Regels
Preambule
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van de gebiedsontwikkeling Bultweg 33 - 53 in De Bult en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22g) van het omgevingsplan van de gemeente Steenwijkerland. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1 lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening
https://www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
De in dit op
https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22g van het omgevingsplan van de gemeente Steenwijkerland. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22g.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage ‘22g’ gelezen worden.
Artikel 1 Toepassingsbereik
- Het besluit als bedoeld in artikel 4.6 eerste lid onder g van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld onder c, is niet van toepassing;
- De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3 en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk;
- De regels in dit hoofdstuk (H22g) zijn van toepassing op de locatie Bultweg 33 - 53 in De Bult, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1708.DBUBultwgDB3353OP-ON01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
Artikel 2 Toepassing begripsbepalingen
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I van het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, Bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn van toepassing op dit hoofdstuk.
Artikel 3 Aanvullende begripsbepalingen
3.1 TAM-omgevingsplan
het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22g Bultweg 33 – 53 De Bult met identificatienummer NL.IMRO.1708.DBUBultwgDB3353OP-ON01 van de Gemeente Steenwijkerland;
3.2 Omgevingsplan
het omgevingsplan van de Gemeente Steenwijkerland;
3.3 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
3.4 Aan huis verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
3.5 Aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
3.6 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
3.7 Archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
3.8 Archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.
3.9 Archeologisch deskundige
de provinciaal, gemeentelijk of regionaal archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.
3.10 Achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
3.11 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.12 Begane grond
het gedeelte van een gebouw dat gelijk is aan het natuurlijk oppervlak van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aansluitende maaiveld of de gemiddelde hoogte daarvan.
3.13 Bestaand
situatie ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
3.14 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
3.15 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
3.16 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
3.17 Buiten opslag / open opslag
het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur en dergelijke.
3.18 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
3.19 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
3.20 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.
3.21 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
3.22 Bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
3.23 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
3.24 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
3.25 Carport
een bouwwerk met tenminste een dak en niet, of aan maximaal twee zijden van wanden voorzien, inclusief bestaande wanden.
3.26 Dak
een uitwendige scheidingsconstructie als bovenafsluiting van een bouwwerk.
3.27 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren, van goederen aan diegenen die, die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
3.28 Dienstverlening
bedrijf of instelling voor het bedrijfsmatig verrichten van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder in ieder geval zijn begrepen een kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, uitzendbureau, stomerij, wasserette, apotheek, reisbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf, een horecabedrijf, een centrum voor fysiotherapie, een fitnesscentrum, een seksinrichting en een coffeeshop.
3.29 Erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
3.30 Erfafscheiding
afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst.
3.31 Erker
een ondergeschikte uitbreiding van het hoofdgebouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte en zorgt voor een verbijzondering van de voor- of zijgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een diepte van maximaal 1,00 meter en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.
3.32 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
3.33 Hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
3.34 Kampeermiddel
- een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
- enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is. Eén en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
3.35 Maaiveld
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging.
3.36 Maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
3.37 Mantelzorg
zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie.
3.38 Onderbouw / kelder
een gedeelte van een gebouw, dat is gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakken en wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven het peil is gelegen.
3.39 Nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
3.40 Onderkomen
voor verblijf geschikt, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief verblijf.
3.41 Openbare nutsvoorziening
een gebouw of bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.
3.42 Opslag
het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
3.43 Overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.
3.44 Peil
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (NAP) of het ter plaatse geldende waterpeil.
3.45 Seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
3.46 Setback
een dakopbouw die is gelegen ten minste 2,00 meter achter de denkbeeldige verticaal doorgetrokken voorgevel van een gebouw en die een hoogte heeft van maximaal 3,50 meter, gemeten vanaf de bovenkant van de desbetreffende verdiepingsvloer.
3.47 Verdieping
een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag, welke is gelegen ter plaatse van de begane grond.
3.48 Voorgevel
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg of het water en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.
3.49 Waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
3.50 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
3.51 Woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen
De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in meters (m), m² of m³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in dit artikel. Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
4.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
4.2 Het bebouwingspercentage
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
4.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
4.4 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
4.5 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
4.6 De horizontale diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel.
4.7 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
4.8 De lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
4.9 De ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
4.10 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
4.11 De ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 meter.
4.12 De verticale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
Artikel 5 Algemeen gebruiksverbod
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies.
2 Functies en activiteiten
6.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Tuin’.
6.2.1 Algemeen
Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Tuin' heeft de volgende functies:
- tuinen behorende bij op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
- parkeren;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- ontsluitings- en parkeervoorzieningen.
6.3 Beoordelingsregels (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken (artikel 22.29)
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels.
6.3.1 Algemeen
Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- bestaande bijgebouwen zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het omgevingsplan;
- erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter bedraagt;
- vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter bedraagt;
erkers, luifels, balkons en dergelijke, mits:
- de diepte gemeten vanaf de bouwgrens binnen de bestemming 'Wonen - Buitengebied' niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
- de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de woning;
- de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter.
6.4 Specifieke functieregels
6.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het omgevingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de functie gerichte gebruik;
- buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor op de functie gericht tijdelijk gebruik.
7.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Verkeer'.
7.2.1 Algemeen
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- verkeersdoeleinden;
- parkeervoorzieningen;
- paden, wegen en straten,
met daaraan ondergeschikt:
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- geluidwerende voorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- straatmeubilair;
- kunstwerken;
- herdenkingsmonumenten;
- afvalinzameling;
- bruggen, tunnels, viaducten, dammen en/of duikers;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- evenementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' en mits voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 28.4.2.
7.3 Beoordelingsregels (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken (artikel 22.29)
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels.
7.3.1 Algemeen
Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van
- de regeling van de veiligheid van het verkeer;
- de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;
- straatmeubilair;
- speelvoorzieningen;
- afvalinzameling;
- kunstwerken, zoals bruggen en duikers;
- betreffende de beeldende kunsten;
- onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water;
- met sub 1 t/m 8 vergelijkbare bouwwerken;
met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.3.2 en 7.3.3.
7.3.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,00 meter;
- de oppervlakte bedraagt maximaal 15 m².
7.3.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd:
- ten behoeve van speelvoorzieningen;
- ten behoeve van afvalinzameling;
- kunstwerken, zoals bruggen en duikers;
- betreffende de beeldende kunsten;
- ten behoeve van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water.
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraag maximaal 10,00 meter.
7.4 Specifieke functieregels
7.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het omgevingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;
- opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de functie gerichte gebruik van de grond;
- het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste en vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de functie gerichte gebruik van de grond.
Artikel 8 Wonen - Buitengebied
8.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Wonen - Buitengebied’.
8.2.1 Algemeen
Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Wonen - Buitengebied' heeft de volgende functies:
met daaraan ondergeschikt:
- tuinen, erven en groenvoorzieningen;
- ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.3 Beoordelingsregels (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken (artikel 22.29)
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels.
8.3.1 Algemeen
Op de voor 'Wonen - Buitengebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- woningen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
- de daarbij behorende bijgebouwen en carports, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen' of bestaande bijgebouwen zoals aanwezig om het moment van inwerkingtreding van het omgevingsplan;
- bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 8.2 genoemde functie, zowel binnen als buiten de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen';
met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.3.2 tot en met 8.3.4.
8.3.2 Woningen
Voor het bouwen van de woningen gelden de volgende regels:
- per bouwvlak is maximaal 1 woning toegestaan;
- de voorgevels van de woning worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens of evenwijdig aan de voorgevelrooilijn van de bestaande bebouwing;
de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke, mits:
- de diepte gemeten vanaf de bouwvlakgrens niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
- de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de woning;
- de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter;
- de goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan resepctievelijk 3,50 m en 7,50 m, met dien verstande dat indien de bestaande goot- en bouwhoogte van de woning zoals deze aanwezig was op het moment van de inwerkingtreding van het omgevingsplan hoger is, dan geldt die hoogte als maximum;
- de dakhelling bedraagt niet meer dan de op de verbeelding aangegeven minimum en maximum dakhelling;
- de inhoud van een woning bedraagt niet meer dan 750 m³, met dien verstande dat indien de bestaande inhoud van de woning zoals deze aanwezig was op het moment van de inwerkingtreding van het omgevingsplan groter is, dan geldt die inhoud als maximum.
8.3.3 Bijgebouwen behorende bij de woningen
Voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij de woning gelden de volgende regels:
- de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen, met uitzondering van de oppervlakte van een carport, bedraagt niet meer dan 100 m², met dien verstande dat indien het bestaande oppervlakte aan bijgebouwen zoals dat aanwezig was op het moment van de inwerkingtreding van het omgevingsplan groter is, dit als maximum geldt;
- de oppervlakte van een carport bedraagt maximaal 20 m²;
- de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,50 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte zoals deze aanwezig was op het moment van de inwerkingtreding van het omgevingsplan hoger is, dan geldt die hoogte als maximum;
- de dakhelling bedraagt minimaal 0 graden en maximaal 60 graden;
- de bouwhoogte bedraagt niet meer de 80% van de bouwhoogte van de woning.
8.3.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
- bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen en vlaggenmasten;
- de bouwhoogte van carports bedraagt maximaal 3,00 meter;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 6,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen.
8.4 Afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken
8.4.1 Vergunningplicht voor het afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken ten behoeve van een grotere oppervlakte bijgebouwen
8.4.1.1 Vergunningplicht
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de beoordelingsregels voor bouwwerken in
artikel 8.3.3 en
artikel 8.3.4 ten behoeve van een grotere bebouwde oppervlakte van bijgebouwen behorende bij een woning, tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 150 m² per bouwperceel.
8.4.1.2 Beoordelingsregels
De in
artikel 8.4.1.1 genoemde omgevingsvergunning voor binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het bouwperceel voor maximaal 50% wordt bebouwd;
- de bijgebouwen vrijstaand worden uitgevoerd;
- de goothoogte van de bijgebouwen maximaal 3,50 meter bedraagt en de bouwhoogte maximaal 80% van de bouwhoogte van de woning;
- de bijgebouwen passen in het stedenbouwkundige beeld waarbij geldt dat clustering en concentratie van de bijgebouwen op het bouwperceel de voorkeur heeft;
- landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden worden niet onevenredig aangetast.
8.4.1.3 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
8.4.2 Vergunningplicht voor het afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken ten behoeve van vergroten van de goothoogte van woningen
8.4.2.1 Vergunningplicht
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de beoordelingsregels voor bouwwerken in
artikel 8.3.2 sub d ten behoeve van het vergroten van de goothoogte van de woning.
8.4.2.2 Beoordelingsregels
De in
artikel 8.4.2.1 genoemde omgevingsvergunning voor binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een goede stedenbouwkundige inpassing dient te zijn gewaarborgd;
- de goothoogte van de woning maximaal 5,50 meter bedraagt;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- het woon- en leefklimaat;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden van de gronden;
- de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
8.4.2.3 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
8.5 Specifieke functieregels
8.5.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met de functie wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, met uitzondering van bestaande mini-campings, van al dan niet afgedankte wagens en/of voer- en vaartuigen van derden, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik;
- buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor op de bestemming gericht tijdelijk gebruik en anders dan bedoeld in artikel 8.2.1;
- een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de woning en/of in de bijgebouwen, anders dan bedoeld in artikel 8.5.2 en artikel 8.6.1;
- woningsplitsing;
- mantelzorg in de woning en/of in de bijgebouwen;
- vrijstaande bijgebouwen als logiesruimte;
- gebouwen voor recreatieve bewoning;
- detailhandel en horeca.
8.5.2 Aan huis gebonden beroep
Een aan huis gebonden beroep is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of de daarbij behorende bijgebouwen;
- maximaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep;
- de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
- er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
- er is slechts één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 cm;
- het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
- in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
- er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt;
- buitenopslag en buitenactiviteiten zijn niet toegestaan;
- er mag geen sprake zijn van een onevenredig verkeersaantrekkende werking.
8.6 Afwijken van de functieregels
8.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van aan huis gebonden bedrijven
8.6.1.1 Vergunningplicht
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de specifieke functieregels in
artikel 8.5.1 sub c, ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf als opgenomen in het overzicht aan huis gebonden beroepen/bedrijven zoals opgenomen in bijlage 1 van de
bijlagen bij de regels.
8.6.1.2 Beoordelingsregels
De in
artikel 8.6.1.1 genoemde omgevingsvergunning voor binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan slechts worden verleend, indien:
- een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
- de bestaande bouwmogelijkheden mogen niet worden verruimd;
- maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt voor een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikel 8.6.2, artikel 8.6.3, artikel 8.6.4, artikel 8.6.5 en/of artikel 8.6.6 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
- de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
- er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
- het onbebouwde gedeelte van het perceel mag niet worden gebruikt voor bereoeps- of bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van parkeren;
- er is slechts één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 cm;
- in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
- er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende bedrijf gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden bedrijf gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt;
- bij een aan huis verbonden bedrijf mag geen buitenopslag en mogen geen buitenactiviteiten plaatsvinden.
- indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 8.6.1, artikel 8.6.2, artikel 8.6.3, artikel 8.6.4, artikel 8.6.5 en artikel 8.6.6 worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.
8.6.1.3 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
8.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van complementaire daghoreca
8.6.2.1 Vergunningplicht
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de specifieke functieregels in
artikel 8.5.1 sub h ten behoeve van het gebruik van gronden en bouwwerken voor complementaire daghoreca als ondergeschikte nevenactiviteit.
8.6.2.2 Beoordelingsregels
De in
artikel 8.6.2.1 genoemde omgevingsvergunning voor binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan slechts worden verleend, indien:
- een goede stedenbouwkundige en/op landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
- de voor bezoekers toegankelijke ruimten alleen zijn toegestaan op de begane grond van de woning of in een bijgebouw;
- de bestaande bouwmogelijkheden niet mogen worden verruimd;
- maximaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt voor de horeca-activiteiten, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikel 8.6.1, artikel 8.6.3, artikel 8.6.4, artikel 8.6.5 en/of artikel 8.6.6 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
- de totale oppervlakte, inclusief terras, die wordt gebruikt voor de horeca-activiteiten mag maximaal 100 m² bedragen;
- de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
- minimaal één bewoner werkzaam is in het horecabedrijf;
- er ten hoogste één reclame-uiting is toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
- in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
- het woon- en leefklimaat;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 8.6.1, artikel 8.6.2, artikel 8.6.3, artikel 8.6.4, artikel 8.6.5 en artikel 8.6.6 worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.
8.6.2.3 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
8.6.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van detailhandel, kunstnijverheid en/of atelier
8.6.3.1 Vergunningplicht
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de specifieke functieregels in
artikel 8.5.1 sub h, ten behoeve van het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, kunstnijverheid en/of atelier als ondergeschikte activiteit.
8.6.3.2 Beoordelingsregels
De in
artikel 8.6.3.1 genoemde omgevingsvergunning voor binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan slechts worden verleend, indien:
- een goede stedenbouwkundige en/op landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
- de ondergeschikte detailhandel uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
- maximaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte mag worden gebruikt als verkoopruimte en productieruimte, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en artikel 8.6.1, artikel 8.6.2, artikel 8.6.4, artikel 8.6.5 en/of artikel 8.6.6 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
- de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
- er maximaal 2 personen werkzaam mogen zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
- de oppervlakte van productiegebonden detailhandel maximaal 10% van het brutovloeroppervlak, tot een maximum van 150 m² mag bedragen;
- etalages niet zijn toegestaan;
- verkoopruimten zijn enkel toegestaan op de begane grond;
- er ten hoogste één gevelreclame-uiting is toegestaan tot een maximum van 20 x 30 centimeter;
- verkoop van producten met veiligheidsrisico's niet zijn toegestaan;
- vrachtverkeer ten behoeve van bevoorrading niet is toegestaan;
- in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefklimaat;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 8.6.1, artikel 8.6.2, artikel 8.6.3, artikel 8.6.4, artikel 8.6.5 en artikel 8.6.6 worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.
8.6.3.3 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
8.6.4 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van verblijfsrecreatie
8.6.4.1 Vergunningplicht
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de specifieke functieregels in
artikel 8.5.1 sub g, ten behoeve van verblijfsrecreatie, zoals in de vorm van logiesverstrekking of bed en breakfast.
8.6.4.2 Beoordelingsregels
De in
artikel 8.6.4.1 genoemde omgevingsvergunning voor binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan slechts worden verleend, indien:
- een goede stedenbouwkundige en/op landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
- er maximaal 10 slaapplaatsen per bouwperceel worden toegestaan, ten behoeve van een gelijktijdig nachtverblijf van maximaal 10 personen;
- de woning waarin de verblijfsrecreatieve voorzieningen worden gerealiseerd, is bewoond door de hoofdbewoner, op het moment dat nachtverblijf wordt verstrekt;
- maximaal 35% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw voor bed- en breakfastactiviteiten mag worden gebruikt, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en artikel 8.6.1, artikel 8.6.2, artikel 8.6.3, artikel 8.6.5 en/of artikel 8.6.6 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefklimaat;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
- de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
- in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
- omliggende functies niet worden gehinderd;
- indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 8.6.1, artikel 8.6.2, artikel 8.6.3, artikel 8.6.4, artikel 8.6.5 en artikel 8.6.6 worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.
8.6.4.3 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
8.6.5 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een minicamping
8.6.5.1 Vergunningplicht
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de specifieke functieregels in
artikel 8.5.1 sub a, ten behoeve van een minicamping.
8.6.5.2 Beoordelingsregels
De in
artikel 8.6.5.1 genoemde omgevingsvergunning voor binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan slechts worden verleend, indien:
- het aantal minicampings binnen de gemeente niet meer dan 50 bedraagt;
- nieuwe minicampings in het Natura 2000-gebied (ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone natura 2000') en NNN- gebieden niet mogelijk zijn;
- minicampings uitsluitend mogelijk zijn bij een woning, die is gerealiseerd in een voormalig agrarisch bedrijf;
- het aantal kampeerplaatsen maximaal 15 bedraagt;
- uitsluitend kampeermiddelen mogen worden geplaatst;
- een goede landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
- de oppervlakte van een kampeerplaats minimaal 80 m² bedraagt;
- de afstand van de minicamping tot de perceelsgrens met aangrenzende woningen met een woonbestemming minimaal 25 meter bedraagt;
- het kamperen niet plaatsvindt tussen 1 november en 15 maart;
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- het woon- en leefklimaat;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden;
- de waterstaatkundig en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden;
- in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;
- indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 8.6.1, artikel 8.6.2, artikel 8.6.3, artikel 8.6.4, artikel 8.6.5 en artikel 8.6.6 worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.
8.6.5.3 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
8.6.6 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van verhuur van boten, fietsen en andere recreatieve vervoermiddelen
8.6.6.1 Vergunningplicht
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de specifieke functieregels in
artikel 8.5.1 sub h, ten behoeve van het gebruik van gronden en bouwwerken voor verhuur van boten, fietsen en andere recreatieve vervoermiddelen als ondergeschikte activiteit.
8.6.6.2 Beoordelingsregels
De in
artikel 8.6.6.1 genoemde omgevingsvergunning voor binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan slechts worden verleend, indien:
- een goede stedenbouwkundige en/op landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
- maximaal 35% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw voor verhuur van boten, fietsen en andere recreatieve vervoermiddelen mag worden gebruikt, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en artikel 8.6.1, artikel 8.6.2, artikel 8.6.3, artikel 8.6.4, artikel 8.6.5 en/of artikel 8.6.7 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- het woon- en leefklimaat;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden;
- de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden;
- in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
- indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 8.6.1, artikel 8.6.2, artikel 8.6.3, artikel 8.6.4, artikel 8.6.5, artikel 8.6.6 en artikel 8.6.7 worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.
8.6.6.3 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
8.6.7 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg
8.6.7.1 Vergunningplicht
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de specifieke functieregels in
artikel 8.5.1 sub e ten behoeve van mantelzorg in de woning of in bestaande bijgebouwen.
8.6.7.2 Beoordelingsregels
De in
artikel 8.6.7.1 genoemde omgevingsvergunning voor binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan slechts worden verleend, indien:
- het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning en/of bijgebouwen niet meer dan 75 m² bedraagt.
8.6.7.3 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
9.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Wonen - Buitengebied’.
9.2.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
9.3 Beoordelingsregels (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken (artikel 22.29)
9.3.1 Onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken:
- met een oppervlakte groter dan 250 m² wanneer deze zich bevindt binnen de bebouwde kom, dan wel,
- met een oppervlakte groter dan 2.500 m² wanneer deze zich bevindt buiten de bebouwde kom,
dient door de door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport te worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
- de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en
- in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard of gedocumenteerd, dan wel:
- in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
9.3.2 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in
artikel 9.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
voorzover de ingreep:
- dieper gaat dan 50 cm beneden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 250 m² beslaat, wanneer deze zich bevindt binnen de bebouwde kom;
- dieper gaat dan 50 cm benden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 2.500 m² beslaat, wanneer deze zich bevindt buiten de bebouwde kom.
9.4.2 Uitzonderingen
- door middel van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;
- het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
- de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.
9.4.3 Toepassingscriteria
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als bedoeld in
artikel 9.4.1 kan alleen worden verleend indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
9.4.4 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 9.4.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
- de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
- in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
- in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
9.4.5 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning
Indien uit het in
artikel 9.4.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 10 Algemene bouwregels
10.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
- ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', uitgezonderd zwembaden binnen de bestemming 'Wonen - Buitengebied';
- de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil, daarbij worden niet meegerekend zwembaden binnen de bestemming 'Wonen - Buitengebied';
- de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 meter onder peil bedragen;
- om het ondergrondse bouwwerk toegankelijk te maken is overschrijding van het bouwvlak toegestaan, mits de voorgevelrooilijn niet wordt overschreden;
- de regels van de betreffende bestemmingen zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik in strijd met het TAM-omgevingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen gedoogtoestemming is verleend;
- straatprostitutie;
- het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, tenzij de betreffende bestemming daarin wel uitdrukkelijk voorziet.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
12.1 Vergunningplicht
Met een omgevingsvergunning voor binnenplanse omgevingsplanactiviteiten kan het college van burgemeester en wethouders afwijken van:
- de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft.
12.2 Beoordelingsregels
De in
artikel 12.1 genoemde omgevingsvergunning voor binnenplanse omgevingsplanactivitenten kan slechts worden verleend, mits:
- de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.
12.3 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
Artikel 13 Overige regels
13.1.1 Voorrang dubbelfunctie
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een functie en een dubbelfunctie gaat het belang van de dubbelfunctie voor.
13.1.2 Onderlinge relatie dubbelfunctie
Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelfuncties geldt dat dubbelfuncties gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelfuncties met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelfunctie:
- Waarde - Archeologie 2.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de beheersverordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, danwel met de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die verordening, en met het voor die verordening geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.