direct naar inhoud van Regels
Plan: Driehoefijzersstraat 31
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan Driehoefijzersstraat 31 met identificatienummer NL.IMRO.1709.BPBGDriehoefijzers-BP40 van de gemeente Moerdijk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-gebonden beroep:

het uitoefenen van een dienstverlenend beroep, dat in een woning en/of in bijbehorende bouwwerken door de bewoners wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met een woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.8 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.9 archeologisch onderzoek:

onderzoek naar de geschiedenis en de archeologische waarde van een locatie, verricht en gerapporteerd conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) (of diens rechtsopvolger), uitgevoerd door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE).

1.10 archeologische waarden:

alle vóór tenminste zestig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.13 bed and breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed & breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;

1.14 begane grondlaag:

bouwlaag van een gebouw, ter hoogte van het peil. Deze bouwlaag wordt gekenmerkt door de hoofdontsluiting van het gebouw;

1.15 bestaand:
  • a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;
  • b. t.a.v. bebouwing ten behoeve van grondgebonden veehouderijen en intensieve veehouderijen, niet zijnde bestaande bedrijfswoningen:
    • 1. de bebouwing die op 21 september 2013 aanwezig of in uitvoering was, of
    • 2. de bebouwing die gebouwd mag worden krachtens een verleende omgevingsvergunning, of
    • 3. de bebouwing die is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke bouwaanvraag die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan per 21 september 2013;
  • c. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijgebouw:

een op zich zelf staand gebouw, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 consumentenvuurwerk:

vuurwerk voor particulier gebruik;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 dove gevel

een bouwkundige constructie waarin bij uitzondering te openen delen aanwezig kunnen zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte en met een in de Wet geluidhinder bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidelijk 35 dB(A), danwel een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte;

1.26 dijk:

een al dan niet door steenglooiing versterkte aarden wal die dienst doet of heeft gedaan als waterkering langs of om enig water;

1.27 dijkbebouwing:

de bebouwing die geheel of gedeeltelijk in een dijk is gebouwd;

1.28 extensieve dagrecreatie:

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals verhuur van fietsen of kano's, theetuinen en boerengolf;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 hoofdverblijf:

het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij/zij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal verblijven;

1.31 horeca:

onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;

1.32 huishouden:

een persoon of groep personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.33 internetwinkel:

het verhandelen van goederen via internet, zonder fysieke bezoekmogelijkheid en showroom, met de daarbij behorende administratieve activiteiten en opslagfaciliteiten;

1.34 inwoning:

twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;

1.35 kampeermiddel:
  • a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  • b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is;

een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.36 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;

1.37 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het in een woning en/of in bijbehorende bouwwerken door maximaal twee bewoners op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past;

1.38 kleinschalige horecagelegenheid:

theetuin of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf, géén café, restaurant of ander horecabedrijf zijnde;

1.39 landschapskwaliteitsplan:

het Landschapskwaliteitsplan, zoals die op 14 juli 2016 door de gemeenteraad van de gemeente Moerdijk is vastgesteld of haar rechtsopvolger;

1.40 nevenactiviteit:

onderdelen van een bedrijf, waarvan de gezamenlijke productieomvang een ondergeschikt (minder dan de helft) deel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf, met dien verstande dat de productieomvang van de nevenacitiviteit afzonderlijk in geen geval meer dan 70% van de minimale omvang van een zelfstandig volwaardig bedrijf in de desbetreffende bedrijfstak mag bedragen;

1.41 opslag:

het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.42 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.43 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;

1.44 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg en voor dijkbebouwing: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gevallen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.45 permanente bewoning:

bewoning van een bouwwerk voor recreatieverblijf als hoofdverblijf;

1.46 praktijkruimte:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, (para)medisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;

1.47 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.48 theetuin:

het verlenen van diensten in de vorm van het openstellen van en/of rondleiden door privésiertuinen bij woningen met als nevenactiviteiten het verstrekken van dranken, de daarbij behorende versnaperingen en de verkoop van souvenirs, koffie-, thee- en tuinproducten;

1.49 voorgevelrooilijn:

de lijn die - evenwijdig aan de openbare weg - in het verlengde ligt van de voorgevel van het gebouw, dat het dichtst bij de weg is gelegen, gebouwen kleiner dan 6 m² niet meegerekend;

1.50 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.51 zorgvuldige landschappelijke inpassing:

een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande danwel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden:

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 de bouwhoogte van een antenne-installatie:

tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; indien de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne, met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antenne-installatie;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil;

2.4 de bouwhoogte van een gebouw:

tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van antenne-installaties, schoorstenen en andere ondergeschikte bouwdelen, en het peil;

2.5 de bouwhoogte van een ondergrondse ruimte:

de ruimte tussen de vloer van de ondergrondse ruimte en de bovenzijde van de begane grondvloer;

2.6 de goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de inhoud van een gebouw:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken en dakkapellen, met dien verstande dat bij dijkbebouwing tevens de ruimten onder de begane grondvloer worden meegerekend bij het bepalen van de inhoudsmaat van een woning;

2.8 de oppervlakte van een gebouw:

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

De in dit plan gegeven regels omtrent plaatsing, afstanden en maten van bouwwerken, zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels, luifels, schoorstenen, lichtkoepels, emissiekanalen luchtwassers en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in woningen, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 1 per bestemmingsvlak;
  • b. agrarische activiteiten bij wijze van hobby;
  • c. één paardenbak per woning;
  • d. nevenactiviteiten, met dien verstande dat uitsluitend de navolgende nevenactiviteit is toegestaan:
    • 1. kleinschalige horeca ten dienste van extensieve dagrecreatie, zoals een theetuin of proeverij van streekproducten tot een maximale oppervlakte van 100 m2, zowel binnen als buiten de toegestane bebouwing;
  • e. geluidwerende voorzieningen.

met daarbij behorende:

  • f. tuinen, erven en verhardingen;
  • g. toegangswegen, -paden en overig verblijfsgebied;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van de woning tot de dichtsbij gelegen openbare weg mag niet minder bedragen dan de bestaande afstand;
  • b. bijgebouwen, overkappingen en aanbouwen aan de woning dienen op een afstand van ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
  • c. de afstand van woningen exclusief aanbouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' deze afstand geldt voor de niet aaneengebouwde gedeelten van de woningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' is het bouwen van gebouwen niet toegestaan, tenzij voldaan wordt aan de voorwaarden opgenomen in artikel 4.3, respectievelijk artikel 10.1.2;
  • e. voor de maatvoering van de woning, inclusief aanbouwen, geldt dat:
    • 1. de inhoud niet meer mag bedragen dan 750 m3;
    • 2. de goot- en de bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 6 m en 11 m;
    • 3. de goothoogte van aanbouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van de woning vermeerderd met 0,35 m;
    • 4. de bouwhoogte van aanbouwen niet meer mag bedragen dan 1,5 maal de hoogte van de begane grondlaag van de woning;
  • f. voor de maatvoering van bijgebouwen en overkappingen bij de woning geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2 per woning;
    • 2. de goot- en de bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m.
  • g. de gevel aan de zijde van de Driehoefijzersstraat dient als dove gevel te worden uitgevoerd uitgevoerd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein en erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' is het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet toegestaan, tenzij voldaan wordt aan de voorwaarden opgenomen in artikel 4.3, respectievelijk artikel 10.1.2;
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Vergroten van de oppervlakte van bijgebouwen en de inhoudsmaat van woningen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 sublid 3.2.1 ten behoeve van de toegestane bebouwde oppervlakte van bijgebouwen te vergroten met een aantal vierkante meter en ten behoeve van het vergroten van de inhoud van een woning, mits overtollige bebouwing wordt gesloopt. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:

  • a. ten behoeve van het vergroten van de toegestane bebouwde oppervlakte van bijgebouwen geldt dat de bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen mag worden vermeerderd met een sloop-bonus percentage van 50% (indien 100 m2 wordt gesloopt mag 50 m2 worden teruggebouwd), mits de totale bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen niet meer bedraagt dan 200 m2;
  • b. ten behoeve van het vergroten van de inhoud van een woning gelden de volgende regels:
    • 1. per 1 m3 vergroting van de woning boven de maximaal toegestane inhoud als opgenomen in lid 3.2 sublid 3.2.1, dient telkens 10 m2 aan legaal opgerichte bebouwing te worden gesloopt;
    • 2. de inhoud van de woning mag niet meer dan 1.000 m3 bedragen;
  • c. het surplus (alle aanwezige bebouwing boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 100 m2) moet in één keer worden gesloopt, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, en deze sloop moet als voorwaarde aan de omgevingsvergunning worden verbonden;
  • d. uitsluitend de sloop van legaal gebouwde gebouwen komen in aanmerking voor deze sloopbonusregeling;
  • e. de sloopbonusregeling als bedoeld onder c is niet van toepassing indien:
    • 1. op deze locatie sloop van de bebouwing al heeft plaatsgevonden;
    • 2. sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling;
    • 3. sloopsubsidie is verkregen op basis van de Regeling beëindiging veehouderijtakken;
    • 4. of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
  • f. de gesloopte oppervlakte mag slechts éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;
  • g. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • h. er is aangetoond dat binnen een jaar na realisatie van de bebouwing sprake zal zijn van een goede landschappelijke inpassing alsmede de instandhouding daarvan, welke tenminste 10% van de omvang van het bestemmingsvlak omvat en welke is gelegen binnen het bestemmingsvlak dan wel dat er sprake is van een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsontwikkelingsplan welke voldoet aan de ontwerprichtlijnen uit het Landschapskwaliteitsplan;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
3.3.2 Afstand woning tot de openbare weg

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 sublid 3.2.1 ten behoeve van het verkleinen van de bestaande afstand van woning tot de dichtsbij gelegen openbare weg, met dien verstande dat uit akoestisch onderzoek is gebleken dat op de nieuwe locatie van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat, waaronder in elk geval wordt verstaan dat dient te worden voldaan aan de wettelijke eisen ten aanzien van de milieuaspecten geluidhinder en luchtkwaliteit.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Specifieke gebruiksregel dove gevel

De gronden met de bestemming 'Wonen' mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving indien:

  • a. de westelijke gevel van het gebouw is voorzien van een dove gevel en de dove gevel in stand wordt gehouden, en
  • b. de westeljke gevel in noordelijke en zuidelijke richting met respectievelijk 1,3 en 1,6 meter en een hoogte van 3 meter wordt doorgetrokken en in stand gehouden, waarbijt de massa van het materiaal van de doorgetrokken gevel ten minste 10 kg/m2 moet bedragen.

3.4.2 Specifieke gebruiksregel driftreducerende haag

De woning mag pas in gebruik genomen worden als ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - haag' wordt voldaan aan de volgende inrichtingseis:

  • de aanleg en instandhouding van een in de winter groenblijvende haag, van tenminste 2 m hoog gemeten ten opzichte van het peil ter plaatse en 0,8 m breed.

Artikel 4 Leiding - Olie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Olie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van:

  • a. een ondergrondse leiding voor het transport van aardolieproducten (vloeibare koolwaterstoffen) met een diameter van ten hoogste 8 inch en een druk van ten hoogste 85 bar;
  • b. een ondergrondse leiding met een diameter van ten hoogste 24 inch en een druk van ten hoogste 62 bar voor het transport van olieproducten;
  • c. een ondergrondse leiding met een diameter van ten hoogste 36 inch en een druk van ten hoogste 43 bar voor het transport van ruwe olie;

met daarbij behorende voorzieningen, zoals afsluiters en meet- en regelkasten.

De bestemming 'Leiding - Olie' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder b voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) mits de belangen van de leiding niet worden geschaad. Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Olie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen en egaliseren, bodem verlagen, afgraven, ontginnen of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, het aanleggen van drainage en het verrichten van graaf- en grondwerkzaamheden, dieper dan 0,30 meter;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem en het verrichten van heiwerkzaamheden;
  • e. het aanbrengen, vellen of rooien van bomen en diepwortelende beplantingen;
  • f. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties, apparatuur of objecten zoals lichtmasten, wegwijzers, informatiepanelen en ander straatmeubilair;
  • g. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • h. het tijdelijk of permanent opslaan van goederen.
4.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 4.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • e. die gericht zijn op het verwijderen van diepwortelende beplantingen en bomen door of namens de leidingbeheerder van de in lid 4.1 bedoelde leiding.
4.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 4.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.

4.4.4 Adviesprocedure

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, moet door de aanvrager een archeologisch onderzoeksrapport worden overgelegd waarin is aangetoond dat:

  • a. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of;
  • b. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad of vernield, of;
  • c. in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
5.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 5.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing, verandering of vergroting van bestaande bebouwing, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm over een oppervlakte groter dan 100 m²;
  • b. het bouwen van nieuwe bouwwerken, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm over een oppervlakte groter dan 100 m2;
  • c. een bouwwerk dat zonder verstoring, beschadiging of vernieling van archeologische waarden kan worden geplaatst;
  • d. gronden waarvan de aanvrager heeft aangetoond dat deze reeds zijn geroerd.
5.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 5.2.1 genoemde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend veldonderzoek;
  • c. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • d. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE) en uit te laten voeren conform artikel 25 van de Erfgoedverordening gemeente Moerdijk 2014 dan wel haar rechtsopvolger.
5.2.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen, en waterpartijen en het verwijderen van bestaande funderingen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur (woelen, diepploegen) en het aanbrengen van heipalen met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm;
  • b. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm;
  • c. het uitvoeren van overige grondbewerkingen met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm;
  • d. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm;
  • f. het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm.
5.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 5.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • e. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • f. plaatsvinden op gronden waarvan de aanvrager heeft aangetoond dat deze reeds zijn geroerd.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden die bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden die bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
    • 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
    • 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 7

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, moet door de aanvrager een archeologisch onderzoeksrapport worden overgelegd waarin is aangetoond dat:

  • a. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of;
  • b. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad of vernield, of;
  • c. in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
6.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 6.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing, verandering of vergroting van bestaande bebouwing, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 200 cm over een oppervlakte groter dan 250 m²;
  • b. het bouwen van nieuwe bouwwerken, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 200 cm over een oppervlakte groter dan 250 m2;
  • c. een bouwwerk dat zonder verstoring, beschadiging of vernieling van archeologische waarden kan worden geplaatst;
  • d. gronden waarvan de aanvrager heeft aangetoond dat deze reeds zijn geroerd.
6.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 6.2.1 genoemde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend veldonderzoek;
  • c. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • d. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE) en uit te laten voeren conform artikel 25 van de Erfgoedverordening gemeente Moerdijk 2014 dan wel haar rechtsopvolger.
6.2.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen, en waterpartijen en het verwijderen van bestaande funderingen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur (woelen, diepploegen) en het aanbrengen van heipalen met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 200 cm;
  • b. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 200 cm;
  • c. het uitvoeren van overige grondbewerkingen met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 200 cm;
  • d. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 200 cm;
  • f. het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 200 cm.
6.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • e. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • f. plaatsvinden op gronden waarvan de aanvrager heeft aangetoond dat deze reeds zijn geroerd.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als ‘Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden die bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als ‘Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden die bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
    • 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
    • 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bebouwingsoppervlakten

Een aangegeven bebouwingsoppervlakte geeft aan hoeveel van het bouwvlak van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen. Bij het ontbreken van een bebouwingoppervlakte mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.

8.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende regels:

  • a. het bouwen van ondergrondse bedrijfsruimten is niet toegestaan;
  • b. het bouwen van ondergrondse ruimten behorende bij en dienstbaar aan een (bedrijfs)woning is uitsluitend toelaatbaar voor zover binnen het desbetreffende bouwvlak of bestemmingsvlak een woning dan wel bedrijfswoning is toegestaan;
  • c. het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen dierverblijven is niet toegestaan;
  • d. voor het bouwen van ondergrondse ruimten behorende bij en dienstbaar aan een woning geldt het volgende:
    • 1. de bouwhoogte van een ondergrondse ruimte mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 2. ondergrondse ruimten zijn uitsluitend toelaatbaar onder de woning of onder de bijgebouwen behorende bij de woning.
8.3 Bruggen

Binnen het plangebied mogen bruggen worden gebouwd met een maximale breedte van 6 m, indien zulks plaatsvindt ter plaatse van:

  • a. fiets- en/of wandelpaden;
  • b. reeds aanwezige oeververbindingen (ter vervanging, herstel of verbetering).
8.4 Bouwhoogte antenne-installaties zonder apparatuurkast

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt ten aanzien van de bouwhoogte van antenneinstallaties ten behoeve van telecommunicatie zonder apparatuurkast het volgende:

  Maximale bouwhoogte  
vrijstaande antenne-installaties, niet zijnde schotelantennes   15 m  
antenne-installaties die op bouwwerken worden geplaatst, niet zijnde schotelantennes   5 m  
schotelantennes   3 m  
8.5 Bestaande maten
  • a. Indien afstanden op het tijdstip van inwerkingtreding dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge de bepalingen van dit plan is voorgeschreven, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bouwwerken die op een legale wijze tot stand zijn gekomen op het moment van inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge de bepalingen van dit plan is voorschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden, met dien verstande dat dit niet van toepassing is ingeval er bij de bestemming 'Wonen' reeds meer dan 100 m² aan bijgebouwen aanwezig is;
  • c. Ingeval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik
  • a. Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
    • 1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
    • 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
    • 3. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen en (zee)containers;
    • 4. voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
    • 5. als plaats voor het (laten) landen of opstijgen van ultralight-vliegtuigen;
    • 6. voor groeps- en natuurkamperen;
    • 7. als ligplaats voor woonschepen;
    • 8. als seksinrichtingen;
    • 9. voor de productie, opslag, stalling en dumping van:
      • een verboden middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet;
      • grondstoffen ten behoeve van en afvalstoffen afkomstig uit het productieproces van de onder de eerste bullet genoemde verboden middelen;
  • b. Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval verstaan gebouwen en bouwwerken, geen bouwen zijnde, te gebruiken of te laten gebruiken voor:
    • 1. seksinrichtingen;
    • 2. speelautomatenhallen;
    • 3. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet;
    • 4. voor de productie, opslag, stalling en dumping van:
      • een verboden middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet;
      • grondstoffen ten behoeve van en afvalstoffen afkomstig uit het productieproces van de onder de eerste bullet genoemde verboden middelen;
    • 5. opslagplaats voor meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
    • 6. permanente bewoning, met uitzondering van woningen en bedrijfswoningen. Permanente bewoning van bijgebouwen behorende bij een woning of bedrijfswoning is evenmin toegestaan;
  • c. Onder strijdig gebruik als bedoeld in onder a wordt niet verstaan:
    • 1. vormen van gebruik als bedoeld in onder a, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de betrokken grond ingevolge de bestemming(en), de daarbij behorende bestemmingsomschrijving(en) en/of de overige bepalingen mag worden gebruikt, mits de gronden zijn gelegen ter plaatse van het bestemmingsvlak;
    • 2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de betrokken bestemming(en);
    • 3. de stalling van ten hoogste één toercaravan of boot bij een woning of bedrijfswoning;
    • 4. het gebruik als ligplaats voor vaartuigen voor de duur van ten hoogste 24 uur;
    • 5. het gebruik als ligplaats voor vaartuigen voor de duur van meer dan 24 uur indien ter plaatse een steiger aanwezig is;
  • d. Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval verstaan de gronden welke niet zijn gelegen ter plaatse van het bouwvlak te gebruiken of te laten gebruiken voor:
    • 1. opslag van hooi, mest en kuilvoer.
9.2 Parkeren

Bij het wijzigen van het bestaande gebruik op grond van de in hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen geldt dat:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken uitsluitend gewijzigd kan worden indien op het bijbehorend bouwperceel of in de directe omgeving daarvan in voldoende parkeergelegenheid is voorzien, zoals blijkt uit Parkeerbeleid Moerdijk welke is vastgesteld op 8 oktober 2015 door de gemeenteraad van de gemeente Moerdijk of haar rechtsopvolger, en deze parkeergelegenheid als zodanig in stand wordt gehouden;
  • b. bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, zoals blijkt uit Parkeerbeleid Moerdijk welke is vastgesteld op 8 oktober 2015 door de gemeenteraad van de gemeente Moerdijk of haar rechtsopvolger;
  • c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse;

het bepaalde onder sub a en b geldt niet voor het vergunde bestaande gebruik van gronden en bouwwerken op het moment van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

9.3 Aan-huis-verbonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en internetwinkels

Het gebruik van gedeelten van woningen en de daarbij behorende bijgebouwen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en internetwinkels is toegestaan, mits:

  • a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  • b. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte, de bedrijfsmatige activiteit of de internetwinkel ten hoogste 60 m² bedraagt;
  • c. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • d. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • e. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.
9.4 Bed and breakfast
  • a. Bed and breakfast is toegestaan in een (bedrijfs)woning of bijgebouw behorende bij de (bedrijfs)woning, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. de eigenaar van de bed and breakfast is zelf woonachtig in de (bedrijfs)woning;
    • 2. maximaal 40% van het totale vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning mag worden gebruikt voor de bed and breakfast tot een maximum van 60 m2 (gemeenschappelijke ruimtes buiten beschouwing gelaten);
    • 3. het aantal slaapplaatsen mag niet meer bedragen dan 4;
    • 4. een zelfstandige kookgelegenheid voor de gasten is niet toegestaan;
    • 5. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a ten behoeve van het vergroten van de omvang van de bed and breakfast, mits:
    • 1. de eigenaar van de bed and breakfast zelf woonachtig is in de (bedrijfs)woning;
    • 2. maximaal 40% van het totale vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning en de bijbehorende bijgebouwen wordt gebruikt voor de bed and breakfast tot een maximum van 100 m2 (gemeenschappelijke ruimtes buiten beschouwing gelaten);
    • 3. het aantal slaapplaatsen niet meer bedraagt dan 10;
    • 4. een zelfstandige kookgelegenheid voor de gasten niet is toegestaan;
    • 5. parkeren op eigen terrein plaats vindt;
    • 6. de voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneert als een zelfstandige woning;
    • 7. de bed and breakfast geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert;
    • 8. de bed and breakfast geen afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden van de omliggende functies.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 veiligheidszone - leiding
10.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - leiding’ mogen geen beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten worden gebouwd.

10.1.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 10.1.1 indien:

  • a. uit onderzoek blijkt dat de externe veiligheidsrisico's als gevolg van het transport van de gevaarlijke stoffen aanvaardbaar worden geacht;
  • b. maatregelen worden uitgevoerd in de gebouwen dan wel de omgeving om de effecten als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen terug te dringen;
  • c. de leidingbeheerder een positief advies over de afwijking bij een omgevingsvergunning heeft gegeven.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemene afwijkingsregels
  • a. Tenzij dit plan elders al over afwijkingen bij een omgevingsvergunning voor overschrijding van maatvoering beschikt, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bepalingen in het plan voor:
    • 1. overschrijding van – voor bouwen geldende – afstands-, oppervlakte-, inhouds- en hoogtematen met ten hoogste 15%;
    • 2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. De afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld onder a, wordt niet verleend indien daardoor onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
11.2 Bouwwerken ten behoeve van duurzame energie opwekking

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van duurzame energie opwekking met een maximale bouwhoogte van 15 m, met dien verstande dat:

  • a. de bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet voor de voorgevelrooilijn van (bedrijfs)woningen mogen worden gerealiseerd;
  • b. de gebruikssituatie op de aangrenzende gronden niet onevenredig mag worden aangetast;
  • c. er een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het verlenen van de omgevingsvergunning;
  • d. de bouwwerken, geen gebouwen zijnde passen binnen de ontwerprichtlijnen uit het Landschapskwaliteitsplan.
11.3 Inwoning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels ten behoeve van het vergroten van de inhoud van een (bedrijfs)woning inclusief aanbouwen, tot maximaal 850 m³, mits:

  • a. dit ten behoeve van inwoning noodzakelijk wordt geacht;
  • b. wordt voorzien in een goede landschappelijk inpassing overeenkomstig een landschappelijk inpassingsplan.
11.4 Logies en kamerverhuur

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels ten behoeve van de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur) of tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoensarbeiders in een (bedrijfs)woning, met dien verstande dat:

  • a. parkeren op eigen terrein plaats vindt;
  • b. er geen afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de omliggende functies.
11.5 Steigers

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels ten behoeve van het bouwen van openbare steigers, met dien verstande dat:

  • a. de aanwezige landschapswaarden niet in onevenredige mate mogen worden geschaad;
  • b. de steiger evenwijdig aan de oever wordt gebouwd;
  • c. de lengte en breedte van een steiger niet meer bedraagt dan respectievelijk 10 m en 1,2 m;
  • d. de bouwhoogte van de steiger niet meer bedraagt dan peil;
  • e. de steiger de oeverlijn met niet meer dan 0,5 m mag overschrijden.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.

12.2 Wijzigen naar bestemming 'Natuur'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Natuur', met dien verstande dat het wijzigen uitsluitend mag geschieden ten aanzien van gronden waarvoor geldt dat:

  • a. het terrein is verworven voor de inrichting als natuurgebied, dan wel dat de eigenaar en gebruiker schriftelijk hebben ingestemd met de natuurontwikkeling;
  • b. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • c. de wijziging niet leidt tot negatieve effecten op de waterhuishouding.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Werking wettelijke regels

De wettelijke regelingen en verordeningen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan of diens rechtsopvolger.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in lid 14.1 onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in lid 14.1 onder a, is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in lid 14.2 onder a, is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 'Driehoefijzersstraat 31'.