direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Standdaarbuiten, Vlietweg 4a
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1709.BGVlietweg4aSB-OV30

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1. Aanleiding voor het project

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing betreft een afwijking van de regels uit het bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk" van gemeente Moerdijk ten behoeve van het omschakelen van de voormalige agrarische bedrijfslocatie aan de Vlietweg 4a te Standdaarbuiten naar een volwaardig agrarisch bedrijf ten behoeve van de teelt van eetbare paddenstoelen.

In het hoofdstuk "Projectbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.

De initiatiefnemer heeft de locatie aangekocht om er een bedrijf voor de teelt van eetbare paddenstoelen te vestigen. Een kwekerij voor eetbare paddenstoelen wordt vanuit het geldende bestemmingsplan echter gezien als een intensieve kwekerij. Een intensieve kwekerij is uitsluitend mogelijk op een locatie die is voorzien van de aanduiding 'intensieve kwekerij'. De locatie betreft echter een voormalig agrarisch bedrijf waaraan deze aanduiding niet is toegekend. Het uitvoeren van een intensieve kwekerij ter plaatse is dus vanuit het geldende bestemmingsplan niet rechtstreeks mogelijk.

Daarnaast is de huidige aanwezige bedrijfswoning sterk verouderd. De initiatiefnemer zal deze gaan bewonen, maar voordat dit goed kan dient de bedrijfswoning te worden verbouwd en opgeknapt. De woning, welke nu behoort bij de voormalige agrarische bedrijfsbestemming, zal worden gebruikt als bedrijfswoning. Dit past niet binnen de huidige bestemming. Daarnaast dient het asbesthoudende dak van de huidige loods te worden vervangen, waarbij gerbuik wordt gemaakt van asbestvrije materialen.

Tevens wordt een tweede dam aangelegd ten behoeve van een nieuwe inrit op het bedrijf. Deze nieuwe inrit bevordert de routing van het bedrijf en verbetert de verkeersveiligheid.

Alle stukken (onder andere tekeningen) die op deze activiteiten van toepassing zijn, zijn samen in één aanvraag in Omgevingsloket Online (OLO) ingediend, maar zijn niet meer als aparte bijlagen toegevoegd aan de aanvraag.

Er zijn twee ontwikkelplannen aan de orde, namelijk de uitbreiding van de kwekerij aan de Vlietweg 4b en de herontwikkeling van de voormalige kwekerij aan de Vlietweg 4a. De nieuwbouw aan de Vlietweg 4b betreft een moderne goed geoutilleerde kwekerij die is gericht op de meer grootschalige productie van champignons. De bedrijfsvoering aan de Vlietweg 4a vindt plaats in een oudere veel eenvoudiger uitgevoerde kwekerij waarin met name klimaatbeheersing en teeltomstandigheden van een lager niveau zullen zijn. De faciliteiten aan de Vlietweg 4A zijn wel geschikt te maken voor teelten zoals shiitake en oesterzwammen, maar deze lenen zich nauwelijks tot niet voor een moderne teelt van champignons. De schaalgrootte van de nieuwbouw aan de Vlietweg 4b leent zich daarentegen niet voor relatief kleinschalige teelten. Dergelijke teelten passen veel beter in de kleinere cellen aan de Vlietweg 4a. Gezien de initiatiefnemer wil investeren in kleinschalige teelt is de locatie aan de Vlietweg 4b hier niet voor geschikt. Derhalve is het noodzakelijk de locatie aan de Vlietweg 4a om te schakelen. Daarnaast zullen beide bedrijven apart van elkaar opereren. Wel zal sprake zijn van een nauwe samenwerking tussen de twee bedrijven, maar geen van beiden zal hiervan afhankelijk zijn. De samenwerking is echter voor beide bedrijven lonend.

De ontwikkeling is niet in overeenstemming met de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan, maar kan mogelijk worden gemaakt met een omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken van de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de ontwikkeling, mits goed onderbouwd. Middels voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en dat geen sprake zal zijn van onevenredige bezwaren op het ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.

1.2. Projectlocatie

De projectlocatie is gelegen aan de Vlietweg 4a te Standdaarbuiten en ligt aan de noordoost kant van Standdaarbuiten in het landelijk gebied van gemeente Moerdijk. De locatie is gelegen nabij de Rijkswegen A59 en A17. De locatie is kadastraal bekend onder Standdaarbuiten, sectie F, nummer 289. In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BGVlietweg4aSB-OV30_0001.png"
Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.

1.3. Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk" van de gemeente Moerdijk, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 1 maart 2018, onverkort van toepassing.

Zoals te zien in de volgende figuur is ter plaatse de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' toegekend. Tevens zijn ter plaatse de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' en 'bouwstede' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BGVlietweg4aSB-OV30_0002.png"
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Ter plaatse is sprake van het vestigen van een agrarisch bedrijf ten behoeve van de teelt van eetbare paddenstoelen. Een dergelijke bedrijfsvoering is vanuit de begripsbepalingen uit het geldende bestemmingsplan, zoals is opgenomen in artikel 1.9 onder g, aan te merken als een intensieve kwekerij.

De ontwikkeling is in strijd met het bepaalde in het geldende bestemmingsplan op de volgende punten:

  • Vanuit artikel 3.1, onder e is een intensieve kwekerij alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve kwekerij'. Deze aanduiding is op de locatie niet toegekend, waarmee het uitvoeren van een intensieve kwekerij ter plaatse niet rechtstreeks mogelijk is.
  • De huidige bedrijfswoning is verouderd en zal worden verbouwd. Daarnaast zal de bestaande loods worden gerenoveerd, waarbij het dak wordt vervangen door asbestvrije materialen. Vanuit artikel 3.2.1, onder f mag de bebouwing op een locatie met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' niet zomaar worden verbouwd, waarmee de verbouw en renovatie van de bebouwing niet rechtstreeks mogelijk is.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken zal op de hiervoor genoemde punten een omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken van de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan worden aangevraagd conform artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Voorliggend document dient als ruimtelijke onderbouwing welke dient te worden overlegd bij de aanvraag omgevingsvergunning.

1.4. Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van het project.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin wordt het project getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het project aan de aspecten milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, indien van toepassing, uitgevoerde aanvullende onderzoeken beschreven.
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het project. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project getoetst en wordt kort ingegaan op het aspect handhaving.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1. Huidige situatie

2.1.1 Gebiedsprofiel

De locatie is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Moerdijk.

De omgeving van de locatie bestaat voornamelijk uit een agrarisch gebied, ingesloten door de Rijkswegen A17 en A59. De verkavelingsstructuur betreft een strokenverkaveling met een relatief kleinschalige opzet. De onderlinge kavels worden gescheiden door kavelsloten en/of lijnen in het landschap.

In de nabije omgeving van de locatie zijn enkele agrarische bedrijven, een niet-agrarisch bedrijf en een burgerwoning gelegen. Op ongeveer een kilometer van de locatie is een bebouwingslint met enkele burgerwoningen en niet-agrarische bedrijven gelegen .

2.1.2 Ruimtelijke structuur

Op de locatie is momenteel een voormalig agrarisch bedrijf gevestigd. Er worden ter plaatse geen agrarische activiteiten meer uitgevoerd.

Ter plaatse is een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de daaraan gebouwde bijgebouwen en een (voormalig) agrarisch bedrijfsgebouw aanwezig.

Aan de locatie is een agrarische bouwstede toegekend. In de volgende figuur is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BGVlietweg4aSB-OV30_0003.png"

Luchtfoto huidige situatie ter plaatse.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

2.2. Gewenste situatie

2.2.1 Ruimtelijke structuur

De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse een agrarisch bedrijf ten behoeve van de teelt van eetbare paddenstoelen uit te voeren. Een dergelijke bedrijfsvoering is vanuit het geldende bestemmingsplan aan te merken als een intensieve kwekerij.

Bij de vestiging en uitvoering van het bedrijf zal gebruik worden gemaakt van de bestaande bedrijfsbebouwing. Er zal geen sprake zijn van sloop en/of nieuwbouw. Intern zullen mogelijk enkele verbouwingen plaatsvinden aan de bebouwing om deze geschikt te maken voor de gewenste bedrijfsvoering. Echter zullen daarbij de draagconstructie en/of de gevels niet worden gewijzigd.

De activiteiten zullen geheel binnen de mogelijkheden van de huidige bouwstede plaatsvinden. Uitbreiding van de mogelijkheden van de bouwstede is daarmee niet noodzakelijk.

Het bedrijf zal als zelfstandig bedrijf worden uitgevoerd. Wel zal er een uitgebreide samenwerking plaatsvinden met het bedrijf aan de Vlietweg 4b. Het bedrijf aan de Vlietweg 4a zal geteelde producten gaan leveren aan het bedrijf aan de Vlietweg 4b. Het bedrijf aan de Vlietweg 4b neemt dit vervolgens mee in de afzet. De beide bedrijven kunnen ook los van elkaar opereren, maar voor beide bedrijven is het lonend om samen te werken.

De huidige bedrijfswoning op de locatie zal worden bewoond door de initiatiefnemer en zal als bedrijfswoning bij de kwekerij in gebruik worden genomen. Omdat deze sterk verouderd is zal deze echter worden verbouwd en worden opgeknapt. Voor de gewenste nieuwe situatie met betrekking tot de woning wordt verwezen naar bijlage 1 van deze onderbouwing. Daarnaast zal de bestaande loods worden opgeknapt en zal het dak daarvan worden vervangen door asbestvrije materialen.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is advies ingewonnen bij de Stichting Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB). Zij hebben positief geadviseerd met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling. Het advies van de AAB is als bijlage 2 bij deze onderbouwing opgenomen.

Ten slotte zal de locatie worden voorzien van een tweede inrit. Dit bevordert de routing van het bedrijf en verbetert de verkeersveiligheid.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste.

Om te onderzoeken of de ontwikkeling mogelijk kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is door een landschapsdeskundige een tekening opgesteld waarop is aangegeven hoe de ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast. Deze tekening is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BGVlietweg4aSB-OV30_0004.png"

Tekening landschappelijke inpassing.
Bron: DLV Advies.

Deze tekening maakt onderdeel uit van een landschappelijk inrichtingsplan dat ten behoeve van de ontwikkeling is opgesteld. In dit landschappelijk inrichtingsplan is opgenomen op welke manier de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en welke soorten beplanting daarvoor worden toegepast. Voor het gehele landschappelijk inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 3 van deze onderbouwing.

Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1. Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.

Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven.

Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de projectlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Bij de ontwikkeling is, op basis van deze definitie, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet vereist.

3.2. Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Op 14 december 2018 heeft de provincie Noord-Brabant de Omgevingsvisie Noord-Brabant "De kwaliteit van Brabant" vastgesteld. De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Met de omgevingsvisie wil de provincie vast aansluiten bij en gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet. Samen met andere overheden, initiatiefnemers en andere betrokken partijen wordt actief gezocht naar praktijken waarin deze nieuwe manier van werken centraal staat.

De ontwerp Omgevingsvisie gaat over twee vragen:

  • Hoe moet de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit zien?
  • Wat moet in 2030 voor elkaar zijn om dat toekomstperspectief te verwezenlijken?

De doelstelling die Noord-Brabant heeft voor 2050 is dat zij in dat jaar welvarend, verbonden en klimaatproof zijn.

De welvaart wil de provincie bereiken door te investeren in een gezonde en sterke concurrentiepositie door het goede vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers, maar ook door de voortrekkersrol in de transitie naar een innovatieve en duurzame economie. De provincie ziet welvaart niet alleen als economische bestaanszekerheid, maar ook als geluk, gezondheid en veiligheid van mensen. In dat kader stelt de provincie dat in 2050 bestaande problemen in de fysieke leefomgeving zijn opgelost en dat het robuuste natuurnetwerk uitstekend functioneert.

Dankzij investeringen in natuur, verdrogingsbestrijding, bodem, waterkwaliteit, een groene (natuurrijke) inrichting van woon- en werkgebieden en het terugdringen van emissies uit landbouw en industrie wil de provincie zowel de menselijke leefomgeving als die voor flora en fauna verbeteren. Dit leidt tot een goed welbevinden en een grote soortenrijkdom.

Voor wat betreft de verbondenheid is het streven van de provincie dat Brabant de centrale ligging uitstekend weet te benutten door goede verbindingen op zowel fysiek als op sociaal-maatschappelijk (digitaal) gebied. Daarbij is een van de doelen dat de logistieke bedrijvigheid nog steeds een topsector is, maar dan op een schonere en slimmere manier.

Daarnaast bieden nog zichtbare historische waarden, erfgoed en landschappelijke verscheidenheid een verbinding met het verleden. Deze elementen dienen te blijven behouden voor een aantrekkelijke omgeving als uitloopgebied voor de inwoners van steden en dorpen en voor recreatie.

Met betrekking tot het streven klimaatproof te zijn wil de provincie in 2050 geheel energieneutraal zijn. Dit willen zij bereiken door alleen nog duurzame energie te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verdere klimaatverandering tegengaan door de uitstoot van koolstofdioxide en de uitstoot van methaan uit de landbouw fors terug te dringen.

Daarnaast wil de provincie goed om kunnen gaan met de klimaatverandering en de effecten daarvan. Hierbij staat duurzaam, gezond en klimaatbestendigd bouwen centraal. Daarnaast dient voldoende ruimte beschikbaar te zijn om water op te vangen en vast te houden in tijden van droogte en om wateroverlast te voorkomen.

Op basis van deze doelstellingen heeft de provincie vier hoofdopgaven geformuleerd:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie;
  • Werken aan een klimaatproof Brabant;
  • Werken aan de slimme netwerkstad;
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Deze opgaven worden niet los van elkaar gezien, maar zijn vanuit de basis met elkaar verbonden. Hierbij wordt gekeken vanuit een gebiedspecifieke benadering om de kansen en bedreigingen van de opgaven te benoemen en rekening te houden met de kansen vanuit andere hoofdopgaven.

Voor omschakeling van een voormalig agrarisch bedrijf naar een agrarisch bedrijf voor de teelt van eetbare paddenstoelen zijn geen specifieke beleidsuitgangspunten opgenomen. Wel is het van belang dat op een duurzame en klimaatbestendigde wijze wordt gebouwd.

In overleg met de gemeente zal worden gekeken naar de mogelijkheden voor verdere verduurzaming door bijvoorbeeld het onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor het opwekken van duurzame energie en/of het verder terugdringen van het energieverbruik.

Gezien het voorgaande past de ontwikkeling binnen de doelstellingen zoals zijn verwoord in de Omgevingsvisie Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 25 oktober 2019 heeft de provincie Noord-Brabant de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De omgevingsverordening bevat een vertaling van het ruimtelijke beleidskader uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant naar concrete regels, waarmee de ruimtelijke beleidsvisie van de provincie juridisch is verankerd.

Vanuit de verordening is de locatie gelegen in het (gemengd) landelijk gebied.

Bij de ontwikkeling wordt een voormalige agrarische bedrijfslocatie omgeschakeld naar een agrarisch bedrijf ten behoeve van de teelt van eetbare paddenstoelen. Vanuit de verordening zijn agrarische bedrijven onder te verdelen in vier verschillende categorieën, namelijk veehouderijen, glastuinbouwbedrijven, (vollegronds)teeltbedrijven en overige agrarische bedrijven. Bij de ontwikkeling is geen sprake van een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf en/of een vollegrondsteeltbedrijf. Er is daarmee sprake van een overig agrarisch bedrijf.

Voor de vestiging en/of de ontwikkeling van een overig agrarisch bedrijf in het (gemengd) landelijk gebeid gelden vanuit artikel 3.58 van de verordening specifieke voorwaarden. Deze luiden als volgt:

" Artikel 3.58 overig-agrarisch bedrijf in gemengd landelijk gebied

Een bestemmingsplan van toepassing op Gemengd landelijk gebied kan voorzien in uitbreiding van, vestiging van of omschakeling naar een overig-agrarisch bedrijf tot een omvang van ten hoogste 1,5 hectare bouwperceel, als de toelichting een verantwoording bevat dat de ontwikkeling noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering."

De vestiging van een overig agrarisch bedrijf in het gemengd landelijk gebied is mogelijk tot een omvang van maximaal 1,5 hectare, mits de vestiging noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.

De initiatiefnemer heeft de locatie aangekocht om een bedrijf voor de teelt van eetbare paddenstoelen op te richten. Omdat de sector het momenteel zwaar heeft en steeds meer investeringen moet doen om aan alle eisen en regelgeving te voldoen is voldoende ruimte voor de bedrijfsvoering noodzakelijk om te kunnen blijven bestaan als een duurzaam en volwaardig bedrijf met voldoende toekomstperspectief. Tevens is een goede afnemer op korte afstand van groot belang.

De initiatiefnemer heeft de locatie nabij de Vlietweg 4b te Staddaarbuiten aangekocht, juist omdat de huidige kwekerij van eetbare paddenstoelen die aan de Vlietweg 4b is gevestigd een van de grootste afnemers zal zijn van de geteelde producten. Om de efficiëntie te optimaliseren is de locatie aan de Vlietweg 4a aangekocht om de transportlijnen met de locatie aan de Vlietweg 4b zo minimaal mogelijk te houden. Dit verhoogt de efficiëntie en voorkomt overlast aan de omgeving.

Er is daarmee sprake van een noodzaak voor de ontwikkeling ten behoeve van een duurzame en volwaardige agrarische bedrijfsvoering.

De locatie is momenteel voorzien van een bouwstede. Bij de voorgenomen omschakeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de huidige bebouwing. Er is geen sprake van uitbreiding van de bebouwing. Het is daarmee niet noodzakelijk de bouwstede uit te breiden. Het huidige bestemmingsplan biedt ruimte aan een bouwstede van maximaal 1,5 hectare. Deze maximale oppervlakte wordt niet overschreden. Omdat aan de locatie, behalve het gebruik, niets wordt gewijzigd is geen sprake van een impact op het landschap. De teelt zal in geheel in de reeds aanwezige bebouwing plaatsvinden. Er is daarmee geen sprake van het gebruik van aanvullende omliggende landbouwgronden.

Aan de voorwaarden uit artikel 3.58 uit de verordening wordt daarmee voldaan.

Naast de specifieke voorwaarden voor het vestigen van een niet-agrarische ontwikkeling in het landelijk gebied gelden vanuit artikel 3.5 van de verordening algemene regels voor het behoud en de versterking van de omgevingskwaliteit. Hiervoor zijn de volgende regels opgenomen:

" Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Lid 1:

Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.

Lid 2:

Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  • c. meerwaardecreatie."

Voor elk van de afzonderlijk genoemde onderdelen voor een goede omgevingskwaliteit zijn vervolgens aanvullende bepalingen opgenomen.

Voor zorgvuldig ruimtegebruik gelden de volgende aanvullende bepalingen:

" Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1:

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

  • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
    • 1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
    • 2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
  • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Lid 2:

Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel."

Ad. 3.6, lid 1, sub a:

Er is geen sprake van nieuwvestiging. Er is bij de ontwikkeling sprake van een toedeling van een functie binnen het huidige ruimtebeslag.

Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.

Ad. 3.6, lid 1, sub b:

Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit is nader omschreven in de paragraaf "Ladder duurzame verstedelijking" (paragraaf 3.1.3).

Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.

Ad. 3.6, lid 1, sub c:

Alle aanwezige bebouwing is geconcentreerd binnen de bouwstede. Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bebouwing buiten de bouwstede.

Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.

Ad. 3.6, lid 2:

Er is bij de ontwikkeling sprake van een bestaand bouwperceel. Dit bouwperceel zal niet worden uitgebreid ten behoeve van de ontwikkeling.

Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.

Er is, zoals blijkt uit het voorgaande, met de ontwikkeling sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik.

Voor wat betreft de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering zijn in de verordening de volgende aanvullende voorwaarden opgenomen:

" Artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering

Lid 1:

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.

Lid 2:

De lagenbenadering omvat de effecten op:

  • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Lid 3:

Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid."

Zoals nader is aangetoond en omschreven in het hoofdstuk "Ruimtelijke- en milieuaspecten" (hoofdstuk 4) is met de ontwikkeling geen sprake van een mogelijke aantasting van de in het gebied (mogelijk) voorkomende waarden en/of functies. Er zal daarmee geen sprake zijn van mogelijke negatieve effecten op de genoemde lagen en/of kenmerken daarvan.

Voor wat betreft de meerwaardecreatie gelden vanuit de verordening de volgende aanvullende bepalingen:

" Artikel 3.8 meerwaardecreatie

Lid 1:

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:

  • a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
  • b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.

Lid 2:

De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie."

Met de ontwikkeling zal, zoals nader is omschreven in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2), worden voorzien in een goede bij het gebied passende landschappelijke inpassing. Hiertoe is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld waarin de landschappelijke inpassing nader is uitgewerkt en is onderbouwd. Het voorzien in een goede landschappelijke inpassing is opgenomen als een van de mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering van het landschap zoals zijn genoemd in artikel 3.9 van de verordening en is derhalve aan te merken als een vorm van meerwaardecreatie.

Bij de ontwikkeling zal daarmee worden voorzien in meerwaardecreatie.

Gezien bij de ontwikkeling sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik, geen sprake is van een mogelijke aantasting van de functies en waarden in de verschillende lagen en/of de kenmerken daarvan en sprake is van meerwaardecreatie wordt met de ontwikkeling voldaan aan de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit.

Gezien het voorgaande past de ontwikkeling binnen de regels zoals zijn opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.

3.3. Gemeentelijk beleid

3.3.1 Strategische Visie voor Moerdijk 2030

De gemeente Moerdijk wordt met een aantal ingrijpende ontwikkelingen geconfronteerd, zoals vergrijzing, ontgroening, de globalisering van de toeristisch-recreatieve en agrarische sector, schaalvergroting in de omgeving waarin de gemeente opereert en niet in de laatste plaats de voortgaande decentralisatie van rijksoverheidstaken. Deze en andere ontwikkelingen stellen de gemeente op korte en (middel)lange termijn voor grote opgaven.

De uitvoering van de visie en het beleid rondom die opgaven wordt voor de periode van 2009-2030 op robuuste wijze ingezet. Dit doet de gemeente door in een visie op de (middel) lange termijn - op strategisch niveau - richting te geven aan de ontwikkelingen in de samenleving en aan de eigen positie in de regio.

De strategische visie voor de gemeente Moerdijk heeft tot doel te komen tot een:

  • 1. ontwikkelingsrichting voor de lange termijn;
  • 2. kapstok en referentiekader voor integraal afgestemd gemeentelijk beleid;
  • 3. duidelijke missie die kan worden uitgedragen naar buurgemeenten, provincie en rijk.

De strategische visie maakt het mogelijk om op langere termijn een consistent beleid te voeren, en nieuwe ontwikkelingen snel te combineren met al ingeslagen richtingen, waarmee de gemeente Moerdijk een integraal beleid kan voeren en beter kan anticiperen op veranderingen in de maatschappij, wet of wensen.

Missie:

"Moerdijk is in 2030 een gemeente die, gelegen op de as Rotterdam-Antwerpen én als hoogwaardig logistiek centrum van West-Brabant, voor al haar inwoners een leefbare woonomgeving biedt met werkgelegenheid in de nabijheid. Een gemeente met rust, ruimte, recreatie en toeristische mogelijkheden in het westelijke deel en dynamiek, bedrijvigheid en bovenlokale voorzieningen, geconcentreerd in de kern Zevenbergen en het haven- en industrieterrein Moerdijk in het oostelijke deel van de gemeente.

Een gemeente waarin de kernen hun eigenheid bewaard hebben, maar ook duidelijk één gemeente vormen. Een gemeente met een sociaal gezicht, waar zorg en basisvoorzieningen dichtbij zijn en de menselijke maat geldt. Een gemeente die op een bewonersgerichte, innovatieve, efficiënte en effectieve wijze wordt bestuurd."

De missie geeft de strategische visie drie dimensies als uitgangspunt voor de discussie rond de verschillende thema's: samenleving, leefmilieu en economie. Dit wordt ook wel het 'Triple P' mechanisme genoemd (people, planet, profit) of de Telos-Driehoek. Het idee achter de 'Triple P' gedachte is dat het optimaliseren van de economische kracht, de (lokale) leefomgeving en de sociaalmaatschappelijke kant op termijn leidt tot een duurzame gemeente.

Vanuit deze gedachte is het gemeentelijke beleid in gebundeld en zijn er drie paraplunota's opgesteld. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Paraplunota's" (paragraaf 3.3.2) past de ontwikkeling binnen de uitgangspunten uit de paraplunota's van de gemeente Moerdijk. Hiermee past de ontwikkeling binnen de doelstellingen uit de Strategische Visie voor Moerdijk 2030.

3.3.2 Paraplunota's

De paraplunota's zijn bedoeld als kapstok voor alle gemeentelijke beleidsnotities. Ze zorgen ervoor dat er meer samenhang tussen beleid is en er minder beleidsplannen in algemene zin gemaakt worden. De gemeentelijke ambities en doelen staan centraal in de paraplunota's. Hieraan kan alle beleid en uitvoering verbonden worden. De uitvoeringsstrategie benoemt de hoofdrichting die wordt ingezet om de doelstellingen te realiseren.

Met de paraplunota's zet de gemeente nadrukkelijk in op een toekomst in het teken van duurzaamheid. De gemeente wil de mens centraal plaatsen als onderdeel van de samenleving. De samenleving is een samenspel van aspecten die de mens zelf betreffen, de leefomgeving en bedrijvigheid. De gemeente kiest daarom voor de 'definitie' die betrekking heeft op de 'duurzame samenleving' die uiteen valt in drie pijlers Maatschappij (people), Leefomgeving (planet) en Economisch-Klimaat (profit).

  • Paraplunota 'Maatschappij' richt zich op mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven. De manier waarop mensen met elkaar samenleven wordt beïnvloedt door de omgeving en andersom.
  • Paraplunota 'Leefomgeving' richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen bodem, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen.
  • Paraplunota 'Economisch Klimaat' richt zich op economie en bedrijvigheid. Economisch Klimaat is het 'klimaat' waarbinnen economische ontwikkeling plaatsvindt.
3.3.2.1 Paraplunota Maatschappij

De paraplunota Maatschappij richt zich op mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven. De manier waarop mensen met elkaar samenleven wordt beïnvloedt door de omgeving en andersom. Wanneer mensen kunnen samenleven in harmonie met hun omgeving hebben zij de mogelijkheid zich te ontwikkelen. 'Maatschappij' heeft betrekking op het sociale gezicht van de gemeente, waar ondersteuning en voorzieningen dichtbij zijn en de menselijke maat geldt.

In de paraplunota Maatschappij staan de volgende beleidsthema's centraal:

  • Wonen;
  • Gezondheid;
  • Woonomgeving;
  • Sociale structuur;
  • Ondersteuning.

Wonen:

Wonen is een basisbehoefte. Het is belangrijk dat mensen kunnen wonen in een passende woonruimte en in een prettige en veilige woonomgeving. De paraplunota Maatschappij gaat met name in op de kwaliteit van de (bestaande)woningvoorraad. Kwaliteitsaspecten waar de gemeente Moerdijk de komende jaren op inzet zijn levensloopbestendigheid, duurzaamheid en veiligheid. Het thema Wonen beschrijft welke inspanningen er nodig zijn om, samen met partners, een passende woning voor inwoners te kunnen bieden.

Ten aanzien van wonen heeft de gemeente de ambitie te voorzien in een passende woningvoorraad in zin van levensloopbestendig, duurzaam en veilig. Om dit te bereiken stelt de gemeente de volgende doelen:

  • 1. Inwoners nemen verantwoordelijkheid voor hun eigen woonsituatie;
  • 2. Ruimte geven voor maatwerk in de woningvoorraad;
  • 3. Passende huisvesting voor doelgroepen;
  • 4. Kwaliteitsimpuls bestaande woningvoorraad.

Bij de ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van nieuwe woningen en/of het aanpassen van de bestaande woningvoorraad. Het thema wonen is daarmee op de ontwikkeling niet van toepassing.

Gezondheid:

Een goede gezondheid draagt bij aan het welzijn van de inwoners. Het is een belangrijke voorwaarde om te kunnen deelnemen aan de samenleving en er bij te horen. De gemeente zet zich samen met haar partners in om de gezondheid van inwoners te beschermen, te bewaken en te bevorderen. Dit vergt een integrale aanpak omdat gezondheid wordt beïnvloed door verschillende factoren zoals de omgeving waar iemand woont, naar school gaat, sport, werkt etc.. Maatwerk is hierbij belangrijk omdat er gezondheidsverschillen tussen (groepen) inwoners bestaan. De inzet is gericht op preventie (voorkomen) en niet op genezen. Inwoners moeten goed geïnformeerd worden zodat er vertrouwen is in de gezondheidsbescherming. Door informatieverstrekking zijn zij op de hoogte van gezondheidsrisico's.

Door deze kennis en bewustwording zullen meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl. Gemeente Moerdijk heeft bij leefstijl en aanpakken gezondheidsproblemen een faciliterende en stimulerende (regie-)rol. Inwoners hebben een eigen verantwoordelijkheid om te kiezen voor een gezonde leefstijl. De gemeente is verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van betrouwbare (gezondheids-) informatie en zorgen voor gerichte voorlichting. Ten aanzien van gezondheid stelt de gemeente daarmee de volgende doelen:

  • 1. Inwoners beslissen zelf over leefstijl: kies gezond!;
  • 2. Gezondheidsproblemen die in toenemende mate bij inwoners voorkomen aanpakken;
  • 3. Inwoners kunnen vertrouwen op gezondheidsbescherming.

Bij de ontwikkeling is geen sprake van een initiatief dat een risico vormt voor de gezondheid van omwonenden. Daarnaast is, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Milieu" (paragraaf 4.1), ook geen sprake van een ontwikkeling die mogelijk kan leiden tot onevenredige milieuhinder. Er is daarmee geen sprake van een ontwikkeling die de bescherming, bewaking en bevordering van de gezondheid in de weg zal staan.

Woonomgeving: 

Voor de leefbaarheid is het nodig, dat mensen elkaar in een prettige en veilige (woon)omgeving kunnen ontmoeten. De woonomgeving kan worden onderverdeeld in drie elementen. Het gaat om activiteiten in sociaal-maatschappelijke voorzieningen zoals onderwijs, ontmoeting, sport en cultuur, de openbare ruimte met daarin monumenten, speelvoorzieningen en meubilair, groen, wegen en openbare verlichting en de bereikbaarheid van de voorzieningen en de woning. Hierbij staat centraal dat deze voorzieningen in een woonomgeving beschikbaar zijn op basis van behoefte en draagvlak en in de voorzieningen kwaliteit wordt geboden. Onder kwaliteit wordt verstaan aspecten zoals veilig, sociaal, heel, schoon en aantrekkelijk. Een openbare ruimte die kwalitatief goed op orde is, verleidt mensen tot ontmoeting en tot verantwoordelijkheid nemen voor de eigen omgeving. Een randvoorwaarde is dat de voorzieningen en de woning op een veilige manier bereikbaar zijn met diverse vervoersmiddelen. Dit is een gezamenlijke taak van de gemeente en de inwoners.

De gemeente wil de kernen leefbaar houden voor de inwoners door het op een efficiënte wijze behouden, versterken en veilig bereikbaar houden van de noodzakelijke voorzieningen in de woonomgeving. De voorzieningen zijn gebaseerd op kwaliteit en draagvlak en behoefte van de inwoners. Dit betekent maatwerk en ook dat er verschillen tussen kernen kunnen zijn. Inwoners zijn mede verantwoordelijk voor het in stand houden van de voorzieningen. Voorzieningen hebben pas bestaansrecht als er voldoende vraag (behoefte en draagvlak) en budget (en/of inzet) beschikbaar is. Het aanbod van bestaande voorzieningen dient beter afgestemd te worden op de vraag van inwoners en verenigingen. Onder invloed van demografische ontwikkelingen en noodzaak tot efficiënte inzet van middelen is het niet langer haalbaar om als gemeente alle huidige voorzieningen in de woonomgeving op het huidige niveau duurzaam in stand en beschikbaar te houden. De gemeente geeft ruimte aan inwoners om hierin hun verantwoordelijkheid te nemen en samen keuzes te maken. De rol van de gemeente wordt meer regisserend in plaats van alleen maar faciliterend. Hierbij stelt de gemeente de volgende doelen:

  • 1. Sociaal maatschappelijke voorzieningen dragen bij aan sociale structuur en ondersteuning dichtbij;
  • 2. Een kwalitatief goede openbare ruimte stimuleert tot ontmoeting en draagt bij aan de sociale structuur;
  • 3. Voorzieningen en de woning zijn goed bereikbaar.

De ontwikkeling vindt plaats in het landelijk gebied van de gemeente. Er is geen sprake van nieuwe voorzieningen ten behoeve van de inwoners van de gemeente. Wel wordt met de ontwikkeling bijgedragen aan de economie van het platteland. De ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een aan het buitengebied gerelateerd bedrijf dat in werkgelegenheid voorziet op het platteland. De ontwikkeling zal de ontwikkeling, bescherming en het behoud van voorzieningen in de woonomgeving daarmee niet in de weg staan.

Sociale structuur:

Met sociale structuur wordt de opbouw van de samenleving bedoeld. Deze opbouw bestaat uit individuen, groepen en organisaties. Een stevige sociale structuur is een basis voor levendige kernen. Er wordt gepraat, ideeën uitgewisseld en zo worden anderen geïnspireerd om ook iets voor een ander te doen. Mensen kijken verder dan hun eigen straatje en voelen het belang om zich in te zetten voor hun wijk of kern. De rol van professionele organisaties en overheid hierbij is bescheiden, er wordt geïnformeerd, aangemoedigd en gefaciliteerd.

Een goede sociale structuur is een basis voor levendige kernen en ondersteuning dichtbij. De ambitie van de gemeente is dat inwoners onderdeel zijn van een netwerk. En dat zij zich bewust zijn van hun eigen verantwoordelijkheid daarin. Hiertoe stelt de gemeente de volgende doelen:

  • 1. Inwoners hebben hart voor hun omgeving;
  • 2. Optimaal inzetten van de burgerkracht;
  • 3. Sport en cultuur dragen bij aan levendige kernen;
  • 4. Gebiedsplan is het instrument om de sociale structuur te versterken.

Bij de ontwikkeling is geen sprake van een ontwikkeling die een grote invloed zal hebben op de sociale structuur. De ontwikkeling vindt immers plaats in het buitengebied op een bestaand erf. Daarnaast heeft de initiatiefnemer de ontwikkelingsplannen met de omwonenden besproken, waarmee geen sprake is van het schaden van de verstandhouding tussen de initiatiefnemer en de omwonenden. Daarmee is geen sprake van aantasting van de sociale structuur.

Ondersteuning:

Het merendeel van de inwoners leert, werkt, woont en leeft met plezier en zonder problemen. Er zijn ook mensen waar dat niet altijd vanzelfsprekend is. Zij hebben een steuntje in de rug nodig. Vaak krijgen zij dat steuntje uit hun directe omgeving. De gemeente zet in op een sociale structuur waarin mensen voor elkaar zorgen en op een omgeving die dit mogelijk maakt. Niet voor iedereen is dit voldoende. Dan is professionele ondersteuning nodig met als doel om weer zelfstandig te leren, werken, wonen en leven. De gemeente is in vele gevallen wettelijk verantwoordelijk voor dit vangnet.

De gemeente stelt als ambitie dat ondersteuning voor behoevenden altijd dichtbij is. Hiertoe stellen zij de volgende doelen:

  • 1. Mensen benutten hun talenten, kracht en creativiteit om zelfstandig te zijn;
  • 2. Een samenleving waar iedereen een plek heeft;
  • 3. Zo vroeg mogelijk aan de slag met een ondersteuningsvraag.

Bij de ontwikkeling is geen sprake van een ontwikkeling die de ondersteuning vanuit de maatschappij en/of de overheid in de weg zal staan.

Gezien het voorgaande past de ontwikkeling binnen de uitgangspunten zoals nader zijn opgenomen in de paraplunota Maatschappij van de gemeente Moerdijk.

3.3.2.2 Paraplunota Leefomgeving

De Paraplunota Leefomgeving richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen ondergrond, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen. Verder gaat het in de nota over de inrichting en het beheer van de openbare ruimte en het effectief ruimtegebruik.

In de paraplunota Leefomgeving staan de volgende beleidsthema's centraal:

  • Rijke ondergrond;
  • Helder water;
  • Schone lucht;
  • Behoud grondstoffen voor toekomstige generaties;
  • Gevarieerde natuur.

Rijke ondergrond:

Ruimte is een kostbaar goed. Er is sprake van een maatschappelijke druk op de grond als "drager" van de ruimte. De gemeente heeft daarom de taak om op een efficiënte manier gebruik te maken van de nog beschikbare grond. Een schone buitenruimte draagt ook bij aan verbetering van de leefomgeving. Illegale dumpingen of zwerfvuil kunnen de bodem of het water vervuilen. Vervuiling is nadelig voor plant en dier. Naast deze door onszelf veroorzaakte vervuiling kan ook onkruid en wildgroei voor overlast zorgen. Met name binnen de woon- en werkomgeving wordt van de gemeente (en andere overheden) verwacht dat deze vervuiling wordt tegengegaan en verwijderd.

Op 28 juni 2007 is het Gemeentelijk Milieubeleidsplan vastgesteld, met onder andere als doel om de overlast van zwerfvuil, hondenpoep en illegale dumpingen tegen te gaan. Op basis van deze nota is het hondenpoepbeleid verder uitgewerkt in uitvoeringsmaatregelen. Populaire locaties voor illegale dumpingen zijn wanneer mogelijk ontoegankelijk gemaakt. Hotspots van zwerfvuil zijn in beeld gebracht (bijvoorbeeld schoolroutes) en er zijn vuilnisbakken geplaatst om afval kwijt te raken. Jaarlijks wordt minimaal één opruimactie voor zwerfvuil georganiseerd en is er aandacht hiervoor via schoolprojecten. Ook bij evenementen is er aandacht voor zwerfvuil en afval.

Eind 2010 is beeldkwaliteit geïntroduceerd in de gemeente Moerdijk. Beeldkwaliteit is een integrale benadering van de buitenruimte. Hierbij wordt gekeken naar verharding, groen, meubilair, verlichting, bruggen/kunstwerken, straatvegen, ledigen van vuilnisbakken en zwerfvuil. Recentelijk is besloten om voor de duur van de huidige raadsperiode de kwaliteitsambitie voor de gebieden centrum en wonen vast te stellen op "standaard" en die voor de gebieden bedrijven, verbindingsweg/lintbebouwing en buitengebied op "minimaal". Dit is in overeenstemming met het reeds bestaande kwaliteitsniveau.

Ten aanzien van de ondergrond stelt de gemeente de volgende doelen:

  • 1. Effectief ruimtegebruik door afstemming bodemeigenschappen en functie;
  • 2. Instandhouden en verbetering van de bodemkwaliteit;
  • 3. Aanpak van de openbare ruimte op basis van de elementen gebruik, inrichting en beheer;
  • 4. Door bewustwording en betrokkenheid van de burgers en bedrijven op preventieve wijze komen tot een verbetering van de beeldkwaliteit.

Bij de ontwikkeling is sprake van een ontwikkeling op een bestaand erf. Op die manier wordt effectief met de ruimte omgegaan. Er is daarmee sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit past binnen de doelstelling om effectief om te gaan met de ruimte.

Bij de ontwikkeling wordt voorzien in agrarische bedrijvigheid ten behoeve van de teelt van eetbare paddenstoelen in een bestaand bedrijfsgebouw. Deze bedrijfsvoering zal volgens de geldende milieuwetgeving en regelgeving worden uitgevoerd en zal daarmee niet leiden tot onevenredige verontreinigingen aan de omgeving en/of bodem.

Bij de ontwikkeling is sprake van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door een landschapsdeskundige opgesteld landschappelijk inrichtingsplan. Hiermee wordt met de ontwikkeling bijgedragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte in het landelijk gebied.

De initiatiefnemer heeft de ontwikkeling besproken met de omwonenden in het gebied. Op deze wijze zijn zij betrokken geweest bij de planvorming van de initiatiefnemer. De omwonenden hebben aangegeven geen bezwaren te hebben op de ontwikkeling van de initiatiefnemer en hebben geen aanleidingen gegeven tot aanpassing van de plannen. Hiermee is sprake van betrokkenheid van de burgers in de omgeving.

Gezien het voorgaande zal de ontwikkeling de doelstellingen ten aanzien van een rijke ondergrond niet in de weg staan.

Helder water:

In november 2008 hebben de gemeente en het waterschap Brabantse Delta het Waterplan gemeente Moerdijk 2009-2015 (hierna waterplan) vastgesteld. Dit plan heeft betrekking op:

  • al het oppervlaktewater, beken, vennen, kreken, enz.;
  • de waterkeringen;
  • de afval- en hemelwaterstromen;
  • het oppervlakkige grondwater;
  • water in relatie tot (ruimtelijke) ontwikkelingen.

De gemeente stelt ten aanzien van water de volgende doelen:

  • 1. Aandacht voor water vergroten;
  • 2. In 2015 voldoet het watersysteem aan de normen conform de kwaliteitsopgave waterbeleid in de 21e eeuw (WB21) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • 3. Kwalitatief goed water in 2015 conform de Europese Kaderrichtlijn Water;
  • 4. Bij alle (her)inrichtings- en reconstructieplannen is water mede ordenend;
  • 5. Geen overlast van grondwater; 6. Waterbeheer en -onderhoud afgestemd op de verschillende functies.

Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Wateraspecten" (paragraaf 4.5) is met de ontwikkeling geen sprake van een ontwikkeling die onevenredige nadelige gevolgen zal hebben op de waterhuishouding ter plaatse. Er zal hydrologisch neutraal worden ontwikkeld, waarmee geen sprake zal zijn van (grond)wateroverlast. Daarnaast er zal geen sprake zijn van verontreiniging van het grond- en/of oppervlaktewater.

Hiermee past de ontwikkeling binnen de doelstellingen die de gemeente heeft gesteld ten aanzien van helder water.

Schone lucht:

Lucht is één van de levensbehoeften van mens, dier en plant. Daarbij is de luchtkwaliteit van groot belang. Die staat onder druk door de uitstoot van vervuilende stoffen door o.a. industrie en verkeer/vervoer. Een deel van deze stoffen kan geuroverlast veroorzaken. Over het algemeen is geur niet bedreigend voor de gezondheid. Toch kan het leiden tot gezondheidsklachten als gevolg van stress, irritatie van de ogen, luchtwegen en slijmvliezen. Daarnaast verplaatst geluid zich door de lucht. Ook geluid wordt veroorzaakt door o.a. industrie en verkeer/vervoer.

Voor energie zijn de maatschappij en de economie grotendeels afhankelijk van vooral fossiele brandstoffen als olie, kolen en gas. De verbranding hiervan vervuilt de lucht en draagt bij aan het broeikaseffect. De meeste wetenschappers zijn het er inmiddels over eens dat door het broeikaseffect het klimaat verandert, waarbij CO2-uitstoot als belangrijkste veroorzaker wordt gezien.

Het doel van de Europese en Nederlandse wetgeving voor (buiten)luchtkwaliteit is om de bevolking en de natuur tegen de negatieve effecten van blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen te beschermen. In de Nederlandse wetgeving zijn grenswaarden voor onder meer fijnstof, zwavel, stikstof, benzeen en lood opgenomen. Te hoge concentraties van deze stoffen kunnen chronische gezondheidsklachten tot gevolg hebben. Een grenswaarde is een niveau dat op basis van wetenschappelijke kennis is vastgesteld om schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en/of voor het milieu in zijn geheel te voorkomen, te verhinderen of te verminderen. De regelgeving is gericht op het verminderen van uitstoot. In Nederland gaat het dan met name om het terugdringen van de hoeveelheid fijnstof en stikstof.

Om aan de doelstellingen voor de schonere lucht te kunnen voldoen stelt de gemeente de volgende doelen:

  • 1. De luchtkwaliteit voldoet minimaal aan de Europese normen (met name minder fijnstof en stikstof);
  • 2. 40% minder CO2-uitstoot (exclusief het Industrieterrein Moerdijk);
  • 3. 10% minder CO2-uitstoot op het Industrieterrein Moerdijk;
  • 4. Substantiële vermindering van het aantal geur- en geluidgehinderden in 2030.

Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Milieu" (paragraaf 4.1) en in het bijzonder de paragraaf "Luchtkwaliteit" (paragraaf 4.1.3) is met de ontwikkeling geen sprake van een ontwikkeling die onevenredig nadelige effecten zal hebben op de luchtkwaliteit. Daarnaast zal geen sprake zijn van een ontwikkeling die zal leiden tot onevenredige milieuhinder aan de omgeving. Er is geen sprake van een toename van de geurhinder en/of geluidshinder aan de omgeving. Er is daarmee geen sprake van een toename van geur- en/of geluidgehinderden.

Hiermee past de ontwikkeling binnen de doelstellingen die de gemeente heeft gesteld voor een schone lucht.

Behoud grondstoffen voor toekomstige generaties:

Het tegengaan van het gebruik van niet-hernieuwbare grondstoffen ten behoeve van energieopwekking is een speerpunt van het gemeentelijk beleid. Hierbij geldt de "trias energetica" als richtlijn. Dit houdt in:

  • het terugdringen van onnodig energieverbruik;
  • voor de resterende behoefte zoveel mogelijk inzetten op duurzame energie;
  • efficiënt (her)gebruik van fossiele bronnen.

Om aan deze richtlijn te kunnen voldoen stelt de gemeente de volgende doelen:

  • 1. Actief stimuleren energiebesparing: 2% per jaar;
  • 2. Lokaal opwekken van duurzame energie (70% in 2030):
    • a. 30% windenergie in 2030;
    • b. 10% bio-energie in 2030;
    • c. 30% zonne-energie binnen de gebouwde omgeving;
  • 3. Actief stimuleren hergebruik reststromen bij bedrijven;
  • 4. Afval is grondstof.

De ontwikkeling voorziet niet in een ontwikkeling die de doelstellingen voor energieopwekking in de weg zullen staan. In goed overleg met de gemeente zal worden gekeken naar mogelijkheden om bij te dragen aan het behalen van de doelstellingen.

Gevarieerde natuur:

Biodiversiteit is een belangrijke graadmeter voor de kwaliteit van de natuur en onze leefomgeving. Onder biodiversiteit wordt verstaan de verscheidenheid van het leven op aarde, op het niveau van genen, soorten en ecosystemen. De waarde van biologische diversiteit wordt hierbij niet alleen vanuit het perspectief van de mens bekeken, maar ook vanuit het perspectief van de eigen, intrinsieke waarde van de natuur.

Ten aanzien van een gevarieerde natuur stelt de gemeente de volgende doelen:

  • 1. Instandhouding en vergroting van oppervlakte (verbonden) natuurgebied;
  • 2. Vergroting soortenrijkdom van planten en dieren;
  • 3. Aandacht voor biodiversiteit vergroten.

Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie" (paragraaf 4.2) is met de ontwikkeling geen sprake van aantasting van natuurlijke waarden, plant- en/of diersoorten en natuurgebieden. Bij de ontwikkeling wordt daarnaast voorzien in een passende landschappelijke inpassing van het erf. Hiermee wordt ter plaatse voorzien in nieuwe plantensoorten, welke ook mogelijk weer leiden tot ontwikkeling van enkele diersoorten. Hiermee zal de ontwikkeling bijdragen aan de biodiversiteit van het landschap.

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de ontwikkeling past binnen de uitgangspunten zoals nader zijn opgenomen in de paraplunota Leefomgeving van de gemeente Moerdijk.

3.3.2.3 Paraplunota Economisch Klimaat

De paraplunota Economisch Klimaat richt zich op economie en bedrijvigheid. Economisch Klimaat is het 'klimaat' waarbinnen economische ontwikkeling plaatsvindt. Het bedrijfsleven staat aan de lat om economische groei (toegevoegde waarde, werkgelegenheid) te realiseren, de overheid/gemeente creëert hiervoor de randvoorwaarden.

Zowel een goed ondernemingsklimaat als een goed woonleefklimaat zijn belangrijk voor een gezond economisch klimaat. Ondernemingsklimaat vanwege de vestigingsmogelijkheden voor een bedrijf, woonleefklimaat, omdat werknemers simpelweg prettig willen wonen, met de daarbij behorende voorzieningen.

De gemeente kiest ervoor de kansen die haar industrie en bedrijvigheid biedt sterker dan voorheen op een duurzame wijze te benutten. Het is niet industrie met een aantal dorpskernen of een aantal dorpskernen met industrie, maar een duurzaam samenhangend geheel van wonen, recreatie en bedrijvigheid. De gemeente benut haar strategische ligging optimaal. Het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk speelt hierbij een belangrijke rol. De kernen zijn levendig, er gebeurt meer dan alleen wonen. Naast maatschappelijke voorzieningen zijn er commerciële voorzieningen. De combinatie landbouw-recreatie-natuur is als een krachtige combinatie benut om garant te staat voor een hoge kwaliteit van het landelijk gebied in de gemeente.

In de paraplunota Economisch Klimaat staan de volgende beleidsthema's centraal:

  • De economische basis op orde;
  • Levendige kernen;
  • Toeristischte bestemming Moerdijk;
  • Hoogwaardig logistiek- en industrieel knooppunt Moerdijk.

De economische basis op orde:

Om bedrijvigheid en ondernemerschap in algemene zin te bevorderen, moet 'de economische basis', het vestigings- of ondernemingsklimaat op orde zijn. Uit de Benchmark Ondermingsklimaat Moerdijk (2012) blijkt dat ondernemers veel belang hechten aan ruimtelijk beleid, veiligheid, verkeersbeleid en parkeren, woonklimaat en bestuurlijke organisatie economisch klimaat (met onder andere startersbeleid, arbeidsmarktbeleid, gemeentelijke dienstverlening). De gemeente is daarbij verantwoordelijk voor het scheppen van de randvoorwaarden. Het bedrijfsleven staat vervolgens aan de lat om, binnen de randvoorwaarden, economische groei (toegevoegde waarde, werkgelegenheid) te realiseren.

Daarbij staat het algemene ondernemingsklimaat, de economische basis, centraal. Daarbij wordt ingegaan op de volgende onderdelen:

  • Ruimte om te ondernemen, met daarin aandacht voor ruimtelijk beleid, bereikbaarheid, veiligheid, bedrijfsomgeving;
  • Arbeidsmarkt, gericht op een goede aansluiting tussen vraag en aanbod;
  • Dienstverlening, met aandacht voor bijvoorbeeld de wijze waarop de gemeente omgaat met de 'klantgroep' bedrijven, regeldruk en startersbeleid;
  • Maatschappelijk Verantwoord Ondernemerschap, als vanzelfsprekend aspect van een duurzame economie.

Om dit te bereiken stelt de gemeente ten aanzien van de economische basis de volgende doelen:

  • 1. Voldoende passende ruimte om te ondernemen;
  • 2. Goede aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt;
  • 3. Goede dienstverlening voor bedrijven;
  • 4. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemerschap.

Bij de ontwikkeling wordt gevraagd om voldoende ruimte om de bedrijfsvoering ter plaatse naar behoren te kunnen uitvoeren. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan de doelstelling voor het bieden van voldoende ruimte om te ondernemen.

Bij de ontwikkeling zal voldoende ruimte worden gevraagd, maar niet meer dan vanuit ruimtelijk beleid maximaal mogelijk is. Er is in de omgeving een groeiende vraag naar de geteelde producten. Daarnaast moeten de producten aan steeds strengere eisen en regelgeving voldoen.

Met de ontwikkeling van het bedrijf ter plaatse wordt aangesloten op de vraag naar de geleverde producten en wordt voorzien in een gesloten bedrijfsvoering die de kwaliteit van de geteelde producten ten goede komt. Daarnaast biedt het bedrijf van de initiatiefnemer plaats aan meerdere werknemers.

Met de ontwikkeling wordt voldaan aan de eisen zoals gelden ten aanzien van milieu, landschap en ecologie. Daarnaast zijn de omwonenden in de gelegenheid gebracht mee te denken aan de ontwikkeling. Hiermee is sprake van een maatschappelijk verantwoorde onderneming.

Levendige kernen:

De gemeente zet in op levendige kernen waarin meer gebeurt dan alleen wonen. Het behoud van de kern als leefomgeving staat centraal, met als resultaat een gezond woon-, werk-, en leefklimaat in de gemeente. Tegelijk is het woon-leefklimaat belangrijk voor het ondernemingsklimaat van de gemeente, met het oog op een goede aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Levendige kernen ontstaan door een combinatie van commerciële, maatschappelijke en culturele voorzieningen en activiteiten, in een aantrekkelijke omgeving.

Ten aanzien van levendige kernen stelt de gemeente de volgende doelen:

  • 1. Sterke centrumfunctie;
  • 2. Passend aanbod aan activiteiten en evenementen;
  • 3. Toekomstbestendige detailhandel.

De ontwikkeling vindt plaats in het landelijk gebied en zal daarmee de levendigheid van de kernen niet beïnvloeden. De activiteiten op het bedrijf zijn aan het buitengebied gerelateerd en zullen daarmee niet leiden tot concurrentie met voorzieningen in de kernen. De locatie is daarnaast ver genoeg van de kernen gelegen om niet te leiden tot een onevenredige overlast.

Toeristische bestemming Moerdijk:

Moerdijk is een landelijke, polderrijke gemeente, die wordt omgeven door water en beschikt over een rijke cultuurhistorie. De vestingstadjes Willemstad en Klundert en de forten zijn daar zichtbare elementen van.

Daarmee heeft de gemeente een aantal interessante toeristische basisingrediënten. Toerisme en recreatie heeft zowel een economische functie als een maatschappelijke functie. Reden genoeg om de toeristische potenties te benutten, zonder de natuurlijke waarden onaanvaardbaar aan te tasten. Om dit te bereiken stelt de gemeente de volgende doelen:

  • 1. Sterke toeristisch-recreatieve band met het water;
  • 2. Toeristisch-recreatief benutting cultuurhistorische waarden;
  • 3. Optimaal gebruik groene kwaliteiten buitengebied voor toeristisch-recreatieve functies.

Bij de ontwikkeling is sprake van ontwikkeling van een bestaand bedrijf op een bestaand erf. De ontwikkeling staat de recreatieve doelstellingen van de gemeente niet in de weg.

Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Cultuurhistorie" (paragraaf 4.3.2) zullen met de ontwikkeling geen cultuurhistorische waarden worden aangetast. Ook zal met de ontwikkeling, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie" (paragraaf 4.2) geen sprake van aantasting van natuurlijke waarden. De ontwikkeling zal daarmee de doelstellingen voor toerisme en recreatie niet in de weg staan.

Hoogwaardig logistiek en industrieel knooppunt Moerdijk:

Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk is de 4e zeehaven van Nederland. West-Brabant is in 2012 wederom uitgeroepen tot dé Logistieke Hotspot van Nederland. De haven is een belangrijke economische motor voor de regio en de provincie. Daarnaast biedt de haven kansen voor het lokale (en regionale) midden- en kleinbedrijf. Gemeente Moerdijk streeft naar een optimale benutting van de strategische ligging van het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk op de as Rotterdam en Antwerpen, waarbij de ruimtelijke mogelijkheden voor economische ontwikkeling in harmonie zijn met de leefomgeving: veilig en duurzaam. Hoe de strategische potenties worden ingevuld, wordt bepaald in de Havenstrategie.

Het is niet alleen de haven die de Moerdijkse ambitie tot hoogwaardig logistiek- en industrieel knooppunt mogelijk maakt. Naast de multinationals die veelal op Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk gevestigd zijn, zijn ook de agrarische sector en het lokale midden- en kleinbedrijf belangrijk voor het versterken van de Moerdijkse positie. In het algemeen ligt innovatiekracht juist bij het midden- en kleinbedrijf. Innovatiekracht is nodig om de concurrentiepositie te versterken en bij te dragen aan de regionaal benoemde speerpuntsectoren Biobased economy, Maintenance en Logistiek. Alle drie de speerpuntsectoren zijn sterk vertegenwoordigd in Moerdijk.

Ten aanzien van het hoogwaardig knooppunt stelt de gemeente de volgende doelen:

  • 1. Duurzame benutting van de economische kansen van de haven;
  • 2. Sterke speerpuntsectoren biobased economy, maintenance, logistiek.

Bij de ontwikkeling is geen sprake van een ontwikkeling die het benutten van de economische kansen van de haven in de weg zullen staan. Daarnaast is sprake van een ontwikkeling die bijdraagt aan ontwikkeling van de agrarische sector. Dit past binnen de speerpunten.

Gezien het voorgaande past de ontwikkeling binnen de uitgangspunten zoals zijn opgenomen in de paraplunota Economisch Klimaat van de gemeente Moerdijk.

3.3.3 Structuurvisie "Moerdijk 2030"

De structuurvisie "Moerdijk 2030", vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juni 2011, is een integrale visie die inspeelt op de ontwikkeling van de beide werelden van Moerdijk: het grootschalige (inter-)nationale Moerdijk enerzijds en het ruime, rustige, agrarische Moerdijk met een veel kleinschaliger karakter anderzijds. De visie beoogt ook deze twee werelden samen te brengen zodat ze elkaar kunnen aanvullen en versterken.

Het grootste deel van de gemeente wordt gevormd door het mooie agrarische buitengebied. Rust en ruimte staan hier voorop. De landbouw(er) is altijd de drager geweest van het landschap en dat blijft zo. Wel staat dit soms op gespannen voet met de voortgaande schaalvergroting en de ontwikkelingen in de 'agro-industriële' bedrijven. Tegelijkertijd zet de gemeente in op de ontwikkeling van een groenblauw raamwerk: de dijken worden beplant met lanen en oude kreekstructuren worden hersteld. Zo ontstaat een sterk en fraai landschappelijk raamwerk. Om dit te realiseren wordt zoveel mogelijk de combinatie gezocht tussen landbouw, recreatie en natuur.

Voor het buitengebied gelden de volgende belangrijke opgaven:

  • De aanleg van fiets- en wandelpaden.
  • Het stimuleren van de aanleg van groenzones, dijkbeplantingen en ecologische verbindingszones.
  • Het functioneel en toeristisch-recreatief ontsluiten van de relicten van de Zuiderwaterlinie.
  • Kleinschalige ontwikkelingen zijn mogelijk mits deze bijdragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijk zijn ingepast.

De ontwikkeling zal, gezien de aard, de aanleg van fiets- en wandelpaden niet in de weg staan. Er is immers sprake van ontwikkeling van een bedrijf op een reeds bestaand erf. Ook de aanleg van groenzones, dijkbeplantingen en ecologische verbindingszones zal met de ontwikkeling niet worden belemmerd. De ontwikkeling heeft, gezien de ligging, geen invloed op de relicten van de Zuidwaterlinie.

Bij de ontwikkeling is sprake van een kleinschalige ontwikkeling. Deze kan, op grond van het gestelde in de opgaven, mogelijk worden gemaakt mits sprake is van een bijdrage aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit en sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2) is bij de ontwikkeling sprake van een goede landschappelijke inpassing die bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit. Hiertoe is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld (zie hiervoor bijlage 3 van deze onderbouwing). Hiermee is sprake van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en een goede landschappelijke inpassing, waarmee de ontwikkeling past binnen de opgaven zoals zijn gesteld in de Structuurvisie Moerdijk 2030 van de gemeente Moerdijk.

3.3.4 Visie Buitengebied gemeente Moerdijk

Op 14 juli 2016 heeft de gemeente Moerdijk, tegelijkertijd met het Landschapskwaliteitsplan en de Visie Bebouwingsconcentraties, de Visie Buitengebied gemeente Moerdijk vastgesteld. De visie biedt de basis voor het vastgestelde bestemmingsplan voor het buitengebied en dient als afwegingskader bij nieuwe ruimtelijke initiatieven.

In de visie wordt uitgegaan van het zogenaamde "ja, mits" principe. De kwaliteit van het buitengebied staat centraal en niet het type ontwikkeling. Ontwikkelingen worden hierbij niet op voorhand uitgesloten, maar mogen niet ten koste gaan van de kwaliteit van het buitengebied.

In beginsel worden nieuwe ontwikkelingen alleen toegestaan op bestaande erven. Alleen in de bebouwingsconcentraties, zoals opgenomen in de gelijktijdig vastgestelde Visie Bebouwingsconcentraties, zijn nieuwe erven onder voorwaarden voorstelbaar. Bij de ontwikkeling is sprake van een bestaand erf. Er hoeft daarmee geen nieuw erf te worden toegekend.

De visie bevat voor ontwikkelingen een dynamisch afwegingskader. Nieuwe ontwikkelingen worden aan dit dynamisch afwegingskader getoetst. Het afwegingskader bestaat uit vijf afwegingsprincipes, zijnde:

  • 1. zonering prioritaire functies;
  • 2. zonering dynamiek-luwte-rust;
  • 3. behoud van de balans;
  • 4. bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit;
  • 5. invloed op de kwaliteit van de leefomgeving.
3.3.4.1 Zonering prioritaire functies

In de visie zijn deelgebieden opgenomen voor zogenaamde prioritaire functies. Dit houdt niet in dat binnen deelgebieden voor bepaalde prioritaire functies andere functies worden uitgesloten, maar wel dat deze niet ten koste mogen gaan van de prioritaire functies in dat gebied. De gemeente kent de volgende deelgebieden:

  • 1. Grondgebonden agrarisch gebied;
  • 2. Groenblauwe zone;
  • 3. Doorgroeigebied glastuinbouw;
  • 4. Ecologische hoofdstructuur;
  • 5. Ecologische verbindingszones.

De locatie is gelegen in het grondgebonden agrarisch gebied. In dit gebied is de verdere ontwikkeling van de grondgebonden landbouw prioritair. De akkerbouw-, fruitteelt- en (vollegronds)tuinbouwbedrijven krijgen hier de ruimte om zich te ontwikkelen, rekening houdend met de openheid en de infrastructurele mogelijkheden. Andere ontwikkelingen zijn toelaatbaar, maar mogen de ontwikkeling van de grondgebonden landbouw niet in de weg staan.

Bij de ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten als bijvoorbeeld burgerwoningen. Daarnaast is de locatie gelegen in een gebied dat voornamelijk is ingesloten door de snelweg, de Vlietweg en een waterloop. Binnen dit gebied is, aansluitend aan de locatie, het bedrijf van de initiatiefnemer gelegen. Gezien de ontwikkeling gezamenlijk met het andere bedrijf van de initiatiefnemer zal leiden tot te gewenste bedrijfsvoering zal de ontwikkeling het andere bedrijf niet in de weg staan.

Gezien het voorgaande zal de ontwikkeling niet leiden tot beperkingen van de ontwikkeling van de grondgebonden landbouw.

3.3.4.2 Zonering dynamiek-luwte-rust

Een belangrijk afwegingspunt is het onderscheid tussen dynamiek, luwte en rust. Hierbij is sprake van een hoge dynamiek in en aan de randen van de meer stedelijke kernen, luwte in het open landelijk gebied en rust in de natuurgebieden. Hierbij is een graadmeter de aard en intensiteit van het gebruik en de daarmee samenhangende aantrekkende werking op personen en verkeer.

De locatie is gelegen in het open landelijk gebied, waarbij luwte het uitgangspunt is. Bij de ontwikkeling is sprake van het vestigen van een agrarisch bedrijf voor de teelt van eetbare paddenstoelen op een voormalige agrarische bedrijfslocatie. Het doel van de vestiging op deze locatie is, naast het kunnen bieden van voldoende ruimte om te kunnen blijven functioneren als een duurzaam en rendabel bedrijf, om de werkzaamheden op korte afstand van de grootste afnemer, zijnde de kwekerij van eetbare paddenstoelen aan de Vlietweg 4b, uit te voeren. Daarmee is sprake van een optimale efficiëntie en wordt mogelijke overlast voorkomen.

De bedrijfsvoering zal niet leiden tot een onevenredig aantal verkeersbewegingen en/of personen aantrekkende activiteiten. De grootste afnemer van de geteelde producten is het naastgelegen bedrijf aan de Vlietweg 4b. Daarom zijn voor de meeste geteelde producten geen transportbewegingen over de openbare weg nodig. Voor het overige zal, zoals nader omschreven in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2), slechts sprake zijn van een zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie.

Gezien het voorgaande past de ontwikkeling binnen het uitgangspunt voor de zonering dynamiek-luwte-rust.

3.3.4.3 Behoud van de balans

De visie biedt ruimte om op innovatieve wijze ook de traditioneel meer stedelijke functies bij te laten dragen aan de kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied. Van belang hierbij is dat de nieuwe functies in het buitengebied niet concurreren met voorzieningen in de kernen. Ruimtelijke ontwikkelingen worden alleen toegestaan als deze een bijdrage leveren aan de kwaliteiten en sociaaleconomische ontwikkeling van het buitengebied of gebruik maken van de kwaliteiten van het buitengebied.

Binnen het stedelijk gebied is de kweek van champignons en paddenstoelen vaak niet goed mogelijk wegens gebrek aan ruimte. Daarnaast betreft de bedrijvigheid een uitbreiding van de bedrijvigheid van het naastgelegen bedrijf van de initiatiefnemer, waarmee vestiging elders niet praktisch is.

Het stedelijk gebied bevat voornamelijk niet-agrarische bedrijfsmatige activiteiten en woonfuncties. Bij de ontwikkeling is sprake van agrarische activiteiten die vanwege de aard, naast ruimte in gebouwen, ook ruimte in de buitenlucht nodig heeft. Er is daarmee sprake van een ontwikkeling met een grotere binding met het buitengebied dan met het stedelijk gebied. Omdat de activiteiten (doorgaans) niet in het stedelijk gebied plaatsvinden is geen sprake van een ontwikkeling die concurreert met de functies in het stedelijk gebied.

Het bedrijf betreft een agrarisch bedrijf dat bijdraagt aan de plattelandseconomie ter plaatse. Door een goede landschappelijke inpassing wordt eveneens bijgedragen aan de kwaliteit van het buitengebied. Deze draagt bij aan het groene karakter en de beleving van het landelijk gebied.

Naast het voorgaande dient te worden gemotiveerd waarom de functie een aan het buitengebied gebonden functie is en niet bijvoorbeeld op een bedrijventerrein gevestigd zou kunnen worden. Een bedrijf voor de teelt van eetbare paddenstoelen is een (agrarisch) intensief teeltbedrijf. De bedrijfsvoering vindt grotendeels plaats in loodsen, waarmee vaak geen grote ruimte in de open lucht nodig is, maar de bedrijfsvoering is agrarisch van aard. Daarnaast heeft de kwekerij een grote connectie met het agrarisch gebied. De ter plaatse geproduceerde compost en champost wordt uitgereden over het agrarisch land bij verschillende agrarische ondernemers als meststof voor de geteelde goederen. Het uitrijden van compost en champost vindt plaats op het agrarisch land, waarmee het noodzakelijk is dat dit land vanuit het bedrijf goed bereikbaar is. Vestiging op een bedrijventerrein bemoeilijkt het uitrijden van compost en champost. Daarnaast zal op het bedrijventerrein veel eerder sprake zijn van geurhinder door het uitrijden van de compost en champost dan in het agrarisch gebied, waar dit soort activiteiten thuishoren en worden geaccepteerd.

Daarnaast heeft de grond op een bedrijventerrein een aanzienlijk hogere waarde, waarmee de ontwikkeling niet langer financieel haalbaar is voor de initiatiefnemer. Tevens zal het bedrijf aan de Vlietweg 4b de grootste afnemer zijn van de geteelde producten. Verplaatsing van de bedrijvigheid naar een bedrijventerrein zal daardoor alleen maar leiden tot veel onnodige verkeersbewegingen van en naar de bedrijfslocatie van de initiatiefnemer en het bedrijf aan de Vlietweg 4b. Dit is niet efficiënt, niet rendabel en niet gewenst.

Daarnaast zijn kwekerijen van eetbare paddenstoelen doorgaans altijd in het agrarisch gebied gevestigd. Omdat sprake is van nauwe samenhang met agrarische ondernemers (bijvoorbeeld voor het leveren van meststoffen) zou voor de initiatiefnemer met verplaatsing naar het bedrijventerrein sprake zijn van een verslechterde concurrentiepositie. De kwekerij moet voor de agrarische ondernemers vindbaar en bereikbaar zijn. Indien zij moeten uitwijken naar een bedrijventerrein zullen zij toch eerder gaan kiezen voor een dichterbij gelegen kwekerij in het landelijk gebied.

Het voorgaande in acht genomen is vestiging op een bedrijventerrein niet haalbaar en zou dit de bedrijfsvoering niet ten goede komen.

Gezien het voorgaande past de ontwikkeling binnen de uitgangspunten voor wat betreft het behoud van de balans.

3.3.4.4 Bijdragen aan de kwaliteit van het landschap

Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Dit vindt met name plaats door op de locatie zelf te voorzien in kwaliteitsverbeterende maatregelen. Voorbeelden hiervan zijn voorzien in landschappelijke elementen, sloop van overtollige bebouwing, aanleg van natuur, herstellen of opwaarderen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en/of structuren of de aanleg van recreatieve paden.

Het uitgangspunt voor kwaliteitsverbetering is het "Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het Landschap in de regio West-Brabant" dat in samenwerking met de provincie en de gemeenten in deze regio is opgesteld. Zoals blijkt uit de paragraaf "Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het Landschap in de regio West-Brabant" (paragraaf 3.3.6) kan aan de bepalingen uit het afsprakenkader worden voldaan door middel van een goede landschappelijke inpassing op basis van een landschappelijk inrichtingsplan.

Bij de ontwikkeling wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Dit is nader omschreven in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2). Voor het landschappelijk inrichtingsplan dat ten behoeve van de ontwikkeling is opgesteld wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.

Hiermee wordt met de ontwikkeling voorzien in een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De ontwikkeling past daarmee binnen de uitgangspunten zoals zijn opgenomen in het afwegingskader ten aanzien van de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit.

3.3.4.5 Invloed op de kwaliteit van de leefomgeving

Per initiatief moet nader onderzocht worden welke gevolgen de ontwikkeling heeft op de leefomgeving in brede zin. Hierbij dient onderzoek plaats te vinden op ruimtelijke en milieutechnische aspecten. Daarnaast moet worden onderzocht op welke manier de ontwikkeling door omwonenden wordt ervaren. In het hoofdstuk "Ruimtelijke- en milieuaspecten" (hoofdstuk 4) is een toetsing aan de ruimtelijke en milieutechnische aspecten opgenomen, waaruit blijkt dat ten aanzien van de ontwikkeling geen onevenredige ruimtelijke en/of milieutechnische belemmeringen te verwachten zijn.

Bij de ontwikkeling is een dialoog met de omwonenden gehouden. In de nabije omgeving van de locatie zijn drie woningen/bedrijven gelegen. Namelijk Vlietweg 4b, 5 en 7. In verband met het Corona virus is er geen aparte bijeenkomst georganiseerd, maar zijn de bewoners van deze adressen mondeling/telefonisch geïnformeerd over de plannen die initiatiefnemer heeft op deze locatie, namelijk het opnieuw in gebruik nemen van het bedrijfsgebouw om diverse soorten eetbare paddenstoelen bedrijfsmatig te kweken. Zij hebben aangegeven hier geen bezwaren tegen te hebben. Twee van de drie buren hebben zelf ook een 'intensieve kwekerij' als bedrijf.

Hiermee past de ontwikkeling binnen de uitgangspunten uit de visie met betrekking tot de invloed op de kwaliteit van de leefomgeving.

Gezien het voorgaande past de ontwikkeling binnen de uitgangspunten uit de Visie Buitengebied gemeente Moerdijk van de gemeente Moerdijk.

3.3.5 Landschapskwaliteitsplan

Op 14 juli 2016 heeft de gemeente Moerdijk, tegelijk met de Visie Buitengebied gemeente Moerdijk en de Visie bebouwingsconcentraties het Landschapskwaliteitsplan vastgesteld, waarin het beleid ten aanzien van de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen is opgenomen. In het landschapskwaliteitsplan zijn ontwerprichtlijnen opgenomen die bij aanvang van de ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden meegenomen om op een passende wijze invulling te geven van in het bestemmingsplan opgenomen randvoorwaarden ten aanzien van bijvoorbeeld een goede landschappelijke inpassing.

De gemeente Moerdijk wil met het landschapskwaliteitsplan ruimte bieden aan eigen initiatieven. Dat wil zeggen dat de ontwerprichtlijnen zich vooral richten op de landschappelijke kwaliteit en niet zozeer op de gedetailleerde architectonische invulling.

De locatie is gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Grote polders'. Binnen dit gebied zijn de volgende gebiedskenmerken en landschappelijke kwaliteiten te onderscheiden:

" Gebiedskenmerken en landschappelijke kernkwaliteiten

  • Grootschalige open polders met centrale ligging binnen de gemeente Moerdijk;
  • Begrenzing van de polders door relatief hoge dijken ondersteunen de beleving als ruimtelijke entiteit;
  • Het noordwestelijke gedeelte ontstaan als opwaspolders tijdens de 16e eeuw (geheel door water omgeven opgeslibde gorzen);
  • Oude geometrische inrichting van het 'nieuwe land' nog goed herkenbaar:
    • 1. Afwatering via het natuurlijke krekensysteem (intussen veelal rechtgetrok-ken en aangevuld met slotenstelsels);
    • 2. Rationele en hiërarchische ontsluiting met polderwegen (lange weg(en) en loodrechte kruisweg(en));
    • 3. Regelmatige verkaveling (de van oorsprong in relatief kleine blokpercelen verdeelde stroken zijn nu verschaald tot grote blokken en stroken);
  • Jongere randpolders in het zuidwesten van de gemeente Moerdijk zijn ont-staan als aanwaspolders vanaf het einde van de 16e eeuw (Oude Appelaar) tot de 18e eeuw (Sabina-Hendrica Polder):
    • 1. Jonge polders liggen hoger dan de oudere ingeklonken polders;
    • 2. Inrichting van de polders is minder orthogonaal en aangepast aan natuurlijke ondergrond en bestaande structuren;
  • Intensief agrarisch gebruik door voornamelijk akkerbouw en fruitteelt;
  • Oorspronkelijke laanbeplanting langs alle dijkwegen en belangrijke polderwe-gen met essen en iepen (nu heeft alleen nog de Appelaarsedijk een opgaande groenstructuur);
  • Plaatselijk singel- of laanbeplanting bij dijkwegen (voornamelijk met populieren en essen);
  • Oude smalle polderwegen met kasseienverharding (Appelaarseweg);
  • Natuurlijke krekenstructuren met rietoevers en begeleiding van opgaand groen (bomen, struiken en ruigte) is bijzonder in Polder De Ruigenhil nog goed her-kenbaar maar vaak rechtgetrokken als onderdeel van het rationele slotensysteem;
  • Erven en bebouwing als losse dijklinten en langs polderwegen, soms in kleine gehuchten gegroepeerd;
  • Oude woon- en (agrarische) bedrijfserven met omvangrijke erfbeplanting."

Binnen deze gebieden gelden de volgende richtlijnen ten aanzien van het landschap:

" Richtlijnen landschap  

  • Open houden van de polders;
  • Versterken van de dijkstructuren door behoud / plaatselijke nieuwaanplant van lanen;
  • Behoud van de geometrische inrichting en de hiërarchische opbouw (oriëntatie altijd op de hoofdweg) bij de opwaspolders;
  • Behoud van de onregelmatige verkavelingsstructuur bij de aanwaspolders;
  • Behoud, herstel en versterking van de natuurlijke krekenstructuren:
    • 1. Door versterking van de begeleidende beplantingsvormen (bomen, struiken en ruigte) en rietoevers;
    • 2. Rechtgetrokken krekenstructuren, die op luchtbeelden of historische kaarten nog te herleiden zijn, herstellen;
  • Recreatieve dooradering;
  • Versterken van erfbeplanting van woon- en (agrarische) bedrijfserven en land-schappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing;
  • bij nieuwe ontwikkelingen kansen te benutten om de onderlinge samenhang tussen de onderdelen van de Zuiderwaterlinie te verbeteren."

Voor de erven binnen deze gebieden en het betreffende landschap zijn meer specifieke richtlijnen opgenomen. Deze luiden als volgt:

" Richtlijnen kavel-/erfinrichting en oriëntatie

Patroon van de verkaveling:

  • Grote rechthoekige kavelsstructuur / erven bij de opwaspolders;
  • Onregelmatige blokkavelsstructuur / erven bij de aanwaspolders;
  • Agrarische functies;
  • Behoud van de bestaande kavels en perceelindelingen.

Ontwikkelingsmogelijkheden:

  • Ontwikkelingsmogelijkheden in de breedte en diepte mogelijk;
  • Geen specifieke verhouding (breedte - diepte) van het erf;
  • Passend in de bestaande perceelstructuren;
  • Aandacht voor de kreken (i.v.m. eventueel herstel).

Ordening en oriëntatie bebouwing:

  • Georiënteerd op de weg;
  • Bij ligging aan een kruispunt is de hiërarchie van de wegen bepalend (oriëntatie op de hoofdweg);
  • Onderlinge samenhang van erven bij ligging in een gehucht.

Erfinrichting:

  • Bebouwing en erfbeplanting vormen een geheel;
  • Inrichting aan de voorkant van de woning is tuinachtig en verzorgd;
  • Bedrijfsgedeelte (bebouwing, opslag en ondersteunende inrichtingen) op enige afstand van de weg met robuuste landschappelijke inpassing.

Karakter:

  • Halfopen voorkant met zicht naar de representatieve voortuin en voorgevel van de woning;
  • Relatief besloten bedrijfserf (achter) met groene en rustige uitstraling;
  • Zichtlijnen van en naar de bebouwing.

Ontsluiting:

  • Bij voorkeur een inrit / gescheiden inritten woon- en bedrijfsgedeelte mogelijk;
  • Minimale verharding door goede functionele indeling van het erf.

Bebouwing:

  • Ingetogen en passend in de omgeving.

Richtlijnen beplanting en inpassing

Beplanting Erf:

  • (Representatieve) voortuin of grasland met boomgaard;
  • Solitaire bomen en boomgroepen (b.v. beuk, notenboom, (treur)wilg);
  • Landschappelijke inrichting achtererf.

Elementen landschappelijke inpassing:

  • Boomrijen met en zonder ondergroei;
  • Windsingels;
  • Boomgaard, solitaire bomen en boomgroepen;
  • Knotbomen;
  • Bij aanwezigheid van kreken: rietoevers, griendbosjes en ruigte.

Hoofdsoorten bomen/struiken:

  • Hoofdboom: Es (vooral langs dijken);
  • Populier;
  • Iep;
  • Linde (aanwaspolders);
  • Wilg en Els langs kreken;
  • Vermijdt streekvreemde beplanting zoals:
    • 1. Alle soorten coniferen;
    • 2. Laurierkersen;
    • 3. Exotische planten."

Ten behoeve van de ontwikkeling is, zoals nader omschreven in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2) een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Bij uitvoering van het landschappelijk inrichtingsplan zijn de richtlijnen uit het Landschapskwaliteitsplan in acht genomen.

Hiermee past de ontwikkeling binnen de uitgangspunten uit het Landschapskwaliteitsplan van de gemeente Moerdijk.

3.3.6 Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het Landschap in de regio West-Brabant

Gemeente Moerdijk heeft in samenwerking met de verschillende gemeenten in de regio West-Brabant en de provincie het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het Landschap in de regio West-Brabant vastgesteld, waarin het beleid ten aanzien van de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen is opgenomen.

In het afsprakenkader is nader uitgewerkt op welke wijze voorzien dient te worden in een investering in de ruimtelijke kwaliteit bij verschillende initiatieven. In het afsprakenkader is onderscheid gemaakt in drie categorieën. Deze zijn als volgt:

  • Categorie 1:
    Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist;
  • Categorie 2:
    Ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden. De kwaliteitsverbetering vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen. Deze categorie is niet limitatief;
  • Categorie 3:
    Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.

Bij de ontwikkeling is sprake van vestiging van een kwekerij van eetbare paddenstoelen. Een dergelijk bedrijf wordt aangemerkt als een agrarisch bedrijf ten behoeve van intensieve kwekerij. Er is daarmee sprake van een agrarisch bouwvlak (bouwstede) bij een intensieve kwekerij (tot 1,5 hectare). Het ontwikkelen van een agrarisch bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare wordt vanuit het afsprakenkader gezien als een categorie 2 ontwikkeling (zoals in de lijst met categorie 2 ontwikkelingen is opgenomen).

Hiervoor is het uitgangspunt dat een goede landschappelijke inpassing van de ontwikkeling is vereist, maar dat geen aanvullende kwaliteitsverbetering nodig is. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2) wordt ter plaatse door middel van een landschappelijk inrichtingsplan voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Voor het landschappelijk inrichtingsplan dat ten behoeve van de ontwikkeling is opgesteld wordt verwezen naar bijlage 3 van deze onderbouwing.

Hiermee wordt met de ontwikkeling voldaan aan het gestelde in het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het Landschap in de regio West-Brabant.

3.3.7 Parkeerbeleid Moerdijk

In augustus 2015 heeft de gemeente Moerdijk het Parkeerbeleid Moerdijk vastgesteld. Het parkeerbeleid betreft een actualisatie van het parkeerbeleidsplan 2010-2013 en bevat het beleid van de gemeente ten aanzien van parkeren, waarbij voor bepaalde ontwikkelingen parkeernormen worden gegeven.

Om te bepalen of er in een gebied voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn, moet sprake zijn van een acceptabele parkeersituatie. Van een acceptabele parkeersituatie is sprake als de zoektijd naar een parkeerplaats beperkt blijft en voldoende parkeerplaatsen niet gebruikt worden, waardoor parkeerwisselingen kunnen worden opgevangen. Wanneer de zoektijd toeneemt, zal de bereikbaarheid van een locatie afnemen en de verkeersoverlast door zoekverkeer in de omgeving toenemen. De acceptabele parkeer-situatie vormt hiermee een kwaliteitsmaat voor de 'vol-ervaring' bij parkeerders. Om ervoor te zorgen dat bij (ver)bouwplannen voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd, is het toepassen van parkeernormen noodzakelijk. Op die manier wordt de extra parkeervraag ten gevolge van het (ver)bouwplan niet zonder meer afgewenteld op het bestaande openbare parkeeraanbod.

De gemeente Moerdijk heeft, in plaats van aan te sluiten bij de richtwaarden voor parkeernormen van het CROW, gekozen eigen parkeernormen vast te stellen. Hiermee is veel meer duidelijkheid ontstaan in de waardes die worden gehanteerd. De parkeernormen zijn nader uitgewerkt in de bij de nota Parkeerbeleid behorende nota Parkeernormen. Vanuit de Nota Parkeernormen geldt voor locaties buiten de bebouwde kom dat parkeren geheel op eigen terrein plaats moet vinden.

De in de nota Parkeernormen opgenomen parkeernormen zijn minimum normen. Dit betekent dat ten minste het aantal aangegeven parkeerplaatsen gerealiseerd moet worden. Niet voor alle functies zijn parkeernormen opgesteld. Alleen voor de veel voorkomende en voor de gemeente specifieke functies zijn parkeernormen geformuleerd. Voor de overige functies worden de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt gehanteerd.

Voor agrarische bedrijven zijn geen concrete parkeernormen opgenomen. Voor agrarische bedrijven moet daarom worden aangesloten bij de normen voor bezoekers extensieve en arbeidsextensieve bedrijven. Dit is echter meer een richtlijn voor bedrijven op een industrieterrein dan voor agrarische bedrijven in het buitengebied.

Binnen het bedrijf wordt veel gewerkt binnen bepaalde periodes. Vaak wordt eens in de 6 weken voor ongeveer een week lang gebruik gemaakt van extra personeel, maar buiten deze periodes is de personele bezetting van het bedrijf vaak laag. In de maximale bezetting zullen, naast de initiatiefnemers, ongeveer 3 personen op het bedrijf aanwezig zijn. In de worst-case situatie, als elk met een eigen auto komt, zijn daarmee ongeveer 3 parkeerplaatsen voor het personeel nodig. Gemiddeld genomen zal er ongeveer 2 keer per week sprake zijn van het inzetten van extra personeel.

Daarnaast is sprake van een incidentele levering van goederen en onderhoud op het bedrijf. In de worst-case situatie is sprake van nog één bestalauto naast het personeel. Hiervoor is nog een extra parkeerplaats nodig. Bij het bedrijf zijn 6 parkeerplaatsen aanwezig. Dit is voldoende voor de parkeerbehoefte van het bedrijf. Dit is ruim voldoende om te kunnen voorzien in de eigen parkeerbehoefte op eigen terrein. Daarnaast kan, in geval van incidentele parkeerdruk, op de naastgelegen locatie van de initiatiefnemer worden geparkeerd.

Op het bedrijf is daarnaast voldoende ruimte om te voorzien in de theoretische realisatie van nog veel meer parkeerplaatsen. Mocht het in de toekomst noodzakelijk zijn alsnog meerdere parkeerplaatsen aan te leggen dan zal daarvoor op eigen terrein voldoende ruimte zijn. Hiermee zal parkeren geheel op eigen terrein plaatsvinden.

Gezien het voorgaande kan aan de uitgangspunten uit het Parkeerbeleid Moerdijk worden voldaan.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en milieuaspecten

4.1. Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.

Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.

Bij de ontwikkeling is sprake van het vestigen van een agrarische intensieve kwekerij ten behoeve van de teelt van eetbare paddenstoelen zonder mestfermentatie. Er is daarmee sprake van een kwekerij in milieucategorie 2. Ten aanzien van een dergelijke kwekerij zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:

  • Geur: 30 meter.
  • Stof: 10 meter.
  • Geluid: 30 meter.
  • Gevaar: 10 meter.

Het dichtstbijzijnd gevoelig object, zijnde de woning aan de Vlietweg 4b, bevindt zich op een afstand van ongeveer 30 meter (gemeten van bedrijfsgebouw tot gevel van de woning). Hiermee wordt aan de gestelde richtafstanden voldaan en zal met de ontwikkeling geen onevenredige hinder worden veroorzaakt aan gevoelige objecten in de omgeving.

De bedrijfswoning van de locatie aan de Vlietweg 5 is gelegen op een afstand van ongeveer 42 meter van het bedrijfsgebouw. Ook ten aanzien van deze woning wordt aan de richtafstanden voldaan.

De locatie is gelegen in een gebied dat nader is te omschrijven als een gebied met functiemenging. Er is namelijk sprake van een gebied waarin verschillende functies (agrarisch, wonen en niet-agrarisch) naast elkaar voorkomen. Voor dergelijke gebieden gelden doorgaans versoepelde richtafstanden omdat in dergelijke gebieden een zekere mate van hinder te verwachten is en acceptabel wordt geacht. Echter wordt al aan de richtafstanden zoals oorspronkelijk voor de kwekerij zijn opgenomen voldaan, waarmee ook aan eventueel versoepelde afstanden wordt voldaan.

De ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een onevenredige hinder aan de omgeving.

Naast het feit dat een ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving mag veroorzaken mag deze ook niet leiden tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, functies en bestemmingen. Dit is echter vooral van belang wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van een nieuw gevoelig object. De bedrijfswoning is reeds aanwezig en reeds in gebruik als woning. Hiermee zullen geen omliggende bedrijven, functies en bestemmingen in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

4.1.2 Geur

De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.

Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Hiervoor dienen de minimale afstanden van 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom te worden aangehouden. Deze afstanden gelden van emissiepunt van het dierenverblijf tot de gevel van het gevoelige object. Tussen de gevel van het dierenverblijf en de gevel van het gevoelige object geldt een minimale afstand van 50 meter bij objecten binnen de bebouwde kom en 25 meter bij objecten buiten de bebouwde kom.

Bij de ontwikkeling is sprake van de ontwikkeling van een agrarische intensieve kwekerij ten behoeve van de teelt van eetbare paddenstoelen. Er is bij de ontwikkeling geen sprake van een veehouderij en/of inrichting met vastgestelde geuremissies. Daarnaast wordt, zoals omschreven in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1), aan de gestelde richtafstanden voor geur ten aanzien van gevoelige objecten voldaan. Mogelijk neemt de geurbelasting die wordt veroorzaakt aan de burgerwoning aan de Vlietweg 5 ietwat toe, omdat de activiteiten (de teelt van eetbare paddenstoelen) dichterbij deze woning plaats gaan vinden dan in de huidige situatie. Echter zal, gezien aan de richtafstanden wordt voldaan en de geuremissie van een kwekerij relatief beperkt is ten aanzien van de emissies van bijvoorbeeld een veehouderij, de wettelijk gestelde normen niet overschrijden.

Naast het feit dat een inrichting geen onevenredige geurhinder aan de omgeving mag veroorzaken mag ter plaatse van gevoelige objecten ook geen sprake zijn van een te hoge geurbelasting en mogen omliggende bedrijven niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad. Bij de ontwikkeling worden geen nieuwe gevoelige objecten opgericht, waarmee geen omliggende functies in de ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad.

4.1.3 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).

Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.

4.1.3.1 Luchtkwaliteit vanuit de inrichting

In de ministeriële regeling wordt de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) NIBM verder uitgewerkt. Waar mogelijk worden getalsmatige grenzen gesteld aan de omvang van nieuwe projecten. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum aantal nieuwe woningen, kantooroppervlakte en grootte van landbouwbedrijven. Een nieuw project dat binnen deze grenzen blijft, is per definitie NIBM. Als een nieuwe ontwikkeling buiten de grenzen van de ministeriële regeling valt, kan het bevoegde gezag berekeningen maken om alsnog aannemelijk te maken dat het project minder dan 1,2 µg/m³ bijdraagt aan de luchtvervuiling.

De regeling NIBM noemt de volgende subcategorieën van landbouwinrichtingen:

" Voorschrift 1B.1 (Landbouwinrichtingen)

Aangewezen ingevolge artikel 2, tweede lid, worden:

  • a. akkerbouw- of tuinbouwbedrijven met open grondteelt;*
  • b. inrichtingen die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd zijn voor witloftrek of teelt van eetbare paddenstoelen of andere gewassen in een gebouw;*
  • c. permanente en niet-verwarmde opstanden van glas of van kunststof voor het telen van gewassen;*
  • d. permanente en verwarmde opstanden van glas of van kunststof voor het telen van gewassen, mits niet groter dan 0,7 hectare;
  • e. kinderboerderijen.

* al deze inrichtingen zijn NIBM, ongeacht de omvang van het bedrijf."

Een kwekerij van eetbare paddenstoelen (sub b) is in elk geval als 'niet in betekenende mate' (NIBM) aangemerkt. Hier valt onderhavig bedrijf dus ook onder. Gezien sprake is van een NIBM-project zal bij de ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.

4.1.3.2 Luchtkwaliteit vanuit verkeersbewegingen

Naast het feit dat geen sprake mag zijn van een onevenredige toename van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van wijzigingen in de inrichting dient ook de uitbreiding van het aantal verkeersbewegingen meegenomen te worden.

Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen. De uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van de toename van het aantal verkeersbewegingen is berekend met de NIBM-rekentool van InfoMil. De grens voor een project dat als NIBM kan worden aangemerkt is 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³).

Zoals te zien in de volgende figuur wordt de grens van 1,2 µg/m³ met de ontwikkeling niet overschreden, waarmee gesteld kan worden dat ook ten aanzien van de toename van het aantal verkeersbewegingen sprake is van een NIBM-project.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BGVlietweg4aSB-OV30_0005.png"

Resultaten berekening NIBM-tool.
Bron: InfoMil.

Hiermee is de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van het aantal verkeersbewegingen verwaarloosbaar en valt onder de noemer NIBM, waarmee geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.

4.1.4 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..

Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:

  • Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
  • Woonwagenstandplaatsen.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

4.1.4.1 (Spoor)Wegverkeerslawaai

Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt opgericht in de zone langs een weg (behalve een 30 km/uur weg) of spoorweg is de Wgh van toepassing. Middels een akoestisch onderzoek moet in dat geval worden aangetoond dat wordt voldaan aan (in de eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde (48 decibel). Is het niet mogelijk te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde (Hogere Grenswaarde). Bij burgerwoningen is ontheffing mogelijk tot 53 decibel. Bij agrarische bedrijfswoningen is zelfs ontheffing tot 58 decibel mogelijk. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet de voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen.

Bij de ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van een woning of andere geluidsgevoelige bestemming. Hiermee kan verdere toetsing op het gebied van (spoor)wegverkeerslawaai achterwege blijven en kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een onevenredige geluidshinder als gevolg van (spoor)wegverkeerslawaai.

4.1.4.2 Industrielawaai

Indien sprake is van het oprichten van een geluidshinder veroorzakende inrichting dan dient te worden aangetoond dat deze geen onevenredige geluidshinder zal veroorzaken op gevoelige objecten in de omgeving. Hierbij wordt ook een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen bij ontwikkelingen van een inrichting meegenomen.

Bij de ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van mogelijk geluidshinder veroorzakende inrichtingen of installaties. Tevens zal het aantal verkeersbewegingen, zoals nader is aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2) niet in onevenredige mate toenemen. Er is op de locatie in de worst-case situatie sprake van maximaal 24 verkeersbewegingen per dag, waarvan 4 met vrachtverkeer. Gemiddeld genomen betreft dit ongeveer één verkeersbeweging per uur. Gezien de locaties nabij de snelwegen A17 en A59 gelegen zijn wordt door het verkeer op deze snelwegen al aanzienlijk meer geluidshinder veroorzaakt dan de verkeersbewegingen van en naar de locatie als gevolg van de bedrijfsvoering. Tevens zijn het aantal verkeersbewegingen in vergelijking met een akkerbouwbedrijf of een veehouderij, welke volgens het bestemmingsplan beiden zonder procedure gevestigd zouden mogen worden op de locatie, aanzienlijk minder, waarmee de verkeershinder als gevolg van de voorgenomen bedrijfsvoering op omliggende gevoelige objecten beperkt blijft.

Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige toename van de geluidsoverlast aan de omgeving dient eveneens aangetoond te worden dat de geluidsbelasting op nieuw op te richten gevoelige objecten de normen niet zal overschrijden wanneer deze worden opgericht binnen de invloedszone van een industrieterrein. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Er is daarmee geen sprake van het oprichten van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de invloedszone van een (gezoneerd) industrieterrein.

Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidsoverlast aan gevoelige objecten in de omgeving.

4.1.5 Woon- en leefklimaat

Wanneer sprake is van het oprichten van gevoelige objecten of wanneer een inrichting wordt opgericht welke mogelijk hinder aan gevoelige objecten in de omgeving veroorzaakt is het van belang te onderzoeken of ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een ontwikkeling kan niet plaatsvinden indien het niet aannemelijk is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

4.1.5.1 Woon- en leefklimaat op de locatie

Wanneer bij een ontwikkeling sprake is van het oprichten van gevoelige objecten op het gebied van geur, fijnstof en/of geluid dan dient te worden aangetoond dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten, waarmee verdere toetsing op dit gebied achterwege kan blijven.

4.1.5.2 Woon- en leefklimaat in de omgeving

Als bij een ontwikkeling wordt voorzien in een inrichting welke mogelijk leidt tot milieuhinder aan gevoelige objecten in de omgeving dan dient te worden aangetoond dat ter plaatse van de betreffende gevoelige objecten een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Op het gebied van geur, fijnstof en geluid dient nader te worden onderzocht of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Geur" (paragraaf 4.1.2) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geurhinder aan de omgeving. Ook zal er, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Luchtkwaliteit" (paragraaf 4.1.3) sprake zijn van een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden. Ten slotte zal, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Geluid" (paragraaf 4.1.4) geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidshinder aan de omgeving.

Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredig nadelige invloed hebben op het woon- en leefklimaat ter plaats van gevoelige objecten in de omgeving en kan worden gesteld dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.

Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.

In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.

4.1.6.1 Risicovolle inrichtingen

Nabij de locatie bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. Daarnaast geldt alleen voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) de verantwoordingsplicht wanneer binnen het invloedsgebied een ruimtelijk besluit genomen wordt. Op het bedrijf worden geen gevaarlijke stoffen opgeslagen en/of risicovolle activiteiten uitgevoerd. De kwekerij betreft daarmee geen inrichting die valt onder het Bevi en is daarmee niet aan te merken als risicovolle inrichting.

In de volgende figuur is de risicokaart weergegeven, waarop mogelijke risicovolle inrichtingen weergegeven zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BGVlietweg4aSB-OV30_0006.png"

Uitsnede Risicokaart.
Bron: Interprovinciaal Overleg (IPO).

Wel is de locatie in het invloedsgebied van Shell Chemie Moerdijk gelegen. De Shell Chemie Moerdijk is gelegen op een afstand van ongeveer 5,2 kilometer van de locatie. Het invloedsgebied van de Shell Chemie Moerdijk reikt echter verder dan dat.

Verder is de locatie binnen het invloedsgebied van de Afvalstoffen Terminal Moerdijk en van Grondrand Traffic B.V. te Klundert gelegen. De Afvalstoffen Terminal Moerdijk is gelegen op een afstand van ongeveer 8,1 kilometer van de locatie. Grondrand Traffic B.V. is op een afstand van ongeveer 4,7 kilometer van de locatie gelegen. Beiden hebben echter een invloedsgebied dat verder reikt dan deze afstanden.

De kwekerij is, gezien er sprake is van een bedrijfsvoering waarbij mensen gedurende enkele perioden in het jaar (de oogstperiode) gedurende een dagdeel (ongeveer 6 uur per dag) in het gebouw verblijven, aan te merken als een beperkt kwetsbaar object.

Hiermee dient het groepsrisico te worden verantwoord. Hiervoor wordt verwezen naar de paragraaf "Groepsrisico" (paragraaf 4.1.6.3).

4.1.6.2 Transport (spoor-, vaar- en autowegen) en buisleidingen

Het externe veiligheidsbeleid bij vervoer gevaarlijke stoffen door builsieidingen, over de weg, spoor en water is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen ((Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Bevb en het Bevt zijn veiligheidsafstanden vastgesteld en risicoplafonds die gebruikt moeten worden voor de berekening van het groepsrisico.

De locatie is in een gebied gelegen dat is omsloten door twee autosnelwegen, de Rijkswegen A17 en A59. Voor deze wegen geldt een invloedsgebied van minimaal 200 meter (en voor sommige stoffen vaak meer). De locatie is binnen 200 meter van deze weg, en daarmee binnen het invloedsgebied van deze snelwegen gelegen.

Daarnaast is langs de A59 een buisleidingenstraat gelegen. De locatie is binnen het invloedsgebied van deze leidingen gelegen. Het groepsrisico dient daarmee nader te worden gemotiveerd. Dit is nader omschreven in de paragraaf "Groepsrisico" (paragraaf 4.1.6.3).

4.1.6.3 Groepsrisico

Naast het plaatsgebonden risico dient ook het groepsrisico in acht te worden genomen. Hierbij is het van belang te kijken of de locatie binnen een invloedsgebied van een risicobron of transportroute is gelegen.

De planlocatie is binnen een invloedsgebied van de volgende risicobronnen en/of transportroutes gelegen:

  • Shell Chemie Moerdijk (op ongeveer 5,2 kilometer van de locatie).
  • Afvalstoffen Terminal Moerdijk (op ongeveer 8,1 kilometer van de locatie).
  • Grondrand Traffic B.V. (op ongeveer 4,7 kilometer van de locatie).
  • Rijksweg A17 (op ongeveer 380 meter van de locatie).
  • Rijksweg A59 (op ongeveer 130 meter van de locatie).
  • Buisleidingenstraat langs de Rijksweg A59 (op ongeveer 330 meter van de locatie).

Hiermee dient het groepsrisico nader te worden verantwoord.

Er is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van een beperkt kwetsbaar object. De personendichtheid zal niet onevenredig toenemen. Dit zorgt ervoor, dat de toename van het groepsrisico niet zichtbaar zal doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, derhalve dient sprake te zijn van een beperkte verantwoording aan het groepsrisico.

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.

De bestrijdbaarheid wordt op twee aspecten beoordeeld:

  • 1. Is het rampscenario te bestrijden?
    Gezien de afstand van de locatie tot de risicobronnen (snelwegen en risicovolle bedrijven) is het vrijkomen van een toxische wolk het maatgevende scenario. Bij (zeer) toxisch gas is het scenario dat ten gevolge van een ongeval een gat in de tankwagen ontstaat. Het giftige gas verdampt direct en er ontstaat een gaswolk die zich snel met de wind mee verspreidt. Bij een percentage aanwezige personen binnen het invloedsgebied van de toxische stof zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. Effectbestrijding is mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen.
  • 2. Is de omgeving voldoende ingericht om bestrijding te faciliteren?
    Rond de locatie zijn voldoende aan- en afvoerroutes beschikbaar voor de inzet van hulpdiensten. Er is in de directe omgeving van de locatie bluswatercapaciteit aanwezig voor het blussen van secundaire branden.

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting en zijn afhankelijk van het maatgevende scenario.

De mogelijkheden ten aanzien van zelfredzaamheid zijn redelijk. Er zijn geen aanwijzingen dat een grotere groep niet -of verminderd zelfredzame mensen op de locatie woonachtig zijn. De aanwezigen zijn naar verwachting voldoende mobiel om zelfstandig te kunnen vluchten. Het aantal mensen op de locatie is beperkt, en verandert niet.

Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. Vanuit de hierboven geschetste mogelijkheden is het dus van belang dat de locatie:

  • 1. goed te alarmeren is:
    In geval van een calamiteit kan NL-Alert worden ingezet. NL-Alert is een alarmmiddel van de overheid voor de mobiele telefoon. Met NL-Alert kan de overheid mensen in de directe omgeving van een noodsituatie met een tekstbericht informeren. In het bericht staat specifiek wat er aan de hand is en wat je op dat moment het beste kunt doen.
  • 2. goed te ontvluchten is:
    Bij de locatie zijn voldoende vluchtwegen gelegen, zodat bij een calamiteit van de risicobron afgevlucht kan worden.

Het groepsrisico is daarmee (beperkt) verantwoord en wordt aanvaardbaar geacht. Er zijn derhalve geen (wettelijke) belemmeringen ten aanzien van het aspect externe veiligheid voor het voorgenomen initiatief.

4.1.7 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

Dit is echter vooral van belang wanneer inrichtingen worden opgericht waarbij gedurende een groot deel van de dag mensen zullen verblijven. Bij de ontwikkeling is geen sprake van een inrichting waarin gedurende een groot deel van de dag mensen verblijven. Hiermee kan worden aangenomen dat de bodemgesteldheid ter plaatse geschikt is voor de functie- en/of bestemmingswijziging.

4.1.8 Voortoets MER-beoordeling

Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

Het kweken van eetbare paddenstoelen is geen activiteit die voorkomt op de C-lijst en/of D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage en is daarmee geen m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteitop grond van het Besluit m.e.r..

Zoals nader aangetoond in de paragrafen "Milieuzonering", "Geur", "Luchtkwaliteit", "Geluid", "Woon- en leefklimaat", "Externe veiligheid" en "Bodem" (paragraaf 4.1.1 t/m 4.1.7) is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een onevenredige hinder op het gebied van milieu. Daarnaast is, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie" (paragraaf 4.2) geen sprake van aantasting van natuurlijke en landschappelijke waarden.

Er is daarmee geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit.

4.2. Ecologie

4.2.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.

De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.

Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.

4.2.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna zijn op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Het is daarbij daarom verboden om projecten of andere handelingen uit te voeren of te realiseren die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet gelegen in een Natura 2000. Het dichtstbijzijnd Natura 2000 gebied (Hollands Diep) is gelegen op een afstand van ongeveer 7,5 kilometer van de locatie. Op een dergelijke afstand dient te worden onderzocht of een ontwikkeling mogelijk schadelijke gevolgen heeft op de betreffende gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BGVlietweg4aSB-OV30_0007.png"

Uitsnede kaart Natura 2000 gebieden.
Bron: Aerius Calculator.

Bij de ontwikkeling is geen sprake van een bedrijfsvoering waarbij uitstoot van ammoniak plaatsvindt. Er is daarmee geen sprake van een ontwikkeling die zal leiden tot een toename van de ammoniakdepositie op de betreffende gebieden. Daarnaast zal het aantal verkeersbewegingen, zoals nader omschreven in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2), niet onevenredig toenemen, waarmee de uitstoot van stikstofoxiden eveneens niet onevenredig zal toenemen.

Het kan voorkomen dat tijdens de werkzaamheden sprake is van een beperkt verhoogde uitstoot van stikstofoxiden. Om aan te tonen wat de effecten van de ontwikkeling zijn op de betreffende gebieden is met het rekenprogramma Aerius Calculator een berekening gemaakt. Uit deze berekening blijkt dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een toenemende depositie op de betreffende gebieden (het projecteffect is niet groter dan 0,00 mol per jaar). Er is daarmee geen sprake van een nadelig effect op de betreffende gebieden. Voor de uitkomst van de berekening met her rekenprogramma Aerius Calculator wordt verwezen naar bijlage 4 van deze onderbouwing.

Gezien het voorgaande zullen met de ontwikkeling geen van de Natura 2000 gebieden onevenredig worden geschaad.

4.2.1.2 Houtopstanden

Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming heeft als doel bossen te beschermen en de bestaande oppervlakte aan bos- en houtopstanden in stand te houden. Indien een houtopstand onder de Wet natuurbescherming valt en deze gekapt gaat worden, moet een kapmelding worden gedaan en geldt een verplichting om de betreffende grond binnen 3 jaar opnieuw in te planten, de zogenaamde herplantplicht. Als een bos of houtopstand definitief gekapt wordt, zal een ontheffing of compensatie van deze herplantplicht verleend moeten worden. De herplantplicht is niet van toepassing voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.

Houtopstanden vallen onder de Wet natuurbescherming als het zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die:

  • buiten de bebouwde kom-boswet liggen;
  • een oppervlakte hebben van 10 are of meer;
  • rijbeplantingen die meer dan twintig bomen omvatten, gerekend over het totaal aantal rijen;

Bij de ontwikkeling is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de ontwikkeling.

4.2.1.3 Soortenbescherming

De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming voorziet in bescherming van (leefgebieden) van beschermde soorten planten en dieren en is daarmee altijd aan de orde. De soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van de wilde flora en fauna in hun natuurlijke leefomgeving. De mate van bescherming is afhankelijk van de soort en het daarvoor geldende beschermingsregime. De Wet natuurbescherming kent zowel verboden als de zorgplicht. De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Voor verschillende categorieën soorten en activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Het is voor elke beschermde soort in elk geval verboden deze te vervoeren of bij te hebben.

  • Vogelrichtlijn:
    Dit betreffen alle vogelsoorten die in Nederland als broedvogel, standvogel, wintergast of doortrekker aanwezig kunnen zijn, met uitzondering van exoten en verwilderde soorten, zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Voor soorten beschermd vanuit de Vogelrichtlijn geldt dat het verboden is in het wild levende soorten opzettelijk te doden of te vangen, nesten of rustplaatsen van deze soorten opzettelijk te vernielen of te beschadigen en/of weg te nemen, eieren van deze soorten te rapen en/of bij te hebben en/of deze soorten opzettelijk te storen (tenzij de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de instandhouding van de betreffende soort).
  • Habitarichtlijn:
    Dit zijn alle soorten van bijlage IV onderdeel a van de Habitatrichtlijn inclusief het verdrag van Bern bijlage II en het Verdrag van Bonn bijlage I, voor zover hun natuurlijke verspreidingsgebied zich in Nederland bevindt. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd. Voor de soorten beschermd vanuit de Habitatrichtlijn geldt dat het verboden is in het wild levende soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, eieren van deze soorten te rapen, vernielen en/of bij te hebben, voortplantingsplaatsen en/of rustplaatsen van deze soorten te beschadigen of te vernielen en/of beschermde planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen en/of te vernielen.
  • Nationaal beschermde soorten:
    Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland. Voor de Nationaal beschermde soorten geldt dat het verboden is om de in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen en/of rustplaatsen van deze soorten opzettelijk te beschadigen of te vernielen en/of beschermde vaatplanten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen en/of te vernielen.
  • Zorplicht:
    Naast beschermde dier- en plantensoorten, moet iedereen voldoende rekening houden met in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorgplicht geldt voor alle, dus ook voor niet beschermde, soorten planten en dieren.

Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet Natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.

De grond op de locatie bestaat voornamelijk uit gronden behorende bij een agrarisch erf en is regelmatig in beroering. Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het projectgebied geen beschermde soorten planten bevinden.

Binnen het projectgebied is weinig tot geen opgaande beplanting aanwezig. Hiermee is ter plaatse onvoldoende gelegenheid voor dieren om zich te verschuilen en zijn onvoldoende voedselbronnen aanwezig. Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het projectgebied geen beschermde diersoorten zullen bevinden.

Binnen het projectgebied zijn geen broedplaatsen van vogels aanwezig. De werkzaamheden zullen daarnaast buiten het broedseizoen plaatsvinden.

Er zal met de ontwikkeling geen sprake zijn van sloop van bebouwing en/of het dempen van sloten. Het is daarmee niet aannemelijk dat soorten worden geschaad die zich in bebouwing en/of sloten hebben gevestigd.

Op basis hiervan kan worden gesteld dat met de ontwikkeling geen sprake zal zijn van een mogelijke aantasting van (leefgebieden van) beschermde soorten flora en fauna.

4.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.

Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.

Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.

Beheer van het NNN wordt in handen gegeven van de provincies. De provincies stellen regels op ten behoeve van het behoud en de bescherming van het NNN. De provincie Noord-Brabant heeft het NNN opgenomen in het Natuurnetwerk Brabant (NNB), waarvoor zij specifieke regels hebben opgenomen in het ruimtelijke provinciale beleid.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNN/NNB gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN/NNB-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 1 kilometer van de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BGVlietweg4aSB-OV30_0008.png"

Uitsnede kaart NNN/NNB.
Bron: Provincie Noord-Brabant.

Gezien de locatie niet in het NNN/NNB is gelegen en de grote afstand tot het dichtstbijzijnde NNN/NNB-gebied zal de ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.

4.2.3 Wet ammoniak en veehouderij

Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen en kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

De locatie is niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen gelegen. Gezien de locatie niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen is gelegen zullen met de ontwikkeling geen van deze gebieden onevenredig worden aangetast.

4.3. Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Moerdijk voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie vanuit de archeologische verwachtingskaart gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Archeologisch beleidsadviesgebied 6'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BGVlietweg4aSB-OV30_0009.png"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart.
Bron: Gemeente Moerdijk.

Ten aanzien van deze gebieden stelt de gemeente in haar beleid dat nader onderzoek nodig is bij ingrepen van meer dan 250 m² en dieper dan 50 centimeter onder maaiveld.

Bij de ontwikkeling is geen sprake van het oprichten en/of slopen van bebouwing. Tevens is geen sprake van ingrepen in de bodem. Er vinden intern enkele wijzigingen plaats in de bebouwing, maar er worden geen wijzigingen of ingrepen gedaan aan de fundering, draagconstructie en/of de gevels. aan de buitenzijde en/of in de bodem vinden geen wijzigingen plaats. Er is daarmee geen sprake van een bodemingreep.

Alleen het gebruik ter plaatse zal wijzigen. Er is daarmee geen sprake van een ontwikkeling van meer dan 250 m² en dieper dan 50 centimeter onder maaiveld, waarmee aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

Hiermee zullen met de ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten worden geschaad.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.

De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.

Zoals te zien in de volgende figuur zijn ter plaatse van de locatie geen cultuurhistorische elementen aanwezig. Wel is de locatie in een cultuurhistorisch landschap gelegen. Nabij de locatie zijn daarnaast enkele historisch geografische lijnen van redelijk hoge waarden gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.BGVlietweg4aSB-OV30_0010.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Bron: Provincie Noord-Brabant.

Het cultuurhistorisch landschap ter plaatse betreft een zeekleigebied. Het zeekleigebied maakt deel uit van het Zuidwest-Nederlandse deltagebied. Aanvankelijk was heel de regio een veengebied dat in de hoge middeleeuwen en late middeleeuwen in eerste instantie agrarisch ontgonnen werd en waarin men ook aan turfgraverij deed. In samenhang met de vorming van de Zeeuwse zeearmen en het Hollands Diep overstroomde het gebied steeds verder. Dit oprukken van de zee-invloed was mede mogelijk door het turfgraven voor de zoutproductie.

Nadat veel cultuurland door overstromingen in de vijftiende eeuw verloren was gegaan is het gebied geleidelijk door de mens op de zee heroverd. Dit is niet alleen te zien aan de rechte wegen en de verkaveling van het landelijk gebied, maar ook in de vorm van de dorpen. De verkaveling is over het algemeen rationeel met grote blokvormige of strookvormige percelen, veelal tot stand gekomen door planmatige ontginningen.

De regio bestaat uit een rijk geschakeerd open polderlandschap waarin de omgang met het water en de strijd met de zee nog duidelijk af te lezen zijn. Dit komt tot uiting in het patroon van de dijken, de (voormalige) kreken en de verschillen tussen de polders en de onbedijkte gorzen. Het landschap is in hoge mate bepaald, ingericht en vormgegeven door de mens. Behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren van de regio en de cultuurhistorische waarden in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten staat in deze gebieden centraal.

Bij de ontwikkeling is geen sprake van een grootschalige ontwikkeling die de structuur van het landschap onevenredig aantast. Bij de ontwikkeling is geen sprake van uitbreiding en/of nieuwbouw. Tevens is geen sprake van sloop. De ontwikkeling zal de ontwikkeling en het behoud van de structuren en de historische waarden niet in de weg staan. Er is geen sprake van aantasting van het verkavelingspatroon of wegenpatroon.

De ontwikkeling zal, gezien de afstand, eveneens de nabijgelegen historisch geografische lijnen niet aantasten.

Hiermee zal met de ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden.

4.3.3 Aardkundig waardevolle gebieden

Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.

De locatie is niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen. Gezien de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied is gelegen zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van aardkundige waarden.

4.4. Verkeer en parkeren

Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeers- en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt.

4.4.1 Infrastructuur en parkeren

Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Vlietweg. De locatie is voorzien van een inrit die aansluit op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.

Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.

Bij de ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee zal geen sprake zijn van een aantasting van de bestaande infrastructuur. Wel zal een nieuwe inrit worden aangelegd bij het bedrijf. Dit bevordert echter de routing op het bedrijf, waardoor geen voertuigen achteruit de weg op hoeven te rijden. Daarmee bevordert de tweede inrit ook de verkeersveiligheid.

In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.

4.4.2 Verkeersbewegingen

Bij de ontwikkeling is sprake van het wijzigen van het gebruik op de locatie van een voormalig agrarisch bedrijf naar een agrarische intensieve kwekerij ten behoeve van de teelt van eetbare paddenstoelen. De grootste afnemer van de geteelde producten zal de naastgelegen kwekerij van eetbare paddenstoelen aan de Vlietweg zijn. Omdat de locaties naast elkaar gelegen zijn is voor het transport tussen deze locaties geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen.

In de te hervestigen kwekerij aan de Vlietweg 4a worden de paddenstoelensoorten shiitake en oesterzwam geteeld. Dit is een meer extensieve manier van telen die plaats vindt op een bed van strocompost en houtzaagsel in plaats van reguliere compost (met o.a. paardenmest) en dekaarde. Iedere week wordt er ongeveer 1.300 kilogram shiitake en 1.600 kilogram oesterzwam geoogst. De arbeid wordt uitgevoerd door degenen die in de bedrijfswoning wonen en op sommige dagen is extra arbeid nodig (personenwagen). Op de tekening van het landschappelijk inrichtingsplan, welke is opgenomen als bijlage 3 bij deze onderbouwing, zijn de parkeerplaatsen aangegeven.

Voor deze teelten zijn per week bedrijfsmatig de volgende transportbewegingen nodig:

  • 3 x vrachtwagen (6 verkeersbewegingen per week);
    • 1. 1x aanvoer van strocompost;
    • 2. 1x aanvoer van houtzaagsel;
    • 3. 1x afvoer van een mengsel van strocompost/houtzaagsel;
  • 1 x bestelwagen/kleine vrachtwagen voor afvoer van product (2 verkeersbewegingen per week);
  • 1 x bestelwagen overig (2 verkeersbewegingen per week);
  • 7 x personenwagen overig (14 verkeersbewegingen per week).

Totaal: gemiddeld 24 verkeersbewegingen per week, waarvan 6 met vrachtverkeer.

Daarnaast wordt als nodig extra personeel ingezet. In de drukke perioden zal dit wat meer zijn dan in de rustige perioden. Gemiddeld genomen zal er in de worst-case situatie sprake zijn van het twee maal per week inzetten van drie extra personeelsleden. Dit betreft gemiddeld dan dus 6 verkeersbewegingen per week extra, wat een totaal geeft van gemiddeld 30 verkeersbewegingen per week, waarvan 6 met vrachtverkeer.

Verkeersbewegingen voor privédoeleinden, kunnen buiten beschouwing gelaten worden aangezien deze bij gebruik van de bewoning zonder bedrijfsactiviteiten ook aanwezig zouden zijn. De beschreven aantallen zijn gebaseerd op een situatie zonder samenwerking met het bedrijf op Vlietweg 4b, want in de praktijk wordt het grootste deel van de transporten gecombineerd met die van dat bedrijf. In die situatie zou er nauwelijks een toename zijn, maar de hierboven beschreven aantallen zijn reëel voor een op zichzelf draaiend bedrijf. In de aerius-berekening zijn in het kader van een worst-casebenadering nog veel meer transportbewegingen opgenomen, die zijn voor dit onderdeel echter niet van toepassing.

In het verleden, in de situatie dat hier nog een reguliere champignonkwekerij gevestigd was, was er bedrijfsmatig sprake van de volgende verkeersbewegingen per week:

  • 8 x vrachtwagen (16 verkeersbewegingen per week);
    • 1. 1x aanvoer compost;
    • 2. 1x aanvoer dekaarde;
    • 3. 1x aanvoer vulmachine;
    • 4. 1x afvoer compost;
    • 5. 3x afvoer product;
  • 2-4 x bestelwagen (4-8 verkeersbewegingen per week);
  • 10-12 x personenwagen (20-24 verkeersbewegingen per week).

Totaal: gemiddeld 40-48 verkeersbewegingen per week, waarvan 16 met vrachtverkeer.

Samenvattend kan gesteld worden dat er in de nieuwe situatie een verbetering optreedt ten opzichte van de situatie van een aantal jaren geleden toen er op de locatie nog een reguliere champignonkwekerij geëxploiteerd werd. De infrastructuur was destijds geschikt voor deze verkeersbewegingen en die infrastructuur is sindsdien niet veranderd. Het aantal verkeersbewegingen voor de nieuwe bedrijfsactiviteiten is zodanig gering in omvang, dat dit geen nadelige effecten heeft voor het wegenstelsel en de omgeving.

4.5. Wateraspecten

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.

De locatie valt onder het werkgebied van het Waterschap Brabantse Delta (hierna: het waterschap). Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en waterkwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hebben hun keuren geharmoniseerd. Als onderdeel van dit harmonisatietraject hanteren de waterschappen sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Hiermee geven de waterschappen ook invulling aan de wens van met name de zogenaamde grensgemeentes die in het verleden te maken hadden met verschillend beleid van de waterschappen.

Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voorwaarden aan de afvoer via een rioleringsstelsel. Bij het invullen van de compensatieopgave wordt tevens gekeken naar de mogelijke realisering van andere waterdoelen.

Het gaat hierbij dus om een optimale inpassing van een plan in zijn omgeving, waarbij ook gekeken moet worden naar het huidig en toekomstig functioneren van het totale (deel)stroomgebied waar de ontwikkeling onderdeel van uitmaakt. Naast het behoud van voldoende systeemrobuustheid, kan hiermee beter invulling worden gegeven aan de gewenste doelmatigheid. Bovendien biedt dit mogelijkheden voor waterschappen en gemeenten om ook andere dan hydrologische aspecten mee te nemen in de afweging. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het oplossen van waterkwaliteitsknelpunten of het tegengaan van verdroging.

De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Dit heeft er toe geleid dat voor kleine plannen kan worden volstaan met het toepassen van een eenvoudige rekenregel voor het bepalen van de compensatie-opgave. Voor grotere plannen volstaat de rekenregel niet voor het bepalen van de compensatie-opgave, omdat de impact van dergelijke plannen op het watersysteem (veel) groter is. Voor grote plannen is daarom altijd een waterhuishoudkundig onderzoek door de initiatiefnemer noodzakelijk en dient het waterschap vroegtijdig te worden betrokken.

Voor een optimale inpassing van plannen met een uitbreiding van het verhard oppervlak is het noodzakelijk het waterschap in een vroeg stadium te betrekken. Dit geldt zowel voor kleine als grote plannen. Alleen op deze wijze kunnen waterbeheerder en initiatiefnemer gezamenlijk zorgen voor het behoud van de robuustheid van het watersysteem en kan wateroverlast in de toekomst zoveel mogelijk worden beperkt.


4.5.1 Voorgenomen activiteit

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het wijzigen van het gebruik op de locatie van een voormalig agrarisch bedrijf naar een agrarische intensieve kwekerij ten behoeve van de teelt van eetbare paddenstoelen.

Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie). Voor de mate van compensatie hanteert het waterschap de volgende richtlijnen:

"Wanneer er sprake is van een toename van verhard oppervlak tussen de 2.000 m² en 10.000 m² wordt de rekenregel van het waterschap toegepast en bij toename van meer dan 10.000 m², of bij het niet voldoen aan de rekenregel, wordt de beleidsregel van het waterschap toegepast. Bij een toename van minder dan 2.000 m² is geen extra compensatie nodig."

Bij de ontwikkeling zal het verhard oppervlak niet toenemen. Hiermee is geen aanvullende compensatie vereist en zal met de ontwikkeling sprake zijn van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:

  • zoveel mogelijk maatregelen getroffen om het waterverbruik zo gering mogelijk te laten zijn en verontreiniging van het regenwater en oppervlaktewater te voorkomen;
  • duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast.

De projectlocatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de bedrijfswoning op wordt geloosd.

Het bedrijfsafvalwater wordt middels een gescheiden stelsel afgevoerd naar de vuilwaterstreng van het gescheiden stelsel. Ook het water dat wordt gebruikt voor het schoonspuiten van de erfverharding zal worden afgevoerd naar de vuilwaterstreng van het gescheiden stelsel. Het hemelwater wordt hierbij niet afgevoerd op het rioleringssysteem, maar wordt middels dakgoten en straatkolken opgevangen in een bergingsvoorziening. Hiermee is geen sprake van afkoppeling van hemelwater naar Rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Hiermee zal met de ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.

4.5.2 Compenserende waterberging

Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Voorgenomen activiteit" (paragraaf 4.5.1) is voor de voorgenomen ontwikkeling geen compenserende waterberging nodig.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1. Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.

Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:

" Artikel 6.2.1

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • a. de bouw van een of meer woningen;
  • b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte."

Bij de ontwikkeling is geen sprake van een in het betreffende artikel genoemde bouwplan, waarmee geen exploitatieplan nodig is.

Kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure zijn daarnaast voor rekening van de initiatiefnemer. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Moerdijk.

Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht

5.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorliggend project betreft een afwijking met omgevingsvergunning op de bepalingen uit het bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk" van gemeente Moerdijk conform de procedure zoals is opgenomen in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

In het kader van deze procedure wordt de ontwerp omgevingsvergunning voor eenieder ter inzage gelegd. Tijdens deze terinzage termijn wordt eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen. Wanneer het besluit en de vergunning met bijbehorende onderbouwing ter inzage ligt wordt gepubliceerd op de gebruikelijke wijze conform artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.3. Handhaving

Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning of het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Het Vergunning-, Toezicht- en handhavingsbeleid van de gemeente Moerdijk (het VTH-beleid), zoals vastgesteld op 2 januari 2017, vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.

Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.