direct naar inhoud van Regels
Plan: Paasloo Verblijfsrecreatieterrein De Eikenhof 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1708.PSLEikenhof2015BP-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Paasloo Verblijfsrecreatieterrein De Eikenhof 2015' van de gemeente Steenwijkerland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1708.PSLEikenhof2015BP-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanbouw/uitbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.7 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.8 ambacht(elijk):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, ondergeschikt aan de woonfunctie. Wanneer deze activiteit in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen plaatsvindt, dient de omvang van de activiteit zodanig te zijn dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd;

1.9 archeologische deskundige:

de provinciaal, gemeentelijk of regionaal archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;

1.10 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;

1.11 architectonische waarde:

de aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering;

1.12 automatenhal/speelhal:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw welk is bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen;

1.13 bebouwde kom in verband met archeologie:

voor het bepalen van de bebouwde kom als genoemd in artikel 'Waarde - Archeologie 2' wordt aangesloten bij de bebouwde kom volgens de Wegenwet;

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.15 bebouwingspercentage:

een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.16 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten. Aan huis verbonden beroepen en bedrijven niet daaronder begrepen;

1.17 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.18 bedrijfsmatig:

via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te stellen;

1.19 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor één huishouden waarvan de huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw en/of terrein;

1.20 begane grond:

het gedeelte van een gebouw dat gelijk is aan het natuurlijk oppervlak van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aansluitende maaiveld of de gemiddelde hoogte daarvan;

1.21 bestaand:

situatie ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.22 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.25 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.26 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback;

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.32 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.33 brug:

een vaste (of beweegbare) verbinding voor het verkeer tussen twee punten die door water gescheiden zijn;

1.34 buitenopslag/open opslag:

het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur en dergelijke;

1.35 caravanhandel:

handel in caravans, campers en aanverwante artikelen en stalling van caravans en campers en daarmee gelijk te stellen voorzieningen waarbij onder andere een werkplaats is toegestaan;

1.36 coffeeshop:

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders;

1.37 consument verzorgend ambacht/consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten:

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis verbonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd;

1.38 dak:

een uitwendige scheidingsconstructie als bovenafsluiting van een bouwwerk;

1.39 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren, van goederen aan diegenen die, die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.40 dienstverlening:

bedrijf of instelling voor het bedrijfsmatig verrichten van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder in ieder geval zijn begrepen een kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, uitzendbureau, stomerij, wasserette, apotheek, reisbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf, een horecabedrijf, een centrum voor fysiotherapie, een fitnesscentrum, een seksinrichting en een coffeeshop;

1.41 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.42 erfafscheiding:

afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst;

1.43 erker:

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte en zorgt voor een verbijzondering van de voor- of zijgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een diepte van maximaal 1,00 meter en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas;

1.44 facilitair gebouw:

gebouw ten behoeve van de verblijfsrecreatie dat niet gericht is op nachtverblijf maar wordt gebruikt voor de facilitaire voorzieningen van het verblijfsrecreatieterrein;

1.45 facilitaire voorzieningen:

voorzieningen die onderdeel uitmaken van de exploitatie van het verblijfsrecreatieterrein ter ondersteuning van de verblijfrecreatie, zoals sanitaire voorzieningen, inpandig zwembad, opslagruimte, stalling van vaartuigen, dierenverblijven, entree, receptie, wellness, en kantoorruimte. Onder deze voorzieningen worden ook begrepen detailhandel en horeca van categorie 1, 2 en 3, voor zover deze detailhandel- en horecafuncties ondergeschikt en inherent zijn aan de verblijfsrecreatieve functie;

1.46 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.47 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.48 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies;

1.49 horeca van categorie 1:

een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt;

1.50 horeca van categorie 2:

een inrichting die is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen of kunnen worden genuttigd. Daaronder worden begrepen: cafetaria / snackbar, fastfood en broodjeszaak, lunchroom, ijssalon / ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant;

1.51 horeca van categorie 3:

een inrichting die is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen te worden genuttigd, alsmede de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar;

1.52 horeca van categorie 4:

een inrichting die is gericht op het verstrekken van recreatief nachtverblijf met de daarbij behorende voorzieningen. Daaronder wordt begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers;

1.53 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is. Eén en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.54 kampeerterrein:

terrein of plaats voor verblijfsrecreatie waarop gelegenheid wordt gegeven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.55 kantoor:

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard;

1.56 maaiveld:

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging;

1.57 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten;

1.58 mantelzorg:

zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie;

1.59 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.60 oever:

de langs een vaarweg aanwezige natuurlijke oever of aangebrachte oevervoorziening met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke verankering;

1.61 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.62 onderbouw/kelder:

een gedeelte van een gebouw, dat is gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakken en wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven het peil is gelegen.

1.63 ondergeschikte functie:

een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar indien dat in de bestemmingsomschrijving niet expliciet is aangegeven aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar niet functioneel mee verbonden hoeft te zijn;

1.64 openbare nutsvoorziening:

een gebouw of bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation;

1.65 opslag:

het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.66 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand;

1.67 parkeervoorzieningen:

een al dan niet overdekte c.q. ondergrondse stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:

  • a. openbare parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar toegankelijk zijn;
  • b. particuliere parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel niet openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein;
1.68 parkeren:

het gedurende een aaneengesloten periode plaatsen van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

1.69 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (NAP) of het ter plaatse geldende waterpeil;
1.70 permanente bewoning:

bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan, als hoofdverblijf;

1.71 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.72 recreant:

persoon die op een kampeerterrein, recreatieterrein 1 of recreatieterrein 2 gebruik maakt van de mogelijkheid tot verblijfsrecreatie;

1.73 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding;

1.74 recreatieterrein 1:

terrein of plaats voor verblijfsrecreatie waarop gelegenheid wordt gegeven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen en/of recreatieverblijven type 1 ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.75 recreatieterrein 2:

terrein of plaats voor verblijfsrecreatie waarop gelegenheid wordt gegeven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen en/of recreatieverblijven type 1 en type 2 ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.76 recreatief nachtverblijf (type 1):

een stacaravan, chalet, trekkershut of ander recreatief verblijf met maximaal 1 bouwlaag op een terrein, die naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken en uitsluitend is bestemd voor recreatief nachtverblijf;

1.77 recreatief nachtverblijf (type 2):

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw met maximaal 2 bouwlagen, geen woonkeet en geen caravan of een ander bouwsel op wielen zijnde, en uitsluitend is bestemd voor recreatief nachtverblijf;

1.78 recreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden voor recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten;

1.79 recreatief nachtverblijf:

verblijf door recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.80 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie waarbij elders hoofdverblijf wordt gehouden;

1.81 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.82 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte;

1.83 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, oplaadpunten voor elektrische auto's, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken;

1.84 terras:

een plek van een horecagelegenheid waar men buiten kan zitten;

1.85 vaartuig:

alle soorten van varende en drijvende voorwerpen welke gebezigd kunnen worden e/of ingericht zijn voor vervoer te water van personen en /of goederen waaronder mede vaartuigen dienende tot beoefening van de watersport of in gebruik ten behoeve van de sportvisserij, evenals vaartuigen dienende tot uitvoering van werkzaamheden onder in of boven water zoals baggermolens, zandbakken, vlotten en drijvende inrichtingen, elevators, dokken, sleepboten, duwboten en daarmee gelijk te stellen vaartuigen alsmede woonschepen;

1.86 verbeelding:

de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2012. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan;

1.87 verblijfsrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat;

1.88 verblijfsrecreatieve eenheid:

een kampeermiddel of een recreatief nachtverblijf type 1;

1.89 verkeersveiligheid:

de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.90 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg of het water en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt;

1.91 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten et cetera;

1.92 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerplaatsen;

1.93 wellness:

activiteiten gericht op het lichamelijk welzijn van de mens in de breedste zin van het woord;

1.94 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.95 zwemwater:

water dat is bedoeld voor recreatief gebruik waarin de gelegenheid wordt geboden om te zwemmen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de verbeelding bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de horizontale diepte van een bouwwerk:

de lengte van een bouwwerk, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.9 de ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 meter.

2.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 de oppervlakte van een overkapping

de oppervlakte van het dakvlak van de overkapping.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. structurele beplantingen;
  • b. wegen, rijwiel- en voetpaden die toegang geven tot kampeer- en recreatieterreinen, waarbij geldt dat een zuidelijke ontsluiting uitsluitend mag worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - zuidelijke ontsluiting';
  • c. recreatief medegebruik;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. zwemwater en watersportvoorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen.
3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 13.2.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor ‘Groen’ aangewezen gronden mogen:

  • a. geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen;
  • b. verder uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;

met in achtneming van de volgende regels.

3.2.2 Gebouwen voor nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van deze gebouwen bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • b. de oppervlakte bedraagt maximaal 15 m2.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde:
    • 1. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;
    • 2. ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;
    • 3. behorende tot de recreatieve voorziening, zoals recreatieve bewegwijzering, informatieborden en kleinschalige uitzicht- en rustpunten;
    • 4. behorende tot het straatmeubilair;
    • 5. ten behoeve van nutsvoorzieningen;
    • 6. speelvoorzieningen;
    • 7. behorende bij (zwem)water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals bruggen, steigers, oeverbeschoeiingen en kademuren;
    • 8. daarmee vergelijkbare bouwwerken;
  • b. de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van overkappingen is niet toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 5,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen maximaal 1,00 meter bedraagt, de bouwhoogte van steigers maximaal 1,00 meter en de bouwhoogte van voorzieningen voor verkeer en verlichting maximaal 2,00 meter bedraagt.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen van terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.3 voor een terreinafscheiding van een kampeerterrein tot een hoogte van 2,00 meter mits:

  • a. de terreinafscheiding in een geheel open constructie wordt uitgevoerd;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het stedenbouwkundig beeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de beplantingsstructuur.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als:

  • a. de aanleg van terrassen ten behoeve van particulier gebruik;
  • b. het plaatsen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens van derden;
  • c. buitenopslag behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik;
  • d. het plaatsen van kampeermiddelen;
  • e. recreatief nachtverblijf;
  • f. auto-ontsluiting door gasten van het recreatieterrein en hun bezoekers ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - zuidelijke ontsluiting'.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Vergunningsplicht

Het is verboden in afwijking van een verleende omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het verwijderen, vellen en/of rooien van beplanting;
  • b. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van bosstroken en/of grasbanen;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
3.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 3.5.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  • d. een uitrit ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - zuidelijke ontsluiting'.
3.5.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 3.1.1 bedoelde structurele beplanting niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

Artikel 4 Recreatie - Recreatieterrein 2

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Recreatie - Recreatieterrein 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatie in kampeermiddelen;
  • b. verblijfsrecreatie in recreatieve nachtverblijven type 1;
  • c. verblijfsrecreatie in recreatieve nachtverblijven type 2;
  • d. de bij de verblijfsrecreatie horende facilitaire voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – facilitaire voorzieningen’;
  • e. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – facilitaire voorzieningen’;
  • f. handel in caravans, campers en aanverwante artikelen en stalling van caravans en campers en daarmee gelijk te stellen voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - caravanhandel';

met daaraan ondergeschikt:

  • g. wegen en paden;
  • h. speelterreinen, sport- en spelvoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. zwemwater en watersportvoorzieningen.
4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 13.2.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Recreatie - Recreatieterrein 2' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. recreatieve nachtverblijven type 1 en de daarbij behorende bijgebouwen;
  • b. recreatieve nachtverblijven type 2;
  • c. facilitaire gebouwen ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
  • d. bedrijfswoningen en de daarbij behorende bijgebouwen;
  • e. bouwwerken, geen gebouw zijnde;

met in achtneming van de volgende regels (artikel 4.2.1 tot en met 4.2.8).

4.2.2 Recreatieve nachtverblijven type 1

Voor het bouwen van recreatieve nachtverblijven type 1 gelden de volgende regels:

  • a. een recreatief nachtverblijf type 1 mag uitsluitend worden gebouwd binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
  • b. het aantal recreatieve nachtverblijven type 1 binnen een bestemmingsvlak leidt niet tot overschrijding van het volgens artikel 4.5.2 toegestane maximale aantal verblijfsrecreatieve eenheden;
  • c. de oppervlakte van een recreatief nachtverblijf type 1 bedraagt, inclusief de bij dit verblijf behorende bijgebouwen als bedoeld in artikel 4.2.7, maximaal 70 m2 of de bestaande oppervlakte indien dit meer is;
  • d. een recreatief nachtverblijf type 1 bestaat maximaal uit één bouwlaag;
  • e. de bouwhoogte van een recreatief nachtverblijf type 1 bedraagt maximaal 4,25 meter;
  • f. een recreatief nachtverblijf type 1 wordt uitsluitend vrijstaand gebouwd;
  • g. de onderlinge afstand tussen een recreatief nachtverblijf type 1 en:
    • 1. een ander recreatief nachtverblijf type 1 en een daarbij behorend bijgebouw bedraagt minimaal 5,00 meter, tenzij voor bestaande situaties, in dat geval bedraagt de onderlinge afstand minimaal 3,00 meter;
    • 2. een ander gebouw als bedoeld in artikel 4.2.4 en 4.2.6 bedraagt minimaal 5,00 meter;
    • 3. een bijgebouw behorende bij een bedrijfswoning bedraagt minimaal 5,00 meter.
4.2.3 Recreatieve nachtverblijven type 2

Voor het bouwen van recreatieve nachtverblijven type 2 gelden de volgende regels:

  • a. een recreatief nachtverblijf type 2 mag uitsluitend worden gebouwd binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
  • b. per bouwvlak bedraagt het aantal recreatieve nachtverblijven type 2 niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal recreatieverblijf type 2' aangeduide aantal;
  • c. een recreatief nachtverblijf type 2 wordt uitsluitend vrijstaand gebouwd;
  • d. de inhoud van een recreatief nachtverblijf type 2 bedraagt, inclusief eventuele inpandige berging, maximaal 300 m3 of de bestaande oppervlakte indien dit meer is;
  • e. de goothoogte van een recreatief nachtverblijf type 2 bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • f. de bouwhoogte van een recreatief nachtverblijf type 2 bedraagt maximaal 6,50 meter;
  • g. de onderlinge afstand tussen een recreatief nachtverblijf type 2 en:
    • 1. een ander recreatief nachtverblijf type 1 of type 2 bedraagt minimaal 10,00 meter;
    • 2. een ander gebouw als bedoeld in artikel 4.2.4 en 4.2.6 bedraagt minimaal 10,00 meter;
    • 3. een bijgebouw bedraagt minimaal 5,00 meter.
4.2.4 Facilitaire gebouwen

Voor het bouwen van facilitaire gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een facilitair gebouw mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – facilitaire voorzieningen’;
  • b. de binnen de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – facilitaire voorzieningen’ vallende gronden mogen tot maximaal 100% met facilitaire gebouwen worden bebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ het aangeduide maximum bebouwingspercentage geldt. In dat geval mag de oppervlakte aan facilitaire gebouwen binnen de betreffende aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – facilitaire voorzieningen’, inclusief de oppervlakte van de onder artikel 4.2.6 bedoelde bedrijfswoning, niet meer bedragen dan dat lagere percentage;
  • c. de goothoogte van een facilitair gebouw bedraagt maximaal 4,00 meter;
  • d. de bouwhoogte van een facilitair gebouw bedraagt maximaal 7,00 meter;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a mag een facilitair gebouw dat uitsluitend is bestemd voor sanitaire voorzieningen ook worden gebouwd buiten de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – facilitaire voorzieningen’:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – sanitair’ met inachtneming van de onder c en d aangegeven bouw- en goothoogte;
    • 2. binnen een bouwvlak, mits:
      • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4,25 meter;
      • de oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m2.
4.2.5 Zwembad

Voor het bouwen van gebouwen voor een overdekt zwembad gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw voor een overdekt zwembad mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘zwembad’;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw voor een overdekt zwembad bedraagt maximaal 7,00 meter.
4.2.6 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd binnen de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – facilitaire voorzieningen’, met dien verstande dat binnen de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • b. per aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – facilitaire voorzieningen’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat binnen de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3 of maximaal de bestaande inhoud indien deze groter is;
  • d. indien binnen de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – facilitaire voorzieningen’ op de verbeelding een bebouwingspercentage is aangegeven is dit percentage ook van toepassing op de bouw van een bedrijfswoning. De oppervlakte van de bedrijfswoning mag, inclusief de oppervlakte van de onder artikel 4.2.4 bedoelde facilitaire gebouwen, niet meer bedragen dan dat percentage;
  • e. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 5,50 meter;
  • f. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 10,00 meter;
  • g. de bedrijfswoning wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt.
4.2.7 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
    • 1. een bijgebouw wordt uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – facilitaire voorzieningen’;
    • 2. de afstand van een bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt maximaal 40,00 meter;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een bedrijfswoning, bedraagt maximaal 50 m2;
    • 4. de dakhelling van een dak van een bijgebouw bedraagt maximaal 60°;
    • 5. de goothoogte van een bijgebouw bedraagt maximaal 3,50 meter;
    • 6. de bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
  • b. voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij een recreatief nachtverblijf type 1 gelden de volgende regels:
    • 1. een bijgebouw wordt uitsluitend gebouwd binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
    • 2. de oppervlakte van een bijgebouw bedraagt maximaal 6 m2;
    • 3. de bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt maximaal 3,00 meter;
    • 4. per recreatief nachtverblijf is maximaal één vrijstaand bijgebouw toegestaan;
    • 5. de onderlinge afstand tussen een bijgebouw en:
      • een ander recreatief nachtverblijf type 1 en een bij een daarbij behorend bijgebouw bedraagt minimaal 5,00 meter; tenzij de oppervlakte van het recreatieve nachtverblijf type 1 minder dan 40 m2 bedraagt. In dat geval bedraagt de onderlinge afstand minimaal 3,00 meter;
      • een bedrijfswoning of een ander, bij een bedrijfswoning horend bijgebouw bedraagt minimaal 5,00 meter;
      • een ander gebouw als bedoeld in artikel 4.2.3 en 4.2.4 bedraagt minimaal 5,00 meter.
4.2.8 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende regels:
    • 1. zwembaden mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aanduiding ‘zwembad’;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 is de bouw van een zwembad buiten de aanduiding ‘zwembad' toegestaan onder de voorwaarden dat:
      • het zwembad wordt gebouwd binnen een bouwvlak;
      • de oppervlakte van het zwembad maximaal 50 m2 bedraagt dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
    • 3. de hoogte van een zwembad bedraagt maximaal 1,50 meter
  • b. de hoogte van een steiger bedraagt maximaal 1,00 meter;
  • c. voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. per recreatief nachtverblijf type 1 en recreatief nachtverblijf type 2 is maximaal één overkapping toegestaan met in acht name van de volgende regels:
      • de hoogte van een overkapping bedraagt maximaal 3,00 meter;
      • de oppervlakte van een overkapping bedraagt maximaal 20 m2;
      • de overkapping wordt uitsluitend aangebouwd aan het recreatieve nachtverblijf;
      • de afstand tussen de overkapping en een ander recreatief nachtverblijf bedraagt minimaal 3,00 meter;
    • 2. bij een bedrijfswoning is de bouw van overkappingen toegestaan met in acht name van de volgende regels:
      • een overkapping wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning gebouwd;
      • de hoogte van een overkapping bedraagt niet meer dan 3,00 meter;
      • de oppervlakte van bij een bedrijfswoning aanwezige overkappingen bedraagt niet meer dan 20 m2;
    • 3. voor het overige is de bouw van overkappingen niet toegestaan;
  • d. de hoogte van sport- en speeltoestellen, lichtmasten, vlaggenmasten en slagbomen bedraagt maximaal 6,00 meter;
  • e. de hoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1,00 meter;
  • f. ten behoeve van (zwem)water en waterhuishoudkundige voorzieningen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, zoals bruggen, steigers, oeverbeschoeiingen en kademuren, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 6,00 meter bedraagt, uitgezonderd steigers waarvoor geldt dat de bouwhoogte maximaal 1,00 meter bedraagt;
  • g. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 meter.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
4.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 4.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de verkeerssituatie;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • h. instandhouding van omliggende waarden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen van facilitaire gebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.2.4, onder c, voor een hogere goothoogte van een facilitair gebouw tot maximaal 6,00 meter;
  • b. artikel 4.2.4, onder d, voor een hogere bouwhoogte van een facilitair gebouw tot maximaal 8,00 meter;
  • c. artikel 4.2.4, onder e, onderdeel 2 voor een hogere bouwhoogte van een facilitair gebouw voor sanitaire voorzieningen buiten de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – sanitair’ tot maximaal 5,00 meter.
4.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen van recreatieve nachtverblijven type 1

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.2.2, onder d, voor een hogere bouwhoogte van een recreatief nachtverblijf type 1 tot maximaal 5,00 meter.
4.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van recreatieve nachtverblijven type 2

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.3, voor de bouw van grotere recreatieverblijven type 2 waarbij geldt dat:

  • a. de goothoogte maximaal 4,00 meter bedraagt;
  • b. de bouwhoogte maximaal 8,00 meter bedraagt;
  • c. de inhoud maximaal 400 m3 bedraagt;
  • d. de recreatiedruk hierdoor niet toeneemt.
4.4.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen van zwembaden

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.8, onder a, onderdeel 2, voor het bouwen van een zwembad met een oppervlakte van maximaal 100 m2.

4.4.5 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen van terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.8, onder e, voor een terreinafscheiding van een kampeerterrein tot een hoogte van 2,00 meter mits de terreinafscheiding in een geheel open constructie wordt uitgevoerd.

4.4.6 Afwegingskader

Bij het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 tot en met artikel 4.4.5 mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de instandhouding van omliggende waarden;
  • c. een woonsituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Afstand kampeermiddel - bebouwing

De afstand tussen de standplaats van een kampeermiddel en:

  • a. een gebouw als bedoeld in artikel 4.2.1 tot en met 4.2.6 bedraagt minimaal 10,00 meter;
  • b. een bijgebouw bedraagt minimaal 3,00 meter;
  • c. een bouwwerk, geen gebouw zijnde bedraagt minimaal 3,00 meter.
4.5.2 Maximum aantal verblijfsrecreatieve eenheden

Ten aanzien van het aantal toegestane verblijfsrecreatieve eenheden geldt dat het totale aantal verblijfsrecreatieve eenheden binnen een bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal verblijfsrecreatieve eenheden' aangeduide aantal.

4.5.3 Voorwaardelijke verplichting - maatregelen Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De voor ‘Recreatie – Recreatieterrein 2’ aangewezen gronden mogen – uitsluitend voor zover betrekking hebbend op het uitbreidingsgedeelte (zie afbeelding in Bijlage 1 Verplichte onderdelen Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) – niet worden gebruikt voor de in artikel 4.1.1 genoemde functies, indien:

  • a. de maatregelen in verband met de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving niet zijn uitgevoerd binnen 2 jaar na het in gebruik nemen van het terrein; en
  • b. op de voor 'Groen' bestemde gronden geen landschappelijke inpassing is aangelegd binnen 2 jaar na het in gebruik nemen van het terrein en in stand wordt gehouden; waarbij geldt dat:
  • c. de betreffende maatregelen genoemd onder a. en de landschappelijke inpassing genoemd onder b. moeten zijn uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in Bijlage 1 Verplichte onderdelen Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en het in Bijlage 2 opgenomen Beplantingsplan bij deze regels.
4.5.4 Voorwaardelijke verplichting - parkeren

Een recreatieterrein mag niet worden gebruikt behoeve van de in artikel 4.1.1 onder a, b en c bedoelde functies zonder dat voldoende parkeerplaatsen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden conform de volgende regels:

  • a. de parkeerplaatsen worden uitsluitend gesitueerd op het betreffende recreatieterrein zelf;
  • b. het aantal parkeerplaatsen voldoet aan de volgende normen:
    • 1. per standplaats voor een kampeermiddel is minimaal 1,2 parkeerplaats aanwezig;
    • 2. per recreatief nachtverblijf type 1 en type 2 is minimaal 1,2 parkeerplaats aanwezig.
4.5.5 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens van derden, behalve de voer- en vaartuigen van de in de kampeermiddelen en recreatieve nachtverblijven verblijvende recreanten;
  • b. bedrijven, anders dan overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1.1;
  • c. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik;
  • d. permanente bewoning, anders dan in de bedrijfswoning;
  • e. mantelzorg;
  • f. recreatief nachtverblijf, anders dan overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1.1;
  • g. een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de bedrijfswoning en/of in de vrijstaande bijgebouwen, anders dan overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.5;
  • h. detailhandel, anders dan overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1.1 en 4.5.5;
  • i. horecadoeleinden, anders dan overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1.1;
  • j. het in gebruik nemen van het terrein waar de uitbreiding plaatsvindt (zie afbeelding in Bijlage 1 Verplichte onderdelen Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) voor de in artikel 4.1 genoemde functies, indien:
    • 1. de maatregelen in verband met de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving niet zijn uitgevoerd binnen 2 jaar na het in gebruik nemen van het terrein; en
    • 2. indien op de voor 'Groen' bestemde gronden geen landschappelijke inpassing is aangelegd binnen 2 jaar na het in gebruik nemen van het terrein en in stand wordt gehouden;
    • 3. de betreffende maatregelen van onderdeel 1 en de landschappelijke inpassing van onderdeel 2 moeten worden uitgevoerd overeenkomstig het in Bijlage 1 Verplichte onderdelen Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en het in Bijlage 2 Beplantingsplan bij deze regels.
4.5.6 Aan huis verbonden beroepen

Een aan huis verbonden beroep, als opgenomen in het overzicht aan huis verbonden beroepen (Bijlage 3 Overzicht aan huis gebonden beroepen en consumentverzorgende en/of ambachtelijke bedrijvigheid), is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de bedrijfswoning of in de bijgebouwen;
  • b. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de woning en de bijgebouwen wordt gebruikt voor aan huis verbonden beroep(en);
  • c. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • d. er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
  • e. er is ten hoogste één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
  • f. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor de omgeving;
  • g. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • h. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg in vrijstaande bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.5.5, ten behoeve van mantelzorg in een bedrijfswoning of in bestaande vrijstaande bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. voor mantelzorg in de woning de volgende regels gelden:
    • 1. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning bedraagt maximaal 75 m2;
    • 2. de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat;
  • b. voor mantelzorg in bestaande vrijstaande bijgebouwen de volgende regels gelden:
    • 1. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in bestaande vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m2;
    • 2. het vrijstaande bijgebouw binnen een afstand van 40,00 meter van de woning dient te zijn gesitueerd;
    • 3. realisatie van de afhankelijke woonruimte binnen de woning inclusief de aangebouwde bijgebouwen niet mogelijk is;
    • 4. het uiterlijk van het bijgebouw mag niet worden aangepast;
    • 5. de mantelzorgvoorziening qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    • 6. de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat;
    • 7. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de verkeersveiligheid;
      • het woon- en leefklimaat;
      • de milieusituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van aan huis verbonden bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.5.5, ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf als opgenomen in het overzicht aan huis gebonden bedrijven Bijlage 3 Overzicht aan huis gebonden beroepen en consumentverzorgende en/of ambachtelijke bedrijvigheid, met dien verstande dat:

  • a. een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend wordt uitgeoefend in de bedrijfswoning of in de bijgebouwen;
  • b. de bestaande bouwmogelijkheden niet mogen worden verruimd;
  • c. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt voor een aan huis verbonden bedrijf;
  • d. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als bedrijfswoning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • e. er maximaal 2 personen werkzaam mogen zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de bedrijfswoning is;
  • f. het onbebouwde gedeelte van het perceel niet mag worden gebruikt voor beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van parkeren;
  • g. er ten hoogste één reclame-uiting is toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
  • h. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • i. er geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende bedrijf gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden bedrijf gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Recreatie - Recreatieterrein 2 ’ aangewezen gronden zonder of in afwijking van een verleende omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen;
  • c. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem.
4.7.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 4.7.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen en paden met een breedte van minder dan 5 meter;
  • d. het uitgraven c.q. aanleggen van een (zwem)vijver;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen en paden in aansluiting op de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - zuidelijke ontsluiting' in de bestemming 'Groen';
  • f. het aanleggen van parkeerplaatsen als bedoeld in 4.5.4;
  • g. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
4.7.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 4.1.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en/of instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals watergangen, waterbergingen met de bijbehorende bermen en taluds;
  • b. zwemwater;
  • c. watersportvoorzieningen;
  • d. bruggen;
  • e. behoud en ontwikkeling van ecologische waarden in relatie tot de waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 13.2.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen;

  • a. geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. verder uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;

met inachtneming van de volgende regels (artikel 5.2.2).

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:
    • 1. verkeerstekens;
    • 2. bruggen;
    • 3. steigers;
    • 4. oeverbeschoeiingen en kademuren.
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 6,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van steigers maximaal 1,00 meter bedraagt.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als

  • a. het afmeren van en het innemen van een ligplaats met een vaartuig;
  • b. het recreatieve gebruik van het water door andere personen dan de verblijfsrecreanten en hun eventuele bezoekers.
5.3.2 Toegestaan gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt niet verstaan het gebruik als recreatieterrein als bedoeld in Artikel 4, voor zover gelegen binnen een afstand van 15,00 meter van de bestemming 'Recreatie - Recreatieterrein 2'.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Water' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een verleende omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het dempen van oppervlaktewater;
  • b. het vergraven van oevers;
  • c. het verleggen van watergangen.
5.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 5.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
5.4.3 Toetsingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 5.1.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

5.4.4 Advies

Alvorens de vergunning te verlenen, wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Recreatie - Recreatieterrein 2', mits:

  • a. bij de watervijver voldaan wordt aan de waterbergingscompensatie-eis waarbij een waterbergend oppervlak van minimaal 1.650 m2 geldt, dan wel een oppervlakte van 1.100 m2 met een gemidddelde waterdiepte van 1,50 m.

Artikel 6 Leiding

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse rioolwatertransportleiding en de daarbij behorende voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool'.

6.1.2 Bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 13.2.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor 'Leiding' aangewezen gronden mogen:

  • a. géén gebouwen worden gebouwd;
  • b. uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;

met inachtneming van de volgende regels (artikel 6.2.2).

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd van een geringe omvang, die noodzakelijk zijn voor de aanleg en instandhouding van de in artikel 6.1 bedoelde leiding(en);
  • b. met een bouwhoogte van maximaal 2,00 meter.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouw zijnde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 6.2.1 en 6.2.2, ten behoeve van het bouwen van gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouw zijnde op de voor 'Leiding' aangewezen gronden, met dien verstande dat:

  • a. het doelmatig functioneren van de in artikel 6.1.1 bedoelde leiding(en) niet wordt aangetast;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
  • c. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming;
  • d. geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Leiding' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een verleende omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, woelen, mengen, diepploegen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem en het aanleggen van drainage;
  • c. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan de in artikel 6.1.1 bedoelde leiding(en);
  • f. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen of andere bestaande wateren.
6.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 6.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
6.4.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen het doelmatig functioneren van de in artikel 6.1.1 bedoelde leiding(en) niet wordt aangetast;
  • b. daarover vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

7.1.2 Bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 13.2.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken:

  • a. met een oppervlakte groter dan 250 m2 wanneer deze zich bevindt binnen de bebouwde kom, dan wel,
  • b. met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 wanneer deze zich bevindt buiten de bebouwde kom,

dient door de door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport te worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en;
  • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard of gedocumenteerd, dan wel:
  • 3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
7.2.2 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in artikel 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

voor zover de ingreep:

  • 1. dieper gaat dan 50 centimeter beneden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 250 m2 beslaat, wanneer deze zich bevindt binnen de bebouwde kom;
  • 2. dieper gaat dan 50 centimeter benden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 2.500 m2 beslaat, wanneer deze zich bevindt buiten de bebouwde kom.
7.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 7.3.1 is niet van toepassing, indien:

  • a. door middel van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. het gaat om werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  • d. de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.
7.3.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 7.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

7.3.4 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
7.3.5 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in artikel 7.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak';
  • b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 meter onder peil bedragen;
  • d. de regels van de betreffende bestemmingen zijn van overeenkomstige toepassing.
9.2 Bestaande maten

In afwijking van hetgeen in de bouwregels van Hoofdstuk 2 is bepaald, mag:

  • a. indien de bestaande goothoogte hoger is, die hogere goothoogte als maximum goothoogte wordt aangehouden voor dat gebouw;
  • b. indien de bestaande bouwhoogte hoger is, die hogere bouwhoogte als maximum bouwhoogte wordt aangehouden voor dat gebouw;
  • c. indien de bestaande oppervlakte groter is dan de maximum oppervlakte die is bepaald voor dat gebouw, die grotere oppervlakte wordt aangehouden voor dat gebouw;
  • d. indien de inhoud van het bestaande gebouw groter is dan is bepaald voor dat gebouw, die grotere inhoud wordt aangehouden voor dat gebouw.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • c. straatprostitutie.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de artikel 4.2.2 onder g opgenomen bepaling dat de afstand tussen recreatieve nachtverblijven kleiner dan 40 m2 minimaal 3,00 meter bedraagt tot maximaal 10% van die afstanden.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Procedure nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  • a. het vastgesteldbesluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende twee weken voor belanghebbenden ter inzage;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente worden verspreid of op een andere geschikte wijze;
  • c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het vastgesteldbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  • d. indien tegen het vastgesteldbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

13.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het grondwaterbescherming, bescherming van archeologische waarden en nutsvoorzieningen voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing en dubbelbestemmingen voor recreatieve functies. In concrete wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 14.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 onder a met maximaal 10%.
  • c. Lid 14.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in 14.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 14.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Paasloo Verblijfsrecreatieterrein De Eikenhof 2015'.

5 april 2016