IMRO-idn: | NL.IMRO.1709.1HZITMOERDIJK-BP30 |
---|
De gemeenteraad van Moerdijk heeft op 18 januari 2018 het bestemmingsplan 'Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk' vastgesteld (hierna: moederplan). Het moederplan voorziet in het optimaliseren van de ontwikkelingsmogelijkheden van het haven- en industrieterrein. Het moederplan is op 18 maart 2020 onherroepelijk geworden na uitspraak van de Raad van State.
Figuur 1.1: begrenzing van het moederplan
Op 6 mei 2019 heeft het Havenbedrijf Moerdijk een verzoek ingediend om het hierboven genoemde moederplan gedeeltelijk te herzien. Daarnaast hebben actuele inzichten geleid tot aanpassingen. De herziening heeft betrekking op drie locaties:
Verder zijn er op het gebied van externe veiligheid nieuwe ontwikkelingen geweest waardoor besloten is de regeling ten aanzien van de veiligheidszones in het bestemmingsplan op onderdelen te herzien.
Met deze onderhavige herziening worden voor de bovenbeschreven locaties (en bij APP ook in de directe omgeving vanwege de risico-contouren), alsmede ten aanzien van de veiligheidszonering, aanpassingen verwerkt in het moederplan. De aanpassingen hebben zowel gevolgen voor de regels als voor de verbeelding. Deze toelichting beschrijft de aanpassingen en de aanleiding voor de aanpassingen. Daarnaast wordt getoetst of deze herziening uitvoerbaar is en of er strijdigheid is met het beleid.
In hoofdstuk 2 worden de aanpassingen die deze partiële herziening mogelijk maakt beschreven. De volgende hoofdstukken gaan in op beleid (hoofdstuk 3), de omgevingsaspecten (hoofdstuk 4), de juridische planopzet en de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid in de hoofdstukken 5, 6 en 7.
Het moederplan wordt op enkele onderdelen aangepast:
In dit hoofdstuk worden de aanpassingen beschreven.
Wijziging veiligheidszones
APP produceert ontstekers en gasgeneratoren voor de ruimtevaart en andere toepassingen op het industriegebied Moerdijk.
Figuur 2.1: Ligging APP aan de Westelijke Randweg 25 te Klundert
Rondom het bedrijf zijn veiligheidszones voor munitie aanwezig (A, B en C). Deze zones zijn het gevolg van de aanwezigheid van de gasgeneratoren en ontstekers. De veiligheidszones zijn mede gelegen op gronden die nog niet zijn ontwikkeld en leggen beperkingen op aan de gebruiksmogelijkheden van deze nog te ontwikkelen gronden. Het havenbedrijf en APP hebben daarom in gezamenlijkheid gekeken naar de optimalisatiekansen. Hieruit is gebleken dat aanpassingen aan de bedrijfsvoering mogelijk zijn, alsmede aanpassingen in de opslag en de indeling van het terrein. Deze optimalisaties leiden er toe dat de veiligheidszones kleiner worden en minder ver reiken over de nog te ontwikkelen gronden. De aanpassing van de veiligheidszones vergroot de gebruiksmogelijkheden van de nog te ontwikkelen gronden met een positief effect op de verkoopbaarheid van deze gronden.
De veiligheidszones zijn inmiddels met een aanpassing van de omgevingsvergunning verkleind. Hieraan voorafgaand is een kwantitatieve risico analyse (QRA) uitgevoerd om de exacte ligging van de zones te bepalen. Dit onderzoek is beschreven in paragraaf 4.2.1 en opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting.
Figuur 2.2: Veiligheidszones A (blauw), B (blauwgroen) en C (groen) rondom APP; de buitenste zone van eenzelfde kleur is de zone uit het moederplan en de binnenste zone van eenzelfde kleur de nieuw te verwerken zone.
Na aanpassing van de omgevingsvergunning moeten de gebruiksmogelijkheden van de nog te ontwikkelen gronden ook juridisch-planologisch worden aangepast, hiervoor is een aanpassing van het moederplan noodzakelijk.
In deze partiële herziening van het moederplan worden de nieuwe zones overgenomen, waarmee de beperkingen voor de ontwikkelingsmogelijkheden gedeeltelijk komen te vervallen.
In onderstaande afbeelding zijn de nieuwe veiligheidszones weergegeven.
Figuur 2.3: veiligheidscontouren zoals opgenomen op de verbeelding van deze herziening (rood = A, groen = B, blauw = C). De bollenlijn geeft de ligging van de zone C weer in het moederplan.
Toevoegen Veiligheidszone - Munitie A
In het moederplan was veiligheidszone A niet opgenomen omdat de zone nauwelijks over gronden was gelegen waar ontwikkelingen mogelijk zouden moeten zijn. Gebleken is dat bij de beoordeling van initiatieven het toch wenselijk is dat alle zones in het bestemmingsplan weergegeven zijn. Met deze partiële herziening is daarom tevens de 'veiligheidszone - munitie A' toegevoegd (rood in figuur 2.3).
Op verzoek van OBM is in het bestemmingsplan 'Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk' een deel van het water bestemd als 'Bedrijventerrein - 2' om de bedrijfsactiviteiten behorende bij het bedrijf ook op deze gronden te kunnen uitoefenen. Voor het uitbreiden van de bedrijfsactiviteiten in de richting van het Hollandsch Diep is een aanpassing van de omgevingsvergunning benodigd. Tijdens deze procedure is gebleken dat abusievelijk in het moederplan geen aanpassing van de geluidszone is meegenomen en de gronden derhalve geen deel uitmaken van het gezoneerd industrieterrein. Omdat de bedrijfsactiviteiten horen bij een grote lawaaimaker (onderdeel D van bijlage 1 van het BOR), moeten deze activiteiten echter wel plaatsvinden op het gezoneerde deel van het industrieterrein.
Figuur 2.4: gronden OBM gelegen buiten / ten noorden van het gezoneerd industrieterrein (gele zonegrens).
De zonegrens voor het Haven- en Industrieterrein Moerdijk dient te worden verschoven, zodat ook de huidige loswal, grenzend aan het Hollandsch Diep, deel gaat uitmaken van het gezoneerde deel van het industrieterrein.
In deze partiële herziening van het moederplan wordt daarom de aanduiding 'geluidszone - industrie' van betreffende gronden verwijderd. Deze geluidszone is de contramal voor het gezoneerd industrieterrein. De gronden maken daarmee deel uit van het gezoneerde deel van het industrieterrein en het uitoefenen van de activiteiten kan in de omgevingsvergunning worden opgenomen. De aanpassing gaat dus alleen over het verwijderen van de geluidszone en niet over het mogelijkmaken van de bedrijfsactiviteiten op deze gronden. Die passen al in de gebruiksmogelijkheden van het moederplan.
CCT is een transport gerelateerd bedrijf waar onder andere op- en overslag van gevaarlijke stoffen in tankcontainers plaatsvindt. Er vinden geen handelingen plaats waarbij de inhoud van een container met gevaarlijke stoffen wordt bewerkt. Voor het bedrijf CCT is gebleken dat de intekening van de risicozonering niet volledig aansluit bij de verleende milieuvergunning op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan in 2018. Daarnaast heeft CCT aangegeven investeringen te willen doen waardoor er meer containers met gevaarlijke stoffen behandeld kunnen worden. Deze aanpassing leidt er toe dat de veiligheidszones ruimer worden.
De veiligheidszones zijn met een QRA bepaald. Dit onderzoek is beschreven in paragraaf 4.2.2 en opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting. De verandering in de omvang van de benodigde risicoruimte voor CCT is weergegeven in afbeelding 1 van figuur 2.5 (oude situatie) en afbeelding 2 van figuur 2.5 (nieuwe situatie). Bij deze afbeeldingen geeft licht rood de omvang van de 10-6-contour aan en donker rood de omvang van de 10-5-contour. De risicoruimte is gebaseerd op de QRA's van CCT.
Omdat de in afbeelding 2 aangegeven situatie niet past binnen de risicozonering, zoals vastgelegd in het moederplan, is in deze herziening de begrenzing van de aanduiding 'veiligheidszone – EV2' en de aanduiding 'veiligheidszone – EV3' aangepast ter plaatse van deze inrichting. Deze nieuwe begrenzing is weergegeven in afbeelding 3 van figuur 2.5. In afbeelding 4 van figuur 2.5 is deze nieuwe begrenzing aangeven in combinatie met de contouren van afbeelding 2. Zichtbaar is dat de 10-5-contour volledig binnen de aanduiding 'veiligheidszone – EV2' is gelegen.
Afbeelding 1 (rechts): situatie 2018 Afbeelding 2 (links): Situatie partiële 1e herziening
Afbeelding 3: De EV-zonering in de partiële 1e herziening Afbeelding 4: Combinatie van afbeelding 2 en 3.
Figuur 2.5: Aanpassingen zonegrenzen CCT
Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk' zijn de externe veiligheidsaspecten van het zeehaven- en industrieterrein uitgebreid verkend. Er is in intensieve samenspraak met de provincie Noord-Brabant, het Havenbedrijf Moerdijk, de Veiligheidsregio en bedrijven op het industrieterrein een veiligheidsvisie ontwikkeld. In de onderhavige partiële herziening blijft deze visie onveranderd. De toelichtende rapportage uit 2018, die als bijlagen 1 en 2 onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan 'Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk', blijft derhalve ook de basis bij het beoordelen van de externe veiligheidsaspecten van ontwikkelingen op het zeehaven- en industrieterrein.
De partiële herziening is, naast de andere aanpassingen, voor wat betreft externe veiligheid gericht op:
De zoneringssystematiek uit het bestemmingsplan 'Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk' is gebaseerd op het uitgangspunt dat risico-bedrijven, zoals Brzo-bedrijven - vanwege de aard of hoeveelheden gevaarlijke stoffen - bij een incident brand, explosies of gifwolken veroorzaken. In het Brzo zijn echter niet alleen ruimtelijk relevante gevaarlijke stoffen opgenomen. Sommige stoffen zijn niet ruimtelijk relevant maar kunnen bij een incident bijvoorbeeld wel aqua-toxisch zijn. Indien bij dit soort bedrijfsactiviteiten de bijbehorende veiligheidsvoorzieningen getroffen zijn, worden Bevi-bedrijven zonder 10-6-contour niet als een risicovolle inrichting beschouwd. In het bestemmingsplan 'Zeehaven- en Industrieterrein' is abusievelijk dit onderscheid niet gemaakt. De aanpassing is verwerkt in de partiële 1e herziening.
Uitbreidingsmogelijkheden bestaande bedrijven
Op verzoek van enkele bedrijven zijn de uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bedrijven opnieuw bekeken. In het moederplan waren alle uitbreidingen aangemerkt als 'nieuw'. Dat betekent bijvoorbeeld dat voor een aanpassing van de bedrijfsvoering, waarbij de risicocontouren binnen de inrichtingsgrenzen blijven of binnen de reeds vergunde risicocontouren, er toch een afwijking van de regels uit het moederplan nodig is. Dit is als onwenselijk beoordeeld omdat bestaande bedrijven hierdoor onnodig in de bedrijfsvoering worden belemmerd.
In de partiële herziening is daarom de regeling voor de uitbreiding van bestaande risicovolle bedrijven aangepast. De uitbreiding van bestaande risicovolle inrichtingen– die dus bij de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan uit 2018 legaal aanwezig waren – en waarvan de 10-5 of 10-6-contour niet over de inrichtingsgrens valt, dan wel de risicocontouren binnen de vergunde risicocontouren blijven is toegestaan. In de planregels is dit per EV-zone gespecificeerd. De regels voor de aanduiding 'veiligheidszone - EV-1' zijn echter ongewijzigd gebleven omdat deze zone volledig gericht is op het faciliteren van risicobedrijven. De planregels voor 'veiligheidszone - EV-1' staat een vergroting van de PR 10-6 contour van bestaande risicovolle inrichtingen, van nieuwe risicovolle inrichtingen en van de uitbreiding van bestaande risicovolle inrichtingen al toe. Ook gelden binnen 'veiligheidszone - EV-1' al ruimere regels voor het vergroten van de 10-5 contour.
Uitbreiding bestaande en vestiging van nieuwe bedrijven
In het verlengde van de uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bedrijven, ligt de voorwaarde die gesteld wordt aan de uitbreidingsmogelijkheden alsmede de vestiging van nieuwe bedrijven. In het moederplan is bepaald dat voor beide situaties aangetoond moet worden dat de risicovolle onderdelen van de inrichting ondergeschikt en faciliterend moeten zijn aan de hoofdactiviteit. In de praktijk blijkt dit voor nieuwvestigingen aanzienlijk eenduidiger te zijn dan bij een bestaande inrichting. Bovendien zou dit beperkingen opleggen aan de bedrijfsvoering van de bestaande bedrijven. Dat is niet de bedoeling van de regeling.
In de partiële herziening is daarom deze voorwaarde bij de afwijking voor een uitbreiding van een bestaande en vestiging van een nieuwe risicovolle inrichting aangepast. De eis met betrekking tot het ondergeschikt en faciliterend zijn van het risicovolle onderdeel is beperkt tot nieuwvestiging van risicovolle inrichtingen.
Noodzakelijk voor de bedrijfsvoering
Voorts is bij de afwijking om de 10-5 contour buiten de inrichtingsgrens toe te staan de voorwaarde komen te vervallen dat de noodzaak van het vergroten van de contour in relatie tot bedrijfsvoering en de omgeving aangetoond moet zijn. Deze bepaling kan vervallen omdat de voorwaarde om aan te tonen dat de contour niet binnen de inrichtingsgrens kan blijven, eigenlijk hetzelfde vraagt. Uitgangspunt blijft dat de 10-5-contour van een bedrijf zoveel mogelijk binnen de inrichtingsgrenzen gehouden wordt. Dat kan onder andere door het slimme situering van de risicobron(nen) binnen de inrichtingsgrenzen.
In de partiële herziening is daarom deze voorwaarde komen te vervallen.
In artikel 38.5.5 van het moederplan is geregeld waar de restricties in het kader van artikel 14 uit het Bevi van kracht zijn. Binnen deze zone zijn geen hogepopulatieobjecten toegestaan, behoudens als onderdeel van Bevi-inrichtingen. Deze regeling is in de herziening gespecificeerd. Uit een nadere bestudering van de regeling blijkt dat de vertaling van het restrictiebeleid voor risicovolle inrichtingen en (beperkt) kwetsbare objecten in het bestemmingsplan, de bedrijfsactiviteiten onevenredig zou beperken.
De veiligheidszone op grond van artikel 14 van het Bevi voorziet er in dat de toetsing van het plaatsgebonden risico (PR 10°) van binnen het plangebied beoogde uitbreiding of vestiging van risicovolle inrichtingen plaatsvindt op de veiligheidscontourgrens, in plaats van op de individuele (beperkt) kwetsbare objecten binnen de veiligheidscontour. Dit stelt bedrijven op het terrein in staat hun bedrijfsactiviteiten uit te breiden. Zonder de vaststelling van deze veiligheidscontour worden bedrijven bij een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten belemmerd via het milieuspoor.
Beoogd was om met het vaststellen van de veiligheidszone de bouw of vestiging van kwetsbare objecten zonder functionele binding met het gebied niet toe te laten, daar waar deze mogelijkheden ten tijde van de vaststelling van het moederplan al niet bestonden. In het moederplan ontbreekt echter een dergelijke regeling.
Met het vaststellen van deze partiële herziening wordt dit gerepareerd.
In een bestemmingsplan moeten de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt getoetst worden aan relevant beleid van Rijk, provincie en waterschap. Dit bestemmingsplan maakt ten opzichte van de locatie APP niets meer mogelijk dan het moederplan dat op dit moment doet. Voor deze locatie wordt dan ook verwezen naar de beschreven beleidskaders uit dit moederplan (hoofdstuk 3). Sinds de vaststelling van het moederplan heeft er geen wijziging in het beleid plaatsgevonden relevant voor het plangebied en de gebruiksmogelijkheden voor het plangebied.
De locatie OBM ligt met deze herziening feitelijk buiten de 'geluidszone - industrie'. De begrenzing van deze aanduiding wordt met deze herziening aangepast. De bedrijfsbestemming ligt al op deze percelen. Ook voor deze locatie geldt dat het beschreven beleid uit het moederplan hiervoor geen andere kaders geeft.
CCT krijgt als inrichting meer ruimte maar dit alles past binnen de gestelde kaders uit het bestaande beleid van het moerderplan.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Na de vaststelling van het moederplan heeft de provincie Noord-Brabant een nieuwe interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld op 25 oktober 2019. Deze verordening is geschreven voor de overgang naar de Omgevingswet. Het is een beleidsneutrale omzetting van de Verordening Ruimte. De Interim omgevingsverordening geeft dan ook geen nieuwe beleidskaders voor het zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. Onderstaand zijn enkele, voor deze herziening relevante, aspecten uitgelicht.
Natuurbescherming
In de interim omgevingsverordening zijn geen wijzigingen van de regels doorgevoerd ten opzichte van de Verordening Ruimte omdat de regels recent waren opgesteld en nog voldoen. Voorts is nog niet duidelijk welke toekomstige verplichtingen er voor natuur voortkomen uit de Omgevingswet.
Ruimte
Waar de provincie in de Verordening Ruimte nog sturend regels stelde voor ruimtelijke ontwikkelingen wordt nu de omgevingskwaliteit benadrukt. De interim omgevingsverordening geeft instructieregels voor gemeenten om bij ontwikkelingen de effecten op de omgevingskwaliteit inzichtelijk te maken.
Dit heeft geen gevolgen voor deze partiële herziening.
Water
In de interim omgevingsverordening zijn geen wijzigingen van de regels doorgevoerd ten opzichte van de Verordening Ruimte.
Conclusie beleid
Het geldende beleid, zoals beschreven in het moederplan, is ook op deze partiële herziening van toepassing. Voor de uitgebreide toetsing van de uitvoerbaarheid van dit bedrijventerrein in relatie tot beleid van Rijk, provincie en waterschap wordt verwezen naar het moederplan. De interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een nieuw beleidsdocument dat na vaststelling van het moederplan in werking is getreden. De omgevingsverordening geeft echter geen nieuwe richtlijnen voor het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk.
Ruimtelijke ordening en milieu zijn twee beleidsvelden die met elkaar te maken hebben, rekening met elkaar moeten houden en elkaar kunnen versterken. Het gemeenschappelijke doel dat aan beide beleidsvelden ten grondslag ligt, is het creëren van een goede kwaliteit van het leefmilieu (de omgevingskwaliteit). Om dit te bereiken geldt voor het bestemmingsplan dat toetsing plaats dient te vinden aan diverse omgevingsaspecten, zoals geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, natuur en water. Dit sluit aan op de beoogde balans tussen people, planet en profit.
De beoogde aanpassingen hebben ten opzichte van het moederplan geen ingrijpende consequenties voor de omgeving. Daarom zijn per locatie specifieke omgevingsaspecten onderzocht (geluid en veiligheid) die de wijzigingen, die dit plan mogelijk maakt, specifiek onderbouwen.
Vanwege het gebruik van gevaarlijke stoffen bij APP zijn er veiligheidszones op de verbeelding van het moederplan opgenomen. Aan de laatste omgevingsvergunning voor APP ligt een actuelere QRA ten grondslag dan de QRA die als basis is gebruikt bij het moederplan. Dit onderzoek van TNO: 'Kwantitatieve risico analyse voor explosieven bij APP, d.d. 21 juni 2016, kenmerk: TNO 2016 R10578' berekent de veiligheidscontouren. Het gehele rapport is als bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting.
Op verzoek van APP is de externe veiligheidssituatie van de inrichting met betrekking tot de opslag en productie van explosieven in kaart gebracht. Daartoe is een kwantitatieve risicoanalyse (ORA) uitgevoerd en zijn aangepaste veiligheidszones (A, B en C) bepaald.
Uit de QRA blijkt dat er geen kwetsbare objecten binnen de 10-6 PR-contour liggen. Er liggen vijf beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-5 PR-contour, drie gebouwen van APP zelf en twee gebouwen van Westelijke Randweg 23 (Schütz). Het eerste is toegelaten volgens de Circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Het laatste is een historisch gegroeide situatie, bij de oprichting van de gebouwen was dit bekend en toegestaan.
De aangepaste veiligheidszones zijn met deze herziening op de verbeelding opgenomen. Ook de veiligheidszone A is toegevoegd omdat deze deels op nog te ontwikkelen gronden is gelegen. Bij de ontwikkeling van deze gronden dienen de beperkingen vanwege de veiligheidszone A nageleefd te worden.
CCT verwerkt containers waarbij overslag en tijdelijke opslag van containers plaatsvindt op het terrein. De aanpassingen die CCT beoogd hebben eveneens tot gevolg dat meer gevaarlijke stoffen opgeslagen en overgeslagen worden. Dit heeft consequenties voor de risicocontouren van het bedrijf. In 2019 is voor de aanpassingen van de bedrijfsvoering en de aanpassingen van de inrichtingsgrens een QRA uitgevoerd. Dit onderzoek van AVIV: 'Risicoanalyse / CCT in Moerdijk, d.d. 6 augustus 2019, kenmerk 193968' berekent de veiligheidscontouren van de aangepaste bedrijfsvoering. De rapportage is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
Uit de QRA blijkt dat de risicocontouren van CCT ruimer worden dan de reeds vergunde situatie. De PR 10-5-contour ligt daarmee niet meer volledig binnen de aanduiding 'veiligheidszone - EV2'. Derhalve is een afwijking nodig van de regels uit het moederplan. Deze afwijking kan verleend worden aangezien aan de voorwaarde wordt voldaan dat de PR 10-5-contour niet is gelegen over een hogepopulatieobject. Om deze reden kan ook de begrenzing van de aanduiding 'veiligheidszone - EV2' worden aangepast in deze partiële herziening.
Uitbreiding van bestaande risicovolle inrichtingen– die bij de tervisielegging van het bestemmingsplan uit 2018 legaal aanwezig waren – en waarvan de 10-5 of 10-6-contour niet over de perceelsgrens valt, is toegestaan. Vanuit het oogpunt van flexibiliteit is in veiligheidszone - EV3 de mogelijkheid verruimd om nieuwe risicovolle activiteiten te ontwikkelen of bestaande risicovolle activiteiten uit te breiden. Omwille van de risicobeheersing mag de 10-6-contour echter niet toenemen op percelen van niet-Bevi-bedrijven.
Uit de onderzoeken blijkt dat het aspect externe veiligheid geen beperkingen geeft voor de uitvoerbaarheid van deze partiële herziening.
Om te bepalen of het stukje bedrijventerrein op de locatie OBM binnen het gezoneerd industrieterrein kan worden geplaatst, is onderzoek gedaan door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. In het akoestisch onderzoek: "Aanpassing binnenste zonegrens van de geluidzone van industrieterrein Moerdijk bestemmingsplan Industrieterrein Moerdijk", d.d. 1 november 2019" staan de resultaten beschreven. Het rapport is als bijlage 3 toegevoegd aan deze toelichting.
Als gevolg van het toevoegen van de gronden aan het gezoneerd industrieterrein vindt een verplaatsing plaats van de binnenste zonegrens (gelijk aan de grens van het gezoneerd industrieterrein) van de geluidzone rondom industrieterrein “Moerdijk”. Onderzocht is of deze aanpassing gevolgen heeft voor de ligging van de buitenste zonegrens (50 dB(A) etmaalwaarde contour) van de zonegrens van het haven en industrieterrein Moerdijk.
Het vergroten van het gezoneerd industrieterrein kan gevolgen hebben voor de beschikbare geluidruimte binnen de geluidzone van het industrieterrein. Onderzocht is of het vergroten van het gezoneerd industrieterrein consequenties heeft op de omgeving als gevolg van het veranderen van de binnenste zonegrens.
Conclusie
De conclusie van het akoestisch onderzoek is dat het verruimen van het gezoneerd industrieterrein, en daarmee het verplaatsen van de binnenste zonegrens, akoestisch niet relevant is op de zonegrens alsmede op de bestaande woningen binnen de geluidzone. De aanpassing van de grens van het gezoneerd industrieterrein heeft derhalve geen gevolgen voor de buitenste zonegrens (50 dB(A)-etmaalwaarde contour) van industrieterrein Moerdijk. Het is niet nodig dat de buitenste zonegrens wordt aangepast als gevolg van het verruimen van de grens van het industrieterrein.
Omdat de buitenste zonegrens niet verschuift, neemt het oppervlak, van het Natura 2000-gebied Hollandsch Diep dat geluidbelast is, niet toe. De verruiming van het gezoneerd industrieterrein levert derhalve eveneens geen belemmering op voor de natuur.
De aanpassing van de binnenste geluidszone is met deze herziening op de verbeelding opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat het aspect geluid geen beperkingen geeft voor de uitvoerbaarheid van deze partiële herziening.
In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de juridische regeling van het bestemmingsplan 'Partiële 1e herziening Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk'. De juridische regeling bestaat uit een verbeelding en de regels. De onderdelen verbeelding en regels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en dienen dan ook altijd gezamenlijk geraadpleegd en gelezen te worden.
De aanpassingen op de verbeelding heeft betrekking op drie locaties namelijk:
Locatie APP
Voor de locatie van APP worden de veiligheidscontouren B en C rondom het bedrijf op de verbeelding aangepast en wordt veiligheidscontour A opgenomen.
Locatie OBM
Voor de locatie OBM wordt met de aanduiding 'geluidszone uitgesloten - industrie' aangegeven dat de geluidzone - industrie van de gronden wordt verwijderd. Deze aanduiding is geplaatst op het stukje bedrijventerrein in het Hollandsch Diep dat nu binnen deze zone ligt. Bij vaststelling van deze herziening vervalt deze aanduiding. De aanduiding is voor deze fase van het plan slechts opgenomen voor het goed kunnen duiden van de aanpassing uit deze herziening. Met de vaststelling wordt de aanduiding 'geluidzone - industrie' op deze gronden daadwerkelijk verwijderd en resteert in deze herziening een 'witte vlek'.
Locatie CCT
Voor de locatie van CCT wordt de begrenzing van de aanduiding 'veiligheidszone - EV2' en de aanduiding 'veiligheidszone - EV3' aangepast. De gronden waar de PR 10-5-contour op is gelegen, worden geheel opgenomen in de aanduiding 'veiligheidszone - EV2'.
Voor het overige wordt de verbeelding van het moederplan niet aangepast en/of aangevuld.
De regels uit het moederplan blijven van toepassing op vrijwel alle artikelen. Er wordt een aantal artikelen toegevoegd of aangepast.
Naast het toevoegen van de noodzakelijke begripsbepalingen in verband met de herziening wordt de regeling voor de aanduiding 'Veiligheidszone - munitie' aangevuld alsmede een bepaling voor de aanduiding 'Geluidzone - industrie'. Hiervoor zijn in de artikelen 2.1, 2.3 en 3.1 van deze partiële herziening nieuwe/aanvullende regels gesteld. Daarnaast worden de bepalingen ten aanzien van de veiligheidszones aangepast aan de nieuwste inzichten. Deze aanpassingen zijn verwerkt in artikelen 2.2 en 4.1 van deze partiële herziening alsmede in de begripsbepaling.
Artikel 2.1 Geluidzone - industrie
Dit artikel regelt dat de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' van het moederplan van deze gronden wordt verwijderd.
Net als de aanduiding op de verbeelding komt deze regeling in de regels ook te vervallen na vaststelling van de herziening.
Artikel 2.2 veiligheidszone - EV
Artikel 38.5 (Veiligheidszone - EV) uit het moederplan geeft invulling aan de regelingen van de drie onderscheiden veiligheidszones EV1, EV2 en EV3. Als gevolg van de actuele inzichten is het nodig de bepalingen voor 'veiligheidszone - EV2' en 'veiligheidszone - EV3' almede 'veiligheidszone - Bevi artikel 14 veiligheidszone' op onderdelen aan te passen. Vanwege de complexiteit van de regeling is er voor gekozen de bepalingen integraal mee te nemen in deze herziening. Zo blijft de samenhang van de bepalingen inzichtelijk en te doorgronden.
Daarnaast is de bepaling van artikel 38.5.5 aangepast. De bouw of vestiging van kwetsbare objecten zonder functionele binding met het gebied is uitgesloten.
Artikel 2.3 Veiligheidszone - munitie
Artikel 38.8 ('veiligheidszone - munitie') uit het moederplan geeft invulling aan de regeling ten aanzien van de veiligheidszones rondom de opslaglocatie. In deze regels zijn bepalingen opgenomen voor zone B en zone C. Die regelingen blijven met deze herziening ongewijzigd. Aan artikel 38.8 wordt een sublid toegevoegd waarin de bepalingen voor de zone A zijn opgenomen. Hierin is geregeld dat binnen zone A geen nieuwe gebouwen en/of openbare terreinen mogen worden opgericht. Bestaande gebouwen en/of openbare terreinen zijn wel toegestaan.
Artikel 3.1 Veiligheidszones munitie
Doordat aan artikel 38.8 van het moederplan een veiligheidszone is toegevoegd moet artikel 40.4 uit het moederplan worden aangevuld met veiligheidszone A. Hiermee heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om de veiligheidszone aan te passen als dat uit onderzoek blijkt.
Artikel 4.1 Werking wettelijke regelingen
In artikel 41 van het moederplan is bepaald dat de wettelijke regelingen en berekeningsprotocollen externe veiligheid gelden zoals ze luiden op het moment van vaststellen van het moederplan. Daaraan wordt toegevoegd dat een wijziging van de PR-contouren als gevolg van een wijziging in de wet- en regelgeving dan wel een voorgeschreven rekenmethodiek is toegestaan.
Deze bepaling is bedoeld om bedrijven die in de bestaande situatie geen risicovolle inrichting zijn, maar door een wijziging in de wet- en regelgeving wel een risicovolle inrichting wordt op grond van dit bestemmingsplan toe te staan. Het is niet de bedoeling dat in dat geval ook aan de vereisten uit artikel 38.5 moet worden voldaan. De vereisten van artikel 38.5 gelden voor bedrijven die door een aanpassing in de bedrijfsactiviteit (deels) risicovol worden. In die gevallen is sprake van de nieuwvestiging op grond van dit plan.
In de overgangsregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerkingtreden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of het strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
In de 'Slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft geen financiële consequenties voor de gemeente Moerdijk. De aanpassingen die worden mogelijk gemaakt vormen geen aanleiding voor het verhalen van kosten, zoals bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze overleg heeft plaatsgevonden met betrokken overheidsinstanties, waterschap etc. en op welke wijze inspraak is gehouden.
Deze partiële herziening is voorgelegd aan Rijk, provincie en Waterschap. De provincie en het Havenbedrijf Moerdijk hebben aangegeven geen inhoudelijke reactie te hebben op het plan. Rijkswaterstaat heeft, na afstemming over het perceel van Overslagbedrijf Moerdijk (Oostelijke Randweg 5 te Moerdijk), ook aangegeven geen inhoudelijke reactie te hebben op het voorontwerpbestemmingsplan.
DNWG Infra B.V. heeft namens ZEBRA Gasnetwerk BV heeft wel een inhoudelijke reactie gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan. Onderstaand is een samenvatting gegeven van de reactie van DNWG Infra B.V., vergezeld van een beantwoording. Ondanks de samenvatting is de totale ingekomen reactie betrokken bij de reactie.
DNWG Infra B.V.
Reactie
De veiligheidscontouren voor de onderstaande locaties worden gewijzigd:
Beide locaties liggen gedeeltelijk in de PR 10-6 contour en vallen in het invloedsgebied van de hoge drukgasleiding van ZEBRA. In beide QRA's en de overwegingen voor het bestemmingplan is echter geen rekening gehouden met de ondergrondse buisleiding. Er is sprake van een cumulatie van verschillende risico verhogende objecten. Er kan mogelijk een 'domino-effect' van risico's ontstaan. Door het inwinnen van advies van de buisleidingexploitant bij een ontwikkeling van een plan kan dan afgestemd worden onder welke voorwaarden, bijvoorbeeld door het nemen van mitigerende maatregelen, de faalkans van de leiding aanvaardbaar blijft. Verzocht wordt, gelet op de beoogde ontwikkelingen in het gebied, artikel 11.3 van het Bevb toe te passen.
Daarbij wordt gevraagd om ongewenste ontwikkelingen en een onveilige omgeving te voorkomen door de PR-10-6 contouren en toetsingsafstanden (en eventuele bijbehorende regels) op de plankaart weer te geven.
Beantwoording
Artikel 11.3 van het Bevb richt zich op het toegevoegd risico waarbij van bovenaf door mechanische impact een leiding wordt beschadigd. Specifiek vanwege windturbines. Dit bestemmingsplan 'Partiële 1e herziening 'Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk'' maakt geen nieuwe functies of bouwwerken mogelijk die dit toegevoegd risico veroorzaken. Een toets aan artikel 11.3 Bevb is daarom niet nodig.
Daarnaast wordt verzocht de 10-6 contour op te nemen in het bestemmingsplan. In het plangebied komen heel veel 10-6 contouren voor, die allen niet opgenomen zijn op de verbeelding. Dat is ook niet werkbaar aangezien de contouren veranderlijk zijn. Iedere aanpassing van de contour zou dan in strijd (kunnen) zijn met het bestemmingsplan. Om dat op te heffen is dan opnieuw een ruimtelijke procedure nodig.
In relatie daarmee wordt gevraagd de toetsingsafstanden op de verbeelding van het bestemmingsplan op te nemen. Deze afstanden 'bestaan' onder de huidige regelgeving niet meer. Toetsingsafstanden zijn vervallen toen de oude circulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" (1984) is vervallen.
Tot slot is aangegeven dat niet beoordeeld is of de contour ontoelaatbaar vergroot zou worden. Dat is niet nodig dat te beoordelen. Bovendien is op het gehele terrein artikel 14 van het Bevi van toepasssing.
De ingekomen reactie leidt niet tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.