direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Steenwijk - Prins Bernhardstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1708.STWmeppelerweg40BP-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van de achterzijde van het perceel Meppelerweg 40 in Steenwijk mogelijk. Het perceel ligt feitelijk aan de Prins Bernhardstraat. Deze woonstraat loopt vrijwel parallel aan de Meppelerweg en heeft zodoende te maken met achterkantsituaties van de daar gevestigde bedrijven. Ook voor de Meppelerweg 40 is dit het geval. Op het terrein aan de zijde van de Prins Bernhardstraat stond voorheen een oude bedrijfsloods, die is inmiddels gesloopt en het terrein ligt momenteel braak. Voor de leefbaarheid van deze woonstraat is de herontwikkeling van het bedrijfsperceel een aanmerkelijke verbetering. Het plan beoogt daarom een kwaliteitsverbetering van het plangebied door het omzetten van de bedrijfsbestemming in een woonbestemming en daarmee de bouw van vijf woningen mogelijk te maken.

1.2 Huidige planologische situatie

Het perceel waarop de beoogde woningbouw gerealiseerd gaat worden, is geregeld in het bestemmingsplan 'Steenwijk en Tuk', zoals vastgesteld op 17 september 2013. De gronden zijn in dat bestemmingsplan voor wat betreft het westelijk deel bestemd als 'Bedrijf' en het oostelijk deel heeft de bestemming Wonen - 1 (zonder bouwvlak) en Tuinen. Daarnaast kent het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Binnen deze bestemmingen is de bouw van de 5 woningen niet mogelijk. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1708.STWmeppelerweg40BP-VA01_0001.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Steenwijk en Tuk'

1.3 Uitgangspunten voor het plan

Uitgangspunten voor het plan is het gesloopte bedrijfspand en de bouw van vijf woningen. Dit alles binnen de gestelde normen en beleidsdoelen. Om de uitvoerbaarheid te toetsen zijn in dit kader diverse onderzoeken uitgevoerd.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven, waarna in hoofdstuk 3 de toekomstige situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het planvoornemen getoetst aan de beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 5 worden alle belangrijke omgevingsaspecten behandelt in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de Regels van het bestemmingsplan. Tos slot wordt de uitvoerbaarheid van het plan in hoofdstuk 7 beschouwd.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Prins Bernhardstraat te Steenwijk, ten oosten van de historische stadskern. De situering van het plangebied is weergegeven op de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1708.STWmeppelerweg40BP-VA01_0002.png"

Afbeelding: Situering plangebied

2.2 Ruimtelijke structuur

het plangebied is gelegen aan de Prins Bernhardstraat, zijnde een zijstraat van de Meppelerweg. de Meppelerweg is de oostelijke invalsweg van Steenwijk. Het plangebied maakt deel uit van een gebiedje dat als het ware ingeklemd ligt tussen de Meppelerweg, de Prins Bernhardstraat en de Heuvel.

De Prins Bernhardstraat is een smal, beklinkt straatje met een smalle stoep aan één zijde. De gebouwen aan de zuidzijde van de straat betreffen woningen van veelal één laag met kap. De kapvormen verschillen, zowel dwarskappen als langskappen komen voor, evenals mansardekappen.

De noordzijde, waar ook het plangebied is gelegen, heeft geen duidelijke ruimtelijke structuur. Zo zijn hier deels achterzijden van percelen gelegen die gericht zijn op de Meppelerweg en staat er een mix van gebouwen met verschillende functies en bouwstijlen. Direct ten oosten van het plangebied staat een tweekapper die (zeker in vergelijking met de overige bebouwing) vrij recent is gebouwd (1995). Direct ten westen van het plangebied is een oud bedrijfspand gesitueerd die in gebruik is bij een garagebedrijf dat aan de Meppelerweg is gelegen.

Het parkeren vindt plaats op langsparkeerplaatsen langs de stoep. Te samen met het feit dat de weg op zich al vrij smal is, levert dit een smalle straat op, waarin slechts stapvoets gereden kan worden.

2.3 Functionele structuur

Het plangebied is gelegen in een gebied waar verschillende functies naast elkaar voorkomen. Zo zijn aan de zuidzijde van de Prins Bernardstraat allemaal woningen gelegen, terwijl zich aan de noordzijde verschillende achterzijden bevinden van bedrijfjes die gevestigd zijn aan de Meppelerweg.

Hoofdstuk 3 Toekomstige situatie

3.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten en beeldkwaliteit

Qua functie zal het plangebied een woonbestemming krijgen. Daarmee verdwijnt er een bedrijfsbestemming ter plaatse van de locatie. Een woonbestemmings past goed binnen de functies die in de verdere omgeving van het plangebied bestaan. Zo zijn aan de zuidzijde van de Prins Bernardstraat ook allemaal woningen gelegen. Aan de noordzijde wordt het aantal woningen vergroot.

Voor de vijf te bouwen woningen wordt uitgegaan van een voorgevelrooilijn die evenwijdig loopt met de straat. De woningen hebben een oppervlak van ongeveer 54 m2 en hebben tezamen een totale voetprint van ongeveer 270 m2. Met een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter kunnen er woningen in één bouwlaag met een kap worden gerealiseerd.

Op de inrichtingstekening welke is opgenomen in Bijlage 6 is goed te zien waar de woningen precies gesitueerd worden. Op de volgende afbeelding wordt een impressie gegeven van de te bouwen woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1708.STWmeppelerweg40BP-VA01_0003.jpg"

Afbeelding: Impressie te bouwen woningen

3.2 Verkeer en parkeren

De gemeente Steenwijkerland heeft zijn eigen parkeerbeleid vastgelegd in het document 'Nota Parkeernormen 2015'. Voor een sociale huurwoning in de 'rest bebouwde kom' geldt een parkeernorm van 1,2 per woning. Voor de ontwikkeling van de vijf woningen zouden dus 6 (1,2 x 5) parkeerplaatsen moeten worden aangelegd. Hiervoor is ook voldoende ruimte gereserveerd. Er worden zelfs 8 parkeerplaatsen aangelegd. Vanuit de omwonenden waren er namelijk zorgen over toename van verkeer en parkeren door het realiseren van 5 woningen. Parkeren wordt in de huidige situatie al als probleem ervaren. Omwonenden verwachten dat 6 parkeerplaatsen voor 5 woningen niet voldoende is. Op basis hiervan is besloten om 2 extra parkeerplaatsen te realiseren. De ligging van deze parkeerplaatsen is weergegeven op de inrichitngstekening welke is opgenomen in Bijlage 6.

De verder ontsluiting vindt plaats via de Prins Bernhardstraat. De extra verkeersbeweging die de nieuwe woningen tot gevolg hebben kan het wegennet prima aan en er zijn dan ook geen aanleidingen dat dit voor problemen kan zorgen

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid.


Nationale belangen

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Voor het projectgebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 3 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 5 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de procedure te reageren op deze afweging.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid. De Ladder is derhalve een instrument voor de borging van een efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.


Beoordeling van het voorliggende project aan de hand van de Ladder

De voorgenomen ontwikkeling ligt binnen bestaand bebouwd gebied en sluit direct aan op bestaand bebouwd gebied. Er is sprake van herstructurering en er wordt geen nieuwbouw in een uitleglocatie toegevoegd. Daarnaast kan de realisatie van een beperkt aantal woningen niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1 Bro) is niet nader gedefinieerd. Gelet op de kleinschalige woningbouw die bovenstaande plannen mogelijk maken, is de Afdeling van oordeel " dat de plannen niet voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Binnen het plan worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De plannen kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling". Op de Ladder hoeft hierop daarom niet verder ingegaan te worden.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2017

In de Omgevingsvisie Overijssel (2017) wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. De visie is daarbij gericht op 2030. Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening (2017) opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen.


In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.


Generieke beleidskeuzes

Het gaat hier om algemene keuzes die bepalen of ontwikkeling nodig, dan wel mogelijk zijn. Voor stedelijke ontwikkeling hanteert de provincie de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt.


Het slopen en vervangen van de bestaande woningen past binnen de genoemde generieke beleidskeuzes van de provincie. De ontwikkeling vindt plaats door een herstructurering van een voorheen bebouwd perceel en de woonfunctie past in de sociaaleconomische structuur van de omgeving. Hierna wordt ingegaan op de gebiedskenmerken en ontwikkelingsperspectieven.


Gebiedskenmerken

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. Hierna wordt een korte samenvatting gegeven van de in het plangebied voorkomende gebiedskenmerken volgens de lagenbenadering:


De natuurlijke laag: Stuwwallen

De provincie wil het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwalen behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accenturen en door de zichten erop én er vanaf te versterken. Er vinden geen ingrepen plaats waardoor sprake is van een aantasting van de oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap: Essenlandschap

Samenhangend systeem van open essen, kleinschalige flanken met erven en esdorpen, kleinschalige natte laagtes met beken en voormalige grote open heidevelden. De ordening van het landschap volgt de natuurlijke ondergrond van hoog en laag en nat en droog en is als een spinnenwebstructuur gegroeid vanuit de nederzettingen. De essen onderscheiden zich door de karakteristieke openheid, de bijzondere bodemkwaliteit met archeologische waarden en het huidige reliëf. Op de flanken ligt een kleinschalig landschappelijk raamwerk van landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen. Door verschillende uitbreiding van woonbebouwing is dit Essenlandschap ter plaatse van het plangebied niet meer aanwezig.


De stedelijke laag en de lust- en leisurelaag: Bebouwingsschil 1900 - 1955

De provincie wil de compacte stadskwartieren met de ‘gesloten’ stadsvorm doorontwikkelen. Waar maar enigszins mogelijk herstellen van de functiemix. Veel ruimte en aandacht voor zorgvuldig individueel (in de individuele wijken) en collectief (in de tuindorpen en fabrieksdorpen) opdrachtgeverschap. Als daar vanuit de (woon)kwaliteit aanleiding toe is ligt er in delen van deze wijken een belangrijke herstructureringsopgave. Met het ontwerp is rekening gehouden met de stedenbouwkundige structuur en de bebouwingskarakteristieken van de woningen in de directe omgeving. Daarnaast is sprak van een herstructureringslocatie.


De lust- en leisurelaag: niet van toepassing


Ontwikkelingsperspectieven

Op basis van de gebiedskenmerken zijn verschillende 'ontwikkelingsperspectieven' opgesteld. Een nieuwe ontwikkeling moet passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.


Het plangebied is gelegen binnen het deel van de stedelijke omgeving waar als ontwikkelingsperspectief het ontwikkelen van een gemengd en divers woon- en werkmilieu is geformuleerd (woonwijk). In het gebied is tevens ruimte voor herstructurering.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2017

Hoe aan het beleid uit de Omgevingsvisie uitvoering moet worden gegeven is vastgelegd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is een uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie en is opgesteld in de vorm van regels. In veel regels is gekozen voor proces- en motiveringsvereisten. In de Omgevingsverordening moet elk inhoudelijk thema geregeld zijn, waar de provincie de mogelijkheid op wil hebben om juridische instrumenten in te kunnen zetten. Het inzetten van juridische instrumenten vindt plaats op basis van de interventieladder.


In hoofdstuk 2 van de verordening worden de regels gegeven die betrekking hebben op de ruimtelijke ordening. In artikel 2.1.5 van de verordening worden regels gegeven gericht op de ruimtelijke kwaliteit van nieuwe ontwikkelingen. Deze moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 4.2.1 is reeds beschreven dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de gebiedskenmerken.


Voorts is van belang dat op grond van het concentratiebeleid van de Provincie Overijssel stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk worden geconcentreerd in de stedelijke netwerken. In de kern Steenwijk mag worden gebouwd voor de regionale behoefte, mits dit pas binnen de regionale programmering. De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om vraag en aanbod in de regio in balans te houden. In de onderbouwing van nieuwe initiatieven dient inzicht te worden gegeven over de manier waarop die afstemming heeft plaatsgevonden (zie 4.3.4).


Daarnaast bieden herstructurering en transformatie kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). De stedelijke ontwikkeling dient daarom altijd te zijn afgestemd op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten). Deze punten zijn uitgewerkt in paragraaf 5.4.


Wat betreft de Ladder van duurzame verstedelijking is hier dieper op ingegaan in paragraaf 4.1.1.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Steenwijkerland

De Omgevingsvisie vormt het kader voor ruimtelijke ontwikkeling en beschrijft de visie van de gemeente op de ruimtelijke kwaliteit van de verschillende omgevingswaarden binnen de gemeente. De Omgevingsvisie heeft een tijdhorizon van 15 jaar en wordt elke 2 jaar aangepast.


Doel van de Omgevingsvisie is het vergroten van de leefbaarheid en de economische kracht van de gemeente door de omgevingskwaliteiten te behouden en te versterken. Het versterken van de omgevingskwaliteit creëert kansen voor inwoners. Door in te zetten op het versterken van de kwaliteit van het landschap, het ontwikkelen van toerisme en het behoud van werkgelegenheid, blijft de gemeente ook een aantrekkelijke woongemeente.


Wonen

Voor onderhavig plan is relevant dat met betrekking tot wonen wordt ingezet op het laten aansluiten van de woningvoorraad bij de behoefte door transformatie van een bedrijfslocatie. Het bedrijfspand heeft een behoorlijke tijd leeg gestaan en is inmiddels gesloopt. De bedrijfsbestemming bevindt zich niet op een bedrijventerrein en de herbestemming past daarom in het gemeentelijk beleid, omdat het beleid is om bedrijven zoveel mogelijk op bedrijventerreinen te concentreren.

In de prestatieafspraken staat de locatie Prins Bernhardstraat expliciet benoemd als ontwikkellocatie voor 5 woningen wat Woonconcept tot ontwikkeling zal bergen ten behoeve van sociale woningbouw.

Beleid van uit de omgevingsvisie is dat de bestaande woningvoorraad zich ontwikkelt door aansluiting te vinden bij innovatieve woonconcepten. Zo wordt ook de kwaliteit verbeterd; er zijn slimme woonplossingen bedacht en woningen zijn duurzaam en hebben een zo gering mogelijk energieverbruik.


In de Omgevingsvisie zet de gemeente nadrukkelijk in op het creëren van duidelijke aansluitingen tussen omliggende wijken en het centrum en tussen Steenwijk en de natuur. De wijken buiten het centrum zijn ruim opgezet en groen. Ze bieden een plek voor gezinnen, dichtbij voorzieningen. Er wordt beperkt bijgebouwd en er is een beperkte plancapaciteit. Ook wil de gemeente dat daar waar de bestaande woningvoorraad niet voldoet aan de hedendaagse eisen, woningen duurzaam worden gerenoveerd.


Duurzaamheid

Met betrekking tot duurzaamheid heeft de gemeente hoge ambities: waar omgevingswaarden het toelaten, wordt duurzame energie opgewekt. De kwaliteit van het landschap blijft daarbij intact. Er is ruimte voor kleinschalige initiatieven en toepassing van zonnepanelen op daken. Bij transformatie en functieverandering, wordt ook verduurzaamd.


Ook wordt gezocht naar nieuwe oplossingen voor de problemen als gevolg van de klimaatverandering zoals droogte, hitte en wateroverlast.


Onderhavig plan gaat uit van transformatie van een bedrijfsbestemming tot woningen. Het benutten van deze vrijgekomen locaties is in lijn met de Omgevingsvisie. De overige uitgangspunten in de Omgevingsvisie ten aanzien van wonen en duurzaamheid zijn vertaald in het bouwplan (zie ook hoofdstuk 3 en paragraaf 5.4). Het plan is daarmee in overeenstemming met het beleid en de ambities van de gemeente zoals neergelegd in de Omgevingsvisie.

4.3.2 Strategische Toekomstvisie Steenwijkerland 2030

De gemeente Steenwijkerland heeft de Strategische Toekomstvisie Steenwijkerland 2030 (2009) ontwikkeld. Deze visie bevat een integrale visie op de ontwikkeling van de gehele gemeente tot 2030. De visie gaat uit van het koesteren en versterken van bestaande kwaliteiten. Daarbij gaat het om de kwaliteiten van de landschappen, de stad en de overige kernen en de potenties van het gebied.


In de visie wordt gesteld dat Steenwijkerland een streekfunctie voor wonen, werken en voorzieningen heeft. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de versterking van Steenwijkerland. Het aantal huishoudens stijgt zeker tot het jaar 2025. Het beleid is om voor de lokale bevolking te bouwen met aantrekkelijke woningen op de juiste plek.

4.3.3 Beleidsplan Verkeer Steenwijkerland 2017 - 2020

Het Beleidsplan Verkeer Steenwijkerland bouwt voort op het Verkeersplan uit 2010 en richt zich op een gestructureerde aanpak voor de verbetering van de verkeersstructuur. In het Beleidsplan is de groeiambitie ten opzichte van de ambitie in het Verkeersplan 2010 naar beneden bijgesteld. Een goede bereikbaarheid en toegankelijkheid van en voor alle weggebruikers vormt een belangrijke pijler onder het beleid. Vanuit verkeersveiligheid ligt de focus op een duurzaam veilige inrichting van het wegennet. Voor onderhavig plan is in relatie tot de verkeersveiligheid relevant dat de focus is gericht op een verkeersveilige schoolomgeving, het doorvoeren van door bewoners en ondernemers gewenste kleine verkeersmaatregelen en de herinrichting van de doorgaande wegen door kernen. Op de zogenaamde wensenkaart, zijn voor onderhavig plangebied geen wensen opgenomen.

In paragraaf 3.2 is nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren staan aangegeven welke verkeerskundig maatregelen er worden getroffen.

4.3.4 Woonvisie Steenwijkerland 2017-2021

De Woonvisie beschrijft de ambities ten aanzien van wonen in de periode 2017 - 2021. Algemeen geldt dat de leefbaarheid door bewoners als ruim voldoende wordt beoordeeld. Wel is er risico op leegstand en verpaupering in sommige kernen en in het buitengebied.


Vanaf 2025 wordt een afname van het aantal inwoners verwacht. Vanaf 2035 geldt dit ook voor het aantal huishoudens. De mate waarin hiervan sprake is, verschilt per kern. Vergroening en vergrijzing zetten door: het aantal één en tweepersoonshuishoudens neemt de komende 10 jaar toe. Het aantal jonge huishoudens neemt af. Door de vergrijzing neemt de vraag naar beschutte woonvormen en naar zorg aan huis toe.


In die periode richt het beleid zich op het realiseren van passende woonruimte voor mensen met een laag inkomen, de groeiende groep senioren (ook als deze zorg nodig hebben), jongeren, statushouders en specifieke kwetsbare groepen. Een ander speerpunt is het voorkomen van leegstand.


Daarbij streeft de gemeente naar woningen van goede kwaliteit, ook als het gaat om het energielabel. Uitgangspunt is dat in 2021 45% van alle koopwoningen energielabel B heeft. Dat energielabel wordt ook gevraagd aan woningcorporaties. Nieuwbouw is bij voorkeur energieneutraal. Ook geldt als uitgangspunt dat nieuwbouw op de beschikbare locaties binnen de bebouwde kom wordt ontwikkeld.


Er zijn in Steenwijkerland verschillende woningcorporaties actief; daarvan is Woonconcept er één. In de gemeente staan circa 7335 huurwoningen, daarvan zijn circa 5385 sociale huurwoningen in het bezit van woningcorporaties. Dit percentage is groter dan in andere Overijsselse gemeenten. Uitgaande van de biedingen woningcorporaties (juli 2016) wordt een beperkte afname voorzien van de voorraad sociale woningen door herstructurering en verkoop. Het woningmarkt onderzoek Steenwijkerland (2016) geeft aan dat er vooral in Steenwijk een toenemende vraag naar sociale huurwoningen wordt verwacht. De gewenste voorraad aan sociale woningen ligt tussen 5150 en 5650 woningen in 2025.


Als gevolg van het verplichte 'passend toewijzen' is de verwachting dat de druk op goedkope woningen en woningen voor specifieke kwetsbare inwoners toe zal nemen. Hoewel gelijkvloerse woningen moeilijk verhuurd worden, wordt verwacht dat de vraag naar gelijkvloerse woningen toe zal nemen als gevolg van de toenemende vergrijzing. Mogelijk is het huidige aanbod te gedateerd en ligt hier een transformatieopgave.


Voor onderhavig plangebied is relevant dat de gemeente de volgende doelen heeft geformuleerd:

  • leefbare wijken waar betrokken inwoners zich inzetten voor hun leefomgeving en met plannen komen voor het verbeteren van hun wijk;
  • voldoende aanbod van betaalbare en beschikbare woningen voor alle doelgroepen; het ontwikkelen van beschutte woonvormen;
  • samenhang als het gaat om de combinatie van wonen, welzijn en zorg zodat inwoners zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen.

De gemeente wil dat bereiken door:

  • inwoners en andere partijen te ondersteunen bij het versterken van de leefbaarheid in de wijken;
  • speciale aandacht te besteden aan wijken waar sprake is van een toename van kwetsbare inwoners;
  • op nieuwbouwlocaties te streven naar een goede mix van woningen tot €300.000 en goedkope rij- en hoekwoningen tot €150.000. Tevens wordt ruimte geboden voor duurdere seniorenwoningen, zowel huur als koop.
  • afspraken te maken met woningcorporaties over voldoende voorraad aan betaalbare eengezinswoningen én geschikte woningen voor ouderen;
  • afspraken te maken met woningcorporaties over het huisvesten van 1-persoonshuishoudens;
  • samen met betrokken partijen in beeld te brengen wat nodig is als het gaat om de combinatie van wonen, welzijn en zorg.

Daarnaast hebben de verschillende regiogemeenten en de provincie Overijssel gezamenlijk afspraken gemaakt in de Samenwerkingsovereenkomst woonafspraken West-Overijssel 2016 - 2020. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de volgende thema's:

  • doelgroepen
  • wonen en zorg
  • stedelijke vernieuwing
  • bestaande voorraad
  • programmeren en zuinig ruimtegebruik


De Samenwerkingsovereenkomst vormt het kader voor de toevoeging van woningen. Uitgangspunt is dat Steenwijkerland tot 2025 met circa 1170 huishoudens zal groeien. De huidige nieuwbouwplancapaciteit voorziet in 850 woningen. Dat betekent dat er tot 2025 nog circa 320 woningen kunnen worden toegevoegd. Aangezien er in een aantal kernen (op termijn) sprake is van krimp, is het van belang zorgvuldig om te gaan met de vraag waar welke woningen (kunnen) worden gebouwd. Om toekomstige leegstand te voorkomen, is het van belang terughoudend te zijn met nieuwbouw en te focussen op transformatie. Ook is afgesproken dat in bestemmingsplannen wordt gestreefd naar onderprogrammering zodat er ruimte blijft voor nieuwe initiatieven.


Als gevolg van de woningmarktregio indeling die in augustus 2016 door de Minister is bepaald, zijn de mogelijkheden voor Woonconcept om te investeren en uit te breiden in de gemeente Steenwijkerland beperkt. In 2017 is daarom een nadere verkenning uitgevoerd naar de toekomstige invulling van de volkshuisvestelijke opgave in vooral Steenwijk en de noordelijke kernen.


De uitkomsten hiervan vormen nadere input voor de toekomstige samenwerking met de woningcorporaties en de prestatieafspraken. Naast afspraken over de gezamenlijke opgave zijn afspraken gemaakt ten aanzien betaalbaarheid, voorraad en beschikbaarheid, kwaliteit en duurzaamheid, leefbaarheid en bijzondere doelgroepen en wonen, welzijn en zorg. De kernopgave van de prestatieafspraken is het borgen van voldoende woningen voor de primaire doelgroep en een gedifferentieerd aanbod. Onderhavig plan is in lijn met de gemaakte afspraken.

4.3.5 Welstandsnota

De gemeente wil zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente en haar inwoners inspireren en stimuleren om dat zelf ook te doen. De Welstandsnota biedt daarvoor de kaders. De gemeente is opgedeeld in gebieden waarvoor criteria gelden. Onderhavig plangebied ligt binnen deelgebied 2: het stuwwallandschap tussen Steenwijk en Johannes Postkazerne.

Gebiedsbeschrijving

Het plangebied ligt binnen de vooroorlogse wijken van Steenwijk. Vanuit Welstand geldt als uitgangspunt dat de vormgeving wisselend van kwaliteit is. Deze wijken zijn zeer herkenbaar en bepalend voor het aanzicht van de kern Steenwijk. Van belang is dan ook dat, meer nog dan de individuele panden, de karakteristieken die deze wijken bepalen worden behouden. De grote doorgaande wegen zijn daarbij divers qua vormgeving van bebouwing. Het welstandsbeleid concentreert zich hier dan ook meer op de schaal van bebouwing.

Criteria

Situering

  • 1. De gebouwen dienen zoveel mogelijk naar de openbare ruimte gericht te zijn en afgestemd te worden op de plaatselijke situatie.
  • 2. Afwijkende situering is mogelijk indien het een vervanging van een compleet stedenbouwkundig ensemble betreft.
  • 3. Bijgebouwen dienen zo te zijn gesitueerd, dat zij ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw.


Vormgeving

  • 1. De bebouwingskarakteristieken zoals in de gebiedsbeschrijving beschreven dienen te worden behouden. Daarbij is in ieder geval relevant: schaal en maat van de bebouwing.
  • 2. Vernieuwing is langs de Meppelerweg en de Tukseweg mogelijk maar met respect voor maat en schaal van de bestaande bebouwing.
  • 3. Uitbreidingen dienen ondergeschikt zijn aan het bestaande gebouw en dienen daar qua vormgeving mee te harmoniëren.
  • 4. De plaats, afmeting en verhoudingen van de raam- en deuropeningen dienen goed op elkaar afgestemd te zijn.


Detaillering, materialen en kleuren

Diverse kleuren en materialen zijn toegestaan mits deze harmoniëren met de directe omgeving.

Welstandscommissie

Het concrete bouwplan zal te zijner tijd getoetst worden aan redelijke eisen van welstand, die voor dit gebied gelden. De welstandscommissie zal dan beoordelen of het bouwplan in het licht van de welstandsnota acceptabel is.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Archeologie en cultuurhistorie

De Erfgoedwet is per 1 juli 2017 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.


Het is daarmee dus verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Het beleid van de provincie Overijssel sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.

Archeologie

Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent volgens het beleid van de gemeente Steenwijkerland dat bij ingrepen van meer dan 100 m2 binnen de bebouwde kom (wat hier het geval is) archeologisch onderzoek gedaan moet worden. Ook de provinciaal archeoloog heeft aangegeven dat archeologisch onderzoek nodig is.


In het kader van archeologie zijn een bureauonderzoek en een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusies van dit onderzoek zijn hieronder verkort weergegeven:

  • het bodemprofiel is tot in de C-horizont verstoord. De archeologische context van eventueel aanwezige archeologische waarden is daarmee vernietigd.
  • Archeologische indicatoren zijn niet waargenomen, evenmin als resten van een plaggendek. De kans dat het plangebied intacte archeologische waarden bevat is daarmee zeer klein.
  • Eventueel kunnen zeer diepe sporen zoals een waterput zich nog onder de verstoorde laag bevinden en in de C-horizont worden aangetroffen. De kans da dergelijke sporen zich hier daadwerkelijk in de intacte C-horizont bevinden is klein en de kosten om dergelijke sporen bloot te leggen zijn hoog.
  • In het geval van een zwaar verstoord bodemprofiel tot in de C-horizont wordt normaliter geen vervolgonderzoek geëist door het bevoegd gezag.
  • Vanuit archeologisch perspectief is er geen reden hier nader archeologisch onderzoek te verrichten.


Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 2.

Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.


Het plangebied kent geen specifieke cultuurhistorische waarden. Omdat dit plan perceelsgebonden is, wordt geen afbreuk gedaan aan de structuren in de omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur qua functie en volume. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking').


Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving.


Van plangebied naar omgeving

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. De bestemming 'Bedrijf wordt gewijzigd naar een woonbestemming, hiervoor is voorliggen bestemmingsplan opgesteld. Een woning is geen milieubelastende activiteit die mogelijk wordt gemaakt en de ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve invloed op omliggende milieugevoelige functies.


Van omgeving naar plangebied

Het plangebied ligt in een omgeving waar verschillende functies naast elkaar aanwezig zijn. De aanwezigheid van deze verschillende functies betekent wel dat de te bouwen woningen op voldoende afstand moeten liggen van functies die hindercontouren hebben.


Bedrijven in de buurt zijn de volgende:

  • een kantoorgebouw direct ten noorden van het plangebied, aan de Meppelerweg;
  • een autodealer met werkplaats en wasstraat aan de Meppelerweg 32, ten westen van het plangebied.


Voor het bepalen welke categorieën bedrijfsactiviteiten toelaatbaar zijn, is in het kader van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009), hierna te noemen bedrijvenlijst.


Het kantoorgebouw is volgens de bedrijvenlijst een categorie 1-bedrijf. Voor bedrijven uit milieucategorie 1 wordt minimaal 10 meter ten opzichte van milieugevoelige functies geadviseerd. Het geluid is hierbij de bepalende factor. Hieraan wordt voldaan.


Voor de autodealer met werkplaats is milieucategorie 2 van toepassing. Hier geldt een adviesafstand van minimaal 30 meter tot woningen. Ook hierbij is het aspect geluid de bepalende factor. Deze afstand wordt niet gehaald: de afstand van het bedrijfsperceel tot de dichtstbijzijnde te bouwen woning is ongeveer 5 meter. Van de richtafstanden uit de bedrijvenlijst mag worden afgeweken, mits dit goed wordt gemotiveerd. Teneinde te beoordelen of vanwege de korte afstand tussen de nieuw geprojecteerde woningen en het autobedrijf nog een aanvaardbaar woonklimaat kan worden gegarandeerd, is nader onderzoek inzake het aspect geluid uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de woningen in de directe nabijheid van het garagebedrijf aanvaardbaar zijn en een goed woonklimaat kan worden gegarandeerd. In paragraaf 5.7 wordt hierop nader ingegaan.

Conclusie

Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering.

5.3 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.


Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

In opdracht van Woonconcept is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een locatie aan de Prins Bernhardstraat 23 te Steenwijk. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

Samenvatting
De aanleiding tot het verkennend bodemonderzoek is de voorgenomen geplande wijziging van de bestemming en de daaropvolgende ontwikkeling van de onderzoekslocatie. Het doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie.


Vooronderzoek

De onderzoekslocatie ligt aan de Prins Bernhardstraat 23 in Steenwijk is kadastraal bekend als gemeente Steenwijk, sectie E, nrs. 5723 en 7525 en heeft een oppervlakte van 960 m2. Tijdens de terreininspectie d.d. 6 april 2020 zijn geen verdachte locaties (inclusief asbesttoepassingen) waargenomen. Tevens is op het maaiveld geen asbestverdacht materiaal waargenomen. De locatie is onverhard en onbebouwd.


Veldwerkzaamheden

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit zand, matig fijn, zwak siltig, zwak/ matig humeus. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 2,9 m-mv.


Tijdens het veldwerk zijn, behoudens sporen van baksteen in de ondergrond (0,5 – 1,5 m-mv) van monsterpunt 2 geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen.


Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.


Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:


Grond:

In het geanalyseerde mengmonster van de bovengrond overschrijden de gehalten minerale olie en PAK de achtergrondwaarden. In het geanalyseerde mengmonster van de ondergrond overschrijden de gehalten kwik, lood en PCB de achtergrondwaarden.


Indicatieve toetsing RBk:

De monsters zijn indicatief getoetst aan RBk (zie tabel 4.3). De toetsing is indicatief omdat het onderzoek niet is uitgevoerd als partijkeuring conform Besluit bodemkwaliteit.


Grondwater:

In het geanalyseerde grondwatermonster overschrijdt het barium gehalte de streefwaarde.

Aanbevelingen

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de boven- en ondergrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve verworpen. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de bestemming van het terrein.

Conclusie

Het aspect bodem levert in principe geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling. Het kan zijn dat er aanvullend onderzoek nodig is naar aanleiding van het advies van de omgevingsdienst.

5.4 Duurzaamheid en energie

In 2012 heeft de gemeente Steenwijkerland de Notitie Nieuwe Energie vastgesteld. De Notitie Nieuwe Energie beschrijft een strategische routekaart met verschillende deelpakketten hoe de Raad van Steenwijkerland haar ambitie rond energiebesparing en duurzame energie gaat invullen. De gemeente Steenwijkerland heeft als ambitie dat in 2020 al het huishoudelijke energiegebruik wordt opgewekt met energie uit (duurzame) energiebronnen binnen de eigen gemeentegrenzen en in regionaal verband.

In het ontwerp wordt aandacht besteed aan het aspect duurzaamheid. Zo zal de woning gasloos worden gebouwd. Daarnaast zal gebruik gemaakt worden van moderne isolerende materialen om zoveel mogelijk energie te besparen. Verder zullen de vijf woningen worden gerealiseerd, volgens de richtlijnen Trias-Energetica:

  • 1. Beperk het energieverbruik door verspilling tegen te gaan.
  • 2. Gebruik duurzame energiebronnen, zoals wind-, water-, en zonne-energie.
  • 3. Zet fossiele brandstoffen zo efficiënt mogelijk in om aan de resterende energiebehoefte te voldoen


Deze woningen zijn bruikbaar voor verschillende doelgroepen van jong en oud.

Conclusie

Ten aanzien van duurzaamheid worden maatregelen getroffen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante negatieve gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. Voor de voorgenomen ontwikkeling is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.

Soortenbescherming

Uit de quickscan Wet natuurbescherming ten aanzien van soortenbescherming wordt het volgende geconcludeerd:

  • Het plangebied biedt gezien de terreinkenmerken en afwezigheid van bebouwing en opgaand groen geen geschikte broedgelegenheid voor (jaarrond beschermde) vogels. In de directe omgeving van het plangebied kunnen wel algemene vogelsoorten tot broeden komen.
  • Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn vanwege het ontbreken van bebouwing en bomen uitgesloten. Mogelijk vormt het plangebied onderdeel van een vliegroute en foerageergebied. Dit betreft echter geen essentieel leefgebied en de ontwikkeling heeft geen negatief effect op de functionaliteit ervan.
  • Groei- en verblijfplaatsen van beschermde flora, grondgebonden zoogdieren, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden zijn gezien de terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens uitgesloten.
  • In het plangebied zijn enkele algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren te verwachten. Deze soorten zijn opgenomen in de provinciale verordening en daardoor vrijgesteld van de verbodsartikelen.


Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op circa 2,2 kilometer afstand. Vanwege deze afstand, de potentiële effecten en bekende dosis-effectrelaties en de aard/omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn indirecte effecten - met uitzondering van stikstofdepositie - op voorhand uitgesloten. Uit de AERIUS-berekeningen voor het beschouwde plan komt naar voren dat, zowel in de aanleg- als de gebruiksfase, géén sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (<0,00 mol/ha/jr). De beoogde nieuwbouw heeft zodoende geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Vervolgstappen ten aanzien van Natura 2000 zijn niet aan de orde. Daarnaast ligt het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland en de leefgebieden agrarisch natuurbeheer (natuur buiten het NNN). Het voorgenomen plan heeft gezien de afstand tot deze gebieden (>1km), de ligging binnen de bebouwde kom en de aard en omvang van de plannen geen effect op deze gebieden. Vervolgstappen zijn niet aan de orde.


Advies en vervolgstappen


Overige broedvogels

In de directe omgeving van het plangebied kunnen diverse (niet jaarrond beschermde) vogels tot broeden komen. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust-of verblijfplaatsen beschadigen of verstoren. Voor werkzaamheden met schadelijke effecten op broedvogels wordt veelal geen ontheffing verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen een goed alternatief vormt. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, omdat deze per soort en vaak per jaar kan verschillen. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor de meeste soorten kan de periode tussen maart en september worden aangehouden als broedseizoen. Dit is echter afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Bij uitvoering van de werkzaamheden in het broedseizoen is het van belang om voorafgaand aan de werkzaamheden middels een broedvogelcheck na te gaan of er nesten binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Indien deze afwezig zijn, kunnen werkzaamheden doorgang vinden. Bij aanwezigheid dient in overleg een zorgvuldige werkwijze worden afgestemd waarmee verstoring wordt voorkomen dan wel beperkt. Ook kan verstoring worden voorkomen door werkzaamheden voor het broedseizoen op te starten of maatregelen te nemen zodat vogels buiten de invloedsfeer geschikt broedgelegenheid zullen zoeken.


Zorgplicht

Opgemerkt wordt dat ten allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.

Conclusie

Het aspect ecologie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ("Indeling Leidraad maatramp") zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.1708.STWmeppelerweg40BP-VA01_0004.jpg"

Afbeelding: Uitsnede risicokaart


Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.


Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.


Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.


Buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld aardgas, plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden. Vanuit het omgevingsaspect 'externe veiligheid' bestaan er geen belemmeringen ten aanzien van de middels het voorliggende bestemmingsplan beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

5.7 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluids(over)last ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer of industrieterreinen. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid".


Wegverkeer

Langs alle wegen is op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) sprake van geluidzones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Een dergelijke zone geldt echter niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.


Geluid vanwege bedrijfssituatie

Door Adviesbureau VOBRU is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in de te verwachten geluidsbelasting van het bedrijfsterrein (voormalig garagebedrijf) op de toekomstige woningen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. De conclusies van dat onderzoek zijn hierna opgenomen.


Het bedrijfsterrein is gelegen aan de westzijde van het bouwplan. In overleg met de gemeente is de omgeving getypeerd als een gemengd gebied. Het bedrijfsterrein is in het vigerende bestemmingsplan bestemd voor maximaal categorie 2 bedrijven. Voor een categorie 2 bedrijf is op basis van een gemengd gebied in overeenstemming met de VNG publicatie een richtafstand van 10 meter van toepassing. De dichtstbijzijnde gevel van het bouwplan bevindt zich op 3,8 meter vanaf de grens van het bedrijventerrein en is daarmee gelegen binnen de geldende richtafstand van 10 meter.


Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' stap 2, dient voldaan te worden aan de volgende richtwaarden:

  • 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau
  • 70 dB(A) etmaalwaarde voor het maximaal geluidniveau (piekgeluiden)
  • 50 dB(A) etmaalwaarde ten gevolge van verkeersaantrekkende werking.


Ruimtelijke ordening Langtijdgemiddeld geluidniveau

Uit de rekenresultaten in tabel 5.1 kan worden geconcludeerd dat op alle gevels van het bouwplan wordt voldaan aan stap 2 van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering". De hoogste bepaalde geluidbelasting treed op bij rekenpunt 002 en bedraagt 43 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag, avond- en nachtperiode.


Ruimtlelijke ordening maximale geluidniveaus

In tabel 5.2 zijn de maximale geluidniveaus weergegeven. De maximale geluidniveaus zijn bepaald op verhoging van het langtijdgemiddelde geluidsniveau met 20 dB. De verhoging is gebaseerd op het verschil tussen het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau volgens de normering van de VNGpublicatie "Bedrijven en milieuzonering". Op alle gevels wordt aan de gestelde normering voldaan. De hoogste maximale geluidbelasting treedt op bij rekenpunt 002 en bedraagt 63 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag, avond- en nachtperiode.


Conclusie
Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de 5 geschakelde grondgebonden woningen wordt voldaan aan goede ruimtelijk ordening waarbij sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het bouwplan geeft geen belemmering voor het naastgelegen bedrijfsterrein bestemd voor bedrijfscategorie 2.

5.8 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld. Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.


Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een ruimtelijk plan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het ruimtelijk plan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het ruimtelijk plan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het ruimtelijk plan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich een van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.


Het ruimtelijk plan bevat niet een van deze ontwikkelingen; de voorgenomen ontwikkeling een ontwikkeling die van geringere omvang is dan de ontwikkelingen die hiervoor zijn aangegeven en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Ondanks dat het project niet is opgenomen in de lijst onder c moet alsnog worden aangetoond dat er sprake is van NIBM. Daarom is de rekentool NIBM ingevuld. Daarbij wordt uitgegaan van een weekdaggemiddelde wat betreft vervoerbewegingen van 4,7 per woning wat aansluit bij de cijfers van het CROW.


afbeelding "i_NL.IMRO.1708.STWmeppelerweg40BP-VA01_0005.jpg"

Afbeelding: NIBM-tool (bron: Infomil)

Conclusie

Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

5.9 Mer- beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.


Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.


Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.


Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.


In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de ontwikkelign van slechts 5 woningen. Dit wordt niet beschouw als een stedelijk ontwikkelingsproject, waardoor een mer-beoordelingsnotitie niet noodzakelijk is.


Conclusie

Het aspect mer-beoordeling levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.10 Water

Het is verplicht om in de toelichting bij een ruimtelijk plan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).


Nationaal beleid

Het Nationaal Waterplan (V&W, 2009) heeft de status van een structuurvisie en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het plan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Omdat ook voor de volgende generaties Nederland als veilig en welvarend waterland veilig gesteld moet worden, moet nu een antwoord worden gevonden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie, economie en een duurzaam waterbeheer.


Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Het doel is helder: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.


Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het dan ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Meer dan voorheen moet water bepalend zijn bij de besluitvorming. De mate waarin water bepalend is, hangt af van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied.


Overstromingsrisico
Het voorkomen van overstromingen door fysieke maatregelen is en blijft de belangrijkste pijler van het waterveiligheidsbeleid. Fysieke maatregelen zijn rivierverruiming, dijkversterking en het concept van overstroombare dijken. Door klimaatverandering zoals zeespiegelstijging en toenemende rivierafvoeren moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. De afweging is waar men op inzet: het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) of ook het voorkomen van economische schade (gevolgenbeperking). Het plangebied bevindt zich niet in overstroombaar gebied.


Provinciaal beleid
Veilig, schoon en gezond water is een basisvoorwaarde voor het leven van mens, plant en dier. Klimaatverandering noodzaakt tot het nemen van maatregelen en het voorbereiden op mogelijke langetermijneffecten. De te nemen maatregelen kunnen tegelijkertijd benut worden om de zichtbaarheid en beleefbaarheid van het watersysteem te vergroten. Ingevolge de omgevingsvisie Overijssel heeft de provincie een voorkeur voor grondwater als primaire bron voor de drinkwatervoorziening. De kwaliteit en beschikbare hoeveelheid van grondwater is stabiel. Oevergrondwater is een tweede bron. Dit ziet de provincie als alternatief voor grondwater. Er is ervaring met het beheersen van risico's bij oevergrondwater langs de IJssel. Ook langs de Vecht is een oevergrondwaterwinning in ontwikkeling. De ervaringen daarmee kunnen laten zien in hoeverre oevergrondwater ook bij een kleine rivier perspectief biedt. Op de provinciale kaarten 'Waterfunctie' en 'Drinkwaterwinningen', zijn behalve het grondwaterbeschermingsgebied ook de innamezones aangegeven waar water infiltreert uit oppervlaktewater. Op deze wijze wordt aan de waterbeheerder het signaal afgegeven dat dit oppervlaktewater tevens bron is voor drinkwater.


In de Drinkwaterwet is vastgelegd dat de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening een dwingende reden van groot openbaar belang is. De gebieden waar (oever)grondwater voor drinkwater aan de bodem wordt onttrokken of die daarvoor gereserveerd zijn, worden afdoende beschermd door voortzetting van het geldende beleid. De provincie beoogt de kwaliteit van de grondstof voor de openbare drinkwatervoorziening en de industriële winningen waarvoor een hoge kwaliteit is vereist te beschermen en te voorkomen dat deze kwaliteit verslechtert (stand-still). De provinciale uitgangspunten zijn:

  • Het gehele intrekgebied van de drinkwaterwinning wordt beschermd;
  • Geen functies met risico op grondwaterverontreiniging, tenzij de beschermingssituatie verbetert (stapvooruitprincipe). Bij grote en grootschalige ruimtelijke ingrepen is een verslechtering op plaatselijk niveau toegestaan, mits op gebiedsniveau verbetering plaatsvindt (saldobenadering);
  • Preventie via de verbodsbepalingen in de verordening is de meest doelmatige bescherming tegen ruimtelijke functies die risico hebben voor grondwaterverontreiniging. Het gaat dan om een brongerichte aanpak van bedreigende activiteiten/functies;
  • Duurzaam veiligstellen: de bescherming van de openbare drinkwatervoorziening moet opgenomen zijn in gemeentelijk ruimtelijk beleid;
  • Voor kwetsbare winningen zijn in 2010 gebiedsdossiers opgesteld met een analyse van de actuele bedreigingen voor de waterkwaliteit en de mogelijke maatregelen (KRW).


Het provinciale beleid voor grondwaterbescherming is verwoord in de Omgevingsvisie (2017). Dit vigerende beleid wordt voortgezet. De hoofdlijnen van het beschermingsbeleid lopen via drie sporen: het ruimtelijkeordeningsbeleid, het waterbeleid en het milieubeleid. Via de lijn van het waterbeleid wordt de voorraad op peil houden, de gevolgen verminderd en waar mogelijk de duurzaamheid verbeterd. Via de ro- en milieulijn wordt de kwaliteit van de grondstof voor de openbare drinkwatervoorziening en de levensmiddelenindustrie beschermd en verbeterd.


Gemeentelijk beleid

Per 1 januari 2016 is het Watertakenplan Fluvius van kracht geworden voor de gemeenten Hoogeveen, Meppel, De Wolden, Midden-Drenthe, Westerveld en Steenwijkerland en Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta). Gezamenlijk vormen ze het samenwerkingsverband Fluvius (Latijn voor rivier of stroom). In Fluvius werken de gemeenten en het waterschap samen aan stedelijk (afval)waterbeheer. Het Watertakenplan bevat een gezamenlijke visie en een uitvoeringsprogramma. Doel is om de kwaliteit van de dienstverlening te verhogen en kostenstijgingen voor inwoners en bedrijven te beperken. Het Watertakenplan geldt voor de periode 2016-2021.


Een goed functionerende keten van riolering en afvalwaterzuivering (afvalwaterketen) draagt bij aan een goede volksgezondheid, een goede kwaliteit van het oppervlaktewater én het tegengaan van wateroverlast. Binnen de regio Fluvius beheren de gemeenten de riolering en het waterschap zeven afvalwaterzuiveringen. Een goed watersysteem beperkt wateroverlast en draagt bij aan een goed leefklimaat. Daar is goed onderhoud voor nodig. Zowel gemeente als waterschap hebben hierin een taak, zoals het maaien van oevers en baggeren van watergangen. Zowel voor een goed beheer van de afvalwaterketen als voor het watersysteem is samenwerking tussen gemeente en waterschap dus van groot belang.


Voorheen werden door de gemeenten en het waterschap afzonderlijk beleidsplannen gemaakt. Het nieuwe Watertakenplan Fluvius is het eerste gezamenlijk plan waarin het beleid en een aantal projecten voor het stedelijk (afval)waterbeheer op elkaar zijn afgestemd. Samenwerkingsprojecten in het plan zijn bijvoorbeeld gezamenlijk gemalenbeheer en het meten van waterstanden in de riolering. Door gebruik te maken van elkaars kennis en gezamenlijk projecten uit te voeren, wordt doelmatiger en efficiënter gewerkt.


Conclusie nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid

Het nu voorliggende plan betreft een voornemen waarbij zorgvuldig gekeken is naar de wijze waarop de effecten op de waterhuishouding beperkt en waar de situatie waar mogelijk verbeterd kunnen worden. Het waterschap is middels de Watertoets geinformeerd over de voorgenomen plannen. Vooralsnog lijkt het er op dat wat betreft onderhavig bouwplan geen extra maatregelen nodig zijn. Resumerende kan worden gesteld dat het initiatief niet negatief van invloed is op de kwaliteit van het water en dat er bovendien geen bezwaren bestaan het bouwplan uit te voeren in relatie tot een mogelijke calamiteit in de vorm van een wateroverstroming. Ten aanzien van concrete actiepunten wordt verwezen naar de volgende paragraaf, 'watertoets'.


Watertoets

Via www.dewatertoets.nl is het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan. De watertoets is opgenomen in Bijlage 7 beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure moet worden doorlopen.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het plan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. In dit geval wordt schoon hemelwater geïnfiltreerd in de bodem.


Watervergunning (of melding) op grond van de Keur

Het wateradvies dat is afgegeven in het kader van de watertoets is geen watervergunning of melding. Op basis van de ingevulde gegevens is een watervergunning niet nodig.

Watertoetsproces

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin.


Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.

Conclusie

Het aspect water levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt - voor zover dit nodig en wenselijk wordt geoordeeld - een toelichting gegeven op de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels. De regels geven inhoud aan de (op de verbeelding aangegeven) bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.


De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.


In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze dient te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden specifieke regels gegeven voor de op de kaart aangegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels en zo nodig uit afwijkingsbevoegdheden en nadere eisen. In beginsel is de bestemmingsomschrijving bepalend voor het gebruik (zowel in ruime als in enge zin) van de grond.

Hoofdstuk 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke hoofdstukken onder te brengen.

6.2 Toelichting op de planregels

Begrippen

De begrippen zijn opgenomen om uitsluitsel te geven bij interpretatieproblemen. Zij kunnen bepalend zijn bij de uitleg van de overige regels.


Tuin

Deze bestemming betreft de gronden bij woningen, die vrij van bebouwing dienen te blijven. Tevens mag hier worden geparkeerd.


Wonen

Deze bestemming heeft betrekking op de woonfunctie. Het bouwen van hoofdgebouwen dient plaats te vinden binnen het bouwvlak, met in achtneming van het aantal vermelde wooneenheden. Het aantal bouwlagen (1) wordt bepaald door de goothoogte. Er is sprake van woningen in één bouwlaag met een kapverdieping. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag per hoofdgebouw niet meer bedragen dan 50m² of maximaal 60% van de oppervlakte van het (met 'bijgebouwen') aangeduide gedeelte van het bouwperceel.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast wordt er in dit hoofdstuk ingegaan op de grondexploitatie.

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hierna volgt een nadere toelichting.


Overleg en inspraak

Er is overleg geweest met belanghebbenden in de omgeving van het plangebied. De brief die de belanghebbenden hebben ontvangen is opgenomen in Bijlage 4. Op deze brief is één reactie ontvangen en naar aanleiding daarvan is besloten om ook een online informatiebijeenkomst te organiseren.


Op donderdag 28 januari heeft de online informatiebijeenkomst plaatsgevonden over de nieuwbouwplannen aan de Prins Bernhardstraat. Circa 10 omwonenden schoven online aan. Tijdens de bijeenkomst hebben is, middels tekeningen en impressies, een toelichting gegeven op de plannen. Ook hebben is kort aangegeven wat de processtappen zijn met bijbehorende planning.


Vanuit de omwonenden waren er vooral zorgen over toename van verkeer en parkeren door het realiseren van 5 woningen. Parkeren wordt in de huidige situatie al als probleem ervaren. Omwonenden verwachten dat 6 parkeerplaatsen voor 5 woningen niet voldoende is. Op basis hiervan hebben is besloten om 2 extra parkeerplaatsen te realiseren.


Ook zijn er vanuit meerdere omwonenden zorgen m.b.t. overlast tijdens de bouw. Met name over veiligheid en gevolgschade door bouwverkeer, en trillingen bij funderingswerkzaamheden. Tijdens de bouwvoorbereiding zal aandacht worden besteed aan deze zorgen en wordt hier waar mogelijk rekening mee houden.


Afgesproken is om omwoneneden periodiek middels nieuwsbrieven op de hoogte te houden over de planvorming en realisatie. Middels de nieuwsbrieven wordt ook antwoord gegeven op gestelde vragen welke alle omwonenden relevant zijn.

Verder wordt in het kader van het overleg en inspraak het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd en opgestuurd naar de overlegpartners. De uitkomsten hiervan worden te zijner tijd verwerkt in dit hoofdstuk.


Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen. In deze periode kon eenieder zijn zienswijze kenbaar maken.

7.2 Economische haalbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).


Financiële haalbaarheid

Initiatiefnemer van dit plan is Woonconcept. Woonconcept is een woningcorporatie die actief is op het gebied van huisvesting, woon- en zorgdiensten en verhuren en beheren woningen in de gemeenten Assen, Hoogeveen, Meppel en Steenwijkerland. Tevens ontwikkelt Woonconcept diverse nieuwbouwprojecten voor de huur- en koopsector. Aangezien dit plan een particulier initiatief is zal de gemeentelijke inzet middels de heffing van leges worden vergoed. Tevens is een overeenkomst in het kader van planschade gesloten. Hiermee mag er van worden uitgegaan gegaan dat voorliggend plan financieel uitvoerbaar is.


Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro moeten de gemeente verplicht de door haar gemaakte kosten verhalen. Daarvoor is het in beginsel verplicht een exploitatieplan vast te stellen. De vaststelling van een exploitatieplan is niet meer nodig op het moment dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld door middel van een exploitatieovereenkomst.

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van nieuwe bebouwing mogelijk. Daarom is sprake van een bouwplan is de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. Afdeling 6.4 van de Wro is van toepassing.


De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over het verhaal van de kosten. Daarbij is overeengekomen dat de initiatiefnemer alle kosten draagt die nodig zijn voor het opstellen en de uitvoering van het plan. Omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd vindt de vaststelling van een exploitatieplan bij dit bestemmingsplan niet meer plaats.