm van leges. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Daarnaast zijn de onderzoeken door de initiatiefnemer zelf betaald.

Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van het wijzigingsplan heeft de initiatiefnemer de eigenaren van de omliggende percelen geinformeerd over zijn wens om het kantoor om te bouwen tot woning. De reacties waren enthousiast en tevreden dat dit mooie perceel een permanente bewoner krijgt. Overigens liggen de meeste buurpercelen op behoorlijke afstand van het plangebied.

Het concept van het wijzigingsplan is in het kader van vooroverleg en inspraak begin 2022 voorgelegd aan instanties en gepubliceerd. De reacties zijn benoemd en beantwoord in de Nota inspraak en vooroverleg. De toelichting is op basis daarvan enigszins aangevuld.

Conform de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp van het wijzigingsplan van 16 maart 2023 tot en met 26 april 2023, voor een periode van zes weken, voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn heeft een ieder de gelegenheid gekregen een zienswijze in te dienen op het plan. Er zijn geen zienswijzen ingediend.