Plan: | Oldemarkt, Dijklaan 2 en 2a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1708.ODMdijklaan2BP-VA01 |
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het plangebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of een oriënterend onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk zijn. Het plangebied is daartoe op 6 maart 2012 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.
Situatie plangebied vanaf de Dijklaan
Situatie plangebied vanuit het oosten
Aangezien er geen ontwikkeling met betrekking tot het voorhuis van de oorspronkelijke kop-rompboerderij en het voorerf plaatsvinden, is dit deel van het plangebied niet specifiek in het onderzoek betrokken. Hierna worden dan ook met onderzoeksgebied bedoeld de te slopen bebouwing, de te renoveren romp van de boerderij en te kappen boomsingel en de nieuwbouwlocatie.
Soortenbescherming
FLORA- EN FAUNAWET
Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.
Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, namelijk: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als onder het strenge beschermingsregime. Bij (broed)vogels wordt verder met betrekking tot de bescherming van de nestplaats (vaste verblijfplaats) onderscheid gemaakt tussen soorten waarvan de nestplaats alleen beschermd is wanneer deze in functie is (broedseizoen) en soorten waarvan de nestplaatsen jaarrond beschermd zijn (ook wanneer ze tijdelijk niet in gebruik zijn).
INVENTARISATIE
Uit de informatie op de website van Het Natuurloket1 (kilometerhok 193-536, d.d. 27 februari 2012) blijkt dat de omgeving van het plangebied over het algemeen slecht is onderzocht op de aanwezigheid van planten- en diersoorten. In het betreffende kilometerhok zijn echter wel een aantal beschermde soorten vaatplanten, zoogdieren, vogels, amfibieën, libellen en een vis en reptiel waargenomen. Deze hoge aanwezigheid van beschermde planten en dieren is te verklaren door de nabije ligging van het natuurgebied Weerribben.
Op basis van de inventarisatie blijkt dat het onderzoeksgebied een beperkte natuurwaarde heeft. Beschermde planten worden op basis van de terreinomstandigheden niet op het erf en in het aanliggende grasland verwacht. In de delen met een wat ruigere vegetatie, zoals die op het achtererf aanwezig is, kunnen enkele algemeen voorkomende, licht beschermde soorten zoals (spits)muizen worden verwacht. Verder zullen binnen het onderzoeksgebied vogels, zoals houtduif, kauw, merel en winterkoning tot broeden komen. Het gaat hierbij om vogelsoorten waarvan de nestplaats alleen beschermd is wanneer deze in gebruik is (tijdens broedseizoen). Een uitzondering vormt de aanwezigheid van een nestplaats van kerkuil in de romp van de boerderij, tussen de golfplaten en het onderliggende riet. Nestplaatsen van kerkuil zijn jaarrond beschermd. De bewoner gaf aan dat er niet ieder jaar een broedgeval aanwezig is. Ten tijde van het veldbezoek waren verse braakballen op de vloer van de hooizolder aanwezig. In de te slopen aanbouw is een houten nestkast voor kerkuil aanwezig die echter niet als nestplaats wordt gebruikt. Ook in deze aanbouw waren verschillende verse braakballen aanwezig.
Verder worden streng beschermde vleermuizen in en direct rond het onderzoeksgebied verwacht. Het onderzoeksgebied vormt een zeer klein onderdeel van het gehele foerageergebied van in de omgeving voorkomende vleermuizen. Binnen het onderzoeksgebied worden geen verblijfplaatsen van vleermuizen verwacht. In de te slopen bebouwing zijn geen geschikte tussenruimtes, zoals spouwmuren aanwezig. Daarnaast bevatten de te kappen bomen (houtsingel) geen geschikte holten en spleten.
EFFECTEN
Als gevolg van de ontwikkelingen wordt leefgebied van een aantal licht beschermde soorten verstoord. Bij de werkzaamheden kunnen tevens verblijfplaatsen van deze licht beschermde soorten woorden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De aanwezige licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet.
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord en vernietigd. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen. Met betrekking tot de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient daarom rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Ten aanzien van kerkuil is aanvullend van belang dat als gevolg van de renovatie van het dak van de romp van de boerderij een jaarrond beschermde nestplaats wordt vernietigd. Vernietiging van een nestplaats van kerkuil, ook al is dit buiten het broedseizoen, betreft in eerste instantie een verbodsovertreding van de Flora- en faunawet. Ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen kan hiervoor geen ontheffing worden verleend. Het plan kan echter wel doorgang vinden wanneer met behulp van mitigerende maatregelen de functionaliteit van de nestplaats in stand wordt gehouden. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het plaatsen van een (nieuwe) nestkast in de romp van de boerderij en het werken buiten het broedseizoen. Kerkuil kan meerdere broedsels grootbrengen en tot laat in het najaar tot broeden overgaan (vervolglegsels). De opdrachtgever is bereid om dergelijke maatregelen te nemen en zal hieromtrent overleg voeren met de plaatselijke kerkuilwerkgroep. Ten aanzien van de Flora- en faunawet zullen de te nemen maatregelen voor aanvang van de daadwerkelijke werkzaamheden door een ter zake kundige worden vastgelegd (mitigatieplan).
Door de ontwikkelingen zal tot slot het foerageergebied van vleermuizen veranderen, maar niet als zodanig verloren gaan. Er worden gezien het omliggende gebied geen negatieve effecten op in de omgeving voorkomende populaties verwacht.
Gebiedsbescherming
NATUURBESCHERMINGSWET 1998
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.
Onder de Natuurbeschermingswet 1998 zijn drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, staatsnatuurmonumenten en beschermde natuurmonumenten en Wetlands.
ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Nota Ruimte en uitgewerkt in de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).
NATUUR BUITEN DE EHS
Vanuit de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel 2009 wordt verder specifiek ingezet op de bescherming van bestaande bos- en natuurgebieden en belangrijke weidevogel- en ganzengebieden die buiten de Ecologische Hoofdstructuur vallen.
INVENTARISATIE
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Weerribben, dat gelegen is op ruim 1,5 km afstand ten zuidwesten van het plangebied. Dit gebied is tevens het meest nabijgelegen gebied dat is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. Het plangebied en directe omgeving maken verder geen deel uit van bestaande bos- en natuurgebieden en belangrijke weidevogel- en ganzengebieden die buiten de Ecologische Hoofdstructuur vallen. Aangewezen weidevogel- en ganzengebieden liggen onder meer ten zuidwesten van het plangebied, op ruim 500 m afstand van het plangebied.
EFFECTEN
Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het plangebied en de aard van de ontwikkelingen worden met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Omgevingsvisie Overijssel (Omgevingsverordening Overijssel 2009) verwacht.
Conclusie
Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het plangebied en de aard van de plannen, is op basis van de ecologische inventarisatie een voldoende beeld ontstaan. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet, een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.
Met inachtneming van het broedseizoen van vogels en het nemen van mitigerende maatregelen ten aanzien van de aanwezigheid van een nestplaats van kerkuil is een ontheffing van de Flora- en faunawet op voorhand niet nodig. Voor het plan is verder geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig en het plan is op het punt van natuur niet in strijd met de Omgevingsvisie Overijssel (Omgevingsverordening Overijssel 2009).
Het plan is wat betreft de natuurwet- en -regelgeving uitvoerbaar.